Schriftelijke vragen : Het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over de vergoeding van een door een apotheker bereid ADHD-geneesmiddel
Vragen van het lid Hijink (SP) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over de vergoeding van een door een apotheker bereid ADHD-geneesmiddel (ingezonden 23 maart 2023).
Vraag 1
Bent u bekend met het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over de vergoeding
van een door een apotheker bereid ADHD-geneesmiddel?1
Vraag 2
Zijn de argumenten die het Gerechtshof in dit arrest gebruikt voor de vergoeding van
magistraal bereide dexmethyfenidaat aan individuele patiënten niet ook van toepassing
op de vraag wanneer taperingstrips aan individuele patiënten vergoed zouden moeten
worden?
Vraag 3
Herinnert u zich de antwoorden van de voormalig Minister voor Medische Zorg op eerdere
schriftelijke vragen over dit onderwerp, waarin hij stelt dat «Apotheekbereidingen,
zoals verwerkt in een taperingstrip, […] alleen voor vergoeding in aanmerking [komen]
als er geen (nagenoeg) gelijkwaardig geregistreerd geneesmiddel voorhanden is en de
behandeling aan te merken is als rationele farmacotherapie»?2
Vraag 4
Deelt u de mening dat deze uitspraak van de voormalig Minister op losse schroeven
komt te staan door het arrest, aangezien het Gerechtshof in punt 20 stelt dat «aan
het criterium van de stand van de wetenschap en praktijk is voldaan indien de behandeling
qua effectiviteit in ieder geval gelijk is aan de behandeling met methylfenidaat»
en dat «daarvoor dus niet nodig [is] dat de behandeling met dexmethylfenidaat een
meerwaarde heeft ten opzichte van de behandeling met methylfenidaat»?
Vraag 5
Betekent het feit dat het gerechtshof in punt 4.24 van het arrest stelt dat «het oordeel
van de behandelend arts het uitgangspunt is bij het antwoord op de vraag of in een
concreet geval de verzekerde redelijkerwijs op een bepaalde vorm van zorg is aangewezen'
volgens u dat het oordeel van de behandelend arts ook het uitgangspunt zou moeten
zijn bij de vraag of taperingstrips voor een individuele patiënt zouden moeten worden
vergoed?
Vraag 6
Wat zeggen de volgende uitspraken van het Gerechtshof, te weten: «dat niet op dat
groepsniveau, maar op het niveau van de individuele verzekerde bepaald dient te worden
of sprake is van uitwisselbaarheid» en dat de door de zorgverzekeraars bepleite systematiek
waarin «aan een verzekerde (de vergoeding van) een vorm van zorg [wordt] onthouden
alleen in verband met de hoogte van de daaraan verbonden kosten, wat in strijd is
met het stelsel van de Zvw» volgens u over het gebruik van het argument van kosteneffectiviteit
op groepsniveau in andere contexten? Betekent dit dat het argument van kosteneffectiviteit
op groepsniveau ook niet langer kan worden gebruikt om het niet vergoeden van taperingstrips
of andere typen zorg aan individuele patiënten te legitimeren?
Vraag 7
Bent u bereid om met de zorgverzekeraars die taperingstrips aan individuele patiënten
momenteel (grotendeels) niet vergoeden op basis van generieke overwegingen op groepsniveau
in gesprek te gaan over wat deze uitspraak betekent voor de vergoeding van taperingstrips?
Vraag 8
Is het arrest van het Hof aanleiding voor u om in gesprek te gaan met het Zorginstituut
Nederland en de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) over het
feit dat zij tot nog toe altijd generieke negatieve adviezen hebben gegeven over vergoeding
van taperingstrips, op basis van overwegingen op groepsniveau, waarbij zij aan het
oordeel van de behandelaar over de individuele patiënt geen waarde hechten?
Vraag 9
Bent u bereid om deze vragen ieder afzonderlijk te beantwoorden?
Indieners
-
Gericht aan
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Indiener
H.P.M. Hijink, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.