Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de reactie op verzoek commissie inzake de uitspraak van de Hoge Raad over het hinderpaalcriterium inzake de Vrije Artsenkeuze en het voornemen tot het verlagen van de tarieven door verzekeraars voor ongecontracteerde GGZ- en wijkverpleging aanbieders
29 689 Herziening Zorgstelsel
Nr. 1189
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 4 april 2023
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Langdurige Zorg en Sport over de brief
van 30 december 2022 over de reactie op verzoek commissie inzake de uitspraak van
de Hoge Raad over het hinderpaalcriterium inzake de Vrije Artsenkeuze en het voornemen
tot het verlagen van de tarieven door verzekeraars voor ongecontracteerde GGZ- en
wijkverpleging aanbieders (Kamerstuk 29 689, nr. 1177).
De vragen en opmerkingen zijn op 15 februari 2023 aan de Minister voor Langdurige
Zorg en Sport voorgelegd. Bij brief van 31 maart 20123 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Smals
De adjunct-griffier van de commissie, Bakker
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
8
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
8
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
10
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
11
II.
Reactie van de Minister
11
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op de uitspraak van
de Hoge Raad over het hinderpaalcriterium inzake de Vrije Artsenkeuze en het voornemen
tot het verlagen door verzekeraars voor ongecontracteerde GGZ- en wijkverpleging aanbieders.
Deze leden hebben hierbij nog enkele vragen. Zij hebben de indruk dat het hinderpaalcriterium
niet anders wordt gehanteerd dan dat dat in voorgaande jaren het geval was. Klopt
het dat er inderdaad sprake is van voortzetting van het beleid dat al werd gevoerd,
zoals in het debat over dit onderwerp ook naar voren kwam? Hanteren zorgverzekeraars
dit criterium allen op dezelfde manier of bestaan er substantiële verschillen?
Ook vragen deze leden of er zorgverzekeraars zijn die hun polisvoorwaarden hebben
aangepast naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad van 9 december jongstleden.
Kan aangegeven worden hoeveel klachten er bij de Stichting Klachten en Geschillen
Zorgverzekeraars (SKGZ) zijn binnengekomen over het niet in acht nemen van het hinderpaalcriterium
door zorgverzekeraars?
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) (Kamerstuk 31 765, nr. 655) zijn afspraken gemaakt over het verbeteren van contractering en het uitvoeren van
een verkenning naar de mogelijkheden en noodzakelijkheden voor kleinere zorgaanbieders
om gezamenlijk op te trekken in het contracteerproces en het vereenvoudigen hiervan.
Wanneer wordt deze verkenning uitgevoerd en wanneer kan de Kamer de resultaten verwachten?
De leden van de VVD-fractie willen daarnaast weten of patiënten met een chronische
zorgvraag en hun naasten voldoende op de hoogte worden gesteld over eventuele veranderingen
in beleid en contracten. Zeker voor mensen met een verstandelijke beperking of mentale
problemen kunnen veranderingen en de impact daarvan lastig te begrijpen zijn. Worden
zij adequaat en in begrijpelijke taal proactief geïnformeerd, en door wie? Hoe wordt
gewaarborgd dat deze patiënten informatie voldoende tot zich kunnen nemen en zich
volledig bewust zijn van hun rechten op dit gebied?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief met betrekking tot de
reactie op de uitspraak van de Hoge Raad over het hinderpaalcriterium inzake de Vrije
Artsenkeuze en het voornemen tot het verlagen van de tarieven door verzekeraars voor
ongecontracteerde GGZ- en wijkverpleging aanbieders. Genoemde leden hebben hier geen
verdere opmerkingen of vragen over.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van de reactie
van de Minister op de uitspraak van de Hoge Raad inzake het hinderpaalcriterium. Deze
leden hebben daarom nog de volgende vragen en opmerkingen.
Stuitend vinden zij het dat de Minister in antwoord op de achtste vraag in schriftelijke
Kamervragen1 ongecontracteerde psychiaters, psychologen en aanbieders van thuiszorg zomaar beschuldigt
van fraude. Dit kan toch niet? Hetzelfde geldt voor de beschuldiging over de twijfels
over de kwaliteit van zorg. De Minister kan toch niet zomaar iedereen over een kam
scheren en beschuldigen van fraude en slechte zorg? Waar baseert zij dit in hemelsnaam
op?
Kan de Minister bewijzen dat ongecontracteerde zorgaanbieders vaker frauderen en vaker
slechte zorg leveren dan gecontracteerde aanbieders? Verzekerden moeten voor het verkrijgen
van ongecontracteerde zorg toch vooraf een machtiging van hun verzekeraar krijgen?
Dan is het toch aan de verzekeraar om uit te sluiten of een aanbieder fraudeert of
slechte zorg levert? Het is toch kinderlijk eenvoudig om een zorgaanbieder te worden?
Dat heeft toch niks met wel of niet contracteren te maken? Waarom voert de Minister
geen vergunningsplicht met voorwaarden (Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), geen
fraudeverleden, etc.) in voor het starten van een zorgbedrijf? Dan voorkomt de Minister
toch fraude bij de voordeur zonder dat de Minister aanbieders zomaar valselijk beschuldigd
van fraude of slechte zorg?
Waarom komt de Minister met zo’n grove beschuldiging van fraude en slechte zorg als
zorgaanbieders voor het niet willen contracteren zelf aangeven problemen te ondervinden
met het omzetplafond en het tarief? Waarom lost de Minister deze bezwaren van deze
zorgaanbieders niet op? Wat doet de Minister om de problemen met omzetplafonds op
te lossen? Wat doet de Minister eraan om de problemen met de tarieven op te lossen?
Vindt de Minister de reden, die de verzekeraars aangeven van het niet willen contracteren
van een zorgverlener, namelijk omdat er al genoeg zorg zou zijn ingekocht, niet net
zo’n grote gotspe als genoemde leden? Er zijn lange wachtlijsten en grote tekorten
als het gaat om de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en thuiszorg. Hoe zorgt de Minister
ervoor dat verzekeraars aan hun zorgplicht voldoen en voldoende GGZ en thuiszorg aanbieden?
De leden van de PVV-fractie vragen waarom de Minister geen antwoord geeft op de concrete
vragen onder 9 en 10:
– Waarom duwt de Minister kleine aanbieders van thuiszorg in kleine dorpjes die soms
de omzetdrempels niet halen en daarom ongecontracteerde zijn, om? Hoe voorkomt de
Minister dat deze zorg wegvalt? Hoe voldoen verzekeraars in deze gevallen aan hun
zorgplicht?
– Waarom duwt de Minister kleine aanbieders van thuiszorg om die hand-in-hand 48-uurszorg
in de stervensfase aanbieden en soms de omzetdrempels niet halen of vanwege de lange
dagen niet kunnen voldoen aan de arbeidstijdenwet en daarom ongecontracteerd zijn?
Hoe voorkomt de Minister dat deze zorg wegvalt? Hoe voldoen verzekeraars in deze gevallen
aan hun zorgplicht?
– Waarom blokkeert de Minister duurdere zorg voor mensen die minder geld hebben omdat
ze met een eigen betaling van 250 euro per maand nooit een ongecontracteerde duurdere,
voor hun aandoening gespecialiseerde psycholoog of psychiater kunnen betalen en deze
aanbieders deze omzet niet missen omdat hun wachtlijst alleen maar ietsje korter wordt
als de mensen met minder geld van de wachtlijst af gaan?
De leden van de PVV-fractie zijn verbolgen over het feit dat de Minister stelt dat
geschillen over vergoedingen van niet-gecontracteerde zorg tussen verzekerden, zorgaanbieders
en zorgverzekeraars maar aan de rechter voorgelegd moeten worden. De Hoge Raad, de
hoogste rechtsinstantie in Nederland, heeft hier immers al uitspraak over gedaan.
Wat is volgens de Minister niet helder aan deze uitspraak? De Minister geeft hier
hetzelfde antwoord als eerder gegeven. Genoemde leden ergeren zich eraan dat de Minister
hierover steeds met hetzelfde antwoord komt en niet ingaat op inhoudelijke vragen
naar aanleiding van haar antwoord. Kan de Minister onderbouwen waarom de uitspraken
van de Hoge Raad volgens haar niet opgaan voor alle verzekerden? Wat heeft zo’n langdurige
rechtsgang tot aan de Hoge Raad voor zin als de uitspraken vervolgens niet opgaan
voor verzekerden?
Onderkent de Minister dat de Hoge Raad de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
d.d. 6 oktober 2020 uitsluitend heeft vernietigd voor zover daarin voor recht is verklaard
dat zorgverzekeraars zich bij wege van verweer tegen een hinderpaalverwijt ex art.
13 Zorgverzekeringswet (Zvw) niet op hardheidsclausules/coulanceregelingen kunnen
beroepen en voor het overige in stand is gebleven?
De Minister noemt een ambtelijke analyse uit medio 2021, waarin uiteengezet wordt
dat zorgverzekeraars onderkennen dat zij niet in lijn handelen met het hinderpaalcriterium,
«achterhaald» in het licht van het arrest van de Hoge Raad d.d. 9 december 2022. Kan
de Minister deze uitspraak nader toelichten, gelet op het feit dat het oordeel van
het gerechtshof, dat een generiek kortingspercentage zonder uitzondering voor de duurdere
vormen van zorg niet fijnmazig genoeg is, juist niet vernietigd is door de Hoge Raad?
Onderkent de Minister dat generieke kortingspercentages niet zijn toegestaan voor
zover daarin geen uitzonderingen wordt gemaakt voor duurdere vormen van zorg? Zo nee,
kan de Minister dat nader toelichten in het licht van de overweging van de Hoge Raad
dat het gerechtshof «terecht tot uitdrukking [heeft] gebracht (…) dat niet geoordeeld
kan worden dat een generiek kortingspercentage, indien daarop geen uitzonderingen
worden gemaakt voor duurdere vormen van zorg, niet in de weg staat aan het hinderpaalcriterium»?
Bij de beoordeling of de vergoeding van ongecontracteerde zorg in strijd is met het
hinderpaalcriterium dienen zorgverzekeraars blijkens de antwoorden van de Minister
«altijd een zorgvuldige afweging [te] maken.» Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot
de uitspraak van de Minister dat het aan de verzekerde is om in een concreet geval
bezwaar te moeten maken tegen de vergoeding voor ongecontracteerde zorg? Welke rol
ligt er voor zorgverzekeraars om – voorafgaand aan de fase van bezwaar door de verzekerde
– zelf een afweging te maken over de vraag of het door haar gehanteerde generieke
kortingspercentage, bijvoorbeeld bij een duurdere vorm van zorg, in strijd is met
het hinderpaalcriterium? Op welke wijze dienen zorgverzekeraars de door de Minister
genoemde «zorgvuldige afweging» concreet invulling te geven? Op welke wijze wordt
toezicht gehouden op deze door de zorgverzekeraar te maken «zorgvuldige afweging»?
De Minister geeft aan dat het verlagen van de vergoeding voor ongecontracteerde zorg
(zoals afgesproken in het IZA) bedoeld is als prikkel voor zorgaanbieders om met zorgverzekeraars
te contracteren. Hoe verhoudt deze (extra) prikkel zich tot het feit dat veel zorgaanbieders
wel degelijk wíllen contracteren, maar door zorgverzekeraars om niet-zorginhoudelijke
redenen niet worden gecontracteerd? Hoe reflecteert de Minister op het feit dat zorgverzekeraars
enerzijds allerlei beperkende maatregelen nemen om ongecontracteerde zorg te ontmoedigen
(verlaagde vergoeding, machtigingsvereiste, cessieverbod), terwijl zij anderzijds
op niet-zorginhoudelijke gronden weigeren te contracteren met zorgaanbieders die zelf
wél een contract willen sluiten? In diverse bestuurlijke akkoorden is door zorgaanbieders
en zorgverzekeraars afgesproken de contracteergraad te verhogen. Op welke manier houdt
de Minister toezicht op de wijze waarop zorgverzekeraars aan deze afspraak invulling
geven? Is de Minister bereid om ook voor zorgverzekeraars een prikkel te introduceren
om het niet-contracteren met zorgaanbieders die dat wel willen ook voor zorgverzekeraars
onaantrekkelijk te maken?
Onderschrijft de Minister de uitspraak van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) uit
het rondetafelgesprek d.d. 5 december 2022, dat een verzekerde recht heeft op volledige
vergoeding van ongecontracteerde zorg indien de zorgverzekeraar de verzekerde geen
gecontracteerd alternatief binnen de treeknormen heeft kunnen bieden (en daarmee niet
aan zijn zorgplicht voldoet)?
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zaaknummer Gerechtshof 200.259.9062 onder andere het volgende geoordeeld:
• «De wetgever is er destijds nadrukkelijk van uitgegaan dat een vergoeding voor niet
gecontracteerde zorg bij een naturaverzekering niet zodanig laag mag zijn dat die
een «feitelijke hinderpaal» vormt voor het inroepen van zorg bij een niet-gecontracteerde
(buitenlandse) zorgaanbieder….»;
• Dat de vergoeding door zorgverzekeraars minimaal gebaseerd moet zijn op het marktconforme
tarief;
• Dat de maximale eigen bijdrage voor alle verzekerden gebaseerd moet zijn op het gemiddeld
inkomen;
• Dat de vergoeding door de zorgverzekeraar bekend moet zijn voorafgaand aan het besluit
van de verzekerde dat hij/zij gebruik gaat maken van een niet gecontracteerde zorgverlener.
Is de Minister bekend met deze uitspraken van het Hof Arnhem-Leeuwarden en Gerechtshof
Gelderland? Is de Minister er bekend mee dat de Hoge Raad deze uitspraken heeft bevestigd
en dat dit erin resulteert dat voor alle verzekerden de maximale eigen bijdrage gebaseerd
moet zijn op het modale inkomen en geen hinderpaal mag zijn voor de verzekerde om
gebruik te maken van de vrije artsenkeuze? Is de Minister ermee bekend dat het gemiddeld
netto inkomen per huishouden rond de € 28.000 ligt (bron: Centraal Bureau voor de
Statistiek (CBS)) ofwel € 2.350,– per maand inclusief subsidies en toeslagen? Wat
is naar het oordeel van de Minister de maximale eigen bijdrage dat van een gemiddeld
huishouden gevraagd kan worden om gebruik te kunnen maken van de vrije artsenkeuze
zonder last te hebben van een hinderpaal?
