Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Stoffer over Woede van Afrikaanse leiders tegen Europa vanwege ‘koloniaal gedrag’
Vragen van het lid Stoffer (SGP) aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over woede van Afrikaanse leiders tegen Europa vanwege «koloniaal gedrag» (ingezonden 8 februari 2023).
Antwoord van Minister Schreinemacher (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking)
(ontvangen 24 maart 2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023,
nr. 1799.
Vraag 1
Kent u het bericht «Hoe Europa zich de woede van Afrikaanse leiders op de hals haalt:
«Dit is koloniaal gedrag»»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Komt het inderdaad voor dat Afrikaanse of andere derde landen, als onderdeel van het
afsluiten van (handels)verdragen met Nederland en/of de EU,2 gevraagd of zelfs verplicht worden hun wet- en regelgeving over onder meer abortus
en LHBTI aan te passen?
Antwoord 2
Voor zover bekend zijn er geen verzoeken, eisen en/of voorwaarden voor het aanpassen
van wet- en regelgeving op het terrein van Seksuele en Reproductieve Gezondheid en
Rechten (SRGR) en LHBTIQ+ als preconditie voor het afsluiten van (handels-)verdragen.
Vraag 3
Kunt u voor elk van de hierboven bedoelde (handels)verdragen aangeven welke verzoeken,
eisen en/of voorwaarden van Europese zijde direct of indirect (zoals via verwijzingen
naar andere overeenkomsten) aan deze verdragen werden verbonden op terreinen als Seksuele
en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) en LHBTI?
Antwoord 3
Er zijn, zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2, voor zover bekend geen
verzoeken, eisen en/of voorwaarden voor het aanpassen van wet- en regelgeving op het
terrein van Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) en LHBTIQ+ als
preconditie voor het afsluiten van (handels-)verdragen.
Desondanks hecht ik eraan om aspecten uit het Post-Cotonou verdrag, wat genoemd staat
in het artikel waar u naar verwijst, nader toe te lichten om mogelijke onduidelijkheden
hierover weg te nemen. Daarbij wil ik aangeven dat Post-Cotonou nadrukkelijk geen
handelsverdrag is.
In het Post-Cotonou verdrag zijn verwijzingen opgenomen naar de Decent Work Agenda (2008) van de International Labour Organisation (ILO), de Beijing Declaration and Platform for Action,
The Programme of Action of the International Conference on Population and Development
(ICPD), The Protocol to the African Charter on Human and Peoples
Rights on the Rights of Women in Africa, The
Maputo Plan of Action 2016–2030 en het VN Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen
(CEDAW). In het Post Cotonou verdrag verbinden ondertekenaars zich aan het gestalte
geven van bestaande internationale afspraken als partijen van deze afspraken. De Nederlandse
inzet voor de Post-Cotonou onderhandelingen en de kabinetsappreciatie van het Post-Cotonou
verdrag is uw kamer respectievelijk op 24 januari 2018 en 2 juni 2021 toegestuurd3, 4.
Vraag 4
Hoe verhoudt deze Europese inzet zich tot de wenselijkheid om rekening te houden met
de religies, tradities en cultuur in onder meer Afrikaanse landen?
Antwoord 4
De onderhandelingen hebben plaatsgevonden op basis van gelijkwaardigheid (zie ook
de beantwoording van vraag 6), waarbij elkaars waarden en normen gerespecteerd worden.
Vraag 5
Is de Europese inzet op deze terreinen rechtvaardig en proportioneel in het perspectief
van de (meestal) relatief grote economische afhankelijkheid van derde landen, zodat
de noodzaak en druk om tot handelsafspraken of te komen voor hen vaak groter is?
Antwoord 5
Een akkoord tussen partijen vormt een uiting van de gezamenlijke afspraken die verdragspartijen
willen aangaan, zo ook bij onderhandelingen tussen Afrikaanse of andere derde landen
met de Europese Unie. Bij zulke akkoorden komt het inderdaad voor dat partijen verschillende
afhankelijkheidsrelaties tot elkaar hebben. Het kabinet is zich hiervan bewust en
staat achter de inzet zoals toegelicht onder vraag 3.
Daar u aan handelsafspraken refereert licht ik graag ook de inzet van de EU toe in
het kader van haar handelspolitiek en buitenlandbeleid handelsakkoorden om gendergelijkheid
te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door bij nieuwe handelsakkoorden in te zetten
op het verankeren van bepalingen over gender gelijkheid zoals implementatie van relevante
fundamentele ILO-conventies met betrekking tot non-discriminatie en het VN Verdrag
inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW). In dergelijke
bepalingen bevestigen partijen dat ze hun verplichtingen onder dergelijke verdragen
effectief zullen implementeren. Het kabinet steunt deze inzet.
