Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over uitwerking plan van aanpak hoogbegaafdheid (Kamerstuk 31497-445)
31 497 Passend onderwijs
Nr. 449
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 3 april 2023
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs over de brief van 23 december
2022 inzake uitwerking plan van aanpak hoogbegaafdheid (Kamerstuk 31 497, nr. 445).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 31 maart 2023. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
De adjunct-griffier van de commissie, Huls
1
Op welke manier wordt internationaal onderzoek door het Ministerie van OCW1 gebruikt?
OCW maakt in algemene zin gebruik van internationaal onderzoek indien dit toepasbaar
is voor het Nederlandse onderwijs en meerwaarde heeft binnen de Nederlandse context.
Een goed voorbeeld is de aanpak van het Masterplan basisvaardigheden, die zich richt
op bewezen effectieve interventies. Ook de menukaart die wordt gebruikt voor het Nationaal
Programma Onderwijs bevat interventies die uit internationaal onderzoek effectief
zijn gebleken.
2
Is het verslag van Oberon2 een goede wetenschappelijke basis voor beleid voor hoogbegaafde leerlingen?
Het rapport van Oberon bevat een verslag van sessies met partijen uit het onderwijsveld
en experts over het onderwijs aan (hoog)begaafde leerlingen en is daarmee geen wetenschappelijk
onderzoek. Eén van de sessies die door Oberon is georganiseerd richtte zich wel specifiek
op het onderwerp «kennis» en wat er voor handen is op het gebied van (hoog)begaafdheid.
Daarnaast is er in de voorbereiding op de sessies door Oberon gebruik gemaakt van
diverse wetenschappelijke publicaties. De resultaten uit de sessies met betrokkenen
bij het onderwijs voor (hoog)begaafde leerlingen zijn waardevol en vormen de basis
voor een verdere uitwerking van het plan van aanpak voor hoogbegaafdheid. Hierover
bent u eind 2022 geïnformeerd.
Verder wordt er onderzoek gedaan op dit thema, ook in het kader van de subsidieregeling
«begaafde leerlingen in het po en vo»3. Er zijn namelijk twee grootschalige onderzoeken ingericht, het monitoronderzoek4 en het impactonderzoek IMAGE5. Uw Kamer is reeds twee keer geïnformeerd over de voortgang van het monitoronderzoek.6
Het monitoronderzoek geeft een breed en landelijk beeld van de inhoudelijke plannen
van samenwerkingsverbanden, de realisatie van de plannen en de borging op lange termijn.
Ook kijkt het monitoronderzoek naar de mate waarin scholen en samenwerkingsverbanden
ervaren dat de subsidie bijdraagt aan de subsidiedoelen: (1) het vergroten en verspreiden
van kennis over (hoog)begaafdheid, (2) het realiseren van een passend aanbod voor
deze leerlingen en (3) het versterken van de samenwerking tussen samenwerkingsverbanden,
scholen en zorg binnen de regio.
Het impactonderzoek IMAGE is een verdiepend onderzoek naar wat werkende mechanismen
en randvoorwaarden zijn bij interventies voor leerlingen met kenmerken van begaafdheid.
Het onderzoek kan scholen en samenwerkingsverbanden helpen om passend onderwijs aan
begaafde leerlingen goed in te richten. Het impactonderzoek levert kennis op over
de relatie tussen interventies en (1) de ontwikkeling van begaafde leerlingen, (2)
de vorming van het onderwijs voor deze leerlingen, (3) de expertiseontwikkeling van
professionals en (4) de samenwerking tussen betrokken partijen.
3
Zijn de deelnemers aan de sessies georganiseerd door Oberon samengesteld met als doel
een representatieve groep van leerlingen, ouders, leraren, scholen en andere partijen
te vormen?
Ja, bij de sessies is bewust gekozen voor een zo breed mogelijke vertegenwoordiging
van betrokkenen bij het onderwijs – en specifiek de extra ondersteuning – aan (hoog)begaafden7.
4
Wanneer wordt de nieuwe subsidieregeling voor hoogbegaafde leerlingen gepubliceerd?
Ik werk momenteel aan de uitwerking van de subsidieregeling voor (hoog)begaafde leerlingen.