De kortingspercentages die verzekeraars hanteren zijn generieke kortingspercentages.
Deelt de Minister de mening dat voor iemand met een minimuminkomen de hinderpaal op
een ander bedrag ligt dan voor iemand met een modaal inkomen, dan voor iemand met
een hoger inkomen? Hoe hoog (uitgedrukt in euro’s) zou volgens de Minister die hinderpaal
maximaal mogen zijn voor iemand met een netto inkomen tot de armoedegrens van zo’n
1.100,- euro per maand? En voor iemand met een netto inkomen rond de 2.500,- euro?
En voor iemand met een netto inkomen van rond de 5.000,- euro? Speelt voor de Minister
de samenstelling van een gezin, alleenstaand, samen, met kinderen, nog mee voor wat
een redelijke eigen bijdrage/eigen betaling voor een psycholoog?
Is de Minister bereid om de NZa onderzoek te laten doen en regels te laten stellen
betreffende de vraag wanneer sprake is van een feitelijke hinderpaal en de NZa te
vragen daarbij onderscheid te maken aan de hand van de kosten van de diverse zorgvormen
en verschillende inkomensgroepen?
Heeft onderzoek door Vektis niet juist aangetoond dat de kosten van niet-gecontracteerde
zorg juist vaak lager zijn dan gecontracteerde zorg? Zo nee, welk onderzoek ondersteunt
de bewering van de Minister dat in enkele (deel)sectoren de kosten van zorgverlening
door niet-gecontracteerde zorgaanbieders – ondanks de lagere vergoeding – hoger zijn
dan van gecontracteerde zorgaanbieders?
Tot slot willen de leden van de PVV-fractie weten wanneer de Minister nu eens voor
de patiënten in de bres springt in plaats van klakkeloos het wensenlijstje van de
zorgverzekeraars uit te voeren. Nu het merendeel van de contracten tussen GGZ-instellingen
en verzekeraars nog steeds niet rond is en de onderhandelingen uiterst moeizaam verlopen,
is hiermee niet alleen het belang van vrije artsenkeuze aangetoond maar ook het belang
van restitutiepolissen, aldus deze leden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister naar
aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad over het hinderpaalcriterium. Zij hebben
de behoefte een enkele aanvullende vraag te stellen. De leden lezen de uitspraak van
de Hoge Raad zo, dat generieke kortingspercentages die geen uitzonderingen bevatten
voor duurdere vormen van zorg, niet zijn toegestaan. Begrijpen deze leden dit goed?
Kan duidelijk worden gemaakt wanneer sprake is van «duurdere vormen van zorg»? Mogen
zorgverzekeraars gezamenlijk optrekken om uitvoering te geven aan tarifering bij ongecontracteerde
duurdere zorg, GGZ-aanbieders en wijkverpleging aanbieders zodat voor iedereen in
het werkveld meer duidelijkheid ontstaat?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister op
de uitspraak van de Hoge Raad over het hinderpaalcriterium. Zij vinden de opmerking
dat verzekerden en zorgaanbieders maar naar de rechter moeten gaan wanneer er «onenigheid»
bestaat met zorgverzekeraars, wel wat te gemakkelijk en afstandelijk. Deze leden verzoeken
de Minister aan te geven wat «onenigheid» over de vergoeding in de praktijk kan betekenen
voor mensen die zorg nodig hebben. Deze leden lezen ook in de antwoorden op schriftelijke
vragen weer dat als de verzekerde het niet eens is met de vergoeding of meent dat
de vergoeding in strijd is met het hinderpaalcriterium, diegene een klacht kan indienen
bij zijn zorgverzekeraar en dat de verzekerde die dan geen gehoor vindt bij de zorgverzekeraar,
zich kan wenden tot de geschilleninstantie of de rechter. Genoemde leden vinden dit
de omgekeerde wereld. Een verzekerde die netjes premie betaalt kan dus geen vergoeding
voor zorg krijgen en moet dan maar een klachtenprocedure gaan volgen, wachten op een
reactie en zelfs is het mogelijk dat de verzekerde zelf het initiatief moet nemen
om een juridische procedure bij de rechter te starten. Denkt de Minister werkelijk
dat alle verzekerden daar tijdens een periode dat zij zorg nodig hebben, toe in staat
zijn, afgezien van het feit dat zij dan wel iets anders aan hun hoofd hebben? Waarom
kan het niet zo zijn dat een verzekerde zorg vergoed krijgt en de zorgverzekeraar
verantwoordelijk wordt gemaakt voor goede voorlichting over de rechten en plichten
van verzekerden en een juridische procedure start wanneer er onrechtmatig gebruikgemaakt
wordt van zorg? Staat de patiënt volgens de Minister voorop of de zorgverzekeraar?
Wat is de betekenis van de zorgplicht van de zorgverzekeraar nog, als de zorgverzekeraar
die gewoon kan opschorten tot na een klachtenprocedure of een rechtsgang?
Genoemde leden verzoeken de Minister alsnog een inhoudelijke reactie te geven op de
uitspraak. Zij verzoeken hierbij de invulling van de zorgplicht door zorgverzekeraars
mee te nemen, alsmede een reactie te geven op de uitspraak van de Hoge Raad dat een
generiek kortingspercentage (van bijvoorbeeld 25%) bij in ieder geval de duurdere
en/of duurste vormen van zorg een hinderpaal kan opleveren, en dus niet is toegestaan
wanneer geen uitzonderingen worden gemaakt voor duurdere vormen van zorg. Daarnaast
vragen zij wat kan worden verstaan onder «duurdere vormen van zorg». Voor iemand met
een gering inkomen kan een zorgvorm sneller te duur zijn en daarmee kan een korting
dan wel degelijk een hinderpaal vormen. De leden van de PvdA-fractie vinden dat de
overheid duidelijkheid moet geven en dat dit niet aan zorgverzekeraars of uiteindelijk
aan de rechter mag worden overgelaten.
Verzekerden die netjes premie betalen, een premie die voor een toenemend aantal mensen
een zware belasting vormt, mogen toch vooraf duidelijkheid hebben over wat zij aan
zorg ontvangen, zonder dat zij min of meer gedwongen worden dat dan maar aan de rechter
te gaan vragen? Zij vragen een uitgebreide inhoudelijke reactie op deze stelling.
Deze leden vragen of per zorgverzekeraar aangegeven kan worden in hoeverre er sprake
is van differentiatie of uitzonderingen bij dure vormen van zorg, zoals door een uitspraak
van het Arnhemse Hof wordt verplicht. Zij vragen ook hoe het peilmoment, waarop moet
worden getoetst of sprake is van een hinderpaal, gaat werken in de praktijk. Immers
het peilmoment is het moment dat de verzekerde voor de keuze staat om al dan niet
van niet-gecontracteerde zorg gebruik te maken, op dat moment heeft iemand dus daadwerkelijk
zorg nodig. Hoe wil de Minister ervoor zorgen dat iemand die zorg nodig heeft die
zorg ook krijgt en niet eerst in discussie moet treden met een zorgverzekeraar of
zelfs naar een rechter moet stappen om de zorg vergoed te krijgen? Is de Minister
zich ervan bewust dat voor mensen ook kan gelden dat zij de zorg niet kunnen voorschieten
en dat de stelling van de Minister dat mensen maar naar de rechter moeten gaan, kan
betekenen dat iemand verstoken blijft van zorg? Wat denkt de Minister dat de psychische
belasting voor mensen zal zijn, wanneer zij, op het moment dat zij bijvoorbeeld geestelijke
gezondheidszorg nodig hebben, eerst een offerte op moeten vragen en toestemming moeten
vragen? Hoe is dit nog te rijmen met een zorgplicht van de zorgverzekeraar?
De leden van de PvdA-fractie vragen een reactie op het standpunt van de Patiëntenfederatie
in deze. De Patiëntenfederatie stelt dat op dit moment te weinig relatie bestaat tussen
contractering en goede zorgkwaliteit; zorg gegeven door een gecontracteerde aanbieder
is niet altijd een garantie op passende zorg. Het is onbekend op basis waarvan zorgverzekeraars
zorgverleners contracteren. Is dat op kwaliteit, op prijs, op gewoonte of een combinatie
daarvan? Er zijn nu ongecontracteerde zorgaanbieders die goede zorguitkomsten realiseren
en ook gecontracteerde zorgaanbieders die minder goede zorguitkomsten realiseren.
Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de contractering meer transparant wordt en
dat verzekerden werkelijk weten waar zij voor kiezen als zij hun zorgverzekering afsluiten?
Deze leden vragen ook hoe het feit dat in het IZA is afgesproken om de vergoeding
voor niet-gecontracteerde zorg te verlagen, met in acht neming van het hinderpaalcriterium
kan worden gerijmd met de uitspraken van rechters en de Hoge Raad. Wat gaat dit in
de praktijk betekenen en in hoeverre is de huidige praktijk dan gerechtvaardigd? Hoe
kan het dat in een IZA een maatregel staat die door de rechter wordt verboden c.q.
zeker in die vorm niet wordt toegestaan? Genoemde leden vragen welke zorgverzekeraars
naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad hun polisvoorwaarden hebben aangepast.
Of is het zo dat de zorgverzekeraars blijven werken met een generiek kortingspercentage
en dus geen opvolging geven aan het arrest van de Hoge Raad?
De leden van de PvdA-fractie vragen naar de laatste stand van zaken ten aanzien van
de contracten tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders voor 2023. In hoeverre zijn
die nu afgerond? Bij welke verzekeraars geldt dat de contracten nog niet zijn afgerond?
Kan een overzicht gegeven worden van de stand van zaken per zorgverzekeraar?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op het verzoek van
de commissie over de uitspraak van de Hoge Raad over het hinderpaalcriterium inzake
de Vrije Artsenkeuze en het voornemen tot het verlagen van de tarieven door verzekeraars
voor ongecontracteerde GGZ- en wijkverpleging aanbieders. Zij hebben hier nog een
aantal vragen en opmerkingen over. Genoemde leden vragen de Minister of het feit dat
zoveel zorgaanbieders ongecontracteerd zijn, ook niet te maken heeft met het feit
dat zorgverzekeraars hen vaak geen fatsoenlijk contract met dekkende tarieven bieden.
Zou niet gewoon gestopt moeten worden met het aanbieden van dit soort wurgcontracten?
Is de Minister het met deze leden eens dat zorgverzekeraars alle zorgaanbieders die
goede zorg leveren gewoon een fatsoenlijk contract zou moeten bieden?
Deze leden vragen de Minister hoe zij aankijkt tegen het feit dat mensen nu vaak ook
zijn aangewezen op ongecontracteerde zorgaanbieders, omdat er geen ruimte meer is
bij de zorgaanbieders die wel gecontracteerd zijn. Voldoen zorgverzekeraars wel aan
hun zorgplicht, op het moment dat zij onvoldoende zorg inkopen bij gecontracteerde
zorgaanbieders, terwijl er tegelijkertijd zorgaanbieders niet gecontracteerd worden,
doordat zorgverzekeraars zelf geen dekkende tarieven bieden? Is de Minister van mening
dat het huidige systeem van contracteren door zorgverzekeraars nu goed functioneert?
Hoeveel geld en tijd kost het zorgaanbieders bijvoorbeeld om steeds weer met zoveel
verschillende zorgverzekeraars te moeten onderhandelen?
De leden van de SP-fractie vragen de Minister of het niet beter zou werken om in principe
landelijke tarieven vast te stellen, die voor zorgaanbieders de kosten dekken en waarvan
enkel kan worden afgeweken op basis van duidelijke criteria zoals patiëntenpopulatie
en innovatieve zorg. Is de Minister bereid om deze optie serieus te onderzoeken, als
alternatief voor de situatie waarbij zorgverzekeraars zelf de tarieven vaststellen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief
van de Minister over het hinderpaalcriterium en de recentelijke gerechtelijke uitspraken.
Voordat de voornoemde leden ingaan op de uitspraak en de brief willen zij de Minister
iets vragen over het aantal niet-gecontracteerde aanbieders. Het maakt namelijk veel
uit voor verzekerden of hun verzekeraar wel of geen contract heeft met hun aanbieder.
Doordat er zoveel aanbieders zijn in de wijkverpleging en in de GGZ die nog geen contract
hebben, wordt het voor verzekerden onmogelijk om vooraf te weten of hun zorg wel of
niet wordt vergoed en of ze moeten bijbetalen. Herkent de Minister dit probleem en
hoe wil zij ervoor zorgen dat voor het volgende overstapseizoen de contractering wel
op tijd is afgerond? Welke stappen gaat de Minister zetten om te regelen dat meer
zorgaanbieders een fatsoenlijk contract krijgen voor het komende jaar?
Genoemde leden zouden ook graag een oplossing zien voor alle mensen die nu ineens
een eigen bijdrage moeten gaan betalen. De mensen waarvan de zorg eerst wel volledig
werd vergoed en nu ineens niet meer. Zeker omdat er nog zoveel zorgaanbieders zijn
die nog geen contract hebben, maar deze mogelijk nog wel krijgen, is het niet meer
mogelijk om een bewuste keuze te maken. Hierdoor is het mogelijk dat mensen die een
doorlopende behandeling krijgen vanaf 1 januari ineens worden geconfronteerd met een
eigen bijdrage, terwijl zij niet zijn gewisseld van behandelaar of verzekeraar. Voor
deze groep zouden deze leden graag een uitzondering zien. Als de behandeling doorloopt
en de verzekerde in het vorige jaar geen eigen bijdrage hoefde te betalen, dan zou
dat na de jaarwisseling niet zomaar mogen veranderen.
De leden van de GroenLinks-fractie zouden liever zien dat de voorwaarden en vergoedingen
van behandelingen tussentijds niet veranderen. Deelt de Minister die mening? Is zij
bereid om vast te leggen dat eigen bijdragen voor lopende behandelingen niet veranderen
als de verzekerde niet van verzekeraar wisselt?
