Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Jasper van Dijk over de erkenning voor een zieke militair na het gebruik van PX-10
Vragen van Jasper van Dijk (SP) aan de Staatssecretaris van Defensie over de erkenning voor een zieke militair na het gebruik van PX10 (ingezonden 8 februari 2023).
Antwoord van Staatssecretaris Van der Maat (Defensie) (ontvangen 3 april 2023). Zie
ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1726.
Vraag 1
Wat is uw oordeel over het bericht «Erkenning voor zieke militair na gebruik PX10»
over een militair die jarenlang met het giftige reinigingsmiddel PX10 moest werken?1
Antwoord 1
Ik ben bekend met het bericht. Ik betreur dat deze oud-medewerker is getroffen door
een verschrikkelijke ziekte. Dat medewerkers ziek kunnen zijn geworden door het werk
bij Defensie, raakt me. Om zo goed en transparant mogelijk te kunnen beoordelen of
er een causaal verband is, is het belangrijk dat Defensie zich baseert op wetenschappelijke
inzichten over de mogelijke gezondheidseffecten van het gebruik van het wapenreinigingsmiddel
PX-10. Deze inzichten staan in het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid
en Milieu (RIVM) van 2011.
Ik moet constateren dat er in het bericht van EenVandaag waar u naar verwijst onjuiste
stellingen worden herhaald over het onderzoek. Dat creëert een onjuist beeld van het
onderzoek van het RIVM. Zoals het RIVM schreef, wordt ten onrechte gesteld dat er
1,7 miljoen mensen met PX-10 zouden hebben gewerkt. Het misverstand over het grote
aantal mensen dat volgens EenVandaag met PX-10 heeft gewerkt, komt mogelijk doordat
EenVandaag uitgegaan is van een ander product. In de berichtgeving worden namelijk
blikken wapenolie getoond; dat is een ander product, waar geen PX-10 of benzeen in
zit. Verder is onjuist dat in het onderzoek zogenoemde «piekbelastingen» genegeerd
zijn en dat het RIVM geen benzeen zou hebben onderzocht.
De oud-medewerker waaraan wordt gerefereerd in het bericht, heeft een Militair Invaliditeitspensioen
(MIP) aangevraagd in verband met zijn ziekte. Bij de beoordeling van die aanvraag
is ten onrechte het oude toetsingskader gebruikt. Dit licht ik toe in het antwoord
op vraag 2 en 4. Ik benadruk daarbij dat ik in een brief aan uw Kamer liever niet
inga op individuele zaken. Toch ontkom ik daar in dit geval niet aan. Ik hecht eraan
u te laten weten dat wat ik u schrijf, door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) reeds
openbaar is gemaakt met het publiceren van de uitspraak.
Vraag 2 en 4
Deelt u de mening dat in deze zaak eindelijk wordt vastgesteld dat er wel degelijk
een causaal verband is tussen PX10 en de ziekte van de militair?
Blijft u bij uw standpunt dat pensioenfonds ABP een fout heeft gemaakt omdat de regelgeving
van vóór 2011 zou zijn gebruikt? Kunt u uw standpunt toelichten?
Antwoord 2 en 4
Ik deel de mening niet dat in deze zaak is vastgesteld dat er een causaal verband
is tussen PX-10 en de ziekte van de betrokken (oud-)medewerker. Ook blijf ik bij mijn
standpunt dat niet het juiste toetsingskader is gebruikt. Bij de beoordeling van de
aanvraag is namelijk abusievelijk het toetsingskader van vóór 2011 gebruikt. Dit toetsingskader
was gebaseerd op de resultaten van het eerste (interne) deelonderzoek naar de samenstelling
en het gebruik van PX-10 en de potentiële gezondheidsrisico’s van PX-10. Deze resultaten
gaven aanleiding om, vooruitlopend op de definitieve uitkomsten van het externe wetenschappelijk
onderzoek, een causaal verband te veronderstellen als sprake was van a) een ziekte van de ziektelijst, b) een risicoberoep, c) blootstelling
vóór 1985 en d) ziek worden uiterlijk 25 jaar na de laatste blootstelling.
In 2011 werd een tweede (extern) deelonderzoek naar blootstelling en mogelijke gezondheidseffecten
van het gebruik van PX-10 door het RIVM afgerond. Daaruit bleek dat het praktisch
uitgesloten is dat acute myeloïde leukemie (AML) of aanverwante vormen van kanker
ontstaat door blootstelling aan PX-10. In de Kamerbrief die u op 11 november 2011
is gestuurd, is aangegeven dat daarom geen causaal verband meer zal worden aangenomen
voor claims die worden ingediend na 11 november 2011 (Kamerstuk 33 000 X, nr. 27). Dit laat onverlet dat het mogelijk is om in individueel verband te beoordelen of
er causaal verband is tussen de ziekte en de blootstelling aan PX-10, maar dan wordt
wel gekeken naar alle relevante individuele factoren, zoals leefstijl en de mate en
duur van de blootstelling. Daarbij wegen de resultaten van het rapport van het RIVM
ook mee.
