Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de kabinetsreactie ‘Toezicht op Algemeen Nut’ (Kamerstuk 36107-9)
36 107 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2023)
Nr. 10
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 5 april 2023
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 15 december 2022 inzake de
kabinetsreactie «Toezicht op Algemeen Nut» (Kamerstuk 36 107, nr. 9).
De vragen en opmerkingen zijn op 2 februari 2023 aan de Staatssecretaris van Financiën
voorgelegd. Bij brief van 3 april 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tielen
Adjunct-griffier van de commissie, Lips
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de kabinetsreactie
op het rapport «Toezicht op Algemeen Nut». Deze leden danken de commissie voor het
onderzoeksrapport.
De leden van de VVD-fractie steunen in het algemeen het doel van de ANBI-status (Algemeen
Nut Beogende Instelling) voor verschillende instellingen en de positieve invloed die
zij kunnen hebben op de Nederlandse samenleving. Deze leden zien echter ook dat de
ANBI-status misbruikt kan worden door sommige organisaties. Dit vinden deze leden
zorgelijk.
De leden van de VVD-fractie vragen of een overzicht kan worden gegeven van de ontwikkeling
van de formatie bij de Belastingdienst die toezicht houdt op een ANBI. Hoe wordt het
ANBI-team de komende jaren uitgebreid zodat hun toezichthoudende rol kan worden versterkt?
Hoeveel fte zal nodig zijn voor adequaat toezicht op ANBI’s?
De leden van de VVD-fractie vragen wanneer een centraal ICT-punt opgericht zal worden
om het toezicht op de ANBI’s te verbeteren.
De leden van de VVD-fractie vragen wat het wettelijk kader is bij het opheffen van
een ANBI? Hoe kan hierbij ervoor worden gezorgd dat het geld wat in eerste instantie
was bedoeld voor het goede doel niet bij individuen of partijen terecht kom(t)(em)
die niet dat belang nastreven of voor privédoeleinden gebruiken?
De leden van de VVD-fractie constateren dat momenteel verschillende fiscale regimes
worden getoetst op doelmatigheid en doeltreffendheid. Deze leden vragen of hierbij
ook het ANBI-regime zal worden getoetst? Zo nee, waarom niet en is de Staatssecretaris
bereid de doeltreffendheid en doelmatigheid alsnog te onderzoeken?
De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat bij ongeveer 20 procent van de
erkende instellingen niet aan hun jaarlijkse publicatieplicht wordt voldaan?
Wat is de standaardprocedure bij instellingen die niet meer actief zijn?
Waarom worden deze niet automatisch gemarkeerd als beëindigd?
Wat is de reden waarom deze instellingen niet meer actief zijn?
Indien bij steekproef ongeveer 20 procent van de instellingen niet meer actief is,
wat zegt dat over de totale omvang van erkende instellingen?
Is het mogelijk om een grootschalig onderzoek te doen naar alle erkende instellingen?
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat het instellen van een grondrechtentoets
voor ANBI-instellingen lastig uit te voeren is in de praktijk, vooral door botsende
vrijheden die in de Grondwet staan. Deze leden vragen of is overwogen of de voorwaarden
om aan een ANBI-status te voldoen kunnen worden aangescherpt. Waarin bijvoorbeeld
wordt opgenomen dat moet worden voldaan aan algemeen geldende normen en waarden? Of
dat erin wordt opgenomen dat het prediken van haat, aanzetten tot homohaat, aanzetten
tot geweld tegen vrouwen, et cetera, niet zijn toegestaan. Kan de Staatssecretaris
hierop reflecteren? Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat hier scherp
op toegezien moet worden? Voorts constateren deze leden dat het «groeiend» instrumentarium
wat de overheid op dit moment heeft vooral ziet op strafbare feiten, wat de leden
van de VVD-fractie geheel onderschrijven. Echter, kunnen daardoor onwenselijke situaties,
zoals hierboven beschreven, niet direct worden aangepakt en de ANBI-status worden
ontnomen? Hoe reageert de Staatssecretaris daarop?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het rapport
«Toezicht op Algemeen Nut» en de bijbehorende kabinetsreactie. De leden van de D66-fractie
zijn blij met de aandacht voor dit onderwerp en delen de mening van de Staatssecretaris
dat ongewenst gedrag door ANBI’s moet worden teruggedrongen. Wel vragen de leden of
dit ongewenst gedrag nu voldoende wordt aangepakt door de aankondigde vervolgstappen
van het kabinet. Daarom staan deze leden in principe positief tegenover de plannen
van het kabinet, maar hebben de leden van de D66-fractie nog wel enkele vervolgvragen.
De leden van de D66-fractie maken zich zorgen over het gebrek aan digitalisering wat
betreft de registratie, gegevensverzameling en communicatie van ANBI’s. Het lijkt
deze leden vrijwel onmogelijk om goed toezicht te houden wanneer de administratie
grotendeels nog op papier plaatsvindt. De aanbeveling om te digitaliseren vinden deze
leden dan ook een cruciale. Uit de kabinetsreactie blijkt echter niet dat de registratie,
gegevensverzameling en communicatie van ANBI’s volledig gedigitaliseerd gaat worden.
Deze leden vragen daarom of het inderdaad klopt dat dit proces niet volledig gedigitaliseerd
gaat worden en indien dit klopt, waarom dit niet zo is. Welk deel van het proces blijft
via papier verlopen en welke reden ligt daaraan ten grondslag? Is de Staatssecretaris
niet bang dat, zolang dit proces niet zoveel mogelijk gedigitaliseerd is, goed toezicht
houden vrijwel onmogelijk blijft?
De leden van de D66-fractie constateren daarnaast dat in de praktijk er weinig ANBI’s
onderzocht worden: in de periode 1-1-2021 tot en met 31-10-2022 heeft het ANBI-team
in totaal 128 toezichtopdrachten (kantoortoetsen en boekenonderzoeken) uitgevoerd
en van 47 instellingen is de ANBI-status ingetrokken. Deze leden vinden een totaal
van 128 onderzoeken op een totaal van 45.000 ANBI’s in een periode van bijna twee
jaar bijzonder laag. Deze leden zouden graag van de Staatssecretaris horen waarom
dit aantal zo laag is. Komt dit door een gebrek aan inzicht in ANBI’s (bijvoorbeeld
door een gebrek aan digitalisering), door een gebrek aan capaciteit, of door andere
redenen?
De leden van de D66-fractie maken zich zorgen over de beslissing van de Staatssecretaris
om de toezichtcapaciteit niet uit te breiden, ondanks het advies om dit wel te doen
in het rapport. De Staatssecretaris stelt dat uitbreiding van de toezichtcapaciteit
zou leiden tot het onttrekken van benodigde capaciteit elders. De leden van de D66-fractie
volgen deze logica niet direct. Deze leden vragen of uitbreiding van de capaciteit
in absolute zin niet mogelijk/wenselijk is, of dat de Staatssecretaris extra toezicht
op ANBI’s simpelweg niet de moeite waard acht? Indien dat laatste het geval is, zou
de Staatssecretaris willen toelichten waarom dat volgens hem niet de moeite waard
is?
Tot slot zijn de leden van de D66-fractie van mening dat organisaties geen ANBI-status
moeten krijgen als ze zich inlaten met zaken die niet het algemeen nut dienen. Zo
verbazen deze leden zich over het feit dat organisaties die zich bezighouden met ongewenste
en schadelijke praktijken als conversietherapie van een ANBI-status kunnen genieten.
Deze leden zijn benieuwd hoe de Staatssecretaris daar tegenaan kijkt en de leden zijn
vooral benieuwd welke stappen volgens de Staatssecretaris genomen zouden kunnen worden
om organisaties die niet het algemeen nut dienen, uit te sluiten van ANBI-status.
