Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragenvan het lid Omtzigt over de LSI-verslagen, de uitspraak van het Europese Hof d.d. 12 januari 2023 over informatie over het verstrekken van data over persoonsgegevens, alsmede de uitspraak van de Raad van State d.d. 1 februari 2023 over inzage in de aanleiding voor een fraude-onderzoek en code-88
Vragen van het lid Omtzigt (Omtzigt) aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen en de Staatssecretaris voor Financiën over de LSI-verslagen, de uitspraak van het Europese Hof d.d. 12 januari 2023 over informatie over het verstrekken van data over persoonsgegevens alsmede de uitspraak van de Raad van State d.d. 1 februari 2023 over inzage in de aanleiding voor een fraude-onderzoek en code-88 (ingezonden 22 februari 2023).
Antwoord van Minister Van Gennip (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), mede namens de
Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen en de Staatssecretaris van
Financiën (ontvangen 28 maart 2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2022–2023, nr. 1779.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie1 waarin is bepaald dat het recht van de betrokkene om inzage te verkrijgen in de hem
betreffende persoonsgegevens meebrengt dat de verwerkingsverantwoordelijke, wanneer
die gegevens aan ontvangers zijn of zullen worden verstrekt, verplicht is om aan de
betrokkene de identiteit van deze ontvangers mee te delen, tenzij het onmogelijk is
om die ontvangers te identificeren of wanneer de verwerkingsverantwoordelijke aantoont
dat de verzoeken om inzage van de betrokkene kennelijk ongegrond of buitensporig van
aard zijn in de zin van artikel 12, lid 5, verordening 2016/679, in welke gevallen
de verwerkingsverantwoordelijke alleen de categorieën van de betreffende ontvangers
hoeft mee te delen aan die betrokkene?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Op welke wijze zult u aan dit recht voldoen wanneer betrokkenen, van wie door een
orgaan van de Staat persoonsgegevens aan een ontvanger zijn verstrekt, inzage verzoeken
in een verstrekking?
Antwoord 2
Vanuit het perspectief van de burger is het recht op inzage van persoonsgegevens belangrijk,
omdat dit de burger de mogelijkheid geeft om te controleren wie zijn of haar persoonsgegevens
heeft ontvangen. Dit stelt de burger in staat om zijn of haar privacy rechten effectief
uit te oefenen. Een burger kan bij elk orgaan een beroep doen op zijn inzagerecht.
Zoals het Hof van Justitie van de Europese Unie aangeeft, moet elke verwerking van
persoonsgegevens in overeenstemming zijn met de in artikel 5 van de Algemene verordening
gegevensbescherming vermelde beginselen, waaronder het transparantiebeginsel. Dit
is onder meer nodig om het recht van inzage te kunnen eerbiedigen. Het inzagerecht
moet de betrokkene niet alleen in staat stellen om na te gaan of de betreffende persoonsgegevens
juist zijn, maar ook of deze rechtmatig worden verwerkt. Voorts vormt het inzagerecht
een noodzakelijke schakel om ook andere rechten op grond van de AVG te kunnen uitoefenen,
waaronder het recht op rectificatie en op gegevenswissing. Daarom dient de verstrekte
informatie aan de betrokkene zo nauwkeurig mogelijk te zijn.
Los van de uitspraak van het Hof om wil ik benadrukken dat de burger, bij het uitoefenen
van zijn recht op inzage, kan kiezen of hij inzage wil in de informatie over de concrete
ontvangers, dan wel in de informatie over de categorieën van ontvangers. Het recht
op bescherming van persoonsgegevens is overigens geen absoluut recht. Dit recht moet
worden beschouwd in relatie tot de functie ervan in de samenleving en moet worden
afgewogen tegen andere grondrechten. Daarom kan dit recht worden beperkt tot informatie
over de categorieën van ontvangers indien het onmogelijk is om informatie te verstrekken
over wie de concrete ontvangers waren, in het bijzonder wanneer deze nog niet bekend
zijn. Daarnaast is het geoorloofd om te weigeren gevolg te geven aan verzoeken van
de betrokkene, wanneer deze kennelijk ongegrond of buitensporig van aard zijn, met
dien verstande dat de verwerkingsverantwoordelijke de kennelijk ongegronde of buitensporige
aard van die verzoeken moet aantonen.
Vraag 3
Op welke wijze zult u aan dit recht voldoen indien een in Fraude Signalering Voorziening
(FSV) geregistreerde betrokkene verzoekt om inzage in welke gegevens uit FSV aan ontvangers
zijn verstrekt? Kunt u limitatief opsommen in welke gevallen de identiteit van de
ontvangers niet zal worden verstrekt?
Antwoord 3
Zoals bij u bekend op basis van de brief van de Belastingdienst van 27 september 2022
worden de betrokkene burgers hierover actief geïnformeerd2. PwC heeft onderzoek gedaan naar externe gegevensdeling uit FSV3. De Belastingdienst heeft tevens twee vervolgonderzoeken4 gedaan naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek van PwC. Uit deze onderzoeken
komt naar voren dat over505 burgers en 8 burgers gegevens zijn verstrekt over of uit
FSV aan andere organisaties. De betrokken burgers zullen hierover door de Belastingdienst
worden geïnformeerd. Dit proces start deze maand. De burger krijgt te horen op welke
manier, welke informatie en aan welke partij informatie is verstrekt. Meestal betrof
de informatieverstrekking dat een betrokkene in FSV is opgenomen, maar is er geen
informatie uit FSV verstrekt.
