Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over uitvoering onderzoek naar rechtmatig en behoorlijk gebruik van afkomst-en seksegerelateerde indicatoren (Kamerstuk 36200-viii-197)
2023D10578 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Ministers
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de
Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 25 januari 2023 inzake
uitvoering onderzoek naar rechtmatig en behoorlijk gebruik van afkomst-en seksegerelateerde
indicatoren (Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 197).
De voorzitter van de commissie
Michon-Derkzen
Adjunct-griffier van de commissie,
Huls
Inhoud
I
• Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
• Inbreng van de leden van de D66-fractie
3
• Inbreng van de leden van de CDA-fractie
3
• Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
4
• Inbreng van de leden van de DENK-fractie
5
II
Reactie van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Primair en Voortgezet
Onderwijs en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
5
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de «Uitvoering
onderzoek naar rechtmatig en behoorlijk gebruik van afkomst-en seksegerelateerde indicatoren».
Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen in de rapportage over het onderzoek naar afkomst-
en seksegerelateerde indicatoren bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
dat het doel is om discriminatie te voorkomen door onder andere onbehoorlijk gebruik
van afkomstgerelateerde gegevens in risiciomodellen en verwerkingen tegen te gaan.
De term «behoorlijk/onbehoorlijk» is niet in wet- en regelgeving geconcretiseerd,
waardoor er geen afgebakende definitie is. Hierbij wordt aangegeven dat bij de toetsing
van «behoorlijk» wordt gekeken naar wat «maatschappelijk acceptabel» is. Deze leden
vragen of uiteengezet kan worden op welke wijze aan dit begrip invulling wordt gegeven.
Wat zijn de kaders van «maatschappelijk acceptabel» bij de toetsing van «behoorlijk»?
Wie toetst wat «maatschappelijk acceptabel» is? De leden lezen ook dat bij twijfel
van een onbehoorlijke verwerking het aan de Functionaris Gegevensbescherming is overgelaten
contact op te nemen met de Autoriteit Persoonsgegevens of het College voor de Rechten
van de Mens. Zijn er gevallen geweest waarbij er twijfel was en er dus contact is
opgenomen met de Autoriteit Persoonsgegevens of het College voor de Rechten van de
Mens? Kan inhoudelijk worden aangeven waarom er in die gevallen contact is opgenomen
met de Autoriteit Persoonsgegevens of het College voor de Rechten van de Mens? Wat
zijn de kaders van deze organisaties van wat «maatschappelijk acceptabel» is bij de
toetsing van «behoorlijk»? En wat was het oordeel in deze gevallen van de Autoriteit
Persoonsgegevens of het College voor de Rechten van de Mens?
Daarnaast wordt volgens de leden van de VVD-fractie aangegeven dat de Algemene verordening
gegevensbescherming bijzondere persoonsgegevens1 niet gebruikt wordt, tenzij expliciet en aantoonbaar aan bepaalde voorwaarden wordt
voldaan. Deze leden vragen wat deze voorwaarden zijn.
De leden van de VVD-fractie lezen verder dat voor het onderzoek de keuze is gemaakt
om zich niet te richten op de vanwege wet- en regelgeving ingestelde en bekostigde
zelfstandige bestuursorganen, onderwijs- en onderzoeksinstellingen en organisaties
voor media, cultuur en wetenschap. In het plan van aanpak was beoogd deze organisaties
wel te onderzoeken. Deze leden vragen wat de reden was voor deze afwijkende keuze.
Is geïnventariseerd of deze instellingen en organisaties gebruikmaken van afkomstgerelateerde
indicatoren? Wat was de uitkomst van deze inventarisatie? Wordt er ondanks het niet
meenemen van deze instellingen en organisaties in het onderzoek wel bij hen getoetst
of er op een behoorlijke manier wordt omgegaan met afkomstgerelateerde gegevens?
De leden van de VVD-fractie lezen tot slot in het eindrapport over de pilot onnodige
seksregistratie van DUO2, dat er verschillende vervolgstappen zijn genomen voor het ongedaan maken van onnodige
sekseregistratie. Wordt er bij deze stappen rekening gehouden met de uitvoerbaarheid
voor DUO, aangezien er wordt aangegeven dat aanpassingen in processen en systemen,
ook ogenschijnlijk kleine, een fors beslag kunnen leggen op de capaciteit en financiële
middelen en plaats moeten krijgen op een vaak overvolle agenda? Zo ja, op welke wijze?
Zo nee, waarom niet?
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de rapportage over
het onderzoek naar het gebruik van afkomst- en seksegerelateerde indicatoren en de
brief van de bewindslieden. Deze leden complimenteren de Ministers en Staatssecretaris
met het uitvoeren van het onderzoek. De leden hebben enkele verdiepende vragen.