Deze leden zijn bijvoorbeeld benieuwd hoe de Staatssecretaris aankijkt tegen het uitvoeren
van steekproeven om zo het toezicht te verscherpen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie «Toezicht
op Algemeen Nut» en hebben hierover nog enkele vragen.
Kan de Staatssecretaris aan de leden van de PVV-fractie aangeven bij hoeveel ANBI’s
is vastgesteld dat er sprake is (geweest) van ongewenste buitenlandse beïnvloeding,
dan wel financiering? Wat voor een ANBI’s betrof het, uit welke landen kwam de ongewenste
beïnvloeding, waaruit bestond die en welke maatregelen zijn genomen om deze ongewenste
beïnvloeding dan wel financiering te stoppen?
Kan de Staatssecretaris aangeven hoeveel giften door ANBI’s worden ontvangen een en
ander uitgesplitst naar verschillende categorieën ANBI’s? Hoeveel giften ontvangen
moskeeën en andere islamitische (ANBI) instellingen?
Kan de Staatssecretaris aan de leden van de PVV-fractie aangeven hoeveel belastinginkomsten
er de afgelopen tien jaar zijn misgelopen als gevolg van giftenaftrek aan ANBI’s?
Kan de Staatssecretaris hierbij een uitsplitsing per jaar maken?
De leden van de PVV-fractie verzoeken de Staatssecretaris om aan te geven op welke
wijze wordt gecontroleerd waaraan giften en donaties worden besteed.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderzoeksrapport naar toezicht
op ANBI’s en de kabinetsreactie daarop. Zoals bekend hechten deze leden aan het stimuleren
van ANBI’s, die maatschappelijke betrokkenheid en vrijgevigheid bevorderen. Wel hebben
de leden van de CDA-fractie in het verleden al vaker vragen gesteld over de «uitwassen»
in deze sector, want waar voordelen te behalen zijn, vindt helaas ook regelmatig misbruik
plaats. Daarom moet het toezicht op deze sector volgens deze leden ook goed op orde
zijn. Deze leden zien daar goede aanknopingspunten in het rapport en in de aanbevelingen
die de Staatssecretaris mee wil nemen. Deze leden zouden wel graag zien dat enige
terughoudendheid geldt ten aanzien van het opleggen van allerlei extra administratieve
verplichtingen aan ANBI’s. Een goede balans moet volgens deze leden worden gevonden
tussen verbetering van toezicht, maar ook behapbare administratieve lasten. Graag
zouden deze leden horen hoe de Staatssecretaris invulling geeft aan het vinden van
een dergelijke balans.
De leden van de CDA-fractie hebben enkele vragen over de inhoud van de brief.
Wat de leden van de CDA-fractie een belangrijk element vinden is dat ANBI’s gedrag
blijven vertonen dat niet conflicteert met gangbare maatschappelijke waarden en opvattingen.
In statuten kan men immers het algemeen nut beogen op grond van de voorwaarden voor
de ANBI-status, maar het gaat ook juist om de feitelijke activiteiten en gedragingen
van ANBI’s. Deze leden zien daarom op dat vlak ook een belangrijke uitdaging, zeker
als zij lezen dat van de circa 45.000 ANBI’s, het toezichtsteam er het afgelopen jaar
op basis van signalen 128 heeft onderzocht, waarna 47 ANBI-statussen zijn ingetrokken.
Dat is bijna 40 procent van de onderzochte groep en de gehele populatie is vele malen
groter. Juist omdat deze leden hechten aan een zuivere ANBI-sector en een verantwoorde
besteding van belastinggeld, vinden deze leden het belangrijk dat ANBI’s zich ook
in blijven zetten om de status te behouden. De status mag in de ogen van deze leden
geen fiscaal vehikel voor misbruik zijn. Deze leden zien daarom ook uit naar de evaluatie
in 2023, omdat zij mogelijkheden zien in aanscherping van het algemeen nut vereiste
door een minimum aan te verrichten algemeen nuttige activiteiten of bestedingen. Deze
leden vragen of de Staatssecretaris kan aangeven of hij van mening is dat een dergelijke
aanpassing positieve effecten kan opleveren.
Ook vragen deze leden of de Staatssecretaris mogelijkheden ziet om met zulke aangescherpte
eisen bepaalde misbruikconstructies, bijvoorbeeld het oprichten van een eigen ANBI
om daar giften aan te doen om inkomstenbelasting te drukken, tegen te gaan. Die worden
wellicht minder aantrekkelijk als aanvullende activiteiten moeten worden verricht.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de huidige integriteitstoets mogelijkheid biedt
ANBI-statussen in te trekken. Deze leden zijn benieuwd hoe vaak een dergelijke integriteitstoets
wordt uitgevoerd en of dat alleen op signalen is.
Ten aanzien van de afdeling die beoordeelt of ANBI’s nog steeds aan de ANBI-eisen
voldoen, vragen de leden van de CDA-fractie hoe in praktijk wordt gecontroleerd of
ANBI’s nog steeds aan de eisen voldoen. Welke informatie wordt onderzocht en hoe wordt
dat gedaan om te onderzoeken of de uitgeoefende activiteiten algemeen nuttige belangen
in praktijk nastreven.
De Staatssecretaris geeft aan dat hij niet zoveel ziet in het uitbreiden van het ANBI-team,
met name vanwege de personele uitdagingen die de Belastingdienst al ervaart, zo constateren
deze leden. De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd of op termijn toch niet naar
een uitbreiding moet worden toegewerkt vanwege het grote aantal actieve ANBI’s en
vooral ook de verwerking van en controle op de te ontvangen informatie die de Staatssecretaris
voornemens is extra te gaan verzamelen.
Nog steeds zal veel informatie handmatig moeten worden gecontroleerd. Vooral als aanvullende
eisen gesteld worden aan bijvoorbeeld een minimumaantal te verrichten activiteiten,
zal hier toch controle op moeten worden uitgeoefend. Deze leden vragen de Staatssecretaris
hierop te reflecteren.
De leden van de CDA-fractie zien voor het toezicht meerwaarde in meer digitale verwerking
van ANBI-data in een centraal punt, een aanbeveling die het kabinet ook gaat uitvoeren.
Deze leden zijn benieuwd of de Staatssecretaris nader kan toelichten om wat voor informatie
dat gaat, of dat voor alle ANBI’s geldt, en in hoeverre dit nieuwe administratieve
lasten oproept bovenop waar ANBI’s op dit moment al aan moeten voldoen en in hoeverre
een balans gezocht wordt tussen beter toezicht en die administratieve last.
De leden van de CDA-fractie zijn blij om te lezen dat de wijzigingen in samenspraak
met de sector worden vormgegeven. Deze leden vragen de Staatssecretaris welke partijen
uit de sector allemaal worden betrokken en wat het aandeel van het totaal aan ANBI’s
is wat deze partijen vertegenwoordigen.
De leden van de CDA-fractie lezen verder dat zelfregulering, bijvoorbeeld via het
aansluiten bij een keurmerk, volgens de Staatssecretaris ook potentie heeft. Deze
leden zouden er voorstander van zijn als de hele sector zulke zelfregulering zou toepassen,
maar maken zich enige zorgen over het eigen initiatief dat de sector hiertoe moet
nemen. Voor veel filantropische instellingen is dit geen probleem, maar de leden van
de CDA-fractie vragen of er nu ook niet juist een probleem zit bij ANBI’s die zich
nergens bij aansluiten, omdat hun motieven niet zuiver zijn. Deze leden vragen de
Staatssecretaris hierop te reflecteren.
Zij vragen de Staatssecretaris ook aan te geven waar in de sector de Belastingdienst
vooral risico’s ziet, bijvoorbeeld ook volgens uit de signalen en ingetrokken ANBI-statussen.