Ik informeer uw Kamer over de publicatie van de regeling voor de zomer van 2023.
5
Hoe zorgt u ervoor dat de middelen van het amendement van de leden Paul en Van Meenen8 voor voltijd hoogbegaafdheidsvoorzieningen ook volledig terechtkomen bij voltijdsvoorzieningen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 werk ik een subsidieregeling uit. Daarbij
zal ik voor de incidentele middelen van € 9,5 miljoen – in lijn met de toelichting
van het door u aangehaalde amendement – aparte subsidievoorwaarden opstellen. Hierin
neem ik onder meer op dat de gelden ten behoeve moeten komen van een voorziening bestaande
uit minimaal 1 klas, gericht op voltijd aanbod voor (hoog)begaafde leerlingen.
Om het aanbod voor (hoog)begaafde leerlingen te borgen, stel ik als voorwaarde dat
samenwerkingsverbanden de middelen voor een gelijkwaardig percentage co-financieren
en daarnaast dat het voltijd hoogbegaafdheidsonderwijs wordt versterkt. Ik betrek
dit expliciet in de uitwerking van de subsidieregeling, waarover uw Kamer nog voor
de zomer van 2023 wordt geïnformeerd.
Ik vind het belangrijk dat er een passend en dekkend aanbod is voor het gehele begaafdheidsspectrum,
wat op basis van de behoeftes binnen het samenwerkingsverband bijvoorbeeld goed kan
in de vorm van een voltijds hoogbegaafdheidsaanbod als onderdeel van een reguliere
school.
6
Hoeveel leerlingen vallen onder elk van de drie verschillende groepen in het begaafdheidsspectrum,
te weten begaafde leerlingen, hoogbegaafde leerlingen en zeer hoogbegaafde leerlingen?
Hierover zijn geen concrete cijfers beschikbaar, ook omdat er geen duidelijk algemeen
gedragen definitie van (hoog)begaafdheid is. De in de vraag aangehaalde (drie) groepen
betreffen ook geen harde categorieën. Wel is het onderscheid in deze drie groepen
behulpzaam gebleken bij het spreken over het onderwijs- en ondersteuningsaanbod en
passende ondersteuning en voorzieningen voor de drie afzonderlijke groepen.
7
Hoe bakent u de verschillende groepen binnen het begaafdheidsspectrum (begaafde leerlingen,
hoogbegaafde leerlingen en zeer hoogbegaafde leerlingen) af en welke definities gebruikt
u daarbij?
Het is belangrijk om uit te gaan van de onderwijs- en ondersteuningsbehoefte van leerlingen
en niet zozeer van het gebruiken van harde definities. De definitie van hoogbegaafdheid
moet immers ondersteunend zijn en niet leidend, daarom vat ik het begrip (hoog)begaafdheid
breed op en zie ik dit als een spectrum. Zie verder ook het antwoord op vraag 6.
8
Hoe is in de beslisnota9 tot de conclusie gekomen dat zeer hoogbegaafden ongeveer één procent van de leerlingpopulatie
vormen?
Er is geen duidelijk afgebakende definitie van zowel hoogbegaafd als zeer hoogbegaafd.
Op basis van wetenschappelijk onderzoek naar de normaalverdeling van intelligentie
is wel te verwachten dat 2,3% van de kinderen hoogbegaafd is, en ongeveer 1% zeer
hoogbegaafd.10 Dit is echter alleen in indicatie.
9
Bent u van mening dat een deel van de groep hoogbegaafden altijd voltijd hoogbegaafdheidsonderwijs
nodig zal hebben?
Zoals ook in de brief aangegeven is voor een deel van de (hoog)begaafde leerlingen
meer nodig dan bijvoorbeeld plusklassen.11 Dit kan ook het aanbieden van een voltijds hoogbegaafdheidsaanbod zijn. Het is aan
samenwerkingsverbanden om de verschillende mogelijkheden goed af te wegen in het belang
van de leerling en om er voor te zorgen dat er een dekkend aanbod is binnen de regio.
10
Hoe ondersteunt u samenwerkingsverbanden en scholen bij gedegen vroegsignalering?