Daar waar het FSV betreft, wordt de identiteit van de ontvangers van informatie die
door de Belastingdienst is verstrekt, op organisatieniveau kenbaar gemaakt. Waar het
ontvangers in de strafrechtelijke keten betreft, wordt in overleg met het Openbaar
Ministerie de identiteit op categorie-niveau kenbaar gemaakt.
Vraag 4
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State, waarin is overwogen: «De Minister heeft te kennen gegeven dat «code
88» een algemeen gebruikte aanduiding is voor plaatsing op een fraudelijst. De Minister
heeft terecht opgemerkt dat de code niet is te herleiden tot de persoon van [appellant]
en daarom niet als persoonsgegeven is aan te merken. [appellant] wil inzicht in de
aanleiding voor de plaatsing op de fraudelijst. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen,
kan op grond van artikel 15 van de AVG geen inzage worden verkregen in de aanleiding
van een naar de verzoeker ingesteld fraudeonderzoek (zie de uitspraak van de Afdeling
van 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:649, onder 4). De AVG is alleen bedoeld om de verwerking
van persoonsgegevens te controleren. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak daarom
terecht geoordeeld dat de Minister terecht een toelichting over de plaatsing op de
fraudelijst niet als persoonsgegeven heeft aangemerkt.»?5
Antwoord 4
Ja.
Vraag 5
Bent u ermee bekend dat de Staat zich op het standpunt stelt, dat «code 88» – dat
een aanduiding is voor de plaatsing op een fraudelijst – geen persoonsgegeven is?
Antwoord 5
Ja, ik ben bekend met het ingenomen standpunt.
Graag geef ik toelichting. Van belang voor de betrokken burgers is of gegevens herleidbaar
zijn tot hun persoon. De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) geeft in artikel
4, aanhef en onder 1, een definitie van persoonsgegevens. Persoonsgegevens zijn alle
informatie van een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon; als identificeerbaar
wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd,
met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identifcatienummer,
locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend
zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele
of sociale identiteit van die natuurlijke persoon.
Om te bepalen of een gegeven een persoonsgegeven is, moet niet gekeken worden naar
een enkel gegeven, maar naar de set van gegevens, de dataset. Bevindt zich in de dataset
een identificator, zoals het burgerservicenummer, dan is de natuurlijke persoon geïdentificeerd.
Alle gegevens uit de set zijn dan persoonsgegevens. Bevindt zich in de dataset niet
een identificator, maar kan een natuurlijke persoon geïdentificeerd worden door het
samenstel van gegevens, ook dan zijn alle gegevens uit de dataset persoonsgegevens.
De teamcode 88 wordt gebruikt om aangiften van natuurlijke personen en/of entiteiten
in het juiste team te laten behandelen. In dat geval worden bepaalde aangiften en
zaken specifiek toebedeeld aan de teams intensief toezicht, omdat er met betrekking
tot die aangiften een verhoogde kans op (bewust) niet compliant gedrag bestaat. Dat
zijn de aangiften die een teamnummer, i.c. teamcode 88, krijgen toebedeeld. Daarnaast
wordt in gevallen teamcode 88 gebruikt in modellen van de Belastingdienst.
Het gegeven «teamcode 88» als los gegeven is niet geschikt om een natuurlijke persoon
te identificeren en daarmee geen persoonsgegeven. Een natuurlijke persoon die met
toepassing van het burgerservicenummer (BSN) staat geregistreerd op een lijst, of
wordt toebedeeld aan een bepaald behandelteam, is een geïdentificeerde natuurlijke
persoon. De in dat verband en in die context vastgelegde set van gegevens, waaronder
de toegekende «teamcode 88», kwalificeert in dat geval wel als persoonsgegeven.
Teamcode 88 als onderdeel van een set gegevens over een natuurlijke persoon is een
persoonsgegeven.
Vraag 6
Ben u ermee bekend dat de Staat zich op het standpunt stelt dat op grond van artikel
15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) geen recht op inzage van
betrokkene in de aanleiding van plaatsing op een fraudelijst bestaat?
Antwoord 6
Ja, ik ben bekend met het ingenomen standpunt.
Vraag 7
Bent u bekend met artikel 16 van de AVG: «De betrokkene heeft het recht om van de
verwerkingsverantwoordelijke onverwijld rectificatie van hem betreffende onjuiste
persoonsgegevens te verkrijgen. Met inachtneming van de doeleinden van de verwerking
heeft de betrokkene het recht vervollediging van onvolledige persoonsgegevens te verkrijgen,
onder meer door een aanvullende verklaring te verstrekken.»?
Antwoord 7
Ja.
Vraag 8
Bent u bekend met de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie waarin
werd overwogen: «Het gebruik van de woorden «iedere informatie» in de definitie van
het begrip «persoonsgegevens» in artikel 2, onder a), van richtlijn 95/46 wijst er
immers op dat het de bedoeling van de Uniewetgever was om een ruime betekenis te geven
aan dit begrip, dat niet beperkt is tot gevoelige of persoonlijke informatie maar
zich potentieel uitstrekt tot elke soort informatie, zowel objectieve informatie als
subjectieve informatie onder de vorm van meningen of beoordelingen, op voorwaarde
dat deze informatie de betrokkene «betreft».»?6
Antwoord 8
Ja.
