Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Vestering en Van Esch over ‘De onacceptabele gezondheidsschade door stikstofuitstoot’
Vragen van de leden Vestering en Van Esch (beiden PvdD) aan de Ministers voor Natuur en Stikstof en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de onacceptabele gezondheidsschade door stikstofuitstoot (ingezonden 20 januari 2023).
Antwoord van Minister Van der Wal-Zeggelink (Natuur en Stikstof), mede namens de Minister
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Infrastructuur en
Waterstaat (ontvangen 6 april 2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2022–2023, nr. 1540.
Vraag 1
Kunt u bevestigen dat u in antwoord op eerdere Kamervragen heeft geschreven dat in
Nederland jaarlijks 7.500 tot 9.000 mensen vroegtijdig sterven door fijnstof in de
lucht en dat de landbouwsector is betrokken bij ruim de helft van deze fijnstofconcentraties?1
Antwoord 1
In antwoorden op vragen aan de Staatssecretaris van IenW is aangegeven dat uit berekeningen
van het RIVM voor het in 2020 afgesloten Schone Lucht Akkoord (SLA) blijkt dat ongeveer
7.500 vroegtijdige sterfgevallen aan fijnstof zijn toe te schrijven. Het resultaat
van deze berekening, die is uitgevoerd voor het SLA referentiejaar 2016, ligt in dezelfde
orde van grootte als het door het Europese Milieuagentschap berekende aantal van 9.000.
Het verschil ligt waarschijnlijk aan afwijkende uitgangspunten. Ook is aangegeven
dat in principe gesteld kan worden dat de landbouwsector betrokken is bij (ruim) de
helft van de fijnstofconcentraties in Nederland.
Vraag 2
Kunt u bevestigen dat de betrokkenheid van de landbouwsector bestaat uit de stikstofuitstoot
(ammoniak bij secundair fijnstof) en uit deeltjes van mest, veren, huid, haar, voer
en strooisel (primair fijnstof)?2
Antwoord 2
De bron die wordt aangehaald beschrijft inderdaad de bijdrage van de landbouwsector
aan primair fijnstof door deeltjes van mest, veren, huid, haar, voer en strooisel.
Dezelfde bron beschrijft dat secundair fijnstof niet wordt gevormd in stallen, maar
in de atmosfeer. Uitgelegd wordt dat dit secundair genoemd wordt, omdat het pas «in
tweede instantie» wordt gevormd. Secundair fijnstof wordt gevormd uit ammoniak (NH3), zwaveldioxide (SO2) en stikstofoxiden (NO en NO2). Gasvormig ammoniak komt uit stallen, mestopslagen en bij het aanbrengen van mest
op akkers en weilanden. In de atmosfeer vormen ammoniak en de andere gassen het secundair
fijnstof. Secundair fijnstof bestaat vooral uit ammoniumsulfaat en ammoniumnitraat.3
Vraag 3
Kunt u bevestigen dat ook de industrie en mobiliteit (inclusief luchtvaart) verantwoordelijk
zijn voor de vorming van secundair fijnstof door de uitstoot van stikstofoxiden? Bij
welk deel van de fijnstofconcentraties zijn de sectoren industrie en mobiliteit betrokken?
Antwoord 3
Ik kan bevestigen dat industrie en mobiliteit (inclusief luchtvaart) mede verantwoordelijk
zijn voor de vorming van secundair fijnstof door de uitstoot van stikstofoxiden.4 Op basis van berekeningen die het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)
jaarlijks uitvoert ten behoeve van de Grootschalige Concentraties en Deposities in
Nederland (GCN/GDN), kan gesteld worden dat de bijdrage van de industrie (bijdrage
uit binnen- en buitenland) aan de concentratie van PM2.5 (primair en secundair) in de orde van grootte van 15–20% ligt. Datzelfde geldt voor
de verkeerssector en voor de (Nederlandse en buitenlandse) landbouw. Tot slot valt
20% in de categorie «Overig», waarbij gedacht moet worden aan de zeescheepvaart, zeezout
en bijtellingen.5
Vraag 4
Klopt het dat in 2021 de normoverschrijdingen van fijnstof PM10 op landelijk niveau
zijn toegenomen ten opzichte van 2020, met name in gebieden met intensieve veehouderij?
Hoe beoordeelt u dit?6
Antwoord 4
Uit de NSL monitoringsrapportage 2022 blijkt inderdaad dat in 2021 de etmaalnorm voor
PM10 op 15 toetspunten is overschreden, waar dit in 2020 nog 13 toetspunten betrof.
