Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Bisschop en Beertema over het artikel ‘Hoe wokecultuur docent het zwijgen oplegt’
Vragen van de leden Bisschop (SGP) en Beertema (PVV) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het artikel «Hoe wokecultuur docent het zwijgen oplegt» (ingezonden 24 februari 2023).
Antwoord van Minister Dijkgraaf (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 30 maart
2023)
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Hoe wokecultuur docent het zwijgen oplegt» en uw antwoorden
op schriftelijke vragen van het lid Beertema van 20 februari jl., met de daarbij behorende
beslisnota?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u ook van mening dat het haaks staat op de essentie van een universiteit als
studenten aangeven niet met tegengeluiden geconfronteerd te willen worden? Hoe kan
een universiteit haar kerntaken uitvoeren en voldoen aan de plicht inzake maatschappelijk
verantwoordelijkheidsbesef als het aan de orde stellen van conflicterende opvattingen
steeds meer geproblematiseerd wordt?
Antwoord 2
Uw vraag lijkt de suggestie te wekken dat studenten niet wensen te worden geconfronteerd
met tegengeluiden. Dit maak ik echter niet op uit de door u aangehaalde berichtgeving.
In het artikel wordt in verschillende situaties beschreven dat een student aankaart
zich gekwetst, gediscrimineerd of niet veilig te voelen. Het hoort bij een veilige
en inclusieve leeromgeving dat een student zich vrij voelt om zich hierover uit te
spreken.
Daarnaast ben ik met u van mening dat studenten in het hoger onderwijs geconfronteerd
mogen worden met tegengeluiden, dat wil zeggen met opvattingen die hen niet bevallen,
als dit functioneel is voor het onderwijs en de discussies volgens de academische
praktijk begeleid worden. Ik constateer dat de morele verschuivingen en maatschappelijke
discussies waarmee universiteiten te maken hebben, van alle tijden zijn en dat er
een lange traditie is hier zorgvuldig mee om te gaan.
Vraag 3
Kunt u bevestigen dat klachten van studenten over het feit dat ze met tegengestelde
opvattingen geconfronteerd worden als zodanig niet als sociale onveiligheid erkend
kunnen worden? Worden de vrijheid van meningsuiting en de academische vrijheid niet
al teveel geproblematiseerd door te stellen dat deze soms op gespannen voet staan
met de sociale veiligheid van studenten? Acht u het toelaatbaar dat de leiding van
een instelling bepaalde opvattingen ontoelaatbaar verklaart met het oog op de sociale
veiligheid van studenten?
Antwoord 3
Sociale veiligheid in het hoger onderwijs betekent niet dat studenten gevrijwaard
worden van opvattingen die zij niet onderschrijven of ongemakkelijk vinden. Sociale
veiligheid betekent in het hoger onderwijs onder andere dat studenten en medewerkers
beschermd worden tegen grensoverschrijdend gedrag en dat er geen plaats is voor agressie,
geweld, intimidatie en discriminatie. De vrijheid van meningsuiting is een groot goed
maar geldt, zowel binnen als buiten de universiteiten, niet onbeperkt. Ook de academische
vrijheid is niet absoluut en wordt begrensd door professionele normen die voor docenten
en onderzoekers gelden.
In de vraag verwijzen de heer Bisschop en de heer Beertema naar mijn eerdere antwoorden
op schriftelijke vragen van het lid Beertema.2 In die beantwoording heb ik gesteld dat de sociale veiligheid van studenten en medewerkers
soms op gespannen voet kan staan met de vrijheid van meningsuiting en de academische
vrijheid. De leden vragen of de vrijheid van meningsuiting en de academische vrijheid
daarmee niet al teveel geproblematiseerd worden. Wat ik aan de orde heb gesteld is
dat het in specifieke gevallen ingewikkeld kan zijn om te beoordelen of bepaalde uitingen
beschouwd moeten worden als een uitoefening van de vrijheid van meningsuiting dan
wel de academische vrijheid; en in hoeverre die uitingen grensoverschrijdend zijn
en als sociaal onveilig kunnen worden bestempeld. Van instellingsbestuurders en leidinggevenden
verwacht ik dat zij in zulke gevallen een goede afweging kunnen maken.
Voorts is in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschap beschreven dat de bevordering
van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef ten minste inhoudt dat de instellingen,
met inbegrip van degenen die hen formeel of informeel vertegenwoordigen, zich onthouden
van discriminatoire gedragingen en uitlatingen.3 Deze uitingen zijn dus ontoelaatbaar.