Tot slot vragen deze leden de Staatssecretaris een overzicht te geven van hoeveel
onderzoeken er zijn geweest in de afgelopen tien jaar en hoeveel statussen er zijn
ingetrokken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben het rapport en de kabinetsreactie met interesse
gelezen. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Staatssecretaris of het klopt dat het
totale budgettaire beslag van de ANBI-faciliteiten in 2018 circa 640 miljoen euro
was. Kan hij daarnaast een meer actuele berekening van het totale budgettaire beslag
geven?
In het rapport staat dat het toezicht op ANBI’s «gebrekkig is» en «het ANBI-team nauwelijks
toekomt aan opsporing van fraude». Klopt het dat er daarom geen enkel zicht is op
hoeveel fraude er gepleegd wordt en welk deel van het jaarlijkse budgettaire beslag
naar organisaties gaat die het algemeen nut slechts beperkt of helemaal niet dienen?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Staatssecretaris daarnaast te reflecteren
op de relatie tussen de ANBI-faciliteiten en vermogensongelijkheid in Nederland. In
hoeverre is hij van mening dat de ANBI-faciliteiten bijdragen aan een grotere vermogensongelijkheid
en in hoeverre denkt hij dat de voorgestelde maatregelen in het rapport bijdragen
aan het verminderen van dit mogelijke effect? Is de Staatssecretaris daarnaast van
plan nog andere maatregelen te nemen en zo ja, welke? Kijkt het kabinet daarbij bijvoorbeeld
ook naar het versmallen van de definitie van algemeen nut of naar het verder inperken
van de giftenaftrek voor burgers?
Kan de Staatssecretaris toelichten waarom na dit rapport nog een extra evaluatie nodig
is vóór bepaalde aanbevelingen worden geïmplementeerd?
Verder lezen deze leden op pagina acht van de kabinetsreactie over het «meerjarenportfolio
van medio 2023» en vragen het kabinet om aan te geven wat de inhoud en het beoogde
doel van hiervan is.
Hiernaast vragen deze leden naar de impact van de Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen
(WBTR). Is het kabinet bekend met signalen dat deze wet bij met name kleinere verenigingen
en stichtingen – die vaak een ANBI-status hebben – een onwerkbare werklast veroorzaken
die somtijds zelfs het voortbestaan van de organisatie bedreigt? Wordt deze wet geëvalueerd
en zo ja, wordt dit element in die evaluatie meegenomen? Ziet het kabinet de kans
en heeft het de ambitie, indien het deze signalen herkent, op te treden om deze effecten
weg te nemen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie op het rapport
«Toezicht op Algemeen Nut». Deze leden delen in grote lijnen de inzet van de Staatssecretaris,
maar hebben hierover nog diverse vragen.
De leden van de fractie van de SGP lezen in de kabinetsreactie op het rapport dat
de Staatssecretaris terecht aangeeft dat ANBI’s de pluriforme samenleving reflecteren
en dat er veel verschillende doelen kunnen worden nagestreefd, mede doordat het begrip
«algemeen nut» neutraal is vormgegeven. Tegelijk voelt dit volgens de Staatssecretaris
soms «ongemakkelijk». Waarom is dat ongemakkelijk?
Hoe borgt de Staatssecretaris dat er geen statussen van ANBI’s worden ontnomen van
instellingen die wellicht andere opvattingen hebben dan die volgens sommigen als gangbaar
worden gezien? Is hij het ermee eens dat deze materiële zaken geen beoordeling van
de Belastingdienst behoeven, maar dat voor de Belastingdienst enkel relevant is dat
er voldaan wordt aan alle formele vereisten?
De leden van de SGP-fractie zijn verheugd te lezen dat de Staatssecretaris er niet
voor voelt om een grondrechtentoets op te nemen. Deze beoordeling is in de ogen van
deze leden geen taak voor de Belastingdienst. Tegelijk lezen deze leden dat de Staatssecretaris
van mening is dat het kabinet zich duidelijk moet uitspreken wat ze als ¨wenselijk
maatschappelijk gedrag ziet¨. Hoe ziet dat er in de praktijk uit? Welke doorwerking
heeft dat op ANBI-regelgeving? Waarom wordt er gesproken over het ¨wenselijk maatschappelijk
gedrag¨ zoals het kabinet dit ziet, terwijl eerder juist werd betoogd dat ANBI’s de
pluriforme samenleving reflecteren en dat deze pluriformiteit van belang is? Hoe borgt
de Staatssecretaris een objectieve beoordeling van ANBI-aanvragen en een objectieve
beoordeling van ANBI-gedrag?
De leden van de SGP-fractie vragen wanneer de regering de nota van wijziging en de
nota naar aanleiding van het verslag over de Wet transparantie maatschappelijke organisaties
gereed heeft.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie op het rapport
«Toezicht op Algemeen Nut». Deze leden delen in grote lijnen de inzet van de Staatssecretaris,
maar hebben hierover nog diverse vragen.
De leden van de fractie van de SGP lezen in de kabinetsreactie op het rapport dat
de Staatssecretaris terecht aangeeft dat ANBI’s de pluriforme samenleving reflecteren
en dat er veel verschillende doelen kunnen worden nagestreefd, mede doordat het begrip
«algemeen nut» neutraal is vormgegeven. Tegelijk voelt dit volgens de Staatssecretaris
soms «ongemakkelijk». Waarom is dat ongemakkelijk?
Hoe borgt de Staatssecretaris dat er geen statussen van ANBI’s worden ontnomen van
instellingen die wellicht andere opvattingen hebben dan die volgens sommigen als gangbaar
worden gezien? Is hij het ermee eens dat deze materiële zaken geen beoordeling van
de Belastingdienst behoeven, maar dat voor de Belastingdienst enkel relevant is dat
er voldaan wordt aan alle formele vereisten?
De leden van de SGP-fractie zijn verheugd te lezen dat de Staatssecretaris er niet
voor voelt om een grondrechtentoets op te nemen. Deze beoordeling is in de ogen van
deze leden geen taak voor de Belastingdienst. Tegelijk lezen deze leden dat de Staatssecretaris
van mening is dat het kabinet zich duidelijk moet uitspreken wat ze als ¨wenselijk
maatschappelijk gedrag ziet¨. Hoe ziet dat er in de praktijk uit? Welke doorwerking
heeft dat op ANBI-regelgeving? Waarom wordt er gesproken over het ¨wenselijk maatschappelijk
gedrag¨ zoals het kabinet dit ziet, terwijl eerder juist werd betoogd dat ANBI’s de
pluriforme samenleving reflecteren en dat deze pluriformiteit van belang is? Hoe borgt
de Staatssecretaris een objectieve beoordeling van ANBI-aanvragen en een objectieve
beoordeling van ANBI-gedrag?
De leden van de SGP-fractie vragen wanneer de regering de nota van wijziging en de
nota naar aanleiding van het verslag over de Wet transparantie maatschappelijke organisaties
gereed heeft.
II Reactie van de Staatssecretaris van Financiën
Met interesse heb ik kennisgenomen van de vragen die door de verschillende fracties
van de vaste commissie voor Financiën schriftelijk zijn gesteld en de daarbij gemaakte
opmerkingen over de kabinetsreactie op het rapport «Toezicht op algemeen nut».1 Hierna wordt bij de beantwoording van de vragen zo veel mogelijk dezelfde volgorde
aangehouden, met dien verstande dat gelijkluidende of in elkaars verlengde liggende
vragen van partijen gebundeld zijn beantwoord.
De leden van de fractie van de VVD vragen wat het wettelijk kader is bij het opheffen
van een ANBI en hoe er hierbij voor kan worden gezorgd dat het geld wat in eerste
instantie was bedoeld voor het goede doel, niet bij individuen of partijen terecht
komt die niet dat algemeen belang nastreven of voor privédoeleinden gebruiken. Het
intrekken van de ANBI-status wil niet zeggen dat de instelling moet worden opgeheven.
