Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Nijboer en Maatoug over het gevolg van een hogere instroom van jonge pensioendeelnemers voor het opbouwpercentage
Vragen van de leden Nijboer (PvdA) en Maatoug (GroenLinks) aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen over het gevolg van een hogere instroom van jonge pensioendeelnemers voor het opbouwpercentage (ingezonden 20 maart 2023).
Antwoord van Minister Schouten (Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen), mede namens
de Staatssecretaris van Financiën (ontvangen 6 april 2023).
Vraag 1
Klopt het dat de instroom van meer jonge pensioendeelnemers als gevolg van de verlaging
van de startleeftijd ervoor kan zorgen dat het fiscaal maximale opbouwpercentage voor
alle deelnemers van de pensioenregeling in kwestie daalt?
Antwoord 1
Nee, dat klopt niet. Voor elke deelnemer aan de pensioenregeling dient afzonderlijk
de ruimte voor pensioenopbouw te worden bepaald. De fiscale begrenzingen uit de Wet
op de loonbelasting 1964 zijn individueel. De ruimte voor pensioenopbouw wordt als
volgt berekend: pensioengrondslag x opbouwpercentage x pensioengevende diensttijd.
Hierbij is de pensioengrondslag het voltijd pensioengevend loon minus de voltijd AOW-franchise
(zijnde 16.322 euro bij een maximum opbouwpercentage van 1,875 procent). In geval
van deeltijdwerk worden het pensioengevend loon en de AOW-franchise naar rato verlaagd
via de factor pensioengevende diensttijd (deze is 1 in geval van voltijd en tussen
de 0 en 1 in geval van deeltijd). Niet de leeftijd van de deelnemer, maar de hoogte
van het pensioengevend loon is dus bepalend voor de fiscale begrenzing van de pensioenopbouw.
In de situatie dat een deelnemer (uitgaande van een voltijd dienstbetrekking) een
lager inkomen heeft dan de AOW-franchise is er geen pensioengrondslag waarover pensioen
kan worden opgebouwd. Alleen die deelnemer heeft dan geen pensioenopbouw. Dit is conform
de huidige en toekomstige systematiek en raakt de andere deelnemers niet. Overigens
kent artikel 10aa Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 wel twee verlaagde AOW-franchises
in combinatie met lagere opbouwpercentages (zijnde een franchise van 13.033 euro bij
een opbouwpercentage van maximaal 1,701 procent en een franchise van 14.714 euro met
een opbouwpercentage van 1,701 procent tot en met 1,788 procent). Ook in het nieuwe
fiscale kader blijven verlaagde franchises in combinatie met een lager premiepercentage
onderdeel van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965. Los daarvan kan in een pensioenregeling
in beginsel ook met een andere franchise of geen franchise worden gewerkt. In die
gevallen moet de pensioenregeling zo zijn vormgegeven dat voor elke deelnemer afzonderlijk
de pensioenopbouw binnen de fiscale ruimte blijft. Het toepassen van een lagere franchise
kan met name gunstig zijn voor werknemers met een lager loon.
Vraag 2
Klopt het dat dit effect het grootst is bij franchiseloze regelingen, zoals voor kappers
geldt, omdat daar de instroom van jonge deelnemers met een lager loon het grootst
is?
Antwoord 2
Nee, dat klopt niet. De ruimte voor pensioenopbouw is in Nederland gebaseerd op het
driepijlerstelsel. Hierbij vormt de eerste pijler (de AOW) de basisvoorziening en
zijn het arbeidsvoorwaardelijk pensioen (tweede pijler) en de individuele pensioenopbouw
(derde pijler) aanvullend op de AOW. Pensioenopbouw in de tweede of de derde pijler
is mogelijk indien het pensioengevend loon hoger is dan de AOW-franchise. In een pensioenregeling
zonder AOW-franchise dient daarom ook per deelnemer te worden bepaald of pensioenopbouw
mogelijk is binnen de fiscale begrenzingen.
Net als in regelingen met AOW-franchise zal de regeling dusdanig vormgegeven moeten
worden dat deelnemers met een loon lager dan de AOW-franchise geen pensioenopbouw
hebben. Het is overigens mogelijk om in een pensioenregeling voor verschillende inkomensgroepen
verschillende franchises en opbouwpercentages te hanteren. Overigens zijn franchiseloze
regelingen niet altijd gunstiger voor alle lage inkomens. Afhankelijk van de hoogte
van het salaris kan het ook voordeliger zijn om wel een (verlaagde) franchise te hanteren
met een hoger opbouwpercentage. Dit is aan sociale partners om te bepalen, aangezien
het een arbeidsvoorwaarde betreft.
Vraag 3
Bent u het eens dat het zeer onwenselijk is als pensioenpremies dalen wegens beleid
dat gericht is op pensioenopbouw voor meer (jonge) mensen?