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het belangrijk dat mensen bewust kunnen
kiezen voor een zorgverzekering. Een voorwaarde voor een bewuste keuze is wel dat
de verzekerden goed worden geïnformeerd. Helaas worden verzekerden niet actief geïnformeerd
als de vergoeding voor behandelingen die zij gebruiken, worden teruggeschroefd. Deelt
de Minister de mening dat verzekerden hier actief over geïnformeerd zouden moeten
worden? Hoe wil de Minister verplichten dat verzekeraars deze informatie actief delen?
Genoemde leden hebben ook nog wel een vraag over de uitspraak van de Hoge Raad. Zoals
de voornoemde leden de uitspraak lezen, stelt de rechter dat een generieke korting
eigenlijk niet in lijn is met het hinderpaalcriterium. Want of iets een hinderpaal
is, hangt af van de absolute hoogte van de eigen bijdrage. Bij dure behandelingen
komt een korting van 25% neer op een veel hoger bedrag dan bij een goedkopere behandeling.
Tegelijkertijd zit er geen maximum eigen bijdrage gekoppeld aan het hinderpaalcriterium.
Zo’n maximale eigen bijdrage wordt wel gezien bij andere vormen van zorg, zoals de
eigen bijdrage bij de Wet langdurige zorg (Wlz), de eigen bijdrage voor hulpmiddelen
en de eigen bijdrage voor medicijnen. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de
Minister waarom deze eigen bijdrage niet is gemaximeerd. Wil zij deze eigen bijdrage
maximeren en aan welk bedrag denkt zij dan?
Deze leden lezen dat alle polissen voor mensen met een smalle beurs betaalbaar blijven
door de zorgtoeslag. De zorgtoeslag is namelijk gebaseerd om de gemiddelde premie.
Maar daaruit maken zij ook op dat de zorgtoeslag niet toereikend is voor mensen die
een restitutiepolis nodig hebben. Restitutiepolissen zijn namelijk duurder dan de
gemiddelde polis. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister hoe hoog de
gemiddelde premie precies is voor restitutiepolissen in 2023 en hoe hoog de zorgtoeslag
precies is (minus de energietegemoetkoming). Hoe verwacht zij dat mensen met een kleine
beurs dat verschil in deze tijden kunnen betalen? Daarnaast vragen deze leden ook
hoeveel mensen überhaupt moeite hebben met het betalen van de zorgtoeslag. Hoeveel
mensen zijn er bij het Centraal Administratie Kantoor (CAK) aangemeld als wanbetaler
en hoe heeft die groep zich precies ontwikkeld het afgelopen jaar?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
uitspraken van de Hoge Raad inzake het hinderpaalcriterium. Deze leden vinden het
belangrijk dat verzekerden kunnen kiezen voor zorg die past bij hun zorgvraag en identiteit.
Dit betekent wat deze leden betreft niet dat verzekerden onbeperkte keuzevrijheid
zouden moeten hebben. Zij zien in het in enige mate verlagen van vergoedingspercentages
voor ongecontracteerde zorg een gerechtvaardigd middel om te werken aan passende zorg
waarbij alle partijen in afstemming met elkaar werken aan zorg die toegevoegde waarde
heeft en efficiënte zorg. Zij hebben echter ook gezien dat een aantal zorgverzekeraars
dusdanig hun vergoedingspercentages wilden verlagen, voor zorg die duur is, dat deze
zorg veel minder toegankelijk werd voor verzekerden. Zij zien de uitspraak van de
Hoge Raad als een duidelijke uitspraak over de gepaste interpretatie van het hinderpaalcriterium.
Genoemde leden betreuren het echter dat de rechter eraan te pas moest komen om duidelijkheid
te scheppen voor verzekerden, na een periode van onrust. Hoeveel verzekerden hebben
contact gezocht met de SKGZ hierover? Wat gaat de Minister doen om te voorkomen dat
nieuwe zaken gaan spelen bij de rechter, welke verantwoordelijkheid ziet de Minister
in dit opzicht voor de zorgverzekeraars en op welke wijze kan zij daar gevolgen aan
verbinden?
Deze leden benadrukken het belang van tijdige en toegankelijke communicatie van de
zorgverzekeraar naar de klant als een contract tussen aanbieder en verzekeraar wijzigt.
Zij zien dat klanten niet goed geïnformeerd kunnen zijn als contracten pas na 1 januari
tot stand komen voor het lopende kalenderjaar. Welke inzet pleegt de Minister om zoveel
mogelijk contracten voor 1 januari te laten afsluiten? Is de Minister van mening dat
het na 1 januari afsluiten van een contract consequenties zou moeten hebben voor de
rechten van klanten in de tarieven en vergoedingen van zorg? Deze leden denken bijvoorbeeld
aan de situatie dat er toch geen contract gesloten blijkt te worden gesloten tussen
zorgaanbieder en verzekeraar, terwijl dit in het vorig jaar wel het geval was en de
klant te maken krijgt met een lager vergoedingspercentage. Is het in dat geval niet
eerlijker om uit te gaan van het vergoedingspercentage van het jaar ervoor, op basis
waarvan de klant heeft afgewogen bij welke verzekeraar hij een verzekering afsloot?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de Minister met zorgverzekeraars heeft
gesproken over de criteria die volgen uit het arrest van de Hoge Raad en welk gevolg
daar aan gegeven wordt. Zij vragen of de Minister ziet dat zorgverzekeraars na het
arrest hun vergoedingspercentages waar nodig hebben aangepast. Zo nee, welke ruimte
ziet de Minister om zorgverzekeraars op de opvolging van een arrest van de Hoge Raad
aan te spreken en hoe beoordeelt zij die ruimte?
Genoemde leden vragen naar de toekomst toe op welke manier de Minister weegt dat gecontracteerde
zorg in kwaliteit positief te onderscheiden is van ongecontracteerde zorg.
De leden van de ChristenUnie-fractie betreuren het dat cliënten in de GGZ zich genoodzaakt
voelden of voelen om door lagere vergoedingspercentages naar een andere behandelaar
over te stappen indien dit negatief raakt aan de band die behandelaar en cliënt in
de GGZ opbouwen, omdat deze van belang is voor de effectiviteit van zorg. Heeft de
Minister zicht op het aantal cliënten dat van aanbieder is veranderd en op de gevolgen
voor de effectiviteit van zorg?
Genoemde leden vragen naar de reactie van de Minister op de gedachte van de NZa hoe
gerechtvaardigd het is om verschil te laten bestaan tussen deze twee situaties: (1)
de cliënt met een gestarte behandeling die zich geconfronteerd ziet met een verandering
van restitutie- naar combinatiepolis en wel valt onder het lagere vergoedingspercentage,
en (2) de cliënt met een gestarte behandeling bij een zorgaanbieder met wie de zorgverzekeraar
geen nieuw contract sluit en niet onder het lagere vergoedingspercentage valt3. Zij vragen de Minister of dit tot nadere overwegingen leidt en welke dat zijn.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de brief van de Minister inzake
de uitspraak van de Hoge Raad over het hinderpaalcriterium. Genoemd lid constateert
dat de Minister problematiek rondom het hinderpaalcriterium overlaat aan de zorgverzekeraars
en de zorgverleners zelf. Zij wil benadrukken dat deze twee partijen geen gelijkwaardige
positie hebben. Als er sprake is van onenigheid, verwijst de Minister naar de rechter.
Het lid van de BBB-fractie denkt dat het belangrijk is om zaken niet te laten escaleren.
De gang van de rechter moet zoveel mogelijk voorkomen worden. Het lid denkt ook dat
met name de kleinere zorgverleners deze weg niet snel zullen bewandelen en vraagt
de Minister dan ook of het mogelijk is om eventueel door een dringend advies of een
richtlijn de partijen te helpen met het scheppen van meer duidelijkheid.
Ten slotte heeft het lid van de BBB-fractie nog een vraag over het verlagen van tarieven
door verzekeraars voor ongecontracteerde GGZ en wijkverpleging.
Het lid wil graag weten op welke wijze de Minister daadwerkelijk bewaakt (dus monitort)
dat er voldoende mogelijkheden zijn voor burgers om zich te kunnen verzekeren op een
betaalbare wijze voor noodzakelijke zorg.
II. Reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op de uitspraak van
de Hoge Raad over het hinderpaalcriterium inzake de Vrije Artsenkeuze en het voornemen
tot het verlagen door verzekeraars voor ongecontracteerde GGZ- en wijkverpleging aanbieders.
Deze leden hebben hierbij nog enkele vragen. Zij hebben de indruk dat het hinderpaalcriterium
niet anders wordt gehanteerd dan dat dat in voorgaande jaren het geval was. Klopt
het dat er inderdaad sprake is van voortzetting van het beleid dat al werd gevoerd,
zoals in het debat over dit onderwerp ook naar voren kwam? Hanteren zorgverzekeraars
dit criterium allen op dezelfde manier of bestaan er substantiële verschillen?
De uitspraak van de Hoge Raad heeft een nadere invulling gegeven aan het hinderpaalcriterium.
Het is aan de zorgverzekeraars om deze uitspraak te betrekken bij het vaststellen
van hun beleid waaronder de vergoedingen. Het is mij niet bekend of dat beleid is
gewijzigd door de uitspraak van de Hoge Raad. Alle zorgverzekeraars zijn gebonden
aan het hinderpaalcriterium, maar zij hoeven dat criterium niet allemaal op een uniforme
manier toe te passen. Zij moeten zich wel kunnen verantwoorden over de wijze waarop
zij dat gedaan hebben. Ik heb geen inzage in de wijze waarop zorgverzekeraars hier
invulling aan geven.
Ook vragen deze leden of er zorgverzekeraars zijn die hun polisvoorwaarden hebben
aangepast naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad van 9 december jongstleden.
Kan aangegeven worden hoeveel klachten er bij de Stichting Klachten en Geschillen
Zorgverzekeraars (SKGZ) zijn binnengekomen over het niet in acht nemen van het hinderpaalcriterium
door zorgverzekeraars?
Zorgverzekeraars zetten hun polissen jaarlijks op 12 november in de markt. Omdat de
uitspraak van de Hoge Raad na deze datum kwam, kon deze uitspraak niet worden meegenomen
bij het opstellen van de polissen voor het jaar 2023, voor zover daartoe aanleiding
zou hebben bestaan.
De SKGZ heeft mij laten weten dat, sinds de oprichting in 2006, door de Geschillencommissie
Zorgverzekeringen in 23 zaken een bindend advies is uitgebracht waarbij het hinderpaalcriterium
aan de orde kwam. Deze bindende adviezen zijn terug te vinden op de website www.skgz.nl.
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) zijn afspraken gemaakt over het verbeteren van
contractering en het uitvoeren van een verkenning naar de mogelijkheden en noodzakelijkheden
voor kleinere zorgaanbieders om gezamenlijk op te trekken in het contracteerproces
en het vereenvoudigen hiervan. Wanneer wordt deze verkenning uitgevoerd en wanneer
kan de Kamer de resultaten verwachten?
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is in overleg met de Autoriteit
Consument en Markt (ACM) over de in het IZA afgesproken verkenning naar de mogelijkheden
en noodzakelijkheden voor kleinere zorgaanbieders om gezamenlijk op te treden in het
contracteerproces en het vereenvoudigen daarvan.
Ik zal uw Kamer dit kwartaal van de uitkomsten van deze verkenning op de hoogte stellen
in de eerder door mij toegezegde brief over de mogelijkheden en beperkingen voor samenwerking
binnen de kaders van de Mededingingswet.
De leden van de VVD-fractie willen daarnaast weten of patiënten met een chronische
zorgvraag en hun naasten voldoende op de hoogte worden gesteld over eventuele veranderingen
in beleid en contracten. Zeker voor mensen met een verstandelijke beperking of mentale
problemen kunnen veranderingen en de impact daarvan lastig te begrijpen zijn. Worden
zij adequaat en in begrijpelijke taal proactief geïnformeerd, en door wie? Hoe wordt
gewaarborgd dat deze patiënten informatie voldoende tot zich kunnen nemen en zich
volledig bewust zijn van hun rechten op dit gebied?
Zorgverzekeraars zijn verplicht informatie te verstrekken over hun zorgverzekeringen.
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft hier regels over gesteld en houdt daar toezicht
op. Het betreft onder meer informatie over gecontracteerd zorgaanbod en de vergoeding
voor niet-gecontracteerde zorgaanbieders. Ook moeten zij hun verzekerden tijdig informeren
over eventuele nadelige wijzigingen in de polisvoorwaarden die voor de verzekerden
van belang zijn.
Zorgverzekeraars spannen zich in om hun informatievoorziening zo toegankelijk mogelijk
te maken voor hun verzekerden. Bijvoorbeeld door de informatie in B1-taalgebruik te
communiceren. Of door bij hun ledenraad of panel te toetsen of de informatie vanuit
hun perspectief begrijpelijk is. Of door te zorgen dat de informatie goed vanaf de
mobiele telefoon gelezen kan worden of kan worden voorgelezen en met voorbeelden of
video’s te werken. In geval van een persoonsgebonden budget (pgb) kunnen ook naasten
en cliëntondersteuners geïnformeerd worden over aankomende wijzigingen.
Als mensen de informatie toch niet begrijpen kunnen zij terecht bij de serviceafdelingen
van de zorgverzekeraar waar ze persoonlijk te woord gestaan worden.
Op grond van gezondheidsgegevens een selectie maken van bijvoorbeeld mensen met een
verstandelijke beperking of mentale problemen om het communicatieniveau gericht op
hen aan te passen, is voor zorgverzekeraars niet toegestaan omdat daar gelet op de
Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) geen grondslag voor is. Wel kunnen
zorgverzekeraars via contacten met patiëntenorganisaties specifieke doelgroepen informeren
over aanpassingen in het beleid.
Overigens hebben zorgaanbieders ook een verantwoordelijkheid om hun patiënten goed
te informeren. Zo moet de zorgaanbieder de consument informeren over datgene dat voor
de consument van belang is om een weloverwogen keuze te maken om zorg te vergelijken
en te ontvangen.4 Zorgaanbieders hebben vaak een beter inzicht dan de zorgverzekeraar in het bevattingsvermogen
van een patiënt en kunnen hun informatievoorziening daarop afstemmen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief met betrekking tot de
reactie op de uitspraak van de Hoge Raad over het hinderpaalcriterium inzake de Vrije
Artsenkeuze en het voornemen tot het verlagen van de tarieven door verzekeraars voor
ongecontracteerde GGZ- en wijkverpleging aanbieders. Genoemde leden hebben hier geen
verdere opmerkingen of vragen over.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van de reactie
van de Minister op de uitspraak van de Hoge Raad inzake het hinderpaalcriterium. Deze
leden hebben daarom nog de volgende vragen en opmerkingen.