7
In 2020 en 2021 waren de concentraties van fijnstof en stikstofdioxide lager in vergelijking
met voorgaande jaren. Dit is het gevolg van de lockdownmaatregelen en lagere economische
activiteit tijdens de coronapandemie. In 2021 is de economische activiteit toegenomen
ten opzichte van 2020 waardoor de concentraties in Nederland ook licht zijn toegenomen.
Dit heeft bijgedragen aan de kleine stijging in het aantal overschrijdingen voor PM10
in gebieden met intensieve veehouderij. Dit laat onverlet dat de achtergrondconcentraties
naar de toekomst toe naar verwachting verder zullen afnemen.
Vraag 5
Kunt u bevestigen dat fijnstof PM2,5 (onder andere gevormd door ammoniak en stikstofoxiden)
leidt tot verminderde longfunctie, astma, COPD, longkanker en hart- en vaatziekten?8
Antwoord 5
Een aantal studies ondersteunen inderdaad een causale relatie tussen luchtverontreiniging
en diverse gezondheidseffecten zoals verminderde longfunctie, astma, COPD, longkanker
en hart- en vaatziekten. Studies tonen ook aan dat als de blootstelling aan luchtverontreiniging
wordt verminderd, de effecten van luchtverontreiniging onder de algemene bevolking
ook sterk afnemen.9
Vraag 6
Klopt het dat de Wereldgezondheidsorganisatie in 2015 heeft geconcludeerd dat er een
significante relatie bestaat tussen fijnstof PM2,5 en longkanker, blaaskanker en leukemie
bij kinderen en dat meerdere wetenschappelijke studies een relatie leggen tussen PM2,5
en de toename van borstkanker?
Antwoord 6
In 2013 heeft de International Agency for Research on Cancer (IARC) van de Wereldgezondheidsorganisatie
(WHO) fijnstof als kankerverwekkend voor mensen geclassificeerd10. Het meeste onderzoek is gedaan naar longkanker, maar er komt steeds meer onderzoek
beschikbaar naar de relatie met andere vormen van kanker, waaronder blaaskanker, leukemie
bij kinderen en borstkanker. In twee recente publicaties wordt ook een relatie tussen
borstkanker incidentie en PM2.5 gevonden.11, 12 Een vergelijkbare studie voor Nederland zal door het RIVM worden uitgevoerd.
Vraag 7
Klopt het dat Nederland het tweede land ter wereld is waar het vaakst blaaskanker
en borstkanker voorkomt? Aan welke factoren wordt dit toegeschreven?13, 14
Antwoord 7
Het klopt dat het World Cancer Research Fund International rapporteert dat Nederland
het tweede land ter wereld is waar de incidentie (aantal nieuwe gevallen per 100.000
personen per jaar) van blaaskanker het hoogst is; voor vrouwen het tweede land, voor
mannen het vierde land.15 Het is goed om daarbij te bedenken dat er binnen landen grote regionale verschillen
kunnen zijn in de incidentie. Het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) beschrijft
als belangrijkste risicofactor voor blaaskanker in Nederland roken (rokers hebben
ongeveer drie keer zoveel kans op blaaskanker als niet-rokers; 30–40% van de mensen
met blaaskanker hebben de ziekte gekregen doordat zij rookten). Ook mensen die veel
in aanraking zijn geweest met bepaalde stoffen (aromatische aminen die vroeger gebruikt
werken in textiel- en verfindustrie) hebben een verhoogd risico op blaaskanker. Ook
kan een erfelijke aanleg een rol spelen.16
Ik kan ook bevestigen dat in het overzicht van het World Cancer Research Fund International
Nederland op nummer twee staat van incidentie (aantal nieuwe gevallen per jaar) van
borstkanker wereldwijd in 2020.17 Ongeveer 1 op de 7 vrouwen in Nederland krijgt borstkanker in haar leven. Vrouwen
met een erfelijke aanleg hebben meer kans om borstkanker te krijgen. Er zijn ook andere
risicofactoren bekend, maar die hebben minder invloed op de kans op borstkanker.18 Meer informatie kunt u vinden op www.vzinfo.nl.