Vanuit de huidige subsidieregeling «begaafde leerlingen in po en vo» kunnen middelen
worden ingezet voor vroegsignalering, waardoor er tijdig op de onderwijs- en ondersteuningsbehoeftes
kan worden ingespeeld en de leerling een ononderbroken ontwikkeling kan meemaken.
Uit het monitoronderzoek 2021–2022 blijkt dat het scholen met een (gedeeltelijke)
doelgroepomschrijving voor (hoog)begaafde leerlingen redelijk lukt om op basis daarvan
de juiste leerlingen te signaleren en selecteren voor activiteiten die worden bekostigd
met de subsidieregeling.12 De meeste scholen geven aan dat de werkwijze voor signalering meestal wel (49%) of
vrijwel altijd (45%) wordt toegepast in de praktijk.
Bij een klein aantal scholen wordt de werkwijze meestal niet (5%) of vrijwel nooit
(1%) toegepast. Deze scholen geven in het onderzoek aan behoefte te hebben aan meer
kennis(deling) over hoogbegaafdheid binnen de school en het team, aan een hoogbegaafdheidsspecialist
in de school, aan een eenvoudig hanteerbaar signaleringsinstrument en duidelijker
(school)beleid. Ook wordt vaak benoemd dat er bij leerkrachten meer bewustwording
nodig is over hoogbegaafdheid en over bestaande signaleringsprotocollen en dat er
meer tijd en ruimte bij leerkrachten en HB-experts nodig is om de signaleringswerkwijze
consistent te gebruiken.
Het is goed dat veel samenwerkingsverbanden hier nu aandacht voor hebben, zoals ook
blijkt uit het eerder genoemde monitoronderzoek 2021–2022. Daarbij publiceert het
Kenniscentrum Hoogbegaafdheid in de loop van 2023 een handreiking over (vroeg)signalering
en organiseert aan de hand daarvan bijeenkomsten.
11
Bent u van mening dat een vorm van een plusklasvoorziening onderdeel moet zijn van
de basisondersteuning?
Voor het debat passend onderwijs dat op 5 april staat gepland, ontvangt de Kamer de
voortgangsrapportage passend onderwijs (Kamerstuk 31 497, nr. 448) waarin ook in algemene zin ingegaan wordt op de ontwikkeling van een landelijke
norm basisondersteuning. Eén van de ondersteuningsgebieden waarvoor een ontwikkelopdracht
is uitgezet betreft (hoog)begaafdheid.
12
Hoe controleert de Inspectie van het Onderwijs of een passend aanbod voor hoogbegaafdheidsonderwijs
aanwezig is en hoe komt dat terug in de inspectiekaders?
De Inspectie van het Onderwijs betrekt het aanbod voor (hoog)begaafde leerlingen bij
het toezicht op samenwerkingsverbanden. Het maakt onderdeel uit van de standaard RPO1
Realisatie passend onderwijs en van de drie BKA(besturing, kwaliteitszorg en ambitie)-standaarden over de besturing
door het bestuur, de rol van het intern toezicht en de dialoog met de ondersteuningsplanraad.
De inspectie benut hiervoor documenten (het ondersteuningsplan, jaarverslag, en door
het samenwerkingsverband ingezonden documenten en documenten op de website van het
samenwerkingsverband), ook betrekt de inspectie signalen die zij ontvangt tijdens
onderzoeken. Daarnaast wordt overleg gevoerd – tijdens de onderzoeken – met ouders,
leraren, intern begeleiders/ondersteuningscoördinatoren, schoolleiders, gemeenten,
de ondersteuningsplanraad, het intern toezicht en het bestuur zelf.
Tot slot worden verificaties uitgevoerd van het beleid van het samenwerkingsverband
op enkele van de aangesloten scholen. In al deze onderzoeksactiviteiten is er aandacht
voor de realisatie van het dekkend netwerk aan ondersteuningsvoorzieningen, waar het
hoogbegaafdheidonderwijs deel van uitmaakt, alsook de rol van het bestuur daarbij.
Bovenstaande geldt uiteraard ook voor leerlingen met andere (extra) ondersteuningsbehoeften.