Om te voorkomen dat het geld dat bedoeld was voor het goede doel, na intrekking van
de ANBI-status onbelast elders terecht komt, geldt voor instellingen waarvan de ANBI-status
is ingetrokken (ex-ANBI) een informatieverplichting.2 Deze renseigneringsverplichting geldt voor elke instelling waarvan na 31 december
2012 de ANBI-status is ingetrokken. Een ex-ANBI heeft de jaarlijkse verplichting om
– als het vermogen hoger is dan € 25.000 – informatie betreffende de schenkingen in
een jaar en het verloop van het vermogen in datzelfde jaar aan de Belastingdienst
te verstrekken. Deze informatieverplichting dient ertoe te voorkomen dat dit vermogen
zonder heffing van schenkbelasting wordt overgeheveld naar bestemmingen buiten de
sfeer van het algemeen nut.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe in de praktijk wordt gecontroleerd
of instellingen nog aan de wettelijke vereisten voldoen. Het wettelijke kader voor
ANBI’s is neergelegd in artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
De inspecteur (lees: het ANBI-team) maakt binnen het regulier toezicht voor de beoordeling
of aan het wettelijk kader wordt voldaan, gebruik van reeds beschikbare inlichtingen
en bescheiden (intern en extern). Indien nodig verzoekt het ANBI-team de instelling
nadere informatie te overleggen. Het ANBI-team ontneemt een instelling de ANBI-status
bij voor bezwaar vatbare beschikking met ingang van het tijdstip waarop deze instelling
kortgezegd niet langer aan de voorwaarden voor ANBI’s voldoet.3 Voorts kan de ANBI-status worden ingetrokken op grond van artikel 5b, achtste of
negende lid, AWR die de zogenoemde integriteitstoets bevat.
De leden van de fractie van het CDA vragen zich af hoe vaak een integriteitstoets
wordt uitgevoerd, en of dat alleen gebeurt bij signalen. Op grond van de integriteitstoets
kan de ANBI-status worden ingetrokken (of geweigerd) als kort gezegd een bestuurder
van een ANBI in die hoedanigheid in de afgelopen vier jaar is veroordeeld wegens het
plegen van een in de integriteitstoets genoemd misdrijf én de betreffende ANBI niet
publiekelijk afstand neemt van de strafbare handeling. Met ingang van 2021 is de integriteitstoets
binnen de ANBI-regeling uitgebreid met de mogelijkheid een Verklaring Omtrent het
Gedrag (VOG) op te vragen indien de inspecteur gerede twijfel heeft over de integriteit
van de instelling zelf, een bestuurder, een persoon die feitelijk leiding geeft of
een gezichtsbepalende persoon. Het intrekken van de ANBI-status uitsluitend op basis
van de integriteitstoets is nog nooit voorgekomen. Een reden daarvoor is ook dat het
ANBI-team geen inzicht heeft in veroordelingen wegens het plegen van een in de integriteitstoets
genoemd misdrijf, en dus afhankelijk is van signalen van, bijvoorbeeld, de FIOD of
het OM dat er sprake is van een veroordeling ter zake van een dergelijk misdrijf.
Tot nu toe is 2 keer een VOG opgevraagd en is het 5 keer overwogen. Voor het kunnen
opvragen van een VOG dient gerede twijfel te bestaan bij de inspecteur, waardoor de
VOG niet zomaar opgevraagd kan worden. In de praktijk wordt een VOG pas opgevraagd
als bij meerdere teamleden binnen het ANBI-team gerede twijfel bestaat en afstemming
heeft plaatsgevonden in de vaktechnische lijn.
De leden van de fractie van de VVD vragen wat de standaardprocedure is bij instellingen
die niet meer actief zijn, waarom deze niet meer actief zijn en waarom deze niet automatisch
worden gemarkeerd als beëindigd. Daarnaast vragen zij of het klopt dat bij ongeveer
20 procent van de erkende instellingen niet aan hun jaarlijkse publicatieplicht wordt
voldaan en wat dat zegt over de totale omvang van erkende instellingen. Tot slot vragen
zij of het mogelijk is om onderzoek te doen naar alle erkende instellingen. De leden
van de fractie van D66 vragen voorts hoe wordt aangekeken tegen het doen van steekproeven.
Instellingen die niet meer actief zijn komen niet vanzelf in beeld bij het ANBI-team,
behalve wanneer de instelling wordt beëindigd of opgeheven. Als wel blijkt dan een
ANBI inactief is, dan zal in contact worden getreden met de instelling wat de reden
is van inactiviteit. Als geen of geen gegronde reden kan worden gegeven, kan het team
(al dan niet met terugwerkende kracht) tot intrekking overgaan, of afspraken maken
voor alsnog algemeen nuttige besteding binnen de doelstelling van de betreffende instelling.
Op dit moment zie ik geen aanleiding om steekproeven of grootschalig onderzoek naar
alle erkende instellingen (ANBI’s) op te zetten. Ik wil eerst kijken wat de ingezette
veranderingen voor ANBI’s, zoals het online ANBI-aanvraagproces, het ANBI-informatieloket
en uiteindelijk het online portaal voor de centrale aanlevering van ANBI-gegevens
zullen opleveren. Daarnaast wacht ik ook de uitkomsten van de voor dit jaar geplande
ANBI-evaluatie af. De ongeveer 20 procent is gebaseerd op steekproeven in 2018, en
is mogelijk inmiddels achterhaald. Om daarover een goede uitspraak te kunnen doen
is nader onderzoek nodig, dit is dan ook een element dat zal worden bezien in de evaluatie.
Voorts hecht het kabinet eraan om te benadrukken dat de bevindingen uit specifieke,
risicogerichte onderzoeken niet zonder meer kunnen worden geëxtrapoleerd naar de gehele
doelgroep.
De leden van de fractie van de VVD vragen of het ANBI-regime ook zal worden getoetst
op doelmatigheid en doeltreffendheid. De leden van de fractie van de ChristenUnie
vragen hoe de behandeling van het rapport Toezicht op Algemeen Nut zich verhoudt tot
de geplande evaluatie van de giftenaftrek in 2023. Het schriftelijk overleg over het
rapport Toezicht op Algemeen Nut vindt momenteel plaats en de planning is dat de evaluatie
van de giftenaftrek en de evaluatie van de ANBI-regeling ultimo 2023 worden afgerond.
De leden van de fractie van de VVD vragen voorts hoe het ANBI-team zal worden uitgebreid
zodat hun toezichthoudende rol kan worden versterkt en hoeveel fte er nodig zal zijn
voor adequaat toezicht op ANBI’s. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen
hoe de versterking van de capaciteit van het ANBI-team van de Belastingdienst concreet
gestalte krijgt en waarom het kabinet deze uitbreiding ambitieus genoeg acht. De leden
van de fracties van D66 en het CDA vragen om alsnog te bezien of uitbreiding van de
toezichtscapaciteit niet mogelijk of wenselijk is. Voor het houden van administratief-
en materieel toezicht op de naleving van de ANBI-regelgeving is 38,5 fte formatief
beschikbaar. Zoals in de reactie op het adviesrapport «Toezicht op algemeen nut» is
toegelicht, ziet het kabinet mogelijkheden om het toezicht, in lijn met een deel van
de aanbevelingen van de commissie, te verbeteren. De inzet van het kabinet is om met
name de informatiepositie van de Belastingdienst te versterken. Op die manier kan
namelijk het toezicht op de instellingen gerichter en efficiënter worden uitgevoerd,
en in algehele zin worden verbeterd. Het kabinet acht het uitbreiden van de personele
capaciteit voor de handhaving daarom ook vooralsnog niet nodig. Dat zou evenmin de
effectiefste wijze zijn om het toezicht te verbeteren. Bovendien zou het intern anders
aanwenden van personeel ten koste gaan van toezicht en de handhavingscapaciteit op
andere middelen en is het werven van nieuw personeel een moeilijke opgave in de huidige
arbeidsmarkt.