Vraag 9
Bent u het ermee eens dat de Staat een eigen verantwoordelijkheid heeft bij het al
dan niet in een procedure voor de Raad van State aanvoeren van juridische argumenten
en zich niet zonder meer mag verschuilen achter rechtspraak, zulks zeker tegen de
achtergrond, dat de Raad van State in het verleden bij het toeslagenschandaal is tekortgeschoten
in het beschermen van de belangen van de burger?
Antwoord 9
Het is in het belang van iedereen dat in een juridische procedure de juiste feiten
en overwegingen naar voren gebracht worden.
De Minister heeft als procespartij in rechterlijke procedures betreffende de AVG de
verantwoordelijkheid om zelf te beoordelen of, en op welke wijze, een ingesteld beroep
verweer behoeft en welke juridische argumentatie daarin wordt gebezigd. De Minister
heeft, net als de burger, behoefte aan consistente en heldere rechtspraak. Daarvoor
kan het dus nodig zijn om in verweer eerdere rechtspraak aan te halen. Dit kan er
ook toe leiden dat de Raad van State expliciet terugkomt op haar eerdere uitspraken.
Jurisprudentie van het Hof van Justitie en de Raad van State als hoogste rechtscollege(s)
in (nationale) procedures over de AVG maken onderdeel uit van (de uitleg van) het
geldende recht. Waar nodig zal daarnaar worden verwezen of – in een eerder stadium
– conform deze jurisprudentie worden gehandeld. Een voorbeeld is het arrest van het
Hof van Justitie7 waarin werd overwogen dat aan het begrip «persoonsgegevens» een ruime betekenis toekomt.
Vraag 10
Bent u het ermee eens dat het plaatsen op een lijst als fraudeur en toekennen van
een «code 88» informatie is die de betrokkene betreft en derhalve als persoonsgegeven
gekwalificeerd dient te worden? Zo nee, kunt u dan uitleggen waarom niet?
Antwoord 10
Zie hiervoor het antwoord op vraag 5.
Vraag 11
Bent u het ermee eens dat de aanleiding voor het instellen van een fraudeonderzoek
informatie is die de betrokkene betreft en derhalve als persoonsgegeven gekwalificeerd
dient te worden?
Antwoord 11
De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst zal hier in de
FSV-brief die in mei aan uw Kamer wordt gestuurd op terugkomen.
Vraag 12
Bent u het ermee eens dat het recht op rectificatie als beoogd in de AVG alleen kan
worden uitgeoefend indien een betrokkene ermee bekend is dat hij/zij op een fraudelijst
is geplaatst, waarom hij/zij op een fraudelijst is geplaatst en wat de aanleiding
voor het plaatsen op een fraudelijst is geweest? Indien er situaties zijn waarin dit
niet het geval is, kunt u deze dan limitatief opsommen?
Antwoord 12
Ik ben het met u eens dat het recht op rectificatie van artikel 16 van de AVG in beginsel
alleen kan worden uitgeoefend als een betrokkene ermee bekend is welke persoonsgegevens
van hem verwerkt zijn. De AVG verlangt echter niet dat eerst een verzoek om inzage
ingediend wordt. Zoals hiervoor is aangegeven, kan het recht op inzage op grond van
de bepalingen in artikel 23 van de AVG, en nationaalrechtelijk uitgewerkt in artikel
41 van de Uitvoeringswet AVG, worden beperkt, bijvoorbeeld in het geval van een lopend
onderzoek naar fraude of niet-naleving. In die situatie kan een betrokkene zijn recht
op rectificatie mogelijk (tijdelijk) niet uitoefenen.
Vraag 13
Bent u het ermee eens dat op grond van de AVG een betrokkene die op een fraudelijst
is geplaatst inzage in en een kopie van de documenten zou moeten krijgen waarin de
mening van of beoordeling door de Belastingdienst over betrokkene is opgenomen? Indien
er situaties zijn waarin dit niet het geval is, kunt u deze dan limitatief opsommen?
Antwoord 13
In zijn algemeenheid geldt dat een betrokkene op grond van artikel 15 van de AVG recht
op inzage heeft in de persoonsgegevens die van betrokkene verwerkt worden en recht
op aanvullende informatie. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt een kopie van
de persoonsgegevens die worden verwerkt; in een begrijpelijk overzicht. Deze informatieverstrekking
is belangrijk voor de bescherming van de rechten van de burger, omdat de burger zo
de juistheid van de informatie kan verifiëren. Het recht op inzage en een kopie van
de persoonsgegevens die worden verwerkt is essentieel voor het waarborgen van een
eerlijke en transparante behandeling van burgers. Dit recht kan worden ingeperkt,
zie hiervoor als voorbeeld vraag 12.
De omschrijving «alle informatie» uit de definitie van persoonsgegevens ziet niet
op alle c.q. gehele documenten, maar op alle persoonsgegevens in documenten; dus over
passages en delen van teksten die over een betrokkene gaan. Een juridische uiteenzetting
of een mening of beoordeling is alleen een persoonsgegeven van betrokkene als blijkt
dat deze ook daadwerkelijk over de betrokkene gaat bijvoorbeeld als er staat: «en dit gaat over betrokkene». Passages en delen van teksten die niet gaan over persoonsgegevens vallen buiten het
verzoek om inzage.