Antwoord 3
De pensioenambitie die als uitgangspunt geldt voor het huidige en toekomstige pensioenstelsel
is een pensioen van 75% van het gemiddeld loon, op te bouwen in 40 jaar (wat neerkomt
op 80% in ruim 42 jaar). Deze ambitie is inclusief de AOW. De fiscale opbouwruimte
is zo vormgegeven dat iedere deelnemer in 40 jaar (inclusief AOW) 75% van het gemiddelde
loon als pensioen kan opbouwen. Het is aan sociale partners om binnen deze afgesproken
fiscale grenzen aanvullende pensioenregelingen af te spreken.
Vraag 4
Bent u het eens dat de fiscale beperking voornamelijk het doel heeft om fiscale overstimulering
te voorkomen maar dat dit voor lage inkomens niet snel geldt? Bent u bereid de wet
op dit punt aan te passen?
Antwoord 4
De fiscale begrenzingen in de Wet op de loonbelasting 1964 bieden ruimte voor het
opbouwen van een adequaat pensioen gericht op een pensioenambitie van 75% van het
gemiddelde loon in 40 jaar inclusief de AOW. Deze ambitie geldt voor iedereen, ongeacht
de hoogte van het inkomen. Omdat bij de vormgeving van de fiscale ruimte rekening
wordt gehouden met de AOW, is pensioenopbouw in de tweede of de derde pijler fiscaal
alleen toegestaan indien het loon hoger is dan de AOW-franchise. Deze fiscale begrenzingen
zijn ook van belang voor de overheidsfinanciën. Het verruimen van het fiscale kader
voor pensioenopbouw zal leiden tot een hoger budgettair beslag. Het verruimen van
de wet is ook niet nodig omdat pensioenopbouw met een lagere AOW-franchise of zonder
AOW-franchise ook op individueel niveau mogelijk blijft binnen de pensioenambitie
van 75% van het gemiddelde loon in 40 jaar. Concreet betekent dit dat bij een lagere
of geen AOW-franchise een lagere pensioenopbouw moet worden afgesproken. Wel is het
zo dat het hanteren van geen AOW-franchise of een veel lagere AOW-franchise in het
algemeen, in combinatie met een daarbij behorend lager premiepercentage of opbouwpercentage,
voor hogere inkomens zal leiden tot een lagere vervangingsratio dan de gewenste pensioenambitie
van 75% van het gemiddelde loon in 40 jaar. Daarbij is het overigens ook mogelijk
om in een pensioenregeling voor verschillende inkomensgroepen verschillende AOW-franchises
en opbouwpercentages te hanteren, zodat voor verschillende inkomensgroepen de fiscale
ruimte optimaal wordt benut. In verschillende pensioenregelingen wordt dit ook in
de praktijk zo gedaan.
Vraag 5
Bent u bereid om u in te zetten om daling van pensioenpremies als gevolg van een hogere
instroom van jongeren te voorkomen? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Antwoord 5
Zoals bij antwoord 1 en 2 is aangegeven is een daling van de pensioenpremie door instroom
van jongeren niet nodig. Het kan wel zo zijn dat jongeren van 18 jaar met een loon
op het niveau wettelijk minimumloon niet direct pensioen kunnen opbouwen, aangezien
zij nog een inkomen hebben onder de AOW-franchise. Voor jongeren vanaf 19 jaar geldt
dat het wettelijk minimumloon al hoger is dan de verlaagde AOW-franchise die op grond
van artikel 10aa Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 kan worden gehanteerd (zijnde
13.033 euro). Voor jongeren vanaf 20 jaar geldt dit ook voor de reguliere AOW-franchise.
Het is aan sociale partners welke AOW-franchise wordt gehanteerd in een pensioenregeling.
Overigens kunnen ook jongeren van 18 jaar met een hoger inkomen dan het wettelijk
minimumloon en de AOW-franchise wel aanvullend pensioen opbouwen.
Vraag 6
Kunt u een overzicht geven van pensioenregelingen waarbij geen franchise geldt?
Antwoord 6
In 2022 waren er 34 pensioenregelingen van de 272 pensioenregelingen ondergebracht
bij pensioenfondsen waarin geen franchise was afgesproken. Dit betreft 3 regelingen
bij een bedrijfstakpensioenfonds, 19 bij een ondernemingspensioenfonds en 12 bij overige
fondsen (zoals apf-en). Dit betrof in het totaal ca 37.000 deelnemers op een totaal
van 5,9 miljoen deelnemers. Het merendeel van de regelingen zonder franchise zijn
gesloten regelingen zonder opbouw, of met alleen nog opbouw voor premievrije deelnemers
wegens arbeidsongeschiktheid. Er zijn slechts 8 actieve regelingen zonder franchise,
waarvan de regeling bij het pensioenfonds kappersbedrijf verreweg het grootste is
(in 2021 ruim 19.000 deelnemers).1
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen -
Mede namens
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.