De leden van de fractie van D66 spreken hun zorg uit over een gebrek aan digitalisering,
en vragen of volledige digitalisering van registratie, gegevensverzameling, en communicatie
zal plaatsvinden. In lijn met de aanbevelingen uit het adviesrapport «Toezicht op
Algemeen Nut» heeft het kabinet besloten om in te zetten op verbetering van het toezicht
op ANBI’s. Eén van de speerpunten in dat verband is digitalisering. Zoals vermeld
in de kabinetsreactie op het adviesrapport wordt door de Belastingdienst gewerkt aan
verbetering van de digitale gegevensverwerking. Toegezegd is om een centraal punt
voor aanlevering, verwerking, en publicatie van ANBI-gegevens in het leven te roepen.
Inmiddels is de Belastingdienst gestart met de voorbereidende werkzaamheden om een
dergelijk online portaal te ontwikkelen. Zoals ook in de kabinetsreactie is aangegeven
zal dat waarschijnlijk een grote iv-inspanning vergen, met mogelijke gevolgen voor
(her)prioritering in het iv-portfolio. Daarnaast is sinds medio februari van dit jaar
de mogelijkheid opengesteld om de ANBI-beschikking digitaal aan te vragen, hetgeen
een belangrijke vereenvoudiging in het aanvraagproces voor zowel verzoekers als –
in het verlengde daarvan – de Belastingdienst meebrengt. Met het uiteindelijk realiseren
van deze doelstellingen zal naar verwachting van het kabinet een belangrijke eerste
stap in de richting van nagenoeg volledige digitalisering zijn bewerkstelligd.
De leden van de fractie van de PVV verzoeken om aan te geven op welke wijze wordt
gecontroleerd waaraan giften en donaties worden besteed. De leden van de fractie van
D66 vragen waarom het aantal uitgevoerde toezichtsonderzoeken naar ANBI’s, gelet op
de omvang van de doelgroep, relatief laag is. De controle op de bestedingen van ANBI’s
valt binnen de reguliere reikwijdte van toezicht op ANBI’s. Dat het aantal uitgevoerde
toezichtsonderzoeken relatief laag is, heeft meerdere redenen. Allereerst is conform
de uitvoerings- en handhavingsstrategie van de Belastingdienst de handhavingscapaciteit
van het ANBI-team selectief ingezet. De Belastingdienst maakt voortdurend keuzes over
waar de beschikbare capaciteit op wordt ingezet. Het is praktisch onmogelijk om op
alle individuele gevallen gericht toezicht uit te oefenen. Het toezicht wordt daarbij
zo selectief en gericht mogelijk ingezet, afgestemd op de (oorzaken van) het gedrag
van burgers en bedrijven. De Belastingdienst zet capaciteit in op datgene waar de
kans op niet-naleving het grootst is of de grootste impact kan hebben. Daarnaast is
de capaciteit binnen het ANBI-team met name gericht op naleving van de regelgeving,
zoals in het traject van beoordeling van de aanvraag van een ANBI-beschikking. Daarmee
wordt nagestreefd om het nalevingsgedrag binnen de doelgroep te vergroten. Een andere
belangrijke factor is dat het controleren op juistheid en volledigheid van ANBI-gegevens
een arbeidsintensief proces is, dat een groot beslag legt op de daarvoor beschikbare
capaciteit. Met de nu ingezette digitalisering is de verwachting dat dit zal veranderen,
hoewel ook na versterking van de informatiepositie van de Belastingdienst het toezicht
een groot beslag op de beschikbare capaciteit zal blijven leggen. Verder is het doen
van nader onderzoek mede afhankelijk van de hoeveelheid binnengekomen meldingen en
interne of externe signalen.
De leden van de fracties van de VVD en de SGP vragen wanneer de acties om het toezicht
door de Belastingdienst te versterken, waaronder een verplichte gecentraliseerde aanlevering
van ANBI-gegevens, worden uitgevoerd. Ook vragen de leden van deze fracties welke
regelgeving moet worden aangepast en wanneer dit wordt gedaan. De leden van de fractie
van het CDA vragen aan wat voor soort informatie kan worden gedacht in het kader van
gecentraliseerde digitale ontvangst en verwerking van ANBI-gegevens. De leden van
de fractie van het CDA vragen voorts hoe de balans tussen verbetering van toezicht
enerzijds en behapbare administratieve lasten anderzijds kan worden behouden.
Een belangrijke constatering van de adviescommissie is dat de informatiepositie van
het ANBI-team aanzienlijk moet worden versterkt. Als het ANBI-team beschikt over centraal
aangeleverde gegevens die via software aan elkaar te koppelen zijn, wordt hiermee
de informatiepositie versterkt. Met het versterken van de informatiepositie kan er
meer aandacht uitgaan naar de inhoudelijke toetsing van de ANBI-voorwaarden en wordt
toezicht minder afhankelijk van interne en externe signalen. Het toezicht op de naleving
van de ANBI-regelgeving zal dus vooral moeten worden verbeterd door verplichte gecentraliseerde
aanlevering van gegevens -via een portal- door ANBI’s in plaats van de huidige publicatieverplichting
voor ANBI’s op hun eigen website of een andere website. De invoering van een verplicht
gebruik van een portal vereist een beperkte aanpassing van artikel 5b, tiende lid,
AWR. Deze aanpassing zal plaatsvinden wanneer de ontwikkeling van deze portal in een
gevorderd stadium is en er duidelijkheid bestaat over wanneer deze portal in gebruik
genomen zal kunnen worden. De aan te leveren gegevens zullen in beginsel dezelfde
gegevens zijn die ANBI’s nu al verplicht zijn om te publiceren, waarbij de wijze van
de publicatie afhankelijk is van de grootte van de instelling. Momenteel is een ANBI
verplicht om gegevens te publiceren op een eigen website, of op een gemeenschappelijke
website van bijvoorbeeld een brancheorganisatie. Omdat ANBI’s nu al verplicht zijn
om bepaalde gegevens te publiceren, zal een verplichting om ze via één centraal punt
aan te leveren naar verwachting niet tot een grote toename in administratieve lasten
leiden. Over de ontwikkeling van het centrale portal en de gegevensaanlevering wordt
gesproken met de Samenwerkende Brancheorganisaties Filantropie (SBF). Vanuit de goededoelensector
is aangegeven dat een aanlooptijd voorafgaand aan lancering van het portaal wenselijk
is, aangezien veel instellingen zijn aangewezen op in meer of mindere mate digitaal
vaardige vrijwilligers.
De leden van de fractie van de VVD vragen of is overwogen om de voorwaarden van de
ANBI-status aan te scherpen, bijvoorbeeld door op te nemen dat moet worden voldaan
aan algemeen geldende normen en waarden of dat het prediken van haat, aanzetten tot
homohaat of geweld tegen vrouwen, et cetera, niet zijn toegestaan. De leden van de
fractie van de SGP vragen of het voor de beoordeling van de Belastingdienst of (nog)
sprake is van een ANBI uitsluitend relevant is of aan de ANBI-regelgeving zoals deze
is opgenomen in de AWR en de uitvoeringsregeling AWR wordt voldaan. Daarnaast vragen
zij hoe wordt geborgd dat er geen statussen van ANBI’s worden ontnomen van instellingen
die andere opvattingen hebben dan die volgens sommigen als gangbaar worden gezien.
De leden van de fractie van D66 vragen om een reflectie op de stelling dat organisaties
die zich bezighouden met ongewenste en schadelijke praktijken als conversietherapie
een ANBI-status kunnen hebben. Daarbij vragen laatstgenoemde leden hoe het kabinet
aankijkt tegen het uitvoeren van steekproeven naar spanning met gangbare maatschappelijke
waarden en opvattingen om zo het toezicht te verscherpen.
