Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Eppink over het opiniestuk 'Arbeidskorting werkt averechts, waarom grijpt politiek niet in?'
Vragen van het lid Eppink (JA21) aan de Staatssecretaris van Financiën over het opiniestuk «Arbeidskorting werkt averechts, waarom grijpt politiek niet in?» (ingezonden 22 februari 2023).
Antwoord van Staatssecretaris Van Rij (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst)
(ontvangen 5 april 2023).
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Arbeidskorting werkt averechts, waarom grijpt de politiek
niet in?»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2 en 3
Deelt u de mening dat een degressieve arbeidskorting voor inkomens boven de 37.691
euro een negatief effect kan hebben op het arbeidspotentieel?
Bent u van mening dat een degressieve korting werken minder lonend maakt?
Antwoord 2 en 3
De huidige arbeidskorting zorgt ervoor dat werkenden minder belasting betalen (oplopend
tot een voordeel € 5.052). Hiermee worden mensen gestimuleerd om (meer) te werken.
Om gericht lage en middeninkomens te ondersteunen is ervoor gekozen om de arbeidskorting
vorm te geven met drie verschillende opbouwtrajecten bij een arbeidsinkomen tussen
€ 0 en € 37.691. Vanaf het afbouwpunt (€ 37.691) wordt de arbeidskorting afgebouwd
met 6,51% van het inkomen boven het afbouwpunt. Dit betekent dat over elke extra € 100
aan arbeidsinkomen het voordeel van de arbeidskorting met € 6,51 afneemt. Deze afbouw
zorgt voor een hogere marginale belastingdruk, die ook hoger kan zijn dan het toptarief
van 49,5%. Bij een arbeidsinkomen van ruim € 115.000 is de arbeidskorting volledig
afgebouwd en daalt het marginale belastingtarief naar het niveau van het toptarief.
Zonder deze afbouw zou het marginale belastingtarief op het arbeidsinkomenstraject
tussen € 37.691 en ruim € 115.000 6,51% lager zijn en loont het meer om op dat inkomenstraject
meer uren te werken.
Het Centraal Planbureau (CPB) heeft een variant van de arbeidskorting zonder afbouwtraject
bestudeerd. Het niet afbouwen van de arbeidskorting zorgt slechts voor een beperkte
toename van het arbeidsaanbod. Uit de modellen van het CPB volgt dat veelal mannen
zouden profiteren van deze beleidswijziging. Van deze groep is bekend dat zij minder
sterk reageren op financiële prikkels.
Het niet afbouwen van de arbeidskorting heeft daarnaast forse budgettaire consequenties.
De kosten bedragen 6,8 miljard euro. Om de beleidsoptie budgettair neutraal te maken
moet de arbeidskorting met ruim € 900 verlaagd worden bij het tweede en derde knikpunt.
Dit heeft met name voor mensen met een arbeidsinkomen van meer dan € 23.000 flinke
nadelige gevolgen. Bij een dergelijke budgettair neutrale variant neemt het arbeidsaanbod
per saldo zelfs licht af, omdat het voor mensen met een lager inkomen minder aantrekkelijk
wordt om (meer) te werken.
Vraag 4 en 5
Hoe staat u tegenover een mogelijk alternatief in de vorm van een belastingvrije voet?
Bent u bereid een dergelijk alternatief te onderzoeken? Zo ja, op welke termijn kan
een dergelijk onderzoek worden verwacht?
Antwoord 4 en 5
Een belastingvrije voet werkt ongeveer hetzelfde als een heffingskorting. Bij een
heffingskorting wordt vanaf de eerste euro belasting geheven, maar wordt die verschuldigde
belasting vervolgens verminderd met de heffingskorting(en). Hierdoor betalen belastingplichtigen
in feite pas vanaf een bepaald inkomen belasting, net als bij een belastingvrije voet.
Voor de invoering van de Wet Inkomstenbelasting in 2001 waren er geen heffingskortingen
maar belastingvrije voeten. Het verschil met een heffingskorting is dat belastingvrije
voeten eigenlijk werken als een soort aftrekposten, waardoor het voordeel in euro’s
groter is voor belastingplichtigen met een hoog inkomen. Er is in 2001 voor gekozen
de belastingvrije voeten te veranderen in heffingskortingen, omdat met kortingen gerichter
inkomensbeleid kan worden gevoerd. Door een korting te verhogen met € 100 heeft iedereen
er in principe € 100 voordeel van: het voordeel hangt dus niet langer af van het individuele
marginale belastingtarief.
Een belastingvrije voet maakt het stelsel wel transparanter. Burgers zullen direct
zien dat de eerste X euro aan inkomen vrijgesteld is van belasting. Daarnaast zal
het marginale belastingtarief duidelijker zichtbaar worden. Waar marginale belastingdruk
nu gedeeltelijk tot uiting komt in de afbouw van heffingskortingen zou dat in een
stelsel met een belastingvrije voet in de belastingtarieven opgenomen kunnen worden.
Het is niet zo dat de marginale druk dan ook automatisch lager wordt. Het verlagen
van de marginale belastingdruk kan wel, maar dat heeft ofwel budgettaire gevolgen
ofwel leidt tot negatieve inkomenseffecten bij lagere inkomens (zie ook het antwoord
op vraag 3).
Het omzetten van het huidige stelsel naar een stelsel met een belastingvrije voet
is echter complexer dan het lijkt. Zo gelden voor de heffingskortingen verschillende
inkomensbegrippen. De algemene heffingskorting hangt af van het inkomen uit werk en
woning (vanaf 2025 het verzamelinkomen), de arbeidskorting en inkomensafhankelijke
combinatiekorting (IACK) hangen af van het arbeidsinkomen en de ouderenkorting hangt
af van het verzamelinkomen. Het omzetten van de heffingskortingen naar de tarieven
(waardoor in feite een belastingvrije voet ontstaat) gaat dan ook gepaard met inkomenseffecten.
Die inkomenseffecten kunnen fors zijn voor bepaalde groepen afhankelijk van de heffingskortingen
waar zij in het huidige stelsel recht op hebben.
Een variant die hier op lijkt, maar waarin de heffingskortingen blijven bestaan, is
onderzocht in de kraptebrief van 3 februari 20232. In deze variant wordt de afbouw van de algemene heffingskorting, arbeidskorting
en ouderenkorting afgeschaft en versleuteld in de tarieven. Er ontstaat dan geen belastingvrije
voet, maar wel een eenvoudiger stelsel, waarin de marginale druk transparanter is
doordat de afbouw van heffingskortingen in de tarieven zichtbaar is. De heffingskortingen
blijven bestaan, maar dit zijn dan vaste bedragen die voor iedereen gelijk zijn (afgezien
van de opbouw van de arbeidskorting en IACK).
Het introduceren van een belastingvrije voet is, in combinatie met het afschaffen
van heffingskortingen, een mogelijkheid die onderzocht kan worden om het stelsel te
vereenvoudigen. Dit gaat echter gepaard met inkomenseffecten. Uiteindelijk moet een
afweging worden gemaakt tussen die inkomenseffecten, de uitvoerbaarheid van een dergelijke
wijziging voor de Belastingdienst en de uiteindelijke winst voor de burger in termen
van transparantie en eenvoud.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.