Stuitend vinden zij het dat de Minister in antwoord op de achtste vraag in schriftelijke
Kamervragen5 ongecontracteerde psychiaters, psychologen en aanbieders van thuiszorg zomaar beschuldigt
van fraude. Dit kan toch niet? Hetzelfde geldt voor de beschuldiging over de twijfels
over de kwaliteit van zorg. De Minister kan toch niet zomaar iedereen over een kam
scheren en beschuldigen van fraude en slechte zorg? Waar baseert zij dit in hemelsnaam
op? Kan de Minister bewijzen dat ongecontracteerde zorgaanbieders vaker frauderen
en vaker slechte zorg leveren dan gecontracteerde aanbieders? Verzekerden moeten voor
het verkrijgen van ongecontracteerde zorg toch vooraf een machtiging van hun verzekeraar
krijgen? Dan is het toch aan de verzekeraar om uit te sluiten of een aanbieder fraudeert
of slechte zorg levert? Het is toch kinderlijk eenvoudig om een zorgaanbieder te worden?
Dat heeft toch niks met wel of niet contracteren te maken? Waarom voert de Minister
geen vergunningsplicht met voorwaarden (Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), geen
fraudeverleden, etc.) in voor het starten van een zorgbedrijf? Dan voorkomt de Minister
toch fraude bij de voordeur zonder dat de Minister aanbieders zomaar valselijk beschuldigd
van fraude of slechte zorg?
In mijn antwoord bij de achtste vraag waar u naar verwijst heb ik geen enkele beschuldiging
geuit, maar geciteerd uit de Monitor Contractering wijkverpleging 2022 van de NZa.
Daarin zijn redenen gepresenteerd die door zorgverzekeraars genoemd zijn om geen contract
aan te gaan met nieuwe zorgverleners. Daarbij is onder andere door zorgverzekeraars
aangegeven dat zij geen contract aangaan als er issues zijn met integriteit of fraude
bij de betreffende zorgverlener.
Op uw vraag of ik kan bewijzen dat niet-gecontracteerde zorgaanbieders vaker frauderen
en vaker slechte zorg leveren, wil ik desalniettemin ingaan. Het in beeld brengen
van de omvang van zorgfraude is niet eenvoudig. Er is geen totaal overzicht van de
omvang van fraude en daarom is het niet mogelijk om te zeggen dat niet-gecontracteerde
zorgaanbieders vaker frauderen dan gecontracteerde zorgaanbieders. Wel zijn er cijfers
over zorgfraude beschikbaar vanuit Zorgverzekeraars Nederland (ZN). ZN brengt jaarlijks
de door zorgverzekeraars aangetoonde fraude in kaart. De rapportage over 2021 van
ZN6 laat zien dat de meeste geconstateerde fraude voorkomt in de sector wijkverpleging.
Binnen die sector hebben de meeste onderzoeken betrekking op niet-gecontracteerde
zorg. Zorgverzekeraars zien bij deze groep niet-gecontracteerde zorgaanbieders dan
ook een groter risico op zorgfraude, maar ook op lagere kwaliteit van zorg.
Ook in de jaarrapportage7 van het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IZK) over 2021 zijn over de wijkverpleging
de meeste signalen over vermoedens van fraude ontvangen. De top vijf van signalen
had betrekking op: wijkverpleging, begeleiding individueel, mondzorg, beschermd wonen
en huishoudelijke hulp.
Een zorgaanbieder moet wanneer hij start aan de relevante wet- en regelgeving voldoen.
Zo moet iedere zorgaanbieder voldoen aan de eisen van de Wet kwaliteit, klachten en
geschillen zorg (Wkkgz) en heeft iedere nieuwe zorgaanbieder – uitzonderingen daargelaten
– op grond van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) een meldplicht. De Inspectie
Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) bepaalt aan de hand van de melding aan welke zorgaanbieders
zij in het kader van haar risico gestuurde toezicht een toezichtsbezoek wil brengen
om te bekijken of aan de eisen wordt voldaan. Er is – uitzonderingen daargelaten –
een vergunningplicht voor instellingen die medische specialistische zorg leveren en
instellingen met meer dan tien zorgverleners die zorg verlenen als omschreven bij
of krachtens de Zorgverzekeringswet (Zvw) of Wet langdurige zorg (Wlz). In het kader
van een mogelijke uitbreiding van de vergunningplicht is het IKZ in 2020 gevraagd
om onderzoek te doen naar risico’s op regelovertreding bij kleine instellingen. Uit
het onderzoek kwam de sector wijkverpleging als grootste risicosector naar voren.
Uit het onderzoek bleek dat het risico zich concentreert bij de niet-gecontracteerde
aanbieders, maar dat deze aanbieders maar een zeer klein deel uitmaken van de totale
sector wijkverpleging (ongeveer 5%). Om die reden heeft mijn voorganger op 15 oktober
2021 in een brief aangegeven het niet proportioneel te achten om de gehele sector
wijkverpleging vergunningplichtig te maken (Kamerstuk 35 925 XVI, nr. 15). Daarom is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de vergunningplicht met een
risicosector uit te breiden. Dat zou bovendien tot onevenredige administratieve lasten
leiden. Ik ben bekend met de signalen dat het nog steeds te gemakkelijk zou zijn om
een zorgbedrijf te starten. Daarom onderzoek ik op dit moment in een pilot met zorgverzekeraar
DSW, met de NZa en de IGJ of en zo ja hoe we de screening nog effectiever kunnen maken.
We onderzoeken wat vragen zijn die we aanvullend zouden moeten stellen aan iedere
nieuwe zorgaanbieder die zich meldt, om risico’s voor de kwaliteit van zorg nog beter
te kunnen signaleren. Ik wil niet op de conclusies van deze pilot vooruit lopen.
Waarom komt de Minister met zo’n grove beschuldiging van fraude en slechte zorg als
zorgaanbieders voor het niet willen contracteren zelf aangeven problemen te ondervinden
met het omzetplafond en het tarief? Waarom lost de Minister deze bezwaren van deze
zorgaanbieders niet op? Wat doet de Minister om de problemen met omzetplafonds op
te lossen? Wat doet de Minister eraan om de problemen met de tarieven op te lossen?
Vindt de Minister de reden, die de verzekeraars aangeven van het niet willen contracteren
van een zorgverlener, namelijk omdat er al genoeg zorg zou zijn ingekocht, niet net
zo’n grote gotspe als genoemde leden? Er zijn lange wachtlijsten en grote tekorten
als het gaat om de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en thuiszorg.
Hoe zorgt de Minister ervoor dat verzekeraars aan hun zorgplicht voldoen en voldoende
GGZ en thuiszorg aanbieden?
Zorgverzekeraars hebben tot taak zorg in te kopen die betaalbaar, toegankelijk en
van goede kwaliteit is. Omzetplafonds en tarieven zijn voor zorgverzekeraars belangrijke
instrumenten om de kosten in de hand te houden. Als er wachtlijsten zijn, kunnen verzekerden
hun zorgverzekeraar benaderen voor zorgbemiddeling. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht.
Als er geen gecontracteerd zorgaanbod beschikbaar is, moeten zorgverzekeraars maatregelen
nemen omdat zij voldoende zorg moeten kunnen leveren aan hun verzekerden met een naturapolis.
Zorgverzekeraars kunnen dan bijvoorbeeld de zorgaanbieders met wie zij een contract
hebben, vragen of het mogelijk is bij te contracteren of, indien dat niet mogelijk
is, niet-gecontracteerd zorgaanbod vergoeden.
De leden van de PVV-fractie vragen waarom de Minister geen antwoord geeft op de concrete
vragen onder 9 en 10:
– Waarom duwt de Minister kleine aanbieders van thuiszorg in kleine dorpjes die soms
de omzetdrempels niet halen en daarom ongecontracteerde zijn, om? Hoe voorkomt de
Minister dat deze zorg wegvalt? Hoe voldoen verzekeraars in deze gevallen aan hun
zorgplicht?
– Waarom duwt de Minister kleine aanbieders van thuiszorg om die hand-in-hand 48-uurszorg
in de stervensfase aanbieden en soms de omzetdrempels niet halen of vanwege de lange
dagen niet kunnen voldoen aan de arbeidstijdenwet en daarom ongecontracteerd zijn?
Hoe voorkomt de Minister dat deze zorg wegvalt? Hoe voldoen verzekeraars in deze gevallen
aan hun zorgplicht?
– Waarom blokkeert de Minister duurdere zorg voor mensen die minder geld hebben omdat
ze met een eigen betaling van 250 euro per maand nooit een ongecontracteerde duurdere,
voor hun aandoening gespecialiseerde psycholoog of psychiater kunnen betalen en deze
aanbieders deze omzet niet missen omdat hun wachtlijst alleen maar ietsje korter wordt
als de mensen met minder geld van de wachtlijst af gaan?
In mijn antwoord heb ik aangegeven dat partijen in het IZA met elkaar vastgesteld
hebben dat contractering van belang is om de beweging naar passende zorg tot stand
te brengen. In het IZA zijn daarom afspraken gemaakt om de contractering te verbeteren.
Daarbij is ook afgesproken om aan verkenning uit te voeren op welke mogelijkheden
en noodzakelijkheden er momenteel zijn voor kleinere zorgaanbieders om gezamenlijk
op te trekken in het contracteerproces en hoe dit kan worden vereenvoudigd. Er is
dus geen sprake van dat een «duw» gegeven wordt aan kleine zorgaanbieders; er zijn
juist maatregelen afgesproken om de contractering voor kleine zorgaanbieders te verbeteren.
In reactie op de vraag over duurdere zorg: er zijn geen maatregelen afgesproken om
deze zorg te blokkeren. Wel zijn afspraken gemaakt om te bevorderen dat het voor zorgaanbieders
aantrekkelijker wordt om te contracteren en voor verzekerden aantrekkelijker wordt
om te kiezen voor gecontracteerde zorgaanbieders. Dat is in het belang van de doelstelling
van het IZA om de beweging richting passende zorg te bevorderen.
De leden van de PVV-fractie zijn verbolgen over het feit dat de Minister stelt dat
geschillen over vergoedingen van niet-gecontracteerde zorg tussen verzekerden, zorgaanbieders
en zorgverzekeraars maar aan de rechter voorgelegd moeten worden. De Hoge Raad, de
hoogste rechtsinstantie in Nederland, heeft hier immers al uitspraak over gedaan.
Wat is volgens de Minister niet helder aan deze uitspraak? De Minister geeft hier
hetzelfde antwoord als eerder gegeven. Genoemde leden ergeren zich eraan dat de Minister
hierover steeds met hetzelfde antwoord komt en niet ingaat op inhoudelijke vragen
naar aanleiding van haar antwoord. Kan de Minister onderbouwen waarom de uitspraken
van de Hoge Raad volgens haar niet opgaan voor alle verzekerden? Wat heeft zo’n langdurige
rechtsgang tot aan de Hoge Raad voor zin als de uitspraken vervolgens niet opgaan
voor verzekerden?
De Hoge Raad heeft in haar uitspraak het hinderpaalcriterium verduidelijkt waarmee
zorgverzekeraars rekening moeten houden bij het bepalen van hun vergoedingen aan verzekerden
die gebruik maken van niet-gecontracteerde zorgaanbieders. Alle zorgverzekeraars hebben
rekening te houden met deze uitspraak bij de toepassing van het hinderpaalcriterium
ten aanzien van hun verzekerden. Dat laat onverlet dat in een individuele casus een
verzekerde daar vraagtekens bij stelt. Verzekerden kunnen zich dan wenden tot de SKGZ
om hier een bindend advies over uit te brengen of tot de civiele rechter om een uitspraak
te doen. Ook zorgaanbieders kunnen zich wenden tot de civiele rechter over de toepassing
van het hinderpaalcriterium ten aanzien van hun cliënten.
Onderkent de Minister dat de Hoge Raad de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
d.d. 6 oktober 2020 uitsluitend heeft vernietigd voor zover daarin voor recht is verklaard
dat zorgverzekeraars zich bij wege van verweer tegen een hinderpaalverwijt ex art.
13 Zorgverzekeringswet (Zvw) niet op hardheidsclausules/coulanceregelingen kunnen
beroepen en voor het overige in stand is gebleven?
Ja, dit is inderdaad de beslissing van de Hoge Raad.
De Minister noemt een ambtelijke analyse uit medio 2021, waarin uiteengezet wordt
dat zorgverzekeraars onderkennen dat zij niet in lijn handelen met het hinderpaalcriterium,
«achterhaald» in het licht van het arrest van de Hoge Raad d.d. 9 december 2022. Kan
de Minister deze uitspraak nader toelichten, gelet op het feit dat het oordeel van
het gerechtshof, dat een generiek kortingspercentage zonder uitzondering voor de duurdere
vormen van zorg niet fijnmazig genoeg is, juist niet vernietigd is door de Hoge Raad?
De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat het
gebruik van een generiek kortingspercentage niet fijnmazig genoeg is. Dat betekent
dat een generieke korting, die in algemene zin is toegestaan, bij bepaalde dure vormen
van zorg ervoor kan zorgen dat de vergoeding een hinderpaal kan opleveren. Daarom
kan niet geoordeeld worden dat een generiek kortingspercentage, indien daarop geen
uitzonderingen worden gemaakt voor duurdere vormen van zorg, niet in de weg staat
aan het hinderpaalcriterium. Het hof hield het maken van een uitzondering voor dure
vormen van zorg juist niet voor mogelijk. Uit het arrest van de Hoge Raad vloeit nu
voort dat een generiek kortingspercentage in combinatie met een hardheidsclausule
kan voldoen aan het hinderpaalcriterium.
De Hoge Raad stelt daarbij wel de voorwaarde dat de zorgverzekeraar de hardheidsclausule
daadwerkelijk toepast en daartoe op het peilmoment aan de verzekerde ondubbelzinnig
toezegt een bepaald bedrag aan hem te vergoeden dat hoger is dan het bedrag waarop
op grond van de polisvoorwaarden reeds aanspraak bestaat. Het peilmoment is volgens
de Hoge Raad het moment waarop de verzekerde voor de keuze staat of hij gebruik wil
maken van een niet-gecontracteerde zorgaanbieder.