Het kabinet vindt diversiteit en verscheidenheid in de filantropie en het algemeen
nut van groot belang. Het kabinet voelt er nu dan ook niet voor om aanvullende voorwaarden
op het vlak van bijvoorbeeld grondrechten aan ANBI’s op te leggen. Een instelling
kan de ANBI-status bij voor bezwaar vatbare beschikking ontvangen indien deze instelling
uitsluitend of nagenoeg uitsluitend een algemeen nut beogend karakter heeft en voldoet
aan de (in de AWR en in de Uitvoeringsregeling AWR) gestelde voorwaarden. De grens
van de vrijheid van ANBI’s om hun doelen na te streven ligt bij overtreding van de
wet (of daar waar toepassing van de integriteitstoets in beeld komt) of daar waar
een instelling door de rechter verboden wordt. De Belastingdienst beoordeelt enkel
of aan de voorwaarden voor de ANBI-status wordt voldaan, zoals handelen conform het
algemeen belang. Indien echter sprake is van activiteiten die niet aansluiten bij
eenieders overtuiging van wat behoort tot het «algemeen nut», maar deze activiteiten
niet worden ingegeven door een particulier belang, is dat geen reden om een instelling
de ANBI-status te ontnemen. Dit is in lijn met het advies van de commissie van deskundigen
prof. dr. René Bekkers, mr. Hans van Leijenhorst en prof. dr. Ingrid Leijten die het
advies «Toezicht op algemeen nut» heeft opgesteld. De commissie adviseert om geen
toets op grondrechten in de ANBI-regelgeving of -toezicht op te nemen omdat dit naar
haar oordeel onwenselijk, onnodig en onwerkbaar is. Een bijkomend aspect is dat de
Belastingdienst volgens de commissie niet de geëigende partij is om complexe afwegingen
te maken met betrekking tot ongewenst gedrag en grondrechten. Aanvullende voorwaarden
zoals genoemd door de leden van de fractie van de VVD zouden dus geen onderdeel kunnen
zijn van het toezicht van de Belastingdienst op ANBI’s. Andere (straf- en civielrechtelijke)
maatregelen lijken een betere manier onwenselijk gedrag te voorkomen of te bestrijden.
Het voorgaande neemt niet weg dat het kabinet zich duidelijk uitspreekt en blijft
uitspreken wat het als maatschappelijk wenselijk gedrag ziet en dit blijft uitdragen.
Een voorbeeld daarvan is dat het kabinet in de recente beleidsreactie op de Verkenning
van juridische en beleidsmatige interventies ter voorkoming en bestrijding van «conversietherapie»
dergelijke conversiepraktijken nadrukkelijk afkeurt en na indiening van het initiatiefwetsvoorstel4 met een wettelijk verbod op conversiepraktijken bij de Tweede Kamer zijn standpunt
kenbaar zal maken. Als dit bij de Tweede Kamer in behandeling zijnde initiatiefwetsvoorstel
wet wordt, kan – afhankelijk van de strafmaat en de omstandigheden – een veroordeling
voor een strafbaar feit grond zijn om de ANBI-status in te trekken.
De leden van de fractie van de PVV vragen of kan worden aangegeven bij hoeveel ANBI’s
is vastgesteld dat er sprake is (geweest) van ongewenste buitenlandse beïnvloeding,
dan wel financiering en wat voor ANBI’s het betrof, uit welke landen de ongewenste
beïnvloeding kwam en waaruit deze bestond en welke maatregelen zijn genomen om deze
ongewenste beïnvloeding dan wel financiering te stoppen. Het toezicht op ANBI’s richt
zich niet op mogelijke ongewenste beïnvloeding. Voor giften uit landen buiten de EU
aan een ANBI zal de giftenaftrek zelden aan de orde zijn.5 Omdat deze giften niet afkomstig zijn van iemand die in Nederland woont, worden deze
niet belast met schenkbelasting. Dit betekent dat er nauwelijks een fiscale relevantie
van deze giften is. Voor wat betreft giften uit onvrije landen geldt dat het kabinet
een bredere aanpak heeft om dit tegen te gaan. Hierbij wijs ik op het wetsvoorstel
transparantie maatschappelijke organisaties6 dat momenteel in uw Kamer in bespreking is. Achtergrond van dit wetsvoorstel is meer
zicht op financiering afkomstig uit het buitenland die mogelijk gepaard gaat met ongewenste
beïnvloeding van maatschappelijke organisaties. Dit wetsvoorstel wil tegengaan dat
ontvangen donaties bij maatschappelijke organisaties zorgen voor onwenselijke buitenlandse
beïnvloeding. De nota van wijziging en de nota naar aanleiding van het verslag van
dit wetsvoorstel zullen naar verwachting uiterlijk in het tweede kwartaal van dit
jaar naar de Kamer worden gestuurd, dit in antwoord op de vraag van de leden van de
fractie van de SGP daarnaar.
De leden van de fractie van de PVV vragen hoeveel giften door ANBI’s worden ontvangen,
uitgesplitst naar verschillende categorieën ANBI’s en hoeveel giften moskeeën en andere
islamitische (ANBI-)instellingen ontvangen. Het is niet bekend hoeveel giften er door
ANBI’s worden ontvangen. Uit het onderzoek «Geven in Nederland»7 blijkt dat huishoudens in 2020 € 2.073 miljoen hebben gegeven aan goede doelen, het
is niet bekend welk deel hiervan aan ANBI’s is gegeven. Van het totale bedrag van
€ 2.073 miljoen valt € 574 miljoen in de categorie «Kerk en levensbeschouwing». Een
nadere uitsplitsing is niet beschikbaar.
Voorts vragen de leden van de fracties van de PVV en van GroenLinks naar het totale
budgettaire beslag van de ANBI-faciliteiten in de afgelopen tien jaar. Tabel 1 geeft
een overzicht van de ANBI-faciliteiten in de schenk- en erfbelasting en de giftenaftrek,
gebaseerd op de miljoenennota 2023. De schuingedrukte bedragen betreffen ramingen,
de rest realisaties. Daarnaast zijn er nog enkele andere fiscale faciliteiten voor
ANBI’s; bijvoorbeeld in de energiebelasting.
Tabel 1 Kosten van de giftenaftrek en faciliteiten voor ANBI’s in € mln (MN2023)
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
IB
345
339
346
357
421
467
481
430
433
437
440
Vpb
5
5
6
6
8
7
9
9
9
9
10
ANBI’s
195
199
203
207
211
215
219
223
228
232
237
totaal
545
543
555
570
640
689
709
662
670
678
687
De leden van de fractie van het CDA vragen welke partijen uit de sector worden betrokken
bij het uitvoeren van de aanbevelingen naar aanleiding van het adviesrapport «Toezicht
op Algemeen Nut». Zoals in de kabinetsreactie is vermeld, zal het kabinet in gesprek
gaan met de SBF over de aangekondigde vervolgstappen. SBF is een platform dat de gemeenschappelijke
belangen behartigt van drie zelfstandige brancheorganisaties (Goede Doelen Nederland,
FIN – Branchevereniging van fondsen en foundations en CIO – Interkerkelijk Contact
in Overheidszaken). Zij vertegenwoordigen gezamenlijk een belangrijk deel van de filantropiesector.
Zo beschikken circa 680 ANBI’s over een CBF-Erkenning (fondsen die zijn aangesloten
bij Goede Doelen Nederland). De FIN heeft meer dan 350 fondsen als lid en het CIO
vertegenwoordigt circa 6.500 aangesloten kerkelijke instellingen.