In het toezicht op schoolbesturen en scholen wordt onderzocht of het schoolbestuur
de afspraken vanuit het samenwerkingsverband, zoals opgeschreven in het ondersteuningsplan,
ook uitvoert en of het schoolbestuur zich daarover verantwoord aan het samenwerkingsverband.
Dat is terug te zien in de drie BKA-standaarden in de onderzoekskaders voor schoolbesturen.
Voor het beoordelen van de BKA-standaarden bij schoolbesturen voert de inspectie gesprekken
met schoolbestuurders zelf, intern toezichthouders, medezeggenschapsorgaan, en vaak
ook medewerkers bij het schoolbestuur die bijvoorbeeld werken in de kwaliteitszorg.
Daarnaast bezoekt de inspectie ook scholen voor verificaties van het beleid van het
schoolbestuur. Daarbij kan hoogbegaafdheid ook als thema aan de orde zijn.
13
Wat is de argumentatie van samenwerkingsverbanden die, zoals te lezen is in de beslisnota13, stellen dat voltijd hoogbegaafdheidsonderwijs tegen hun inclusieopdracht ingaat
en wat voor alternatieven dragen deze samenwerkingsverbanden aan?
Ik hoor dat samenwerkingsverbanden nu in voorkomende gevallen geen voltijdsvoorzieningen
treffen, vanwege het idee dat dit niet zou passen binnen inclusief onderwijs. Hun
beeld daarbij is dat het ook voor alle (hoog)begaafde leerlingen mogelijk moet zijn
om onderwijs te volgen op een reguliere school, met de benodigde onderwijsaanpassingen.
Zoals in de Kamerbrief is aangegeven, zal ik duidelijk maken hoe een voltijd hoogbegaafdenvoorziening
kan passen binnen het gedachtegoed van inclusief onderwijs. Bijvoorbeeld door deze
voorzieningen binnen reguliere scholen te organiseren en parallel aan reguliere klassen.
Hier is tijdens de gesprekken georganiseerd door Oberon ook nadrukkelijk over gesproken.
Het is de taak van samenwerkingsverbanden om een passend en dekkend aanbod voor het
gehele begaafdheidsspectrum te organiseren, op een zo inclusief mogelijke manier.
Zowel in de Kamerbrief over uitwerking plan van aanpak hoogbegaafdheid14 als de Kamerbrief over contouren werkagenda Route naar inclusief onderwijs 203515 heb ik mijn visie op voltijd hoogbegaafdheidonderwijs in relatie tot inclusief onderwijs
verduidelijkt.
14
Welke handvatten geeft u samenwerkingsverbanden en scholen om af te wegen of een leerling
een vorm van voltijd hoogbegaafdheidsonderwijs nodig heeft?
De professionals die betrokken zijn bij het onderwijs aan (hoog)begaafde leerlingen
hebben de expertise om deze beoordeling te maken, in overleg met ouders en de leerling
zelf. Om hen daarbij te ondersteunen ontwikkelt het Kenniscentrum Hoogbegaafdheid
hulpmiddelen, waaronder handreikingen met meer informatie over de ondersteuningsbehoeften
van deze groep leerlingen. Daarnaast werk ik aan de ontwikkeling van een landelijke
norm basisondersteuning, met (hoog)begaafdheid als één van de ondersteuningsgebieden,
kan in de toekomst duidelijkheid aan scholen worden geboden over wat scholen minimaal
moeten bieden als het gaat om onderwijs aan hoogbegaafden.
15
Hoe zorgt u ervoor dat in alle samenwerkingsverbanden een dekkend aanbod voor hoogbegaafdheidsonderwijs
komt?
De samenwerkingsverbanden zijn wettelijk verantwoordelijk voor het zorgen voor een
dekkend en passend aanbod voor leerlingen met een ondersteuningsbehoefte, ook voor
(hoog)begaafde leerlingen. Daarnaast wordt er toezicht gehouden op de samenwerkingsverbanden
door de inspectie. Zie ook het antwoord op vraag 12.
16
Hoe voorkomt u het weglekken van hoogbegaafdheidsmiddelen als deze middelen op termijn
onderdeel worden van de lumpsum?