Onderkent de Minister dat generieke kortingspercentages niet zijn toegestaan voor
zover daarin geen uitzonderingen wordt gemaakt voor duurdere vormen van zorg? Zo nee,
kan de Minister dat nader toelichten in het licht van de overweging van de Hoge Raad
dat het gerechtshof «terecht tot uitdrukking [heeft] gebracht (…) dat niet geoordeeld
kan worden dat een generiek kortingspercentage, indien daarop geen uitzonderingen
worden gemaakt voor duurdere vormen van zorg, niet in de weg staat aan het hinderpaalcriterium»?
De Hoge Raad heeft aangegeven dat een generiek kortingspercentage in beginsel is toegestaan.
Daarbij heeft de Hoge Raad aangegeven dat afhankelijk van de hoogte van het kortingspercentage
dit bij dure vormen van zorg een hinderpaal kan opleveren. Dat kan ondervangen worden
met een hardheidsclausule.
Bij de beoordeling of de vergoeding van ongecontracteerde zorg in strijd is met het
hinderpaalcriterium dienen zorgverzekeraars blijkens de antwoorden van de Minister
«altijd een zorgvuldige afweging [te] maken.» Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot
de uitspraak van de Minister dat het aan de verzekerde is om in een concreet geval
bezwaar te moeten maken tegen de vergoeding voor ongecontracteerde zorg? Welke rol
ligt er voor zorgverzekeraars om – voorafgaand aan de fase van bezwaar door de verzekerde
– zelf een afweging te maken over de vraag of het door haar gehanteerde generieke
kortingspercentage, bijvoorbeeld bij een duurdere vorm van zorg, in strijd is met
het hinderpaalcriterium? Op welke wijze dienen zorgverzekeraars de door de Minister
genoemde «zorgvuldige afweging» concreet invulling te geven? Op welke wijze wordt
toezicht gehouden op deze door de zorgverzekeraar te maken «zorgvuldige afweging»?
De Hoge Raad heeft in haar uitspraak het hinderpaalcriterium verduidelijkt waarmee
zorgverzekeraars rekening moeten houden bij het bepalen van hun vergoedingen aan verzekerden
die gebruik maken van niet-gecontracteerde zorgaanbieders. Het is aan de zorgverzekeraars
om daar verder concrete invulling aan te geven. De NZa houdt toezicht op de rechtmatige
uitvoering van de Zvw door zorgverzekeraars.
De Minister geeft aan dat het verlagen van de vergoeding voor ongecontracteerde zorg
(zoals afgesproken in het IZA) bedoeld is als prikkel voor zorgaanbieders om met zorgverzekeraars
te contracteren. Hoe verhoudt deze (extra) prikkel zich tot het feit dat veel zorgaanbieders
wel degelijk wíllen contracteren, maar door zorgverzekeraars om niet-zorginhoudelijke
redenen niet worden gecontracteerd? Hoe reflecteert de Minister op het feit dat zorgverzekeraars
enerzijds allerlei beperkende maatregelen nemen om ongecontracteerde zorg te ontmoedigen
(verlaagde vergoeding, machtigingsvereiste, cessieverbod), terwijl zij anderzijds
op niet-zorginhoudelijke gronden weigeren te contracteren met zorgaanbieders die zelf
wél een contract willen sluiten?
In diverse bestuurlijke akkoorden is door zorgaanbieders en zorgverzekeraars afgesproken
de contracteergraad te verhogen. Op welke manier houdt de Minister toezicht op de
wijze waarop zorgverzekeraars aan deze afspraak invulling geven? Is de Minister bereid
om ook voor zorgverzekeraars een prikkel te introduceren om het niet-contracteren
met zorgaanbieders die dat wel willen ook voor zorgverzekeraars onaantrekkelijk te
maken?
Zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk om via de contractering de kwaliteit en doelmatigheid
van de zorg bevorderen. In het IZA zijn afspraken gemaakt over het verder brengen
van de beweging naar passende zorg. Door de eisen die zorgverzekeraars stellen komen
niet alle zorgaanbieders in aanmerking voor een contract. Het is daarom ook niet verantwoord
om een prikkel te introduceren voor zorgverzekeraars om deze zorgaanbieders wel te
contracteren.
In de vorige hoofdlijnenakkoorden zijn ook afspraken gemaakt om contractering te bevorderen,
waarbij afspraken zijn gemaakt over het cessieverbod en machtigingsvereiste; erkend
werd dat zorgverzekeraars deze instrumenten in de praktijk gebruiken en dat daarvan
een stimulering uit kan gaan om contracten te sluiten. De NZa houdt toezicht op het
contracteerproces.
Onderschrijft de Minister de uitspraak van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) uit
het rondetafelgesprek d.d. 5 december 2022, dat een verzekerde recht heeft op volledige
vergoeding van ongecontracteerde zorg indien de zorgverzekeraar de verzekerde geen
gecontracteerd alternatief binnen de treeknormen heeft kunnen bieden (en daarmee niet
aan zijn zorgplicht voldoet)?
Die uitspraak onderschrijf ik. Als de zorgverzekeraar niet aan zijn zorgplicht voldoet
en de verzekerde daarom genoodzaakt is gebruik te maken van een niet-gecontracteerde
zorgaanbieder, is de zorgverzekeraar gehouden die zorg volledig te vergoeden voor
zover de kosten niet hoger zijn dan in de Nederlandse marktomstandigheden in redelijkheid
passend is te achten. Wel is daarbij van belang dat de verzekerde zich eerst tot de
zorgverzekeraar wendt om te verkennen of de zorgverzekeraar een gecontracteerd alternatief
kan aanbieden.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zaaknummer Gerechtshof 200.259.9068 onder andere het volgende geoordeeld:
• «De wetgever is er destijds nadrukkelijk van uitgegaan dat een vergoeding voor niet
gecontracteerde zorg bij een naturaverzekering niet zodanig laag mag zijn dat die
een «feitelijke hinderpaal» vormt voor het inroepen van zorg bij een niet-gecontracteerde
(buitenlandse) zorgaanbieder….»;
• Dat de vergoeding door zorgverzekeraars minimaal gebaseerd moet zijn op het marktconforme
tarief;
• Dat de maximale eigen bijdrage voor alle verzekerden gebaseerd moet zijn op het gemiddeld
inkomen;
• Dat de vergoeding door de zorgverzekeraar bekend moet zijn voorafgaand aan het besluit
van de verzekerde dat hij/zij gebruik gaat maken van een niet gecontracteerde zorgverlener.
Is de Minister bekend met deze uitspraken van het Hof Arnhem-Leeuwarden en Gerechtshof
Gelderland?
Is de Minister er bekend mee dat de Hoge Raad deze uitspraken heeft bevestigd en dat
dit erin resulteert dat voor alle verzekerden de maximale eigen bijdrage gebaseerd
moet zijn op het modale inkomen en geen hinderpaal mag zijn voor de verzekerde om
gebruik te maken van de vrije artsenkeuze? Is de Minister ermee bekend dat het gemiddeld
netto inkomen per huishouden rond de € 28.000 ligt (bron: Centraal Bureau voor de
Statistiek (CBS)) ofwel € 2.350,– per maand inclusief subsidies en toeslagen? Wat
is naar het oordeel van de Minister de maximale eigen bijdrage dat van een gemiddeld
huishouden gevraagd kan worden om gebruik te kunnen maken van de vrije artsenkeuze
zonder last te hebben van een hinderpaal?
Ik ben bekend met de informatie die uw Kamer naar voren brengt. Ik kan geen algemeen
oordeel geven over welke maximale eigen bijdrage van een gemiddeld huishouden gevraagd
kan worden. Voor hoge zorgkosten is het redelijk dat de eigen bijdrage indien gebruik
wordt gemaakt van niet-gecontracteerde zorg, hoger is dan bij lage zorgkosten. Voor
de zorgverzekeraar is het financieel belang bij de vergoeding van dure zorg immers
groter en van de verzekerde mag verwacht worden dat hij een weloverwogen keuze maakt
tussen zorgaanbieders, zeker naarmate de kosten van zorg hoger zijn. Overigens hebben
het hof en de Hoge Raad geoordeeld dat zorgverzekeraars het gewogen gemiddeld gecontracteerde
tarief als uitgangspunt mogen nemen bij het bepalen van de vergoeding voor niet-gecontracteerde
zorg bij naturapolissen en dat zorgverzekeraars toetsen of de hoogte van de vergoeding
een hinderpaal oplevert voor de gemiddelde («modale») zorggebruiker.
De kortingspercentages die verzekeraars hanteren zijn generieke kortingspercentages.
Deelt de Minister de mening dat voor iemand met een minimuminkomen de hinderpaal op
een ander bedrag ligt dan voor iemand met een modaal inkomen, dan voor iemand met
een hoger inkomen? Hoe hoog (uitgedrukt in euro’s) zou volgens de Minister die hinderpaal
maximaal mogen zijn voor iemand met een netto inkomen tot de armoedegrens van zo’n
1.100,- euro per maand? En voor iemand met een netto inkomen rond de 2.500,- euro?
En voor iemand met een netto inkomen van rond de 5.000,- euro? Speelt voor de Minister
de samenstelling van een gezin, alleenstaand, samen, met kinderen, nog mee voor wat
een redelijke eigen bijdrage/eigen betaling voor een psycholoog?
In de uitspraak van de Hoge Raad is bepaald dat de zorgverzekeraar bij het bepalen
van zijn vergoedingen voor het hinderpaalcriterium uit mag gaan van de gemiddelde
(«modale») verzekerde. Zorgverzekeraars kunnen geen inkomensgegevens van verzekerden
verwerken. Bovendien geldt dat de vergoeding hetzelfde dient te zijn voor alle verzekerden
die in eenzelfde situatie eenzelfde vorm van zorg of dienst behoeven (artikel 13,
vierde lid, Zvw). De zorgverzekeraar kan dus geen rekening houden met het inkomen
van de verzekerde.
Is de Minister bereid om de NZa onderzoek te laten doen en regels te laten stellen
betreffende de vraag wanneer sprake is van een feitelijke hinderpaal en de NZa te
vragen daarbij onderscheid te maken aan de hand van de kosten van de diverse zorgvormen
en verschillende inkomensgroepen?
Ik ben voornemens zelf regels voor te bereiden over het hinderpaalcriterium. Zoals
afgesproken in het IZA werk ik aan de uitwerking van de afspraak om de vergoeding
voor niet-gecontracteerde zorg te verlagen. Bij de verlaging van de vergoeding zal
het hinderpaalcriterium in acht worden genomen.
Heeft onderzoek door Vektis niet juist aangetoond dat de kosten van niet-gecontracteerde
zorg juist vaak lager zijn dan gecontracteerde zorg? Zo nee, welk onderzoek ondersteunt
de bewering van de Minister dat in enkele (deel)sectoren de kosten van zorgverlening
door niet-gecontracteerde zorgaanbieders – ondanks de lagere vergoeding – hoger zijn
dan van gecontracteerde zorgaanbieders?
Omdat de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg veelal lager is dan de vergoeding
voor gecontracteerde zorg ligt het in de lijn der verwachting dat ook de kosten voor
niet-gecontracteerde zorg lager zijn. Dat is echter niet altijd het geval.
Er is in de wijkverpleging een aantal onderzoeken gedaan naar het gebruik van niet-gecontracteerde
zorg waarover de Tweede Kamer is geïnformeerd9. Uit het onderzoek over 2018 blijken de kosten van niet-gecontracteerde zorg in vergelijking
met gecontracteerde zorg per cliënt per maand gemiddeld ongeveer tweeëneenhalf keer
zo hoog zijn. De verschillen in de cliëntkenmerken van de cliëntenpopulaties blijken
geen verklaring te zijn voor de hogere kosten van niet-gecontracteerde zorg in de
wijkverpleging. In 2021 bedragen de gemiddelde kosten per cliënt per jaar voor niet-gecontracteerde
wijkverpleging € 7.700 euro tegen € 4.900 euro voor gecontracteerde zorg. Het aantal
uur wijkverpleging per cliënt per maand ligt in de niet-gecontracteerde zorg (gemiddeld
31 uur) 2,4 maal zo hoog als in de gecontracteerde zorg (gemiddeld 13 uur).
Ook in de ggz is een aantal onderzoeken gedaan waar de Tweede Kamer over is geïnformeerd10. In de ggz zijn er sectoren waar de kosten voor niet-gecontracteerde zorg lager zijn
dan voor gecontracteerde zorg. Daarentegen zijn er in de ggz ook sectoren waar dat
niet het geval is. Uit onderzoek van Vektis komt naar voren dat de gemiddelde vergoede
zorgkosten van de behandeling voor cliënten bij diagnoses alcoholverslaving, verslaving
overige middelen, somatoforme stoornissen en restgroep diagnoses bij niet-gecontracteerde
ambulante zorg beduidend hoger zijn dan bij gecontracteerde zorg (25%-80% hogere kosten).
Bij deze vormen van zorg worden veel meer uren zorg geleverd dan bij de gecontracteerde
zorg. Een eventueel verschil in casemix van cliënten tussen niet-gecontracteerde en
gecontracteerde zorg biedt geen verklaring voor deze verschillen; als – daar waar
mogelijk – de kosten gecorrigeerd worden voor zorgvraagzwaarte, blijven de genoemde
verschillen bestaan.
Uit het meest recente onderzoek van Vektis over de ontwikkeling (niet-)gecontracteerde
geestelijke gezondheidszorg 2016–2019 blijkt dat binnen de ggz-zorg zonder verblijf
de kosten per patiënt hoger zijn in de niet-gecontracteerde zorg voor de diagnoses
somatoforme stoornissen (73%), verslaving aan overige middelen (41%), verslaving aan
alcohol (28%), eetstoornissen (18%) en »dummy code«11 (17%). Voor de andere diagnoses zijn de kosten per patiënt lager in de niet-gecontracteerde
zorg. Voor schizofrenie (-29%), pervasieve stoornissen (-30%) en aandachtstekort (-31%)
is dit verschil het grootst. Uit een vervolgonderzoek van Significant12 komt geen eenduidige verklaring naar voren van kostenverschillen tussen contracteerde
en niet-gecontracteerde zorg.