De leden van de fractie van het CDA vragen of kan worden aangegeven of in een specifiek
gedeelte van de ANBI-sector een verhoogd risico op niet-naleving bestaat, en of een
overzicht is te geven van het aantal uitgevoerde toezichtsonderzoeken in de afgelopen
tien jaar en hoeveel statussen zijn ingetrokken. Het is niet bekend in welk gedeelte
van de ANBI-sector een verhoogd risico op niet-naleving bestaat en hoeveel toezichtsonderzoeken
de afgelopen tien jaar zijn uitgevoerd. De evaluatie van de praktijk rondom ANBI’s
en SBBI’s bevat informatie over hoe vaak de ANBI-status is toegekend en ingetrokken
over de periode 2008–2016.8 Over andere jaren is dit aantal niet bekend.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wat de inhoud en beoogde doel is
van het meerjarenportfolio. Hiervoor verwijs ik de leden graag naar de Kamerbrief
van 20 februari 2023 over de ICT bij de Belastingdienst.9 Hierin is onder andere opgenomen:
«Eén van de conclusies van de onderzoeken van EY en KPMG naar de ICT van de Belastingdienst
was dat er meerjarige, integrale planningen en prioritering op basis van financiële,
kwalitatieve en kwantitatieve wegingscriteria ontbraken. Met andere woorden: er was
onvoldoende overzicht over het geheel aan benodigde ICT-werkzaamheden. Hierdoor was
het niet mogelijk bewust beslissingen te nemen. Er is vervolgens een IV-portfolio
gemaakt, in eerste instantie voor een kalenderjaar. Inmiddels is er een MJP met een
horizon van vijf jaar vastgesteld, inclusief een werkende procedure voor herplanning.
Het MJP 2023–2027 van de Belastingdienst laat de volgorde, de planning en de toewijzing
van ICT-capaciteit zien.»
De leden van de fractie van GroenLinks stellen de vraag of het klopt dat het ANBI-team
nauwelijks toekomt aan opsporing van fraude en er daarom geen zicht is op hoeveel
fraude er gepleegd wordt en welk deel van het jaarlijkse budgettaire beslag naar organisaties
gaat die het algemeen nut slechts beperkt of helemaal niet dienen. Het dienen van
het algemeen nut is een belangrijke voorwaarde voor de ANBI-status. In de uitvoering
wordt daarom steeds grote aandacht geschonken aan het toetsen of aan de criteria van
de ANBI-status wordt voldaan. Het toezicht is daarbij in beginsel grotendeels afhankelijk
van signalen van oneigenlijk gebruik die binnenkomen. Aangezien de informatiepositie
van de Belastingdienst beperkt is, zullen eventuele gevallen van fraude niet altijd
worden gezien. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat opsporing van fraude geen
taak is van het ANBI-team, maar van de FIOD.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen om een reflectie op de relatie tussen
de ANBI-faciliteiten en vermogensongelijkheid in Nederland. Zij vragen in hoeverre
de ANBI-faciliteiten bijdragen aan een grotere vermogensongelijkheid en in hoeverre
het kabinet denkt dat de voorgestelde maatregelen in het rapport bijdragen aan het
verminderen van dit mogelijke effect. Ook vragen deze leden of het kabinet van plan
is nog andere maatregelen te nemen en zo ja, welke, en of het kabinet daarbij bijvoorbeeld
ook kijkt naar het versmallen van de definitie van algemeen nut of naar het verder
inperken van de giftenaftrek voor burgers. Indien een burger een donatie aan een ANBI
doet uit zijn vermogen, kan deze burger onder voorwaarden gebruik maken van de giftenaftrek
in de inkomstenbelasting. Door de gift neemt het vermogen van de burger af, maar via
de aftrek in de inkomstenbelasting krijgt deze burger daar een deel van terug van
de overheid. Alle mutaties in vermogen van huishoudens hebben gevolgen voor de vermogensverdeling.
Per 1 januari 2023 is een plafond van € 250.000 per huishouden voor de aftrekbaarheid
van periodieke giften ingevoerd.10 Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het adviesrapport, is het kabinet niet
voornemens nieuwe maatregelen te nemen. Dit jaar zullen echter zowel de giftenaftrek
als de ANBI-regeling worden geëvalueerd. Mochten daaruit maatregelen voortvloeien,
dan zal de Kamer daarover uiteraard worden geïnformeerd.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom na het rapport nog een extra
evaluatie nodig is vóór bepaalde aanbevelingen worden geïmplementeerd. Deze vraag
heeft betrekking op de aanbeveling van de commissie om een (aangescherpt) bestedingscriterium
(jaarlijks minimum aan activiteiten verrichten of een minimumbedrag aan het algemeen
nut besteden) in te voeren. In de kabinetsreactie is vermeld dat deze aanbeveling
zal worden meegenomen in de evaluatie van de ANBI-regelgeving in 2023. Hiervoor is
gekozen omdat deze aanbeveling, zoals de commissie zelf ook onderkent, voor- en nadelen
kent die ook afhangen van de vormgeving van een bestedingscriterium. Daarnaast zal
een extra bestedingscriterium naar verwachting gepaard gaan met extra administratieve
lasten. Daarom zal een eventuele invoering van bestedingscriterium zorgvuldig worden
afgewogen en ook met de sector, mede gelet op de administratieve lasten, worden besproken.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of het kabinet aanwijzingen heeft
dat de aftopping van de periodieke giftenaftrek het schenkgedrag van burgers doet
afnemen en of het kabinet voornemens is om deze aftopping te evalueren met betrekking
tot enerzijds het effect op belastingontduiking en anderzijds op geefgedrag. Toegezegd
is voor juli 2023 terug te komen op de uitvoering van de motie Essers e.a. waarin
wordt verzocht om zo spoedig mogelijk in kaart te brengen welke negatieve financiële
effecten de aftopping kan hebben op algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s).11 De mogelijke impact van de aftopping van de periodieke giftenaftrek zal ook daarna
worden gevolgd, onder meer via het reguliere overleg met de sector. De giftenaftrek
wordt in 2023 geëvalueerd. Op dat moment zijn de effecten van de aftopping nog niet
zichtbaar omdat deze per 1 januari 2023 is ingegaan en de evaluatie ziet op eerdere
jaren. De aftopping zal daarom niet eerder dan in de eerstvolgende reguliere evaluatie
van de giftenaftrek worden meegenomen. Bij een dergelijke evaluatie komen alle relevante
aspecten aan bod.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of het kabinet bekend is met signalen
dat de Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen (WBTR) voor met name kleinere verenigingen
en stichtingen – die vaak een ANBI-status hebben – een onwerkbare werklast kan veroorzaken
en soms zelfs het voortbestaan van de organisatie kan bedreigen. Zij vragen voorts
of de wet wordt geëvalueerd en of dit element in de evaluatie wordt meegenomen. Tot
slot vragen deze leden of het kabinet de kans ziet en de ambitie heeft om deze effecten
weg te nemen.
De WBTR is op 1 juli 2021 in werking getreden en voorziet in maatregelen om de kwaliteit
van bestuur en toezicht bij verenigingen en stichtingen te verbeteren. De WBTR regelt
dat verenigingen en stichtingen alleen hun statuten hoeven aan te passen als daarin
bepaalde regels ontbreken voor situaties die grote gevolgen voor hen kunnen hebben.
Bijvoorbeeld wat er moet gebeuren als een bestuurder langdurig ziek is of plots overlijdt.
De wet bepaalt dat pas bij een eerstvolgende keer dat een vereniging of stichting
naar de notaris gaat, wanneer en om wat voor reden dan ook, een regeling daarvoor
door de notaris moet worden opgenomen in de statuten. Als een vereniging of stichting
geen plannen heeft om haar statuten te wijzigen, dwingt deze wet hen daar niet toe.
De wet verplicht verenigingen en stichtingen verder ook niet tot het instellen van
een toezichthoudend orgaan (zoals een raad van commissarissen of een raad van toezicht).