De middelen zullen de eerste jaren worden verstrekt in de vorm van een subsidie, waaraan
specifieke eisen zullen worden verbonden (zie ook het antwoord op vraag 5). Op basis
van de effecten van de subsidieregeling zal worden gekeken hoe de middelen in de jaren
daarna doelmatig en effectief kunnen worden ingezet. Deze middelen zullen pas aan
de lumpsumbekostiging worden toegevoegd als blijkt dat het aanbod voor (hoog)begaafde
leerlingen voldoende is geborgd.
17
Waar kunnen ouders zich melden als zij het gevoel hebben dat hun kind onterecht voltijd
hoogbegaafdheidsonderwijs ontzegd wordt?
Ouders die het niet eens zijn met het ondersteuningsaanbod, of daar vragen over hebben,
kunnen altijd in gesprek gaan met de betreffende school en/of het samenwerkingsverband.
Verder werken de samenwerkingsverbanden aan de inrichting en verdere uitbouw van de
ouder- en jeugdsteunpunten die ouders en leerlingen kunnen steunen bij het vinden
van passend onderwijs binnen de regio. Tot slot kan een leerling en/of kunnen zijn
ouders altijd contact opnemen met een leerling-en/of ouderbelangenvereniging, een
onderwijsconsulent in de hand nemen, een melding maken bij de Inspectie van het Onderwijs
of naar de geschillencommissie passend onderwijs stappen.
18
Hoe zorgt u ervoor dat alle begaafde leerlingen, indien nodig, een alternatieve leerlijn
kunnen volgen?
Het is aan de professionals die betrokken zijn bij het onderwijs aan (hoog)begaafde
leerlingen om samen met ouders en leerlingen te kijken welk aanbod het beste aansluit
op de onderwijs- en ondersteuningsbehoeftes. Ik schep daarvoor de randvoorwaarden
door middel van een nieuwe subsidieregeling, bovenop de huidige middelen die samenwerkingsverbanden
en scholen ontvangen. In de subsidievoorwaarden wordt onder andere opgenomen dat samenwerkingsverbanden
een analyse maken van hun huidige aanbod voor (hoog)begaafde leerlingen en het gewenste
aanbod waarvoor ze de middelen willen inzetten of hun huidige interventies willen
borgen en versterken.
Daarnaast kunnen professionals betrokken bij het onderwijs aan (hoog)begaafde leerlingen
daarover kennis inwinnen bij het Kenniscentrum Hoogbegaafdheid.
19
Zijn er initiatieven voor hoogbegaafde leerlingen die onderdeel uitmaken van het experiment
onderwijszorgarrangementen?
Ja, aan het experiment onderwijszorgarrangementen nemen ook een aantal initiatieven
gericht op (hoog)begaafde leerlingen deel.
20
Hoe groot acht u de kans dat samenwerkingsverbanden, die nu geen middelen voor deze
doelgroep beschikbaar willen stellen, wel gewillig zullen zijn om 50% van de kosten
van een voltijd hoogbegaafdenvoorziening te gaan dragen?
Op veel plekken in het land zijn nu voorzieningen voor (hoog)begaafden, onder andere
op basis van de regeling «begaafde leerlingen in po en vo», mede door inspanning en
financiering vanuit het samenwerkingsverband.
Bij het aanvragen van een subsidie op basis van de nieuwe subsidieregeling wordt zoals
aangekondigd in het plan van aanpak het – ook conform het amendement Paul en Van Meenen
– voorwaardelijk om 50% van de kosten te co-financieren. In de praktijk is deze voorwaarde
geen belemmering gebleken, aangezien meer dan 90% van de samenwerkingsverbanden vanaf
2019 gebruik gemaakt heeft van de subsidieregeling «begaafde leerlingen in po en vo»,
waar deze voorwaarde ook gold. Ik zal dit uiteraard wel volgen in de nieuwe regeling.
21
Samenwerkingsverbanden hebben vaak te weinig kennis en expertise over hoogbegaafden
in huis; hoe kunnen zij beoordelen wat een passend en dekkend aanbod is?