Vraag 14
Bent u het ermee eens dat op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de
Rechten van de Mens (EVRM) (equality of arms) een betrokkene die op een fraudelijst
is geplaatst inzage in en een kopie van de documenten zou moeten krijgen waarin de
mening van of beoordeling door de Belastingdienst over betrokkene is opgenomen? Indien
er situaties zijn waarin dit niet het geval is, kunt u deze dan limitatief opsommen?
Antwoord 14
De artikelen 6 en 8 van het ERVM beschermen verschillende belangen, respectievelijk
het recht op een eerlijk proces en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) beschermt het
recht op een eerlijk proces. In het strafrecht en civiele recht beschermt artikel
6 het recht op een openbare zitting voor een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank
binnen een redelijke termijn, de aanname van onschuld en andere basisrechten voor
verdachten. Artikel 6 van het EVRM beschermt de informatiepositie van een procespartij,
bijvoorbeeld van een belastingplichtige. Zo is voor beroepsprocedures in artikel 8:42
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het toesturen van de op de zaak betrekking
hebbende stukken geregeld. Alle stukken die het bestuursorgaan ter beschikking staan
of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van geschilpunten
dienen in de procedure te worden ingebracht.
Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) voorziet in
het recht op respect voor privé en familieleven, het eigen huis en het briefgeheim,
waarbij bepaalde beperkingen in overeenstemming met de wet en noodzakelijk in een
democratische samenleving mogelijk zijn. Het recht op inzage in de persoonsgegevens
is verwant aan het privacyrecht uit artikel 8 van het EVRM. Artikel 8 van het EVRM
beschermt niet de informatiepositie van betrokkene in een juridische procedure, maar
betrokkene als betrokken persoon.
Vraag 15
Bent u het ermee eens dat van de zijde van de Staat het beleid moet worden om betrokkenen
inzage in en een kopie van documenten te verschaffen, indien daar meningen of beoordelingen
staan vermeld die de betrokkene betreffen? Indien er situaties zijn waarin dit niet
het geval is, kunt u deze dan limitatief opsommen?
Antwoord 15
De bestaande wet- en regelgeving biedt de kaders en mogelijkheden aan een betrokkene
om het recht op inzage in de verwerking van zijn persoonsgegevens te effectueren.
Voor aanvullend beleid op dit punt zie ik geen aanleiding.
Vraag 16
Herinnert u zich uw brief waarin u vermeldt dat op 1 december 2022 de evaluatie van
het Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI-)convenant is gestart?8
Antwoord 16
Ja.
Vraag 17
Wat zijn de onderwerpen van deze evaluatie en door wie wordt deze uitgevoerd? Kunt
u in deze evaluatie een overzicht geven van kosten en opbrengsten van de LSI-projecten?
Antwoord 17
De onderwerpen van deze evaluatie zijn: relevantie en doel van de LSI, de samenwerking
tussen de ketenpartners, het LSI convenant, onderlinge gegevensuitwisseling, doorlichting
lopende wijkgerichte aanpak projecten en de toekomst van de LSI. De evaluatie wordt
uitgevoerd door Adviesbureau Berenschot. Een overzicht van de kosten en opbrengsten
van LSI projecten is geen onderdeel van de evaluatie. De Tweede Kamer wordt over deze
evaluatie voor de zomer geïnformeerd.
Vraag 18
Herinnert u zich uw brief d.d. 26 januari 2023 waarin u ter zake van art. 5:15 Algemene
wet bestuursrecht (Awb) vermeldt: «Deze wet stelt dat personen die bij of krachtens
de wet belast zijn met de opsporing van strafbare feiten of enig ander onderzoek bevoegd
zijn tot binnentreden met toestemming van de bewoner. Dat geldt dus ook expliciet
voor het binnentreden ter controle van de uitkering.»?9
Antwoord 18
Ja.
Vraag 19
Bent u het ermee eens dat het binnentreden van een woning door ambtenaren een inbreuk
op de privacy van betrokkenen vormt?
Antwoord 19
Ja, het binnentreden van een woning door ambtenaren vormt een inbreuk op de privacy
van betrokkenen.
Vraag 20
Bent u het ermee eens dat ter zake van het binnentreden van een woning met toestemming
van de bewoner de definitie van toestemming gelijkluidend is of moet zijn aan de definitie
zoals is vermeld in artikel 4 lid 11 AVG, te weten: «Elke vrije, specifieke, geïnformeerde
en ondubbelzinnige wilsuiting waarmee de betrokkene door middel van een verklaring
of een ondubbelzinnige actieve handeling hem betreffende verwerking van persoonsgegevens
aanvaardt.»?
Antwoord 20
Nee, daar ben ik het niet mee eens.
Volgens jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep kan de inbreuk op de privacy,
die het binnentreden van een woning vormt, gerechtvaardigd zijn als een legitiem doel
gediend wordt met het binnentreden. De concrete bevoegdheid om huisbezoeken af te
leggen ten behoeve van de sociale zekerheid is geregeld met de «Wet huisbezoeken».
Met deze wet is in de afzonderlijke uitkeringswetten een grondslag opgenomen dat de
feitelijke leefsituatie gecontroleerd kan worden ten behoeve van vaststelling van
het recht op uitkering.