Tot slot willen de leden van de PVV-fractie weten wanneer de Minister nu eens voor
de patiënten in de bres springt in plaats van klakkeloos het wensenlijstje van de
zorgverzekeraars uit te voeren. Nu het merendeel van de contracten tussen GGZ-instellingen
en verzekeraars nog steeds niet rond is en de onderhandelingen uiterst moeizaam verlopen,
is hiermee niet alleen het belang van vrije artsenkeuze aangetoond maar ook het belang
van restitutiepolissen, aldus deze leden.
Ik ben het ermee eens dat het contracteerproces beter kan en moet. In het IZA zijn
daarover verbeterafspraken gemaakt, waarmee partijen inmiddels gezamenlijk aan de
slag zijn gegaan. Ik zal uw Kamer te zijner tijd berichten over de voortgang daarvan.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister naar
aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad over het hinderpaalcriterium. Zij hebben
de behoefte een enkele aanvullende vraag te stellen. De leden lezen de uitspraak van
de Hoge Raad zo, dat generieke kortingspercentages die geen uitzonderingen bevatten
voor duurdere vormen van zorg, niet zijn toegestaan. Begrijpen deze leden dit goed?
Kan duidelijk worden gemaakt wanneer sprake is van «duurdere vormen van zorg»? Mogen
zorgverzekeraars gezamenlijk optrekken om uitvoering te geven aan tarifering bij ongecontracteerde
duurdere zorg, GGZ-aanbieders en wijkverpleging aanbieders zodat voor iedereen in
het werkveld meer duidelijkheid ontstaat?
De Hoge Raad is van oordeel dat een generieke korting in algemene zin is toegestaan.
Of en in hoeverre het hinderpaalcriterium zich in bepaalde gevallen daartegen verzet
voor een gemiddelde («modale») zorggebruiker kan slechts worden bepaald aan de hand
van concrete feiten en omstandigheden, waaronder eventuele beleidsregels van de NZa.
Daarbij zijn met name de hoogte van de kosten van de desbetreffende vorm van zorg
van belang. Voor duurdere vormen van zorg kan de zorgverzekeraar op basis van een
hardheidsclausule een uitzondering maken op het generiek kortingspercentage. De Hoge
Raad heeft geen nadere duiding gegeven van wanneer sprake is van «duurdere vormen
van zorg». Zorgverzekeraars mogen niet gezamenlijk optrekken bij het vaststellen van
de vergoedingen; dat is in strijd met de mededinging.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister op
de uitspraak van de Hoge Raad over het hinderpaalcriterium. Zij vinden de opmerking
dat verzekerden en zorgaanbieders maar naar de rechter moeten gaan wanneer er «onenigheid»
bestaat met zorgverzekeraars, wel wat te gemakkelijk en afstandelijk. Deze leden verzoeken
de Minister aan te geven wat «onenigheid» over de vergoeding in de praktijk kan betekenen
voor mensen die zorg nodig hebben. Deze leden lezen ook in de antwoorden op schriftelijke
vragen weer dat als de verzekerde het niet eens is met de vergoeding of meent dat
de vergoeding in strijd is met het hinderpaalcriterium, diegene een klacht kan indienen
bij zijn zorgverzekeraar en dat de verzekerde die dan geen gehoor vindt bij de zorgverzekeraar,
zich kan wenden tot de geschilleninstantie of de rechter. Genoemde leden vinden dit
de omgekeerde wereld. Een verzekerde die netjes premie betaalt kan dus geen vergoeding
voor zorg krijgen en moet dan maar een klachtenprocedure gaan volgen, wachten op een
reactie en zelfs is het mogelijk dat de verzekerde zelf het initiatief moet nemen
om een juridische procedure bij de rechter te starten. Denkt de Minister werkelijk
dat alle verzekerden daar tijdens een periode dat zij zorg nodig hebben, toe in staat
zijn, afgezien van het feit dat zij dan wel iets anders aan hun hoofd hebben? Waarom
kan het niet zo zijn dat een verzekerde zorg vergoed krijgt en de zorgverzekeraar
verantwoordelijk wordt gemaakt voor goede voorlichting over de rechten en plichten
van verzekerden en een juridische procedure start wanneer er onrechtmatig gebruikgemaakt
wordt van zorg? Staat de patiënt volgens de Minister voorop of de zorgverzekeraar?
Wat is de betekenis van de zorgplicht van de zorgverzekeraar nog, als de zorgverzekeraar
die gewoon kan opschorten tot na een klachtenprocedure of een rechtsgang?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht. Als er geen gecontracteerd zorgaanbod beschikbaar
is, moeten zorgverzekeraars maatregelen nemen, omdat zij zorg moeten leveren aan hun
verzekerden met een naturapolis. Zorgverzekeraars kunnen dan bijvoorbeeld de zorgaanbieders
aanspreken met wie zij een contract hebben, bijcontracteren of eventueel niet-gecontracteerd
zorgaanbod vergoeden. Verzekerden met een naturapolis kunnen ook uit zichzelf kiezen
om van niet-gecontracteerd aanbod gebruik te maken. Zorgverzekeraars en zorgaanbieders
dienen in alle gevallen hun verzekerden en patiënten goed te informeren over de gevolgen
als zij gebruik maken van niet-gecontracteerde zorg, zodat zij een goede afweging
kunnen maken om al dan niet gebruik te maken van niet-gecontracteerde zorg. Daarmee
worden verrassingen achteraf voorkomen. Als de zorgverzekeraar niet voldoet of niet
kan voldoen aan zijn zorgplicht en de verzekerde om die reden genoodzaakt is de zorg
waarop hij volgens zijn naturapolis recht heeft te betrekken van een niet-gecontracteerde
zorgaanbieder, dan is een korting op grond van artikel 13 Zvw overigens niet aan de
orde.
In het geval dat een verzekerde het niet eens is met de zorgverzekeraar over de vergoeding,
dan hoeft de verzekerde zeker niet direct naar de rechter te gaan. De verzekerde kan
zich eerst wenden tot de zorgverzekeraar die verplicht is deze klacht te behandelen.
Als de verzekerde er met de zorgverzekeraar niet uit komt is een volgende stap om
de klacht voor te leggen aan de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen
(SKGZ). Vaak probeert eerst de Ombudsman van de SKGZ een oplossing te vinden. Indien
dat niet lukt kan vervolgens de Geschillencommissie een uitspraak doen. Deze commissie
is een toegankelijk alternatief voor een rechter. Bemiddeling door de Ombudsman is
gratis. Voor de behandeling van een geschil wordt een beperkte bijdrage gevraagd.
Genoemde leden verzoeken de Minister alsnog een inhoudelijke reactie te geven op de
uitspraak. Zij verzoeken hierbij de invulling van de zorgplicht door zorgverzekeraars
mee te nemen, alsmede een reactie te geven op de uitspraak van de Hoge Raad dat een
generiek kortingspercentage (van bijvoorbeeld 25%) bij in ieder geval de duurdere
en/of duurste vormen van zorg een hinderpaal kan opleveren, en dus niet is toegestaan
wanneer geen uitzonderingen worden gemaakt voor duurdere vormen van zorg. Daarnaast
vragen zij wat kan worden verstaan onder «duurdere vormen van zorg».
Voor iemand met een gering inkomen kan een zorgvorm sneller te duur zijn en daarmee
kan een korting dan wel degelijk een hinderpaal vormen. De leden van de PvdA-fractie
vinden dat de overheid duidelijkheid moet geven en dat dit niet aan zorgverzekeraars
of uiteindelijk aan de rechter mag worden overgelaten. Verzekerden die netjes premie
betalen, een premie die voor een toenemend aantal mensen een zware belasting vormt,
mogen toch vooraf duidelijkheid hebben over wat zij aan zorg ontvangen, zonder dat
zij min of meer gedwongen worden dat dan maar aan de rechter te gaan vragen? Zij vragen
een uitgebreide inhoudelijke reactie op deze stelling.
De zorgplicht staat los van het hinderpaalcriterium. Als de zorgverzekeraar niet voldoet
of niet kan voldoen aan zijn zorgplicht en de verzekerde om die reden genoodzaakt
is de zorg waarop hij volgens zijn naturapolis recht heeft te betrekken van een niet-gecontracteerde
zorgaanbieder, dan is een korting op grond van artikel 13 Zvw niet aan de orde.
Bij de toepassing van artikel 13 Zvw is blijkens de uitspraak van de Hoge Raad een
generiek kortingspercentage in beginsel toegestaan. Afhankelijk van de hoogte van
het kortingspercentage kan dat bij dure vormen van zorg echter een hinderpaal opleveren.
Dit kan volgens de Hoge Raad ondervangen worden met een hardheidsclausule, mits de
zorgverzekeraar de hardheidsclausule daadwerkelijk toepast en daartoe op het peilmoment
op grond van die clausule aan de verzekerde ondubbelzinnig toezegt een bepaald bedrag
aan hem te vergoeden dat hoger is dan het bedrag waarop op grond van de polisvoorwaarden
reeds aanspraak bestaat. Het peilmoment is volgens de Hoge Raad het moment waarop
de verzekerde voor de keuze staat of hij gebruik wil maken van een niet-gecontracteerde
zorgaanbieder.
Voor de toetsing aan het hinderpaalcriterium en het bepalen van wat door zorgverzekeraars
als dure vormen van zorg aangemerkt kan worden, gaat de Hoge Raad uit van de gemiddelde
(«modale») zorggebruiker. In meerdere uitspraken is geoordeeld dat niet gerefereerd
kan worden aan de in financieel opzicht minst draagkrachtige zorggebruiker. Dan zou
de prikkel om gebruik te maken van gecontracteerde zorgaanbieders voor zorggebruikers
in hogere inkomenscategorieën wegvallen en het stelsel van de Zvw worden ondergraven.
Overigens is voor verzekerden in alle inkomenscategorieën duidelijk op welke zorg
zij recht hebben. Het basispakket van de zorgverzekering is wettelijk afgebakend en
voor alle inkomenscategorieën hetzelfde.
Verzekerden met een laag inkomen worden via de zorgtoeslag tegemoet gekomen voor de
premie van de zorgverzekering.
Deze leden vragen of per zorgverzekeraar aangegeven kan worden in hoeverre er sprake
is van differentiatie of uitzonderingen bij dure vormen van zorg, zoals door een uitspraak
van het Arnhemse Hof wordt verplicht. Zij vragen ook hoe het peilmoment, waarop moet
worden getoetst of sprake is van een hinderpaal, gaat werken in de praktijk. Immers
het peilmoment is het moment dat de verzekerde voor de keuze staat om al dan niet
van niet-gecontracteerde zorg gebruik te maken, op dat moment heeft iemand dus daadwerkelijk
zorg nodig. Hoe wil de Minister ervoor zorgen dat iemand die zorg nodig heeft die
zorg ook krijgt en niet eerst in discussie moet treden met een zorgverzekeraar of
zelfs naar een rechter moet stappen om de zorg vergoed te krijgen? Is de Minister
zich ervan bewust dat voor mensen ook kan gelden dat zij de zorg niet kunnen voorschieten
en dat de stelling van de Minister dat mensen maar naar de rechter moeten gaan, kan
betekenen dat iemand verstoken blijft van zorg?
Wat denkt de Minister dat de psychische belasting voor mensen zal zijn, wanneer zij,
op het moment dat zij bijvoorbeeld geestelijke gezondheidszorg nodig hebben, eerst
een offerte op moeten vragen en toestemming moeten vragen? Hoe is dit nog te rijmen
met een zorgplicht van de zorgverzekeraar?
De Hoge Raad is van oordeel dat een generieke korting in algemene zin is toegestaan.
Of en in hoeverre het hinderpaalcriterium zich in bepaalde gevallen daartegen verzet
voor een gemiddelde («modale») zorggebruiker kan slechts worden bepaald aan de hand
van concrete feiten en omstandigheden, waaronder eventuele beleidsregels van de NZa.
Daarbij zijn met name de hoogte van de kosten van de desbetreffende vorm van zorg
van belang is. Voor duurdere vormen van zorg kan de zorgverzekeraar op basis van een
hardheidsclausule een uitzondering maken op het generiek kortingspercentage. De Hoge
Raad heeft geen nadere duiding gegeven van wanneer sprake is van «duurdere vormen
van zorg».
Zorgverzekeraars en zorgaanbieders dienen hun verzekerden en patiënten goed te informeren
over de gevolgen als zij gebruik maken van niet-gecontracteerde zorg, zodat zij een
goede afweging kunnen maken om al dan niet gebruik te maken van niet-gecontracteerde
zorg. Daarmee worden verrassingen achteraf voorkomen. Als een verzekerde ervoor kiest
om gebruik te maken voor een gecontracteerde zorgaanbieder dan wordt de zorg gewoon
vergoed; als de verzekerde ervoor kiest om gebruik te maken van een niet-gecontracteerde
zorgaanbieder, dat bestaat de kans dat de verzekerde een deel van de rekening zelf
moet betalen.
Als de zorgverzekeraar niet voldoet of niet kan voldoen aan zijn zorgplicht en de
verzekerde om die reden genoodzaakt is de zorg waarop hij volgens zijn naturapolis
recht heeft te betrekken van een niet-gecontracteerde zorgaanbieder, dan is een korting
op grond van artikel 13 Zvw overigens niet aan de orde.
De leden van de PvdA-fractie vragen een reactie op het standpunt van de Patiëntenfederatie
in deze. De Patiëntenfederatie stelt dat op dit moment te weinig relatie bestaat tussen
contractering en goede zorgkwaliteit; zorg gegeven door een gecontracteerde aanbieder
is niet altijd een garantie op passende zorg. Het is onbekend op basis waarvan zorgverzekeraars
zorgverleners contracteren. Is dat op kwaliteit, op prijs, op gewoonte of een combinatie
daarvan? Er zijn nu ongecontracteerde zorgaanbieders die goede zorguitkomsten realiseren
en ook gecontracteerde zorgaanbieders die minder goede zorguitkomsten realiseren.
Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de contractering meer transparant wordt en
dat verzekerden werkelijk weten waar zij voor kiezen als zij hun zorgverzekering afsluiten?