Mocht een samenwerkingsverband te weinig kennis in huis hebben op het gebied van hoogbegaafdheid
dan kan zij deze expertise nu al van buiten halen. Bijvoorbeeld via het Kenniscentrum
Hoogbegaafdheid, maar ook door het inkopen van commerciële diensten. Het is aan het
samenwerkingsverband om hier zelf duidelijke keuzes in te maken en de inspectie ziet
hier op toe (zie ook het antwoord op vraag 12). In 2023 wordt verkend wat ervoor nodig
is om in ieder samenwerkingsverband een HB-specialist in te zetten, een maatregel
uit het plan van aanpak. In het najaar van 2023 wordt Uw Kamer hierover geïnformeerd.
22
Op welke wijze gaat u monitoren of de voorgestelde aanpak in de praktijk leidt tot
een taakverzwaring voor leraren en onderwijsondersteuners?
Op dit moment wordt in het kader van de regeling «begaafde leerlingen in po en vo»
met het IMAGE-impactonderzoek een deelstudie gedaan naar de expertiseontwikkeling
van professionals. Daaruit blijkt dat de impact van de regeling leidt tot meer bijscholing
door voornamelijk leraren. De professionalisering van leraren op het gebied van (hoog)begaafdheid,
leidt tot meer expertise in de praktijk en daarmee ook tot taakverlichting. Er blijkt
wel uit dat het van belang is dat er middelen en tijd beschikbaar zijn voor professionalisering.
Ook wordt er gewerkt aan de voorbereiding van een verdiepend onderzoek dat is gericht
op de vraag op welke manier de leraar voldoende toegerust en ondersteund kan worden
voor het bieden van passend en inclusief onderwijs. Het thema hoogbegaafdheid wordt
hierin expliciet opgenomen waarbij leraren, andere professionals in en om het onderwijs
en lerarenopleidingen worden betrokken. De resultaten dragen eraan bij dat het aanbod
van de lerarenopleidingen, samenwerkingsverbanden en schoolbesturen aansluiten bij
de behoeften van de leraar ook ten aanzien van hoogbegaafdheid.
Daarnaast wordt gewerkt aan een landelijke norm voor basisondersteuning, ook voor
het thema hoogbegaafdheid. Dit leidt ook tot meer duidelijkheid voor leraren en onderwijsondersteuners
over wat zij binnen het regulier onderwijs ten minste moeten kunnen aanbieden, en
wat daarbuiten valt en dus alleen op specifieke plekken wordt aangeboden.
23
Is door u getoetst of samenwerkingsverbanden aanvullend op de subsidieregeling beschikken
over voldoende middelen om het onderwijs aan meer hoogbegaafden vorm te geven?
Om goed antwoord op een dergelijke vraag te geven moet dit in gehele onderwijscontext
worden bekeken, namelijk ook in relatie tot de andere doelen, taken en middelen van
de samenwerkingsverbanden. Samenwerkingsverbanden krijgen immers een totaal budget
voor alle uit te voeren taken om dit te organiseren.
24
Klopt het dat de meest succesvolle initiatieven voor hoogbegaafdenonderwijs initiatieven
of scholen zijn die zich daar specifiek op richten? Hoe verhoudt zich dit tot de wens
om dit onder te brengen in het regulier onderwijs?
Nee, dat klopt niet. Wat het meest succesvol is, is afhankelijk van de onderwijs-
en ondersteuningsbehoefte van het kind. Op basis daarvan moet gekeken worden welk
aanbod het meest passend is.
25
Wat vindt u ervan dat een van de twee mensen, die het Landelijk Kenniscentrum leiden,
ook directeur is van een commercieel hoogbegaafdheidsopleidingsinstituut? Vindt u
dat hier sprake is van belangenverstrengeling?
Het Kenniscentrum is aanbesteed volgens een tendermethode en inschrijven voor de tender
stond iedereen vrij. Er is gegund op vooraf vastgestelde criteria en kennis en expertise
van hoogbegaafdheid was daar onderdeel van. Het National Talent Centre of the Nederlands
(NTCN) geeft sinds maart 2022 uitvoering aan het Kenniscentrum Hoogbegaafdheid. Het
NTCN bestaat uit een bestuur van 4 leden, een Raad van Toezicht in het kader van intern
toezicht.