In deze zaak werd de aanvraag ruim na 11 november 2011 gedaan maar is bij de beoordeling
abusievelijk uitgegaan van het oude toetsingskader van voor 2011, dat was gebaseerd
op inmiddels achterhaalde onderzoeksresultaten. Er heeft weliswaar een medische beoordeling
plaatsgevonden, maar voor de uiteindelijke toekenning van het MIP zijn alleen de vier
hierboven genoemde vereisten (a t/m d) van vóór 2011 meegewogen. Daarmee werd bij
het oude toetsingskader causaal verband verondersteld.Zoals gezegd, is uit het RIVM-onderzoek echter gebleken dat het praktisch uitgesloten
is dat defensiepersoneel leukemie of aanverwante vormen van kanker heeft gekregen
door blootstelling aan PX-10. Bij de uiteindelijke beoordeling van de MIP-aanvraag
is die conclusie niet meegewogen. Hetzelfde geldt voor het beoordelen van individuele
factoren, dit is nodig voor het aannemen van een causaal verband. Deze specifieke
zaak verandert de resultaten en de conclusies van het RIVM-onderzoek niet; hetzelfde
geldt voor het daarop gebaseerde beleid zoals dat sinds 2011 geldt.
Deze casus staat daarmee op zichzelf en heeft geen gevolgen voor de beoordeling in
andere dossiers. Die zullen worden afgehandeld conform de in de Kamerbrief van 11 november
2011 gegeven uitleg. Het is vaste jurisprudentie dat een in het verleden gemaakte
fout niet door een bestuursorgaan hoeft te worden herhaald.
Het voorgaande laat onverlet dat Defensie de toekenning van het MIP voor de oud-medewerker
niet zal terugdraaien.
Vraag 3
Bent u bereid om alle militairen die met PX10 hebben gewerkt medisch te onderzoeken
in plaats van standaard af te wijzen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
Nee, ik zie daartoe geen aanleiding gezien de resultaten van het RIVM-onderzoek van
2011. In de beantwoording op schriftelijke vragen van het lid Jasper van Dijk van
19 februari 2016 (Kamerstuk 34 300 X, nr. 82) is eerder aan de Kamer gemeld dat de door het RIVM gehanteerde onderzoeksmethode
op groepsniveau ook wordt gebruikt door gezaghebbende internationale organisaties
omdat er geen betere methode is om deze vraag te beantwoorden.
Wel staat het eenieder vrij om een claim in te dienen. In de behandeling van de claim
wordt, als hier aanleiding voor is, een op het individu gerichte benadering gekozen
waarbij alle relevante factoren, alsmede het RIVM-onderzoek, worden betrokken. Ik
hecht aan dergelijk maatwerk. Defensie voert hierover overleg met het ABP, dat verantwoordelijk
is voor de uitvoering van de Kaderwet militaire pensioenen.
Vraag 5
Erkent u dat de rechtbank en de Centrale Raad van Beroep daar helemaal niets over
zeggen, maar dat zij alleen aansturen «op een toetsing op de individuele medische
casus in plaats van op basis van het RIVM-rapport»?
Antwoord 5
In mijn eerste reactie aan EenVandaag verwees ik per abuis naar de rechter. De Rechtbank
en de CRvB laten zich niet uit over het toepassen van een verkeerd toetsingskader.
De bestuursrechter onderzoekt niet uit zichzelf of het bestuursorgaan het juiste beleid
heeft toegepast, maar alleen of het beleid dat aan de beslissing ten grondslag is
gelegd, correct is toegepast. Bij de rechter lag dus niet de vraag voor welk toetsingskader
gebruikt had moeten worden, maar is bezien of het gebruikte toetsingskader juist is
toegepast. Daarom is in de uitspraak ook niets gezegd over de vraag welk toetsingskader
had moeten worden toegepast.
In verband met de privacy kan ik niet nader ingaan op de inhoud van deze specifieke
zaak. Wel kan ik opmerken dat de CRvB geen volledige medische beoordeling van het
causaal verband heeft opgedragen. De CRvB heeft in plaats daarvan opgedragen nader
te onderzoeken wanneer de ziekte van de betreffende oud-medewerker precies was ontstaan
en of dit viel binnen de risicoperiode van 25 jaar. Dat laatste was immers van belang
op grond van het oude toetsingskader en daarover bestond in deze zaak discussie. De
CRvB oordeelde dat er, om deze discussie te beslechten, een verzekeringsgeneeskundig
onderzoek moest plaatsvinden naar wanneer de ziekte zich voor het eerst heeft geopenbaard.