In de Algemene wet op het binnentreden (Awob) wordt geregeld dat bij binnentreden
in principe voorafgaande toestemming is vereist, die moet blijken aan degene die wenst
binnen te treden (artikel 1, vierde lid). Dit is een nadere uitwerking van artikel
12 Grondwet, die het vereiste van toestemming voor binnentreden stelt. In de wetsgeschiedenis10 en jurisprudentie11 is dit toestemmingsvereiste zo ingekleurd, dat er ten minste sprake moet zijn van
vrijelijk gegeven toestemming, op basis van voldoende informatie.
Daarmee zijn de definities vrijwel gelijkluidend, aangezien de belangrijkste criteria
overeenkomen: ook toestemming in de zin van de AVG moet vrijelijk en ondubbelzinnig
gegeven zijn, en op basis van juiste en volledige informatie worden gegeven. Niettemin
wordt er in de AVG een andere, strengere uitleg aan dit begrip gegeven. Dit volgt
uit een redenering dat van vrijelijk gegeven toestemming geen sprake kan zijn, als
er een duidelijke ongelijke verhouding (zoals een afhankelijkheidsrelatie) is tussen
de betrokkene en de verwerkingsverantwoordelijke.12 Vanwege deze ongelijke verhouding in de relatie tussen de betrokkene en overheidsinstanties,
kunnen overheidsinstanties dus slechts bij zeer uitzonderlijke omstandigheden toestemming
ten grondslag leggen aan verwerkingen van persoonsgegevens.
Dit toestemmingsbegrip is in de rechtspraak in het kader van binnentreden minder streng
uitgelegd. De Awob kent geen rechtsvermoeden zoals de AVG kent. Dezelfde uitleg zou
immers betekenen dat overheidsfunctionarissen in principe, zelfs met een wettelijke
bevoegdheid, nooit zonder machtiging in de zin van de Awob zouden kunnen binnentreden.
Dit is ook onwenselijk, omdat in sommige gevallen een huisbezoek noodzakelijk is voor
het vaststellen op het recht op uitkering.
Vraag 21
Bent u het ermee eens dat ter zake van het verlenen van toestemming tot binnentreden
ook dezelfde regels en normen gelden als voor het verlenen van toestemming als bedoeld
in de AVG? Indien hier in specifieke situaties van afgeweken mag worden, wilt u deze
dan limitatief opsommen?
Antwoord 21
Nee, zie het antwoord op vraag 20.
Vraag 22
Bent u het ermee eens dat als aan het weigeren van toestemming tot binnentreden door
een bewoner gevolgen kunnen worden verbonden voor bijvoorbeeld het verstrekken van
een uitkering, geen sprake is van vrije toestemming?
Antwoord 22
Het klopt dat aan het weigeren van toestemming tot binnentreden gevolgen kunnen worden
verbonden, zoals bijvoorbeeld het lager vaststellen of het intrekken van een uitkering
omdat de betrokkene de toezichthouder op die manier niet in staat stelt om vast te
stellen in hoeverre de betrokkene recht heeft op die uitkering. Zie hiervoor ook het
antwoord op vraag 20. Dit is echter gerechtvaardigd, omdat bij een vermoeden van fraude
met de woon- of leefsituatie een huisbezoek in sommige gevallen het enige middel kan
zijn om de feitelijke situatie te kunnen beoordelen. Zie hiervoor ook het antwoord
op vraag 20.
Vraag 23
Bent u ermee bekend dat in het LSI-verslag van vergadering 19 november 2003 (LSI 2003/09)
sub 4. is vermeld, dat er een (software)applicatie voor WIT is gebouwd? Wat was de
functie van deze applicatie en bevatte het een signaleringssysteem of enigerlei risicomodel
of score?13
Antwoord 23
Ja.
Destijds is er voor en door het Westland Interventieteam (WIT) een software-applicatie
gebouwd ter ondersteuning van de werkzaamheden. Deze applicatie is tien jaar niet
meer in gebruik. Er is over deze applicatie geen aanvullende informatie aangetroffen.
Vraag 24
Bent u bekend met het feit dat in dat verslag is vermeld, dat de Landelijke Stuurgroep
eigenaar van de informatie in het systeem is? Welke informatie is in het systeem opgeslagen
en verwerkt? Betrof het hier persoonsgegevens en zo ja welke?
Antwoord 24
Ja.
Zoals ik bij vraag 23 heb aangegeven is de applicatie die voor het WIT is gebouwd
niet meer in gebruik. Er is helaas niet meer te achterhalen welke gegevens hierin
opgeslagen en verwerkt werden.
Vraag 25
Bent u ermee bekend dat volgens het verslag d.d. 27 oktober 2004 (LSI 2004/99) door
LSI een Werkgroep Opsporingsbevoegdheden is opgericht? Kunt u de verslagen en door
deze werkgroep geproduceerde documenten, rapportages of presentaties ter beschikking
stellen?14
Antwoord 25
Ja, daar ben ik mee bekend. De door deze werkgroep geproduceerde documenten worden
ter beschikking gesteld en meegestuurd met de beantwoording van deze vragen.