Het is aan de gegunde partij om zelf (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen
door onafhankelijk te handelen en transparant te zijn over eventuele nevenwerkzaamheden.
Dit is opgenomen in artikel 28 van de Algemene rijksvoorwaarden voor het verstrekken
van opdrachten tot het verrichten van diensten16. Er zijn geregeld gesprekken met het Kenniscentrum Hoogbegaafdheid. Ik zie toe op
een goede uitvoering van de opdracht en als dat nodig is dan zal ik bijsturen.
26
Waarom blijft u de verantwoordelijkheid bij samenwerkingsverbanden leggen, terwijl
zowel de praktijk als onderzoek bewezen heeft dat zij niet bij machte of welwillend
zijn om aan de opdracht te voldoen17?
Binnen het kader van passend onderwijs hebben samenwerkingsverbanden de taak een dekkend
aanbod te realiseren, dat geldt ook voor de doelgroep (hoog)begaafde kinderen. Mochten
zij daar niet in slagen dan ziet de inspectie daarop toe, zie ook het antwoord op
vraag 12.
27
Hoe gaat u zorgen voor een dekkend aanbod voltijd hoogbegaafdheidsonderwijs?
Zie het antwoord op vraag 5.
28
Hoe gaat u ervoor zorgen dat plannen voor passend onderwijs voor hoogbegaafde leerlingen
ook uitvoerbaar zijn in de praktijk?
Zie het antwoord op vraag 22.
29
Welke hoogbegaafdheidsvoorzieningen zijn er op dit moment, inclusief voorzieningen
die niet verbonden zijn aan een school?
Zoals in de Kamerbrief is toegezegd, werk ik aan het beter in beeld brengen en verspreiden
van goede praktijkvoorbeelden op het gebied van hoogbegaafdheid. Het Kenniscentrum
Hoogbegaafdheid voert deze opdracht uit door het netwerk van organisaties en expertise
rondom hoogbegaafdheid in beeld te brengen, inclusief informatievoorziening over mogelijkheden
in de regio. In de tweede helft van 2023 wordt uw Kamer daarover geïnformeerd.
30
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid Kwint18 en dan specifiek voor voorzieningen voor hoogbegaafden?
De gedachte achter deze motie – het voorkomen van uitval door het stimuleren van samenwerking
van schoolbesturen en initiatieven die buiten het bekostigd onderwijssysteem onderwijs
en zorg aanbieden – steun ik volledig (zie ook het antwoord op vraag 1). De inspectie
heeft een toezichthoudende en onafhankelijke rol, waarbij zij toezicht houdt op scholen,
besturen en samenwerkingsverbanden, en hebben geen zicht op de kwaliteit van bijvoorbeeld
zorg- of particuliere initiatieven. Hierdoor is het niet passend om de doorzettingsmacht
te beleggen bij de inspectie, wat de motie voorstelt, zoals ik uw Kamer vorig jaar
al schreef.19
Tegelijkertijd vind ik het wel belangrijk, zoals aangegeven in diezelfde brief, dat
er een vorm van doorzettingsmacht komt die de knoop kan doorhakken als partijen er
niet uitkomen. Dat houdt in dat er een onafhankelijke persoon of organisatie komt
die het mandaat heeft en waar nodig, alles overziende, een school kan verplichten
tot het inschrijven en bieden van onderwijs aan een leerling en de naleving hiervan.
Ik heb daarom aangegeven dat ik het voorstel van de doorzettingsmacht mee zal nemen
bij het wetsvoorstel rondom de onderwijszorgarrangementen. Daarbij houd ik ook rekening
met de eerder geuite zorgen, die bleken uit de internetconsultatie van eind 2020 van
het wetsvoorstel Doorbraakaanpak onderwijs en jeugdhulp, dat de persoon of organisatie
met doorzettingsmacht daadwerkelijk onafhankelijk is.
31
Hoeveel voorzieningen voor hoogbegaafden zijn in de afgelopen vijf jaar gesloten,
omdat zij geen financiering vanuit het Ministerie van OCW ontvingen?
Het is niet te zeggen hoeveel voorzieningen zijn gesloten, omdat niet wordt geregistreerd
of er sprake is van een hoogbegaafdenvoorziening.