Vraag 6
Hoe verhoudt de Europese inzet zich tot de waarde van «gelijkwaardigheid» tussen Europa
en landen op het Afrikaanse continent of in Latijns-Amerika of Azië?
Antwoord 6
Gelijkwaardigheid betekent dat op basis van wederzijds respect gesproken en geluisterd
wordt met erkenning en afwegingen van wederzijdse en gewogen belangen van zowel Europese
als Afrikaanse zijde. De verdragspartijen komen op grond van deze afwegingen en belangen
gezamenlijk overeen welke afspraken ze in een verdrag aangaan.
Vraag 7
Hoe verhoudt de Nederlandse en Europese inzet inzake SRGR en LHBTI-rechten, en met
name abortusdiensten, zich tot de internationaalrechtelijke beginselen van soevereiniteit
en non-interventie, en specifiek tot bijvoorbeeld de Beijing Declaration Platform for Action waarin staat dat abortusregelgeving «can only be determined at the national or local level according to the national legislative
processes»?
Antwoord 7
Internationale afspraken en richtlijnen moeten inderdaad op nationaal en regionaal
niveau door overheden vorm gegeven worden en geïmplementeerd. Het kabinet spreekt
overheden aan op deze gemaakte afspraken en ondersteunt VN-partners, overheden en
maatschappelijke organisaties met het vormgeven van beleid op het terrein van SRGR.
Altijd binnen de kaders van het internationaal recht en de wetgeving van het betreffende
land.
Vraag 8
Begrijpt u de kritiek van Afrikaanse burgers en leiders dat de Europese inzet neerkomt
op «koloniaal gedrag»?5 Als u dit anders ziet, kunt u dit toelichten?
Antwoord 8
Het Kabinet ziet dit anders. Tijdens de besprekingen en onderhandelingen zijn de artikelen
niet eenzijdig opgelegd, maar gebaseerd op hetgeen de partijen overeen zijn gekomen.
Vraag 9
Begrijpt u dat veel Afrikaanse burgers en leiders zich eveneens zorgen maken over
VN-richtlijnen inzake seksualiteit en seksuele educatie,6 die veeleer gebaseerd zijn op progressieve, Westers-individualistische waarden dan
hun eigen culturele en/of religieuze waarden?
Antwoord 9
De VN richtlijnen waar u naar verwijst zijn de Technical Guidance on Sexuality Education, gepubliceerd door UNESCO in 2018. Dit is een gespecialiseerde toolkit, heeft een
adviserend karakter en is gebaseerd op feiten, wetenschappelijk bewijs en internationale
best practices. De toolkit is ontwikkeld in samenwerking met experts en uitvoerders uit verschillende
regio’s in de wereld en houdt rekening met de uiteenlopende nationale contexten waarin
seksuele voorlichting wordt gegeven.
Het document biedt een kader om te werken aan de verbetering van seksuele voorlichting,
rekening houdend met de lokale context. Dit gebeurt in samenwerking met lokale overheden,
scholen en maatschappelijke organisaties. Het wordt internationaal gezien als een
belangrijk instrument om bij te dragen aan het behalen van de Sustainable Development Goals (SDGs), zoals het terugdringen van moedersterfte.
Vraag 10
Waarom kiest Nederland ervoor om juist SRGR en het non-discriminatiebeginsel zo sterk
te prioriteren in internationale overeenkomsten, terwijl met name voor SRGR geldt
dat dit zeer gevoelige thematiek is, die mensen in hun culturele en religieuze identiteit
raakt, zodat sensitiviteit en terughoudendheid gepast is?
Antwoord 10
De rechten van LHBTIQ+-personen, vrouwen en meisjes en toegang tot SRGR staan wereldwijd
onder toenemende druk. Het kabinet staat pal voor deze rechten en de internationale
afspraken die daarover bestaan. Daarom is het van belang om ons juist nu in te zetten
voor de rechten van gemarginaliseerde groepen.
Hierbij houdt het kabinet uiteraard rekening met culturele sensitiviteit en gelijkwaardigheid,
en werkt het nauw samen met lokale partners om recht te doen aan de lokale context
en behoeftes en sluit het aan bij internationale en regionale afspraken hierover.
Het Maputo protocol7 over mensen- en volkenrechten over de rechten van de vrouw in Afrika opgesteld door
de Afrikaanse Unie is hier een goed voorbeeld van. Het kabinet streeft naar gelijkwaardige
partnerschappen met meer invloed van Zuidelijke organisaties en richt zich op een
gelijkwaardige dialoog hierover met landen uit de Global South. Gevoeligheden, zij het in het kader van cultuur of religie, zijn nooit een reden
om mensenrechten niet na te leven.