Op deze manier ligt er geen extra administratieve last bij verenigingen en stichtingen
als gevolg van de WBTR.12 Om mogelijke zorgen over de gevolgen van de wet weg te nemen bij met name kleine
verenigingen en stichtingen heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid dit in
2021 ook nader toegelicht in een informatieblad over de WBTR.13 Het kabinet herkent vooralsnog niet de signalen dat uit de WBTR een onwerkbare werklast
zou voortvloeien, maar de wet zal worden geëvalueerd. De Minister voor Rechtsbescherming
zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de WBTR aan uw Kamer een verslag
over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.14 Indien er ongewenste effecten zijn van de wetgeving, dan zal dit in deze evaluatie
worden meegenomen en zal het kabinet hierop actie bepalen.
De leden van de fractie van de SGP kunnen zich vinden in de kabinetsreactie dat ANBI’s
de pluriforme samenleving reflecteren en dat er veel verschillende doelen kunnen worden
nagestreefd, mede doordat het begrip «algemeen nut» neutraal is vormgegeven. Wel vragen
deze leden waarom dit soms ongemakkelijk voelt. De leden van de fractie van de SGP
vragen voorts hoe een objectieve beoordeling van de ANBI-aanvragen en -gedrag wordt
geborgd. Het begrip «algemeen nut» is in de wet neutraal vormgegeven en wordt ook,
zoals uit de jurisprudentie blijkt, neutraal getoetst. Doelen of activiteiten van
ANBI’s kunnen weleens leiden tot een ongemakkelijk gevoel waar deze op gespannen voet
staan of strijden met gangbare maatschappelijke waarden en opvattingen, zoals naar
voren komt in bijlage 1 van het adviesrapport. Het kabinet vindt diversiteit en verscheidenheid
in de filantropie en het algemeen nut van groot belang. Daarbij vindt het kabinet
het belangrijk dat burgers die zich voor maatschappelijke doelen willen inzetten,
voldoende keuze hebben en ook kunnen bepalen welke activiteiten van ANBI’s zij wenselijk
vinden. De Belastingdienst heeft bovendien niet de taak om de te beoordelen of het
belang dat een instelling behartigt ook maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht.
Mede daarom is het kabinet niet voornemens om een grondrechtentoets in de ANBI-regelgeving
op te nemen.
De leden van de fractie van het CDA zijn van mening dat de ANBI-status geen fiscaal
vehikel voor misbruik mag zijn en vragen of een aanscherping van het algemeen nut
vereiste door een minimum aan te verrichten algemeen nuttige activiteiten of bestedingen
(bestedingscriterium) positieve effecten kan opleveren of een mogelijkheid kan zijn
om bepaalde misbruikconstructies, bijvoorbeeld het oprichten van een eigen ANBI om
daar giften aan te doen om inkomstenbelasting te drukken, tegen te gaan. De leden
van de fractie van de SGP vragen een reactie op de stelling dat de mate van bestedingen
in een jaar vrijwel niets zegt over het bijdragen aan het algemeen nut en dat ANBI’s
een grote verscheidenheid kennen in de mate van bestedingen per jaar. Zij vragen daarbij
hoe dit wordt meegewogen in het aangekondigde onderzoek naar een aangescherpt bestedingscriterium
en hoe de noodzaak wordt gewogen van een (aangescherpt) bestedingscriterium ten opzichte
van het reeds bestaande 90%-criterium.
Ik wil het beeld bestrijden dat de oprichting van een «eigen ANBI» (een ANBI waarbij
de oprichter tevens schenker en (vaak) bestuurslid is) per definitie een misbruikconstructie
is. Een eigen ANBI moet immers aan dezelfde eisen voldoen als andere ANBI’s. Wel ben
ik het eens met de stelling dat de ANBI-status geen vehikel voor fiscaal misbruik
mag zijn, maar het is de vraag of een (aangescherpt) bestedingscriterium voor de aanpak
daarvan een belangrijke rol kan spelen. Voor ANBI’s geldt al de fundamentele voorwaarde
dat de uitgaven van de instelling voor ten minste 90% gedaan worden ten behoeve van
het algemeen nut (het 90%-criterium). ANBI’s dienen niet alleen het algemeen nut te
beogen; uit hun werkzaamheden moet ook blijken dat zij hun doelstelling, en daarmee
het algemeen nut, in werkelijkheid nastreven. Daarnaast kent de ANBI-regelgeving al
een soort bestedingscriterium in de zin dat een ANBI niet meer vermogen mag aanhouden
dan zij in redelijkheid nodig heeft om haar voorziene activiteiten ten behoeve van
het algemeen nut voort te zetten, de zogenoemde «anti-oppoteis»15. Als de bestedingen structureel achterblijven in verhouding tot het vermogen, acteert
de Belastingdienst daar waar nodig al op.
Een (aangescherpt) bestedingscriterium kan voordelen hebben doordat het de ANBI-status
bij instellingen die geen activiteiten ondernemen en die niet daadwerkelijk bijdragen
aan het algemeen nut verhindert. Of een dergelijke eis voldoende toevoegt aan de ANBI-regelgeving
en of dit opweegt tegen de verhoogde complexiteit van de regelgeving, de administratieve
lasten voor ANBI’s en de extra uitvoeringslasten voor de Belastingdienst, is waardevol
om te onderzoeken. Het door de commissie voorgestelde (aangescherpte) bestedingscriterium
zal daarom worden meegenomen in de evaluatie van de ANBI-regelgeving die gepland staat
voor 2023.
De leden van de fractie van de SGP vragen wanneer het gezamenlijke plan van aanpak
om zowel de zelfregulering als de uitvoering van de ANBI-regeling verder te verbeteren
met de SBF wordt besproken en opgesteld. De leden van de fractie van het CDA vragen
om een reflectie op de stelling of in het kader van zelfregulering het probleem zit
bij ANBI’s die zich nergens bij aansluiten, omdat hun motieven niet zuiver zijn. Daarnaast
vragen de leden van de fractie van de SGP hoe het kabinet de Kamer op de hoogte houdt
van de gesprekken met de sector om zelfregulering te verbeteren.
In het adviesrapport wordt opgemerkt dat risico’s op fraude en misbruik van de ANBI-status
minimaal zijn voor filantropische instellingen die zichzelf onderwerpen aan gedragscodes
en keurmerken. Daarnaast merkt de commissie op dat spanningen met grondrechten niet
of nauwelijks voorkomen in deze groep ANBI’s. De commissie adviseert dan ook om de
dekkingsgraad van zelfregulering binnen deze sector te verhogen. Zelfregulering speelt
een belangrijke rol bij het bevorderen van transparantie en betrouwbaarheid van de
sector.
Momenteel hebben ruim 45.000 instellingen de ANBI-status, waarbij opgemerkt moet worden
dat binnen deze groep een grote verscheidenheid bestaat. Sommige ANBI’s hebben een
groot vermogen en draaien vrijwel geheel op professionals, terwijl andere ANBI’s juist
zeer kleinschalig zijn en volledig afhankelijk zijn van vrijwilligers. Zoals opgemerkt
in de kabinetsreactie is de SBF bereid om tot nadere afspraken te komen over hoe de
sector nog beter kan bijdragen aan de bestaande zelfregulering en de reikwijdte daarvan.
Deze ANBI’s zullen dan onderworpen zijn aan het raamwerk van regels op basis van zelfregulering.
Dan zal er nog steeds een grote groep ANBI’s zijn die zich om hun moverende redenen
niet aan zelfregulering willen onderwerpen óf onzuivere motieven hebben. Deze ANBI’s
zullen op de reguliere wijze worden onderworpen aan het toezicht van het ANBI-team.
Het kabinet zal hierover met de SBF komende maanden in gesprek treden om gezamenlijk
tot een plan van aanpak te komen om zowel de zelfregulering als de uitvoering van
de ANBI-regeling verder te verbeteren. Het streven is erop gericht het plan van aanpak
dit jaar op te stellen en de Tweede Kamer daarover eind dit jaar te informeren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
W.A. Lips, adjunct-griffier