32
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de aanvullende ondersteuning bovenop de basisondersteuning
voldoet aan de extra ondersteuning van hoogbegaafde leerlingen?
In de brief aan Uw Kamer van december 2022 zijn tien maatregelen aangekondigd die
onder andere daar een bijdrage aan leveren20. Specifiek de hierboven al genoemde subsidieregeling, die onder andere hierop zal
worden gericht.
33
Worden de hoogbegaafdheidsmiddelen voortaan geoormerkt, zodat de samenwerkingsverbanden
ze daadwerkelijk voor deze leerlingen in moet gaan zetten?
Nee. Zoals ik in de brief en het plan van aanpak heb aangekondigd kies ik er expliciet
niet voor om voor specifieke voorzieningen voor (hoog)begaafde leerlingen over te
gaan tot directe financiering, omdat dit niet past binnen de systematiek van passend
onderwijs. Samenwerkingsverbanden kunnen zelf het beste inspelen op de situatie in
de regio. Ze hebben daarbij een wettelijke opdracht om een dekkend en passend aanbod
te realiseren. Dit aanbod kan daarbij variëren van lichte tot intensieve onderwijsaanpassingen.
Voor een deel van de middelen is gekozen om dit in de vorm van een subsidie te verstrekken.
Deze middelen, die wel zijn geoormerkt, zijn bedoeld om samenwerkingsverbanden extra
te stimuleren een dekkend en passend aanbod voor onderwijs aan het gehele begaafdheidsspectrum
te bieden.
34
Hoe gaat u ervoor zorgen dat zowel de incidentele als structurele gelden daadwerkelijk
bij de huidige voltijd hoogbegaafdheidsvoorzieningen terechtkomen?
In het voorjaar wordt de subsidieregeling nader uitgewerkt. Zie antwoord bij vraag
5.
35
Met welke vertegenwoordigers van leraren en onderwijsondersteuners is er door Oberon21 gesproken voor dit onderzoek?
Leraren zijn betrokken via de TeacherTapp – een app waarmee direct een uitvraag kan
worden gedaan onder honderden leraren. De informatie die daaruit naar voren is gekomen
is door Oberon betrokken bij het opstellen van het rapport. Daarnaast zijn leraren
ook bevraagd/actief in het traject op weg naar de landelijke norm basisondersteuning.
Hierbij is hoogbegaafdheid één van de ondersteuningsgebieden die wordt meegenomen.
36
Wat is de achterliggende reden van Oberon22 om geen leraren en onderwijsondersteuners uit de nodigen voor (één of twee van) de
expertsessies, maar wel schoolbesturen, samenwerkingsverbanden, (hoog)begaafdheidsspecialisten,
vertegenwoordigers van jeugdhulporganisaties, ouders, gemeenten, kinderopvangorganisaties,
vertegenwoordigers van ouderorganisaties, leerlingvertegenwoordiging uit regulier
en speciaal onderwijs, sectorraad VO23, vereniging Netwerk Leidinggevenden Passend Onderwijs, het landelijk Kenniscentrum
Hoogbegaafdheid, vertegenwoordigers van scholen met voltijd hoogbegaafdenonderwijs,
Vereniging Begaafdheidsprofielscholen, de PO24-raad en de VO-Raad, de auteur van het rapport «Situatieanalyse voltijd primair onderwijs
(PO) voor hoogbegaafden(HB) in Nederland»25 en een onderwijswetenschapper?
Leraren zijn betrokken in het traject om te komen tot de landelijke norm basisondersteuning
en zijn daarin ook meegenomen bij het ondersteuningsgebied (hoog)begaafdheid, omdat
dat hun werkzaamheden direct raakt. Bij het traject van Oberon draaide het vooral
om de extra ondersteuning die samenwerkingsverbanden bieden/moeten bieden als de basisondersteuning
die onder andere de leraar biedt op school niet toereikend is. Leraren zijn daarbij
bevraagd door middel van de TeacherTapp.
De feedback die ik op de betrokkenheid van leerkrachten bij dit traject heb gekregen,
neem ik zeker ter harte voor toekomstige trajecten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.M. Huls, adjunct-griffier