In het IZA hebben partijen aangegeven dat zij het van groot belang vinden dat patiënten
voldoende keuzemogelijkheden hebben bij het kiezen van een zorgaanbieder en dat zij
voldoende inzicht hebben in de kwaliteit van de zorg bij de verschillende zorgverleners.
Afgesproken is dat zorgverzekeraars zich daarom inspannen om een gevarieerd zorgaanbod
te contracteren en ook met nieuwe innovatieve zorgaanbieders over contractering te
spreken. Tevens is afgesproken dat zorgverzekeraars, zorgaanbieders en patiëntenorganisaties
samen proactief informatie over de kwaliteit van het zorgaanbod beschikbaar maken.
Deze leden vragen ook hoe het feit dat in het IZA is afgesproken om de vergoeding
voor niet-gecontracteerde zorg te verlagen, met in acht neming van het hinderpaalcriterium
kan worden gerijmd met de uitspraken van rechters en de Hoge Raad. Wat gaat dit in
de praktijk betekenen en in hoeverre is de huidige praktijk dan gerechtvaardigd? Hoe
kan het dat in een IZA een maatregel staat die door de rechter wordt verboden c.q.
zeker in die vorm niet wordt toegestaan?
Genoemde leden vragen welke zorgverzekeraars naar aanleiding van de uitspraak van
de Hoge Raad hun polisvoorwaarden hebben aangepast. Of is het zo dat de zorgverzekeraars
blijven werken met een generiek kortingspercentage en dus geen opvolging geven aan
het arrest van de Hoge Raad?
Bij de uitwerking van de afspraak over de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg
uit het IZA zal rekening worden gehouden met de uitspraak van de Hoge Raad.
Zorgverzekeraars zetten hun polissen jaarlijks op 12 november in de markt. Omdat de
uitspraak van de Hoge Raad na deze datum kwam kon deze uitspraak niet worden meegenomen
bij het opstellen van de polissen voor het jaar 2023, voor zover daartoe aanleiding
zou hebben bestaan.
De Hoge Raad is overigens van oordeel dat een generieke korting in algemene zin is
toegestaan.
De leden van de PvdA-fractie vragen naar de laatste stand van zaken ten aanzien van
de contracten tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders voor 2023. In hoeverre zijn
die nu afgerond? Bij welke verzekeraars geldt dat de contracten nog niet zijn afgerond?
Kan een overzicht gegeven worden van de stand van zaken per zorgverzekeraar?
De laatste informatie die ik beschikbaar hebt over de stand van zaken bij de contractering
bij de zorgverzekeraars is van 31-1-23, zie hieronder.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op het verzoek van
de commissie over de uitspraak van de Hoge Raad over het hinderpaalcriterium inzake
de Vrije Artsenkeuze en het voornemen tot het verlagen van de tarieven door verzekeraars
voor ongecontracteerde GGZ- en wijkverpleging aanbieders. Zij hebben hier nog een
aantal vragen en opmerkingen over. Genoemde leden vragen de Minister of het feit dat
zoveel zorgaanbieders ongecontracteerd zijn, ook niet te maken heeft met het feit
dat zorgverzekeraars hen vaak geen fatsoenlijk contract met dekkende tarieven bieden.
Zou niet gewoon gestopt moeten worden met het aanbieden van dit soort wurgcontracten?
Is de Minister het met deze leden eens dat zorgverzekeraars alle zorgaanbieders die
goede zorg leveren gewoon een fatsoenlijk contract zou moeten bieden?
Ik ben het ermee eens dat de contractering beter kan en moet. In het IZA zijn daarover
verbeterafspraken gemaakt waarmee partijen inmiddels aan de slag zijn gegaan. Ik zal
uw Kamer te zijner tijd berichten over de voortgang daarvan.
Deze leden vragen de Minister hoe zij aankijkt tegen het feit dat mensen nu vaak ook
zijn aangewezen op ongecontracteerde zorgaanbieders, omdat er geen ruimte meer is
bij de zorgaanbieders die wel gecontracteerd zijn. Voldoen zorgverzekeraars wel aan
hun zorgplicht, op het moment dat zij onvoldoende zorg inkopen bij gecontracteerde
zorgaanbieders, terwijl er tegelijkertijd zorgaanbieders niet gecontracteerd worden,
doordat zorgverzekeraars zelf geen dekkende tarieven bieden? Is de Minister van mening
dat het huidige systeem van contracteren door zorgverzekeraars nu goed functioneert?
Hoeveel geld en tijd kost het zorgaanbieders bijvoorbeeld om steeds weer met zoveel
verschillende zorgverzekeraars te moeten onderhandelen?
Als er wachtlijsten zijn, kunnen verzekerden hun zorgverzekeraar benaderen voor zorgbemiddeling.
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht. Als er geen gecontracteerd zorgaanbod beschikbaar
is, moeten zorgverzekeraars maatregelen nemen, want zij moeten voldoende zorg inkopen
waar hun verzekerden met een naturapolis gebruik van kunnen maken. Als er onvoldoende
zorg beschikbaar is, kunnen zorgverzekeraars dan bijvoorbeeld de zorgaanbieders met
wie zij een contract hebben, vragen of ze kunnen bijcontracteren of eventueel niet-gecontracteerd
zorgaanbod vergoeden.
Zorgverzekeraars hebben tot taak zorg in te kopen die betaalbaar, toegankelijk en
van goede kwaliteit is, zodat ook de premies voor de zorgverzekering voor burgers
betaalbaar blijven. Contractering is voor zorgverzekeraars een belangrijk instrument
om de kosten in de hand te houden en de toegankelijkheid en kwaliteit mede te waarborgen.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister of het niet beter zou werken om in principe
landelijke tarieven vast te stellen, die voor zorgaanbieders de kosten dekken en waarvan
enkel kan worden afgeweken op basis van duidelijke criteria zoals patiëntenpopulatie
en innovatieve zorg. Is de Minister bereid om deze optie serieus te onderzoeken, als
alternatief voor de situatie waarbij zorgverzekeraars zelf de tarieven vaststellen?
Zorgverzekeraars hebben tot taak zorg in te kopen die betaalbaar, toegankelijk en
van goede kwaliteit is. Betaalbaar zodat ook de premies voor de zorgverzekering voor
burgers betaalbaar blijven. Contractering is voor zorgverzekeraars een belangrijk
instrument om de kosten in de hand te houden en daarmee de hoogte van de premies voor
de zorgverzekeringen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief
van de Minister over het hinderpaalcriterium en de recentelijke gerechtelijke uitspraken.
Voordat de voornoemde leden ingaan op de uitspraak en de brief willen zij de Minister
iets vragen over het aantal niet-gecontracteerde aanbieders. Het maakt namelijk veel
uit voor verzekerden of hun verzekeraar wel of geen contract heeft met hun aanbieder.
Doordat er zoveel aanbieders zijn in de wijkverpleging en in de GGZ die nog geen contract
hebben, wordt het voor verzekerden onmogelijk om vooraf te weten of hun zorg wel of
niet wordt vergoed en of ze moeten bijbetalen. Herkent de Minister dit probleem en
hoe wil zij ervoor zorgen dat voor het volgende overstapseizoen de contractering wel
op tijd is afgerond? Welke stappen gaat de Minister zetten om te regelen dat meer
zorgaanbieders een fatsoenlijk contract krijgen voor het komende jaar?
Ik ben het ermee eens dat de contractering beter kan en moet. In het IZA zijn daarover
afspraken gemaakt waarmee partijen inmiddels aan de slag zijn gegaan. Ik zal uw Kamer
te zijner tijd berichten over de voortgang daarvan.
Genoemde leden zouden ook graag een oplossing zien voor alle mensen die nu ineens
een eigen bijdrage moeten gaan betalen. De mensen waarvan de zorg eerst wel volledig
werd vergoed en nu ineens niet meer. Zeker omdat er nog zoveel zorgaanbieders zijn
die nog geen contract hebben, maar deze mogelijk nog wel krijgen, is het niet meer
mogelijk om een bewuste keuze te maken.
Hierdoor is het mogelijk dat mensen die een doorlopende behandeling krijgen vanaf
1 januari ineens worden geconfronteerd met een eigen bijdrage, terwijl zij niet zijn
gewisseld van behandelaar of verzekeraar. Voor deze groep zouden deze leden graag
een uitzondering zien. Als de behandeling doorloopt en de verzekerde in het vorige
jaar geen eigen bijdrage hoefde te betalen, dan zou dat na de jaarwisseling niet zomaar
mogen veranderen. De leden van de GroenLinks-fractie zouden liever zien dat de voorwaarden
en vergoedingen van behandelingen tussentijds niet veranderen. Deelt de Minister die
mening? Is zij bereid om vast te leggen dat eigen bijdragen voor lopende behandelingen
niet veranderen als de verzekerde niet van verzekeraar wisselt?
In artikel 13, vijfde lid, van de Zorgverzekeringswet is het volgende bepaald: «Indien
een overeenkomst tussen een zorgverzekeraar en een aanbieder als bedoeld in het eerste
lid wordt beëindigd, houdt een verzekerde die op het moment van beëindiging van de
overeenkomst zorg ontvangt van deze aanbieder, recht op zorgverlening door die aanbieder
voor rekening van deze zorgverzekeraar». Hetgeen de leden van de GroenLinks-fractie
vragen, is hiermee al geregeld.
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het belangrijk dat mensen bewust kunnen
kiezen voor een zorgverzekering. Een voorwaarde voor een bewuste keuze is wel dat
de verzekerden goed worden geïnformeerd. Helaas worden verzekerden niet actief geïnformeerd
als de vergoeding voor behandelingen die zij gebruiken, worden teruggeschroefd. Deelt
de Minister de mening dat verzekerden hier actief over geïnformeerd zouden moeten
worden? Hoe wil de Minister verplichten dat verzekeraars deze informatie actief delen?
In de Regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten (TH/NR-022)
van de NZa is bepaald dat zorgverzekeraars hun verzekerden goed moeten informeren
over de vergoedingen van zorg die voor de polis gelden. Tevens is in de Regeling transparantie
zorgaanbieders (TH/NR-018) bepaald dat zorgaanbieders de consument moeten informeren
over datgene wat voor de consument van belang is om een weloverwogen keuze te maken
voor zorg, zoals bijvoorbeeld eventuele eigen betalingen omdat er geen contract is
met de zorgverzekeraar. Zowel de zorgverzekeraar als de zorgaanbieder hebben een rol
bij het informeren van de verzekerden en patiënten. Dat gaat helaas niet altijd goed.
In het IZA zijn daarom afspraken gemaakt om de informatie aan verzekerden te verbeteren.
Daarbij is bijvoorbeeld afgesproken dat de IZA-partijen samen een voorlichtingsprogramma
organiseren dat er op gericht is verzekerden voor te lichten over de financiële risico’s
van niet-gecontracteerde zorg. In de voorlichting wordt de nadruk gelegd op situaties
en locaties waar dit risico zich vooral voor kan doen, zoals bij verwijzers en tijdens
het overstapseizoen.
Genoemde leden hebben ook nog wel een vraag over de uitspraak van de Hoge Raad. Zoals
de voornoemde leden de uitspraak lezen, stelt de rechter dat een generieke korting
eigenlijk niet in lijn is met het hinderpaalcriterium. Want of iets een hinderpaal
is, hangt af van de absolute hoogte van de eigen bijdrage. Bij dure behandelingen
komt een korting van 25% neer op een veel hoger bedrag dan bij een goedkopere behandeling.
Tegelijkertijd zit er geen maximum eigen bijdrage gekoppeld aan het hinderpaalcriterium.
Zo’n maximale eigen bijdrage wordt wel gezien bij andere vormen van zorg, zoals de
eigen bijdrage bij de Wet langdurige zorg (Wlz), de eigen bijdrage voor hulpmiddelen
en de eigen bijdrage voor medicijnen. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de
Minister waarom deze eigen bijdrage niet is gemaximeerd. Wil zij deze eigen bijdrage
maximeren en aan welk bedrag denkt zij dan?
De Hoge Raad is van oordeel dat een generieke korting in algemene zin is toegestaan.
Of en in hoeverre het hinderpaalcriterium zich in bepaalde gevallen daartegen verzet
voor een gemiddelde («modale») zorggebruiker kan slechts worden bepaald aan de hand
van concrete feiten en omstandigheden, waaronder eventuele beleidsregels van de NZa.
Daarbij zijn met name de hoogte van de kosten van de desbetreffende vorm van zorg
van belang. Voor duurdere vormen van zorg kan de zorgverzekeraar op basis van een
hardheidsclausule een uitzondering maken op het generiek kortingspercentage. De Hoge
Raad heeft geen nadere duiding gegeven van wanneer sprake is van «duurdere vormen
van zorg».
De systematiek van eigen bijdragen is een heel andere dan de systematiek van eigen
betalingen voor niet-gecontracteerde zorg. Een eigen bijdrage is verplicht en kan
niet vermeden worden. Een eigen betaling voor niet-gecontracteerde zorg kan de verzekerde
vermijden door te kiezen voor een gecontracteerde zorgaanbieder. Ik ben geen voorstander
van het maximeren van het totaal aan eigen betalingen voor niet-gecontracteerde zorg,
omdat er altijd een prikkel moet zijn voor een verzekerde om gebruik te maken van
gecontracteerde zorgaanbieders, juist ook bij duurdere vormen van zorg.
Deze leden lezen dat alle polissen voor mensen met een smalle beurs betaalbaar blijven
door de zorgtoeslag. De zorgtoeslag is namelijk gebaseerd om de gemiddelde premie.
Maar daaruit maken zij ook op dat de zorgtoeslag niet toereikend is voor mensen die
een restitutiepolis nodig hebben. Restitutiepolissen zijn namelijk duurder dan de
gemiddelde polis. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister hoe hoog de
gemiddelde premie precies is voor restitutiepolissen in 2023 en hoe hoog de zorgtoeslag
precies is (minus de energietegemoetkoming). Hoe verwacht zij dat mensen met een kleine
beurs dat verschil in deze tijden kunnen betalen? Daarnaast vragen deze leden ook
hoeveel mensen überhaupt moeite hebben met het betalen van de zorgtoeslag. Hoeveel
mensen zijn er bij het Centraal Administratie Kantoor (CAK) aangemeld als wanbetaler
en hoe heeft die groep zich precies ontwikkeld het afgelopen jaar?