Vraag 8
Kunt u bevestigen dat u schreef dat het behalen van het stikstofdoel uit het regeerakkoord
(50 procent emissiereductie in 2030) tot een aanvullende winst van 15.000 levensjaren
kan leiden, bovenop wat kan worden bereikt door de maatregelen uit het Schone Lucht
Akkoord (SLA)? Waarom heeft u deze cruciale reden voor stikstofreductie vooralsnog
niet benadrukt in het stikstofdebat?19
Antwoord 8
Dat klopt. Deze aantallen zijn berekend op basis van het behalen van het in het regeerakkoord
genoemde stikstofdoel (50 procent emissiereductie in 2030).20 Elke inwoner van Nederland moet in schone lucht kunnen leven. Ook met het SLA zetten
wij in op een permanente verbetering van de luchtkwaliteit. De voortgangsmeting van
het SLA, die in maart 2022 aan de Tweede Kamer is gestuurd, laat zien dat ook als
gevolg van het SLA de luchtkwaliteit in Nederland verbetert. Een verbetering van luchtkwaliteit
en gezondheidswinst wordt via zowel het SLA als het stikstofdoel bereikt.
De nadruk in het stikstofdebat ligt vooral op het herstel van de natuur, vergunningverlening
en de reductieopgaven van de sectoren. Echter wordt ook in het stikstofdebat en de
communicatie over de opgaven binnen het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG)
benadrukt dat de transtitie veel maatschappelijke belangen dient, zoals de gezondheid
van mensen en het belang van schone lucht. In het NPLG zijn daarom ook meekoppelende
structurerende keuzes opgenomen die gaan over het verbeteren van de gezondheid voor
omwonenden, verminderen van risico’s op verspreiding dierziekten en zoönosen, en de
vermindering van fijnstof en geurhinder.
Vraag 9
Vindt u deze gezondheidswinst ook cruciaal? Zo ja, wat is uw inzet om deze stikstof-
en luchtkwaliteitsdoelen daadwerkelijk te realiseren?
Antwoord 9
Ja, dat vind ik cruciaal. Daarom zijn de doelen van het NPLG zodanig opgesteld dat
we kunnen borgen dat Nederland een land is met schoon drinkwater, een schone bodem
en een schone lucht en werk ik hard aan het behalen van deze doelen. Met het NPLG
stuur ik op deze doelen en zal ook het doel voor stikstof bereikt worden. Daarmee
zorgen we voor een gezondere leefomgeving. Zoals ik in de vorige vraag heb geantwoord,
hebben we naast de doelen ook meekoppelende structurende keuzes opgenomen in het NPLG,
die gaan over het verbeteren van de gezondheid voor omwonenden, verminderen van risico’s
op verspreiding dierziekten en zoönosen, en de verminder van fijnstof en geurhinder.
Naast het NPLG wordt met de uitvoering van het SLA, alsook de inzet op maatwerkafspraken
met grote emittenten van luchtverontreinigende stoffen hard gewerkt aan het realiseren
van gezondheidswinst.
Vraag 10
Beaamt u dat de huidige stikstofaanpak, met onder andere het Nationaal Programma Landelijk
Gebied (NPLG), alleen is gericht op het ontlasten van natuurgebieden en niet op het
verbeteren van de volksgezondheid, omdat het verplaatsen van vervuilende bedrijven
tot de maatregelen behoort?
Antwoord 10
Nee, dat beaam ik niet. Het NPLG brengt belangen van de boeren, natuur, water en klimaat
samen met het oog op een vitaal platteland. Waarom we deze belangen en doelen samenbrengen
draait in de kern om onze leefbaarheid en gezondheid, waarbij dus ook aandacht is
voor factoren die hierop van invloed kunnen zijn, zoals de uitstoot van fijnstof,
ervaren geurhinder en andere effecten van veehouderij.21
In de startnotitie NPLG is opgenomen dat het uitgangspunt voor de integrale gebiedsprogramma’s
moet zijn dat er in elk geval geen (lokale) verslechtering optreedt in luchtkwaliteit
en leefbaarheid (inclusief geurhinder) en waar mogelijk een verbetering. Dit uitgangspunt
voorkomt dat luchtkwaliteit plaatselijk verslechtert door het verplaatsen van bedrijven.22 De handreiking voor de gebiedsprogramma’s van het NPLG werkt dit uit voor de eerder
genoemde meekoppelende structurerende keuzes (zie vraag 9). Het gaat hier onder meer
om geadviseerde afstandscriteria tussen veehouderijen en woonkernen die grotendeels
in lijn zijn met de afstandsnormen uit de Handreiking Veehouderij en Gezondheid Omwonenden
van InfoMil. In vervolgcommunicatie zal ook in meer detail worden ingegaan op hoe
gebiedsprogramma’s om kunnen gaan met het risico op uitbraken met en verspreiding
van (zoönotische) ziekteverwekkers bij het onder meer verplaatsen van bedrijven.