Vraag 11
Vindt u het gepast om vanuit Nederland of Europa te bepalen dat onze Westers-individualistische
waarden onderbelicht worden in bepaalde andere (Afrikaanse) landen en culturen, en
daar stevig gepromoot dienen te worden? Waarom is dat niet «(neo)koloniaal»?
Antwoord 11
Universele mensenrechten en de mensenrechtenverdragen vormen de leidraad voor bilaterale
en Europese contacten met derde landen. Het kabinet benadrukt dat universele mensenrechten
zoals beschreven in de UVRM en gerelateerde verdragen8, geen westerse waarden zijn. Deze verdragen zijn wereldwijd ondertekend, ook door
Afrikaanse landen. Dat mensenrechten worden vormgegeven met deelname van landen wereldwijd,
blijkt ook uit de verschillende mensenrechtenverdragen die de afgelopen decennia geratificeerd
en geïmplementeerd zijn, vaak op initiatief van landen uit de Global South. Dit blijkt
ook uit de samenwerking tussen vele landen op het terrein van mensenrechten en de
vele bedrijven en organisaties die zich verbinden aan gelijkheid- en non-discriminatieprincipes.
Vraag 12
Zou u het wenselijk vinden wanneer derde landen aan (handels)verdragen met Nederland
of de EU voorwaarden zouden verbinden rond het invoeren van hun, wellicht meer behoudende,
waarden en normen op terreinen als gezin, huwelijk en seksualiteit? Zo nee, waarom
is het andersom wel gepast of zelfs wenselijk?
Antwoord 12
Zoals is aangegeven in de beantwoording van vraag 2 stellen de EU noch Nederland voorwaarden
voor het aanpassen van wetgeving op het terrein van gezin, huwelijk en seksualiteit
bij het afsluiten van verdragen. Een akkoord tussen twee partijen vormt een uiting
van de afspraken die verdragspartijen willen aangaan. Daarbij dient in ogenschouw
te worden genomen wat in de beantwoording van voorgaande vraag is opgemerkt, namelijk
dat universele mensenrechten geen westerse waarden zijn. Universele mensenrechten
en mensenrechtenverdragen vormen de leidraad voor bilaterale en Europese contacten
met derde landen.
Hetgeen onverlet laat dat, zoals vermeld in vraag 3, de EU en Nederland heldere standpunten
hebben op de benoemde onderwerpen en het hen vrij staat deze in dialoog uit te dragen.
Daarbij is geen sprake van voorwaarden, maar van dialoog, waarbij ruimte is voor de
standpunten van beide partijen. Afhankelijk van de situatie, kan een dialoog publiekelijk
of in besloten overleg gevoerd worden.
Vraag 13
Wilt u in internationaal en Europees verband bevorderen dat, in het licht van de gewenste
«gelijkwaardigheid» en ter voorkoming van gedrag dat als «(neo)koloniaal» kan worden
opgevat, voortaan bij onderhandelingen over handelsverdragen geen sprake meer is van
verzoeken of directe of indirecte voorwaarden aan derde landen rondom gevoelige thema’s
als abortusdiensten of LHBTI-rechten?
Antwoord 13
De Nederlandse inzet op de door u benoemde thema’s, in het kader van gelijkwaardigheid,
is gebaat bij dialoog. Ook moeilijke thema’s dienen aan bod te kunnen komen. De manier
waarop een dialoog gevoerd wordt, is bepalend voor de effectiviteit. Dit kan publiekelijk
of in besloten overleg, afhankelijk van de situatie. Nederland stelt zich context-sensitief
op en bepaalt telkens welke aanpak het meest effectief is. Hierbij staat voorop dat
de effectiviteit vele malen groter is wanneer dit in coalitieverband gebeurt.
Zelfcensuur over de Nederlandse positie op die thema’s past evenmin in een gelijkwaardige
relatie als de oplegging van Nederlandse standpunten. Vanwege de eerder benoemde redenen
zal het kabinet aandacht blijven vragen voor SRGR en de gelijke rechten van LHBTIQ+-personen
in internationale onderhandelingen. Het Kabinet zet zich bij onderhandelingen in om
te luisteren naar standpunten en eventuele bezwaren van andere partijen en deze serieus
in overweging te nemen en over in dialoog te treden. Ten aanzien van de inzet van
het kabinet bij handelsverdragen verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 3.
Vraag 14
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden, in elk geval voorafgaand aan de behandeling
van de D66-initiatiefnota inzake abortus als mensenrecht?
Antwoord 14
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.N.A.J. Schreinemacher, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.