De gemiddelde premie die verzekerden betalen voor een restitutiepolis is € 1.807 euro.
Dit is € 150 euro per jaar meer dan de gemiddelde premie waar de zorgtoeslag op gebaseerd
is (€ 1.657 euro per jaar). Er worden ook restitutiepolissen aangeboden waarvan de
premie dichter bij de gemiddelde nominale premie ligt.
Als de percentages voor het bepalen van de hoogte van de zorgtoeslag ongewijzigd zouden
zijn gelaten in 2023, was de zorgtoeslag uitgekomen op € 1.426 voor een 1-persoonshuishouden
(met energietoeslag € 1.858) en € 2.719 voor een 2-persoonshuishouden (met energietoeslag
€ 3.182).
Het aantal geregistreerde wanbetalers zorgpremie bij het CAK bedraagt op dit moment
ongeveer 170.000. De afgelopen jaren is sprake van een dalende lijn, met een stabilisatie
vanaf het jaar 2022. Het verloop vanaf 1 januari 2020 is in onderstaande tabel weergegeven.
Peildatum
Aantal wanbetalers zorgpremie CAK
1 januari 2020
202.702
1 januari 2021
189.652
1 januari 2022
170.221
1 januari 2023
170.541
1 februari 2023
170.170
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
uitspraken van de Hoge Raad inzake het hinderpaalcriterium. Deze leden vinden het
belangrijk dat verzekerden kunnen kiezen voor zorg die past bij hun zorgvraag en identiteit.
Dit betekent wat deze leden betreft niet dat verzekerden onbeperkte keuzevrijheid
zouden moeten hebben. Zij zien in het in enige mate verlagen van vergoedingspercentages
voor ongecontracteerde zorg een gerechtvaardigd middel om te werken aan passende zorg
waarbij alle partijen in afstemming met elkaar werken aan zorg die toegevoegde waarde
heeft en efficiënte zorg. Zij hebben echter ook gezien dat een aantal zorgverzekeraars
dusdanig hun vergoedingspercentages wilden verlagen, voor zorg die duur is, dat deze
zorg veel minder toegankelijk werd voor verzekerden. Zij zien de uitspraak van de
Hoge Raad als een duidelijke uitspraak over de gepaste interpretatie van het hinderpaalcriterium.
Genoemde leden betreuren het echter dat de rechter eraan te pas moest komen om duidelijkheid
te scheppen voor verzekerden, na een periode van onrust. Hoeveel verzekerden hebben
contact gezocht met de SKGZ hierover? Wat gaat de Minister doen om te voorkomen dat
nieuwe zaken gaan spelen bij de rechter, welke verantwoordelijkheid ziet de Minister
in dit opzicht voor de zorgverzekeraars en op welke wijze kan zij daar gevolgen aan
verbinden?
De SKGZ heeft mij laten weten dat, sinds de oprichting in 2006, door de Geschillencommissie
Zorgverzekeringen in 23 zaken een bindend advies is uitgebracht waarbij het hinderpaalcriterium
aan de orde kwam. Deze bindende adviezen zijn terug te vinden op de website www.skgz.nl.
Het is aan zorgverzekeraars om de hoogte van hun vergoeding voor niet-gecontracteerde
zorg te bepalen. Zij dienen daarbij rekening te houden met het hinderpaalcriterium.
De uitspraak van de Hoge Raad heeft een nadere invulling gegeven aan het hinderpaalcriterium.
Het is aan de zorgverzekeraars om deze uitspraak te betrekken bij het vaststellen
van hun vergoedingen.
Deze leden benadrukken het belang van tijdige en toegankelijke communicatie van de
zorgverzekeraar naar de klant als een contract tussen aanbieder en verzekeraar wijzigt.
Zij zien dat klanten niet goed geïnformeerd kunnen zijn als contracten pas na 1 januari
tot stand komen voor het lopende kalenderjaar. Welke inzet pleegt de Minister om zoveel
mogelijk contracten voor 1 januari te laten afsluiten? Is de Minister van mening dat
het na 1 januari afsluiten van een contract consequenties zou moeten hebben voor de
rechten van klanten in de tarieven en vergoedingen van zorg? Deze leden denken bijvoorbeeld
aan de situatie dat er toch geen contract gesloten blijkt te worden gesloten tussen
zorgaanbieder en verzekeraar, terwijl dit in het vorig jaar wel het geval was en de
klant te maken krijgt met een lager vergoedingspercentage. Is het in dat geval niet
eerlijker om uit te gaan van het vergoedingspercentage van het jaar ervoor, op basis
waarvan de klant heeft afgewogen bij welke verzekeraar hij een verzekering afsloot?
In de Regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten (TH/NR-022)
van de NZa is bepaald dat zorgverzekeraars hun verzekerden goed moeten informeren
over de vergoedingen van zorg die voor de polis gelden. Tevens is in de Regeling transparantie
zorgaanbieders (TH/NR-018) bepaald dat zorgaanbieders de consument moet informeren
over datgene wat voor de consument van belang is om een weloverwogen keuze te maken
voor zorg, zoals bijvoorbeeld eventuele eigen betalingen omdat er geen contract is
met de zorgverzekeraar. Zowel de zorgverzekeraar als de zorgaanbieder hebben een rol
bij het informeren van de verzekerden en patiënten. Dat gaat helaas niet altijd goed.
In het IZA zijn daarom afspraken gemaakt om de informatie aan verzekerden te verbeteren.
Daarbij is bijvoorbeeld afgesproken dat de IZA-partijen samen een voorlichtingsprogramma
organiseren dat er op gericht is verzekerden voor te lichten over de financiële risico’s
van niet-gecontracteerde zorg. In de voorlichting wordt de nadruk gelegd op situaties
en locaties waar dit risico zich vooral voor kan doen, zoals bij verwijzers en tijdens
het overstapseizoen. Dit geldt ook in de situatie indien een verzekerde kort na 1 januari
gebruik wil maken van een zorgaanbieder die (nog) niet gecontracteerd is. Ook de verzekerde
zal zich moeten vergewissen of er sprake is van een contract en bij twijfel contact
opnemen met de verzekeraar. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht. Als er geen gecontracteerd
zorgaanbod beschikbaar is, moeten zorgverzekeraars de verzekerde doorgeleiden naar
gecontracteerd aanbod. Is dat niet beschikbaar, dan kunnen zorgverzekeraars bijvoorbeeld
de zorgaanbieders met wie zij een contract hebben, vragen of zij kunnen bijcontracteren
of eventueel niet-gecontracteerd zorgaanbod vergoeden.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de Minister met zorgverzekeraars heeft
gesproken over de criteria die volgen uit het arrest van de Hoge Raad en welk gevolg
daar aan gegeven wordt. Zij vragen of de Minister ziet dat zorgverzekeraars na het
arrest hun vergoedingspercentages waar nodig hebben aangepast. Zo nee, welke ruimte
ziet de Minister om zorgverzekeraars op de opvolging van een arrest van de Hoge Raad
aan te spreken en hoe beoordeelt zij die ruimte?
Het is aan zorgverzekeraars om de hoogte van hun vergoeding voor niet-gecontracteerde
zorg te bepalen. Zij dienen daarbij rekening te houden met het hinderpaalcriterium.
De uitspraak van de Hoge Raad heeft een nadere invulling gegeven aan het hinderpaalcriterium.
Het is aan de zorgverzekeraars om deze uitspraak te betrekken bij het vaststellen
van hun vergoedingen. Dat beleid is niet gewijzigd door de uitspraak van de Hoge Raad;
wel kan de uitspraak van invloed zijn op de vergoedingen.
Zorgverzekeraars zetten hun polissen jaarlijks op 12 november in de markt. Omdat de
uitspraak van de Hoge Raad na deze datum kwam kon deze uitspraak niet worden meegenomen
bij het opstellen van de polissen voor het jaar 2023, voor zover daartoe aanleiding
zou hebben bestaan.
Genoemde leden vragen naar de toekomst toe op welke manier de Minister weegt dat gecontracteerde
zorg in kwaliteit positief te onderscheiden is van ongecontracteerde zorg.
De ambitie van het IZA is om de zorg voor iedereen toegankelijk, kwalitatief goed
en betaalbaar te houden. Om de toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg duurzaam
te borgen, hebben partijen in het IZA afspraken gemaakt over de inhoudelijke transformatie
naar passende zorg. Deze afspraken zijn vertaald naar de contractering van zorg. Zorgaanbieders
en zorgverzekeraars nemen samen verantwoordelijkheid om deze transformatieopgave te
realiseren. Contractering tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder is een belangrijk
instrument in het streven naar passende zorg. Individuele contractafspraken worden
gemaakt tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars; deze worden gemaakt op basis van
passende zorg, de reële zorgvraag en andere relevante aspecten. Dat houdt in dat contracterende
partijen actief inzetten op kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid door het
beperken van volumegroei, het treffen van arbeidsbesparende maatregelen en het realiseren
van passende zorg conform de doelstellingen van het IZA. Met zorgaanbieders die niet
contracteren, kunnen dergelijke afspraken niet worden gemaakt.
De leden van de ChristenUnie-fractie betreuren het dat cliënten in de GGZ zich genoodzaakt
voelden of voelen om door lagere vergoedingspercentages naar een andere behandelaar
over te stappen indien dit negatief raakt aan de band die behandelaar en cliënt in
de GGZ opbouwen, omdat deze van belang is voor de effectiviteit van zorg. Heeft de
Minister zicht op het aantal cliënten dat van aanbieder is veranderd en op de gevolgen
voor de effectiviteit van zorg?
In artikel 13, vijfde lid, van de Zorgverzekeringswet is het volgende bepaald: «Indien
een overeenkomst tussen een zorgverzekeraar en een aanbieder als bedoeld in het eerste
lid wordt beëindigd, houdt een verzekerde die op het moment van beëindiging van de
overeenkomst zorg ontvangt van deze aanbieder, recht op zorgverlening door die aanbieder
voor rekening van deze zorgverzekeraar». Er is dus geen reden voor cliënten om voor
een lopende behandeling over te stappen naar een andere behandelaar als de overeenkomst
tussen de zorgverzekeraar en de behandelaar beëindigd wordt. Ik heb geen zicht op
het aantal cliënten dat van aanbieder is veranderd en op de gevolgen daarvan.
Genoemde leden vragen naar de reactie van de Minister op de gedachte van de NZa hoe
gerechtvaardigd het is om verschil te laten bestaan tussen deze twee situaties: (1)
de cliënt met een gestarte behandeling die zich geconfronteerd ziet met een verandering
van restitutie- naar combinatiepolis en wel valt onder het lagere vergoedingspercentage,
en (2) de cliënt met een gestarte behandeling bij een zorgaanbieder met wie de zorgverzekeraar
geen nieuw contract sluit en niet onder het lagere vergoedingspercentage valt13. Zij vragen de Minister of dit tot nadere overwegingen leidt en welke dat zijn.
Ik begrijp de gedachte van de NZa. De NZa heeft dit onder de aandacht gebracht bij
de zorgverzekeraars. De beide zorgverzekeraars die dit jaar hun restitutiepolissen
hebben omgezet naar een combinatiepolis, hebben ervoor gekozen in het eerste jaar
na het omzetten coulance te betrachten voor de verzekerden. De verzekerden houden
daarmee recht op hun oude vergoedingspercentages.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de brief van de Minister inzake
de uitspraak van de Hoge Raad over het hinderpaalcriterium. Genoemd lid constateert
dat de Minister problematiek rondom het hinderpaalcriterium overlaat aan de zorgverzekeraars
en de zorgverleners zelf. Zij wil benadrukken dat deze twee partijen geen gelijkwaardige
positie hebben. Als er sprake is van onenigheid, verwijst de Minister naar de rechter.
Het lid van de BBB-fractie denkt dat het belangrijk is om zaken niet te laten escaleren.
De gang van de rechter moet zoveel mogelijk voorkomen worden. Het lid denkt ook dat
met name de kleinere zorgverleners deze weg niet snel zullen bewandelen en vraagt
de Minister dan ook of het mogelijk is om eventueel door een dringend advies of een
richtlijn de partijen te helpen met het scheppen van meer duidelijkheid.
Het is niet aan mij om te treden in de onderhandelingen tussen zorgverzekeraars en
zorgaanbieders. Via de jurisprudentie ontstaat duidelijkheid over de wijze waarop
zorgverzekeraars invulling moeten geven aan het hinderpaalcriterium. Daarmee wordt
voor partijen de duidelijkheid gecreëerd waar het lid van de BBB-fractie om vraagt.
Ten slotte heeft het lid van de BBB-fractie nog een vraag over het verlagen van tarieven
door verzekeraars voor ongecontracteerde GGZ en wijkverpleging. Het lid wil graag
weten op welke wijze de Minister daadwerkelijk bewaakt (dus monitort) dat er voldoende
mogelijkheden zijn voor burgers om zich te kunnen verzekeren op een betaalbare wijze
voor noodzakelijke zorg.
Voor iedere polis is sprake van een ruime keuze aan zorgverleners waarvoor de kosten
van zorg uit hoofde van de zorgverzekering volledig worden vergoed; de zorgverzekeraar
moet immers aan zijn zorgplicht voldoen. Ook voor mensen met een smalle beurs is de
vrijheid om te kunnen kiezen voor een zorgaanbieder betaalbaar. Daar zorgt de zorgtoeslag
voor. De hoogte van de zorgtoeslag is namelijk gebaseerd op het gewogen gemiddelde
van de nominale premies van alle polissen (inclusief restitutiepolissen) op de markt
(en het gemiddelde eigen risico dat verzekerden betalen), en niet op de nominale premie
van polissen met beperkte keuzemogelijkheden. Verzekerden die kiezen voor een restitutiepolis
betalen gemiddeld wel meer dan verzekerden die voor een naturapolis kiezen. De keuzevrijheid
voor zorgaanbieders is via de zorgtoeslag daarmee ook voor mensen met een laag inkomen
geborgd, ook wanneer een restitutiepolis gemiddeld genomen duurder is dan een naturapolis.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
J. Bakker, adjunct-griffier
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.