Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Westerveld over het collegegeld bij deeltijdstudies in het hoger onderwijs
Vragen van het lid Westerveld (GroenLinks) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het collegegeld bij deeltijdstudies in het hoger onderwijs (ingezonden 28 februari 2023).
Antwoord van Minister Dijkgraaf (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 30 maart
2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1951.
Vraag 1 en 2
Is het wettelijk toegestaan dat onderwijsinstellingen voor deeltijdopleidingen met
een duur van twee jaar, twee keer het volledige tarief van het instellingscollegegeld
vragen aan studenten?
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat onderwijsinstellingen twee keer het
instellingstarief vragen voor een deeltijdstudie en dat dit extra onwenselijk is bij
studies voor de tekortsectoren, zoals het onderwijs?
Antwoord 1 en 2
De wet bepaalt dat een student voor elk studiejaar dat die voor een opleiding is ingeschreven
collegegeld is verschuldigd (artikel 7.43 van de WHW). Het bedrag (ongeacht of het
instellingscollegegeld of wettelijk collegegeld betreft) wordt jaarlijks vastgesteld.
Deze systematiek geldt zowel voor voltijd- als deeltijdopleidingen. Het bepalen van
de hoogte van het instellingscollegegeld is aan de hogeronderwijsinstellingen. Het
is een zorgvuldig proces waarbij ook de medezeggenschap betrokken is. Het instellingscollegegeld
is ingevoerd vanuit de gedachte dat instellingen op deze manier de kosten kunnen dragen
die zij maken voor het verzorgen van het onderwijs aan de categorieën studenten voor
wie de instelling geen studentafhankelijke bekostiging ontvangt. Het is aan de instellingen
om het kostendekkend tarief te bepalen. Zij kunnen bij de hoogte van het instellingscollegegeld
onderscheid maken tussen een voltijd- en een deeltijdopleiding. Ik ben van mening
dat de hoogte van het instellingscollegegeld voor een Nederlandse student die een
tweede studie volgt niet hoger zou moeten zijn dan het kostendekkende tarief. Dit
komt ook overeen met de huidige praktijk waarbij instellingen, over het algemeen,
de hoogte van het instellingscollegegeld bepalen door de som van de hoogte van het
wettelijk collegegeld en de fictieve, studentafhankelijke bekostiging.
Vraag 3
Wat vindt u ervan dat de hoogte van het instellingscollegegeld voor een deeltijdlerarenopleiding
van twee jaar kan oplopen tot € 28.000,–? Bent u bereid om samen met opleidingen oplossingen
te vinden?
Antwoord 3
Het bepalen van de hoogte van het instellingscollegegeld is aan de hogeronderwijsinstellingen.
Het is een zorgvuldig proces waarbij ook de medezeggenschap betrokken is. Voor studenten
die een tweede lerarenopleiding volgen kan via de subsidieregeling tweede lerarenopleiding
voor twee jaar subsidie aan worden gevraagd. De subsidie bedraagt € 6.000,– per aanvrager
per studiejaar, of bij lager instellingscollegegeld ten hoogste dat bedrag.
De casus waarop het lid doelt (Master Pedagogische Wetenschappen van de Vrije Universiteit
Amsterdam (VU)) betreft overigens geen lerarenopleiding. Voor lerarenopleidingen hanteert
de VU een instellingscollegegeldtarief (ca. € 6.000) dat lager is dan het kostendekkende
tarief.
Vraag 4
Kunt u toelichten hoe de motie Van Meenen/Westerveld, waarin de regering wordt verzocht
ervoor te zorgen dat het voor onderwijsinstellingen niet mogelijk is om meer instellingscollegegeld
dan de bekostiging van de opleiding en het tarief ter hoogte van het wettelijk collegegeld
te vragen, is uitgevoerd?1
Antwoord 4
Deze motie maakt onderdeel uit van het wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid. Daar
beraad ik mij op dit moment op. Het onderdeel instellingscollegegeld neem ik mee in
mijn overwegingen.
Vraag 5
Heeft u in beeld of de centrale medezeggenschapsraad voldoende informatie krijgt om
hun adviesrecht, specifiek als het gaat om de hoogte van het instellingscollegegeld,
goed uit te voeren?
Antwoord 5
Uit de meest recente tweejaarlijkse medezeggenschapsmonitor2 blijkt dat centrale medezeggenschapsleden over het algemeen positief zijn over de
overlegcultuur binnen instellingen, het krijgen van informatie die nodig is voor de
uitvoering van hun taken en over het krijgen van een reactie op voorstellen. Het vroegtijdig
betrekken van de medezeggenschap in het beleidsproces, zoals bij het vaststellen van
de hoogte van het instellingscollegegeld, kan beter. Bij meer dan de helft van de
raden wordt de medezeggenschap altijd of meestal vroegtijdig betrokken en driekwart
van de centrale raden krijgt altijd of meestal een tijdige reactie op voorstellen.
Het tijdig ter beschikking hebben van goede en volledige informatie en het handelen
volgens afgesproken termijnen bevordert het gesprek op de inhoud. Het heeft een positieve
uitwerking op de relatie tussen medezeggenschap en bestuurder en op de uitvoering
van de taken en verantwoordelijkheden van medezeggenschapsraden binnen instellingen.
Vraag 6
In hoeverre wordt de hoogte van het instellingscollegegeld en de totstandkoming ervan
ook bekeken door visitatiecommissies?
Antwoord 6
Visitatiecommissies oordelen niet over de hoogte of de totstandkoming van het instellingscollegegeld.
De visitatiecommissie kijkt naar de kwaliteit van de opleiding, het instellingscollegegeld
valt daarmee buiten de reikwijdte van de accreditatiebeoordeling.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.