De CRvB heeft niet geoordeeld dat het RIVM-rapport daarbij buiten beschouwing moet
blijven. De CRvB heeft zich over dit rapport ook niet uitgesproken. Aan de orde was
immers het oude beleid zoals dat werd toegepast voordat de resultaten van het RIVM-onderzoek
in 2011 bekend werden.
Vraag 6
Bent u bereid het RIVM-rapport uit 2011 te laten beoordelen door onafhankelijke deskundigen?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
Dit is al gebeurd. Juist vanwege het belang van de onderzochte vragen heeft het RIVM
het rapport vooraf laten beoordelen door onafhankelijke buitenlandse deskundige wetenschappers.
Bij brieven van 23 oktober 2014 (Kamerstuk 34 000 X, nr. 13) en 10 november 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 516) heeft de toenmalig Minister laten weten dat het RIVM twee gerenommeerde en internationaal
hoog aangeschreven onderzoeksinstituten bij het onderzoek betrokken heeft. Ook zijn
de onderzoeksresultaten onderworpen aan een externe review door twee internationale
experts. Naar aanleiding van de kritiek op het onderzoek, heeft het RIVM de toxicoloog
die in de diverse uitzendingen van EenVandaag het woord voerde, uitgenodigd voor een
gesprek. Dit zodat er geen invalshoeken zouden worden uitgesloten en actief overleg
wordt gepleegd met partijen die kritiek hebben op haar onderzoek. Het gesprek heeft
plaatsgevonden en u bent over de uitkomsten geïnformeerd (Kamerstuk 34 000 X, nr. 71). Het RIVM heeft Defensie laten weten dat de inhoudelijke bespreking van de kritieken
geen aanleiding geeft om de PX-10 beoordeling te herzien.
Vraag 7
Deelt u de mening dat u als bewindspersoon alles moet doen om het Defensiepersoneel
te beschermen en te voorkomen dat zij met giftige (kankerverwekkende) stoffen moeten
werken? Zo ja, stelt u alles in het werk om datzelfde personeel te ondersteunen –
bijvoorbeeld door middel van een schadefonds – indien zij alsnog ziek zijn geworden
als gevolg van het werk binnen uw organisatie?2
Antwoord 7
Ja, ik deel uw mening dat ik al het mogelijke moet doen om Defensiepersoneel te beschermen
en te voorkomen dat zij worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen. Daarom voert
Defensie een actief beleid om de risico’s van het werken met gevaarlijke stoffen te
beheersen. Hierbij wordt het zogenoemde S-T-O-P-principe toegepast zoals bedoeld met
de arbeidshygiënische strategie: Substitutie (vervanging) van de meest gevaarlijke
stoffen, Technische maatregelen zoals het vervangen van spuitcabines en verbeteren
van gereedschappen, Organisatorische maatregelen, zoals het opleiden en het houden
van toezicht en tenslotte het zorgen voor Persoonlijke beschermingsmiddelen. Aan de
hand van deze stappen worden steeds meer verbeteringen doorgevoerd (Kamerstuk nr. 35 000 X, nr. 147). Ik blijf deze ontwikkelingen volgen en laat actief monitoren of bij Defensie veilig
gewerkt blijft worden.
Voor (oud-)medewerkers die ziek zijn geworden bij werkzaamheden voor Defensie staan
rechtspositionele voorzieningen open, zoals het aanvragen van een MIP of de Regeling
uitkering chroom-6 Defensie. Daarnaast kan een letselschadeclaim worden ingediend.
In mijn beleidsreactie naar aanleiding van het eindrapport van de Commissie onder
leiding van prof. mr. Heerma van Voss (Kamerstuk 2023Z05766 van 31 maart 2023), heb ik aangegeven op welke wijze (oud-)medewerkers door Defensie
worden ondersteund als zij een letselschadeclaim indienen als ze menen ziek te zijn
geworden door blootstelling aan gevaarlijke stoffen bij Defensie.
De financiering voor de (rechtspositionele) vergoedingen is geborgd in de reguliere
Defensiebegroting. Hier is voldoende budget voor beschikbaar. Een speciaal fonds hiervoor
zou daarom geen toegevoegde waarde hebben. De voorwaarden voor de toekenning van een
claim of rechtspositionele regeling, blijven immers hetzelfde.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.A. van der Maat, staatssecretaris van Defensie
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.