Vraag 26
Bent u bekend met de Procesbeschrijving Heimelijke Waarnemingen zoals vermeld in het
verslag van de vergadering d.d. 21 september 2005, LSI 2005/71 en kunt u deze procesbeschrijving
ter beschikking stellen?15
Antwoord 26
Ja, daar ben ik mee bekend. Deze procesbeschrijving kan ter beschikking worden gesteld
en wordt meegestuurd met de beantwoording van deze vragen.
Vraag 27
Herinnert u zich uw antwoord d.d. 13 december 2022 (antwoord 11 en 12) dat binnen
LSI geen andere risicoclassificatie dan Systeem Risico Indicatie (SyRI) of voorgangers
werden gehanteerd: «In het toezicht voor de doelgroep particulieren door de directie
Particulieren worden geen risicoclassificaties, risicoscores of vergelijkbare beoordelingen
toegekend aan burgers of belastingplichtigen»?16
Antwoord 27
Ja.
Vraag 28
Ben u ermee bekend dat in het verslag van de LSI-vergadering d.d. 2 maart 2006 (LSI
2006/41) staat vermeld, dat bij de wijkgerichte aanpak Groenewoud in Tilburg families
in kaart zijn gebracht op basis van een top-downlijst van risicofactoren?17
Antwoord 28
Ja.
Vraag 29
Wordt deze manier van werken nog gebruikt?
Antwoord 29
Ik herken het begrip «top-downlijst van risicofactoren» niet. Het begrip «top-downlijst
van risicofactoren» komt niet voor in de documentatie van de LSI, behalve in dit verslag.
Vermoedelijk is deze term door de senior-criminaliteitsanalist SIOD ongelukkig gebruikt
bij de presentatie van de LSI vergadering van 2 maart 2006. Deze manier van werken
komt mij niet bekend voor. Over de huidige manier van werken van de LSI heb ik uw
Kamer geïnformeerd met de brief van 26 januari jongstleden18.
Vraag 30
Is deze manier van werken alleen binnen SyRI-verband gehanteerd? Zo nee, waar is deze
dan nog meer gehanteerd?
Antwoord 30
Dergelijke lijsten zijn voor zover bekend niet gebruikt binnen SyRI en er worden voor
zover bekend geen top-downlijsten van risicofactoren gehanteerd binnen de LSI.
Over het gebruik van risicofactoren binnen SyRI is de Kamer eerder geïnformeerd19.
Vraag 31
Hoe worden de gegevens die uit een dergelijke risicoanalyse naar voren komen geregistreerd
en opgeslagen?
Antwoord 31
Zie het antwoord op vraag 30.
Vraag 32
Zijn gegevens die uit een dergelijke risicoanalyse naar voren komen in FSV verwerkt?
Zo ja, kunt u dan uitleggen welke gegevens daarin verwerkt zijn? Zo nee, kunt u dan
uitsluiten dat ze in FSV verwerkt zijn?
Antwoord 32
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 29 herken ik het begrip «top-downlijsten
van risicofactoren» niet. In algemene zin valt het volgende te zeggen. De Belastingdienst
heeft in het verleden informatie aangeleverd aan het Inlichtingenbureau in het kader
van toepassing van de Wet SUWI. Over welke personen en welke informatie is gedeeld
is niet meer te achterhalen, omdat bij de Belastingdienst deze informatieniet is opgeslagen.
Het Inlichtingenbureau heeft de informatie van de Belastingdienst samen met informatie
van andere partijen verwerkt tot zogenaamde «verwonderadressen» en deze gedeeld met
de Nederlandse Arbeidsinspectie (de toenmalige Inspectie SZW). Zij hebben de informatie
verder verrijkt en gedeeld met de projectleiders. In de werkprocedure van het inmiddels
opgeheven systeem SyRI is opgenomen dat er geen signaal teruggaat naar de bij het
inlichtingenbureau aanleverende partijen. Dit betekent dat er in principe geen informatie
uit de risicoanalyses rond SyRI in FSV verwerkt kan zijn.
Voor de volledigheid merk ik op dat de LSI een samenwerkingsverband is – waar het
Inlichtingenbureau overigens geen onderdeel van uitmaakt – en SyRI een middel was
om tot risicoselectie te komen. SyRI is op 5 februari 2020 door de rechter onverbindend
verklaard. Sinds deze uitspraak is SyRI niet meer als handhavingsinstrument ingezet.
De Belastingdienst heeft een quick-scan verricht of in FSV verwijzingen naar dergelijke
risicoanalyses zijn opgenomen door te zoeken op de trefwoorden van het samenwerkingsverband
en het destijds gebruikte systeem: LSI respectievelijk SyRI (en oudere benamingen,
zoals Sari). De Belastingdienst heeft de volgende bevindingen:
– In FSV zijn in een vrij tekstveld drie verwijzingen gevonden naar het LSI project
Maassluis uit 2020,
– In bijlagen opgenomen in FSV is één keer verwezen naar LSI project Dordrecht uit 2020,
één keer naar LSI project Maassluis uit 2020 en één keer naar LSI project Dongen uit
2020.
– Er zijn in een vrij tekstveld drie verwijzingen naar het project Waterproof aangetroffen
uit de jaren 2007, 2008 en 2010,
– Een aantal verwijzingen naar projecten die ook in LSI verband zijn gestart.
Deze verwijzingen zijn vermoedelijk als gevolg van bespreking over casuïstiek (casusoverleg
LSI) opgenomen in FSV.