Vraag 11
Beaamt u dat bij het verplaatsen van veehouderijen weg van natuurgebieden het risico
reëel is dat deze veehouderijen dichter in de buurt van woonkernen komen waarmee ze
de volksgezondheid verder belasten? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Antwoord 11
Het verkleinen van de afstand van veehouderijen tot woonkernen leidt tot hogere blootstelling
aan fijnstof en geurhinder. De concentraties nemen af naarmate de afstand tot veehouderijen
groter wordt. Onderzoek in Nederland heeft aangetoond dat het risico op longontsteking
significant is verhoogd bij omwonenden van geitenhouderijen en, hoewel minder consistent,
ook rondom pluimveehouderijen. De specifieke oorzaak voor de gevonden associatie bij
geitenbedrijven blijft vooralsnog onduidelijk.23 Op basis van de diverse onderzoeken is nog onvoldoende duidelijk over het oorzakelijke
karakter van de gevonden verbanden, maar de risico’s zijn voldoende aannemelijk om
handelen uit voorzorg te rechtvaardigen. In de handreiking van het NPLG zijn adviezen
opgenomen voor de meekoppelende structurerende keuze op het terrein van volksgezondheid.
Deze gaan ook in op concrete afstandsmaten tussen veehouderijen en woonkernen. Door
een specifieke afstand te noemen, stimuleert de overheid dat in situaties met een
mogelijk risico voor de publieke gezondheid, gezondheid wordt meegewogen in de besluitvorming.
Deze adviezen zijn grotendeels in lijn met de afstandsnormen uit de Handreiking Veehouderij
en Gezondheid Omwonenden van InfoMil. Deze handreiking bestaat sinds 2019 en is bedoeld
om decentrale overheden te ondersteunen in de besluitvorming over veehouderijen in
relatie tot de gezondheid van omwonenden.
Vraag 12
Gaat u het verplaatsen van vervuilende bedrijven, waaronder veehouderijen, schrappen
als maatregel uit de stikstofaanpak, omdat dit neerkomt op het verplaatsen van problemen?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 12
Nee, dat ga ik niet schrappen omdat verplaatsing naar bepaalde plekken wel degelijk
kan, mits dit passend is bij de kenmerken van dat gebied. Als er wordt gekozen voor
verplaatsing moet er een bijdrage worden geleverd aan het komen tot doelbereik. Dit
kan het geval zijn aangezien de depositie op een specifiek natuurgebied afneemt door
de verplaatsing. Dit is gebiedsgericht maatwerk. Provincies zullen aan de hand van
structurerende keuzes van het NPLG de ruimtelijke puzzel gaan leggen samen met de
partners in het gebied. Ook geurhinder en fijnstof worden daarin meegenomen (zie vraag
10).
Vraag 13
Deelt u de zorg over het feit dat deelname aan het SLA, onder verantwoordelijkheid
van het Ministerie van Infrastructuur & Waterstaat, volledig vrijwillig en niet juridisch
bindend is waardoor er geen garantie is dat de maatregelen voor een betere luchtkwaliteit,
waaronder stikstof, daadwerkelijk zullen worden uitgevoerd en effect zullen hebben?
Zo ja, wat is uw inzet om de maatregelen uit het SLA verplicht te stellen?
Antwoord 13
Het Schone Lucht Akkoord is vrijwillig maar niet vrijblijvend. De meer dan 100 deelnemers
aan het Akkoord moeten de maatregelen uit het Akkoord uitvoeren zoals is afgesproken.
Met meer dan 90 aangesloten gemeenten24, woont de meerderheid van mensen in Nederland in een gemeente die bij het SLA aangesloten
is. Ook zijn zowel alle provincies als het Rijk deelnemers aan het Akkoord. Maatregelen
op landelijk niveau hebben een positief effect op iedereen in Nederland.
Het blijft belangrijk om zicht te houden op de uitvoering en resultaten van het SLA.
Daarom moeten alle deelnemers aan het Akkoord elk jaar over de voortgang van hun maatregelen
rapporteren. Ook berekent het RIVM om het jaar het verwachte doelbereik van het SLA.
Op basis van deze stappen kan het Akkoord gaandeweg bijgestuurd worden, als dat nodig
blijkt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof -
Mede namens
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.