Vraag 4
Is het volgens u een gebruikelijke en wenselijke situatie dat leidinggevenden binnen
universiteiten in het kader van de bestuurlijke verantwoordelijkheden – dus buiten
de sfeer van onderzoek en wetenschappelijke publicaties – afstand gaan nemen van wetenschappelijk
onderbouwde opvattingen van medewerkers? Is het niet opmerkelijk dat een leidinggevende
in de hoedanigheid van bijvoorbeeld opleidingsdirecteur afstand gaat nemen van, zoals
in de beslisnota verwoord, de legitimiteit van bepaalde begrippen? Hoort dit niet
bij uitstek thuis in het debat tussen wetenschappers?
Antwoord 4
Ik kan uw vraag alleen in algemene zin beantwoorden en niet specifiek met betrekking
tot de berichtgeving over de Universiteit van Amsterdam die mede aanleiding heeft
gegeven tot uw vragen. Ik ken de details van die zaak niet en bovendien wordt deze
momenteel onderzocht door een onafhankelijke commissie.
Het lijkt me in algemene zin niet gebruikelijk en ook niet wenselijk dat iemand met
een bestuurlijke functie aan de universiteit op grond van die functie afstand neemt
van wetenschappelijke opvattingen van onderzoekers en docenten. Ik heb daar echter
wel begrip voor wanneer de betreffende medewerker uitingen heeft gedaan die rechtstreeks
betrekking hebben op het onderwijs- of personeelsbeleid dat de instelling hanteert,
en die uitingen bovendien gedaan zijn in een context waarvoor die functionaris (mede)
verantwoordelijk is. Of zulke uitingen een mening betreffen of een wetenschappelijk
onderbouwd oordeel is daarbij van belang. In sommige gevallen kan het lastig zijn
om te beoordelen waar nu sprake van is. De vorm die een functionaris kiest om afstand
te nemen, doet er ook toe. De situatie en context dienen daarbij steeds in ogenschouw
genomen te worden.
In de vraag verwijzen de heer Bisschop en de heer Beertema naar de beslisnota behorende
bij de beantwoording van de vragen van het lid Beertema. In de beslisnota staat niet,
zoals de vraag veronderstelt, dat de opleidingsdirecteur afstand neemt van de legitimiteit
van bepaalde begrippen. In de beslisnota staat dat de opleidingsdirecteur afstand
heeft genomen van de uitspraken van de docent. De uitspraken van de docent betreffen
de legitimiteit van het begrip non-binair.
De leden vragen of deze kwestie thuishoort in het debat tussen wetenschappers. Non-binair
is een genderidentiteit. Het gaat over hoe sommige mensen zich identificeren. Het
ontkennen daarvan is niet slechts een stellingname in een empirisch-wetenschappelijk
debat maar kan ook worden uitgelegd als ontkenning van hun bestaansrecht en van de
vrijheid om zichzelf te mogen zijn. Non-binaire mensen zijn niet slechts onderwerp
van wetenschappelijk debat maar bovenal en in de eerste plaats mensen. Hoe wij als
mensen met elkaar omgaan is niet slechts een vraag voor wetenschappers; het is een
kwestie die iedereen aangaat.
Vraag 5
Onderkent u dat een relevant verschil bestaat tussen het uitdragen en onderstrepen
van het beleid van de instelling door leidinggevenden en het openlijk afstand nemen
van de opvattingen van personeelsleden? Kunt u bevestigen dat van de werkgever de
uiterste zorgvuldigheid verwacht mag worden met het openlijk recenseren van gedrag
en opvattingen van personeelsleden teneinde het ontstaan van stigmatisering en onveiligheid
van deze personeelsleden zoveel mogelijk te vermijden?
Antwoord 5
Ik kan uw vraag alleen in algemene zin beantwoorden om de bij antwoord 4 genoemde
redenen. Het uitdragen van het instellingsbeleid door leidinggevenden kan op verschillende
manieren. Een daarvan is het afstand nemen van uitspraken van een docent ten overstaan
van studenten. Het hangt van de situatie en context af wat een gepaste wijze van uitdragen
is. Vanzelfsprekend mag van de werkgever uiterste zorgvuldigheid verwacht worden wanneer
deze uitspraken doet over personeelsleden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.