Vraag 33
Bent u ermee bekend dat in het verslag van de LSI-vergadering d.d. 8 juni 2006 (LSI
2006/87) sub 6 staat vermeld dat risicoanalyse tot handhaving gerelateerd aan postcode
leidt? Deelt u de mening dat daarmee feitelijk sprake is van een risicoclassificatie
van (in een postcodegebied woonachtige) personen? Wordt deze werkwijze nog steeds
gebruikt?20
Antwoord 33
De Belastingdienst werkt met objectieve criteria om keuzes te kunnen maken. Hierbij
geldt dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld. Indien door meerdere partners
risico's werden gezien, dan kon de keuze worden gemaakt om als eerste te handhaven
in die wijk/gebied/postcode waar de meeste signalen van alle partners tezamen voorkwamen.
Dit op basis van efficiënte inzet van de beschikbare capaciteit.
De Belastingdienst werkt op basis van handhavingsregie. Dit betekent dat er op een
systematische en gestructureerde wijze wordt gekeken naar burgers en bedrijven om
zodoende op basis van kennis keuzes te kunnen maken in de handhaving. Hierbij wordt
gekeken naar de aard, ernst en omvang. Indien zich binnen een LSI project een bepaald
risico voordoet beoordeelt de Belastingdienst in het proces van handhavingsregie of
en hoe hij tot handhaving overgaat. Overigens neemt de Belastingdienst sinds juli
2021 niet meer deel aan nieuwe LSI-projecten in afwachting van een DPIA van de LSI-samenwerking,
omdat de Functionaris voor Gegevensbescherming van het Ministerie van Financiën verantwoording
zoals bedoeld in de AVG voor de gegevensverwerkingen in het kader van LSI nodig acht.
Vraag 34
Bent u ermee bekend dat in het verslag 27 oktober 2004 (LSI 2004/99)21 een taakstelling vermeld en in het verslag 16 december 2010 (LSI 2010/100) wordt
melding gemaakt van een taakstelling van 180 miljoen?22 Welke taakstelling is op dit moment aan het LSI toegekend? Welke taakstellingen zijn
gerealiseerd en welke niet? Kunt u de cijfers ter bischikking stellen?
Antwoord 34
Ja, daar ben ik mee bekend. De taakstelling van 180 miljoen waar in het verslag van
16 december 2010 over gesproken wordt betrof een fraudetaakstelling over de gehele
sociale zekerheid, niet
specifiek de LSI. Het samenwerkingsverband LSI heeft geen taakstelling.
Vraag 35
Bent u ermee bekend dat in het verslag van de LSI-vergadering d.d 31 januari 2008
(LSI 2008/12) sub 2 staat vermeld dat de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst
(SIOD) een presentatie heeft verzorgd over het Informatieknooppunt Sociale Zaken en
Werkgelegenheid (SZW)?23 Kunt u deze presentatie ter beschikking stellen? Heeft de Belastingdienst informatie
verstrekt aan het Informatieknooppunt SZW en zo ja, welke informatie?
Antwoord 35
Ja, daar ben ik mee bekend. Deze presentatie kan ter beschikking worden gesteld en
wordt meegestuurd met de beantwoording van deze vragen.
De Belastingdienst kan in LSI verband op verzoek informatie verstrekken aan de in
uitvoeringsregeling AWR artikel 43c lid 1 letter w opgenomen instanties, waaronder
de Nederlandse Arbeidsinspectie, UWV en SVB. Het is niet meer te achterhalen of er
informatie is verstrekt aan het informatieknooppunt Sociale Zaken en Werkgelegenheid
in algemene zin vanuit de Belastingdienstomdat de gegevens niet bewaard zijn. Waar
het specifiek de verstrekking betreft van informatie uit of over FSV aan het Informatieknooppunt
SZW, verwijs ik naar antwoord 36.
Vraag 36
Is ook informatie uit FSV aan het Informatieknooppunt SZW ter beschikking gesteld?
Antwoord 36
In de verschillende onderzoeken van PwC en de Belastingdienst naar gegevensverstrekking
uit en over FSV zijn 17 e-mails gevonden die gericht zijn aan SZW op de e-mailadressen
@opsporingszw.nl en @inspectieszw.nl met daarin informatie over FSV. Het informatieknooppunt
SZW was ondergebracht bij de Inspectie SZW (sinds 1 januari 2022 de Nederlandse Arbeidsinspectie
(NLA)).
Vraag 37
Bent u ermee bekend dat in het verslag van de LSI-vergadering d.d. 19 september 2013
(LSI 2013/78) wordt gesproken over een werkgroep Dynamisering Risicomodellen SyRI
en in het verslag van de LSI vergadering d.d. 20 januari 2014 (LSI 2014/14) wordt
gesproken over dynamisering, door middel van een menukaart die samen met Inlichtingenbureau
wordt ontwikkeld?24 Wat is de rol van het Inlichtingenbureau geweest bij het opstellen van risicomodellen?
Is de menukaart tot stand gekomen en kunt u deze ter beschikking stellen?
Antwoord 37
Ja, daar ben ik mee bekend. Als het gaat om de risico-indicatoren en risicomodellen
heeft het Inlichtingenbureau (IB) geholpen met de technische implementatie. Door capaciteitsgebrek
is de menukaart niet tot stand gekomen. Het IB heeft voor zover bekend niet bijgedragen
aan de inhoudelijke keuzes.
Vraag 38
Bent u ermee bekend dat in het verslag van de LSI-verslag 26 juni 2014 (LSI 2014/73)
blijkt dat het rapport Gastouderbureau’s is besproken?25 Kunt u dit rapport ter beschikking stellen?
Antwoord 38
Ja, daar ben ik bekend mee. Dit rapport kan ter beschikking worden gesteld en wordt
meegestuurd met de beantwoording van deze vragen.
Vraag 39
Bent u ermee bekend dat in het verslag van de LSI-vergadering d.d. 26 juni 2014 (LSI
2014/73) melding gemaakt wordt van een Algemeen Handboek?26 Kunt u dit Algemeen Handboek ter beschikking stellen? Indien er meerdere versies
van het Algemeen Handboek bestaan kunt u deze dan ter beschikking stellen?
Antwoord 39
Ja, daar ben ik bekend mee. Dit draaiboek (ook wel handboek genoemd) kan in meerdere
versies ter beschikking worden gesteld en worden meegestuurd met de beantwoording
van deze vragen.
Vraag 40
Bent u ermee bekend dat in het verslag van de LSI-vergadering d.d. 29 maart 2018 (datum
verslag 23 april 2018) melding wordt gemaakt van een dia-presentatie van SV, Belastingdienst
Toeslagen en Sociale Verzekeringsbank (SVB) met een overzicht van de behaalde resultaten,
alsmede een overzichtskaart?27 Kunt u deze presentatie en de kaart ter beschikking stellen?
Antwoord 40
Ja, daar ben ik bekend mee. Deze presentatie kan ter beschikking worden gesteld en
wordt meegestuurd met de beantwoording van deze vragen.
Vraag 41
Bent u bekend met de Librakaart, zoals onder andere vermeld in sub 4 van het verslag
van de 92e vergadering d.d 26 september 2019?28 Kunt u deze kaart ter beschikking stellen? Wordt deze kaart nog steeds gebruikt?
Antwoord 41
Ja, ik ben bekend met de Librakaart. Nee, ik kan deze kaart niet ter beschikking stellen.
Deze kaart is in de ontwikkelfase gestrand en niet in gebruik genomen.
Vraag 42
Op basis van welke informatie is deze kaart samengesteld? Kunt u zeer specifiek de
informatiebronnen en soorten informatie weergeven, met name of dit informatie op individu
niveau betrof en of deze informatie ook uit FSV afkomstig was?
Antwoord 42
Aangezien de Librakaart niet doorontwikkeld en in gebruik genomen is, is niet te zeggen
welke specifieke gegevens gedeeld zouden worden. Voor de ontwikkeling betrof het geaggregeerde
gegevens op postcode 4 niveau die niet herleidbaar waren tot personen.
Vraag 43
Bent u bekend met het verslag van de 93e LSI-vergadering waarin melding wordt gemaakt
van een Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) presentatie «Alternatief Handhaven»?
Kan deze presentatie ter beschikking worden gesteld?29
Antwoord 43
Ja, daar ben ik bekend mee. Deze presentatie kan ter beschikking worden gesteld en
wordt meegestuurd met de beantwoording van deze vragen. Voor de volledigheid merk
ik op dat in de presentatie een huisbezoek app wordt genoemd, deze app is voor zover
bekend niet binnen LSI verband gebruikt.
Vraag 44
Bent u ermee bekend dat in het verslag van de 97e LSI-vergadering wordt gesproken
over voortzetting van het project Venlo onder voorbehoud dat er geen sprake zou zijn
van etnisch profileren?30 Op welke wijze is binnen LSI gebruik gemaakt van etnisch profileren en in welke projecten?
Antwoord 44
Ja, daar ben ik bekend mee. Ook binnen de LSI-projecten is het niet toegestaan om
etnisch te profileren. Dat deze term in het verslag voorkomt, heeft er mee te maken
dat één van de LSI-partijen vond dat het projectplan Venlo de indruk kon wekken dat
de selectie van adressen werd verricht op basis van etnisch profileren. Daarom is
in de LSI vergadering, onder leiding van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
vastgesteld dat dit project alleen dan doorgang kon vinden als er geen sprake zou
zijn van etnisch profileren. Dit is toen nagegaan en bleek te berusten op een misverstand.
Vraag 45
Zijn FSV-lijsten, informatie van de FSV-lijsten of enige andere fraudelijst op enig
moment ter beschikking gesteld aan gemeentes? Zo ja, aan wie en wanneer?
Antwoord 45
In de brief van 26 januari 2023 over de LSI aan uw Kamer is in bijlage 2 toegelicht
dat uit het PwC onderzoek «Gegevensdeling met derden» niet is gebleken dat lijsten
met FSV-informatie buiten de Belastingdienst zijn verstrekt.
In mijn brief van 30 mei 202231 informeerde ik u over 119 andere lijsten dan FSV, waarin onder andere risico- of
fraudesignalen zijn opgenomen. Van die lijsten wordt vastgesteld of deze onterechte
gevolgen hebben gehad voor burgers. Bij deze analyse zal ik ook betrekken of achterhaald
kan worden of deze lijsten of informatie hieruit aan gemeenten zijn verstrekt.
Vraag 46
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Antwoord 46
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede namens
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen -
Mede namens
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.