Scope van het onderzoek
De rapporteurs Dekker-Abdulaziz en Leijten3 constateren volgens de leden van de D66-fractie dat de scope van het onderzoek uiteindelijk
beperkter is dan eerder voorzien. Eerder was er sprake van dat advies- of uitvoeringsorganisaties,
onderwijs- en onderzoeksinstellingen en organisaties met taken op het gebied van cultuur,
media en emancipatie binnen het bereik van dit onderzoek zouden vallen, wanneer deze
instellingen gegevens ontvangen van het Ministerie van OCW. Deze leden vragen of is
geïnventariseerd of deze organisaties dergelijke gegevens hebben ontvangen. Zo ja,
wat was de uitkomst? Is de uitkomst van de inventarisatie ook de reden waarom deze
organisaties uiteindelijk niet in het onderzoek zijn betrokken? Zo nee, waarom zijn
deze organisaties niet betrokken?
Toetsing van eigenlijk gebruik
Rapporteurs Dekker-Abdulaziz en Leijten geven ook aan dat de term «behoorlijk/onbehoorlijk»
niet in wet- en regelgeving is geconcretiseerd. Volgens de leden van de D66-fractie
zou er dus geen afgebakende definitie zijn waarop elk dienstonderdeel zich kan beroepen.
Daarom is bij de toetsing van de term «behoorlijk/onbehoorlijk» gekeken wat «maatschappelijk
acceptabel» is. Deze leden constateren dat echter niet is toegelicht hoe «maatschappelijk
acceptabel» is geoperationaliseerd en toetsbaar gemaakt. Kan worden toegelicht hoe
de norm «maatschappelijk acceptabel» is geoperationaliseerd en toetsbaar is gemaakt?
Hoe is omgegaan met twijfelgevallen? Kan hiervan een voorbeeld worden gegeven?
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderzoek
naar rechtmatig en behoorlijk gebruik van afkomst- en seksegerelateerde indicatoren.
Deze leden hebben over de inhoud van de rapportage geen vragen. Wel vragen de leden
wanneer zij, zoals toegezegd in een brief van de toenmalige Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap, Van Engelshoven, van 9 juli 20214, de uitkomsten kunnen verwachten van het onderzoek om instellingen te laten vragen
naar het opleidingsniveau van de ouders, zodat eerstegeneratiestudenten beter begeleid
kunnen worden conform de motie van de leden Rog en Van der Molen van 25 november 20205.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige
brief. Deze leden constateren dat stereotypen kunnen leiden tot vooroordelen, tot
discriminatie en uitsluiting. Daarom willen de leden stereotypering in al zijn vormen
tegengaan, bijvoorbeeld in schoolboeken of overheidsinformatie. Bij uitstek in de
toeslagenaffaire is duidelijk geworden hoe misdadig de uitdrukking van denken in stereotypen
in risicoclassificatiemodellen kan ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van individuele
burgers. Door de moties van de leden Marijnissen c.s.6 en Klaver c.s.7 aan te nemen, hebben Kamermeerderheden volgens de leden duidelijk de wens uitgesproken
dat er een einde komt aan praktijken bij de overheid die mensen onrechtmatig op een
zwarte lijst laten belanden. Delen de bewindslieden het gevoel van urgentie dat aan
deze onrechtmatigheden een einde moet komen?
De leden van de PvdA-fractie zijn zich ervan bewust dat het soms noodzakelijk is om
onderscheid te registreren naar herkomst of sekse, juist om achtergestelde groepen
een steun in de rug te geven of om alertheid mogelijk te maken inzake onbedoelde discriminerende
effecten. Deze leden denken hierbij bijvoorbeeld aan examenvragen die veel minder
aansluiten bij de belevingswereld van kandidaten met een bepaalde herkomst of van
één sekse. In zulke gevallen hebben de leden er begrip voor dat de bewindslieden de
registratie kwalificeren als rechtmatig en behoorlijk. De bewindslieden schrijven
dat de term «behoorlijk/onbehoorlijk» niet in wet- en regelgeving is geconcretiseerd.
Er zou dus geen afgebakende definitie zijn waarop elk dienstonderdeel zich kan beroepen.
Daarom hebben de bewindslieden bij de toetsing van «behoorlijk/onbehoorlijk» gekeken
naar wat «maatschappelijk acceptabel» is. Hoe is het toetspunt «maatschappelijk acceptabel»
nu geoperationaliseerd en toetsbaar gemaakt voor het vaststellen of een verwerking
eigenlijk (ten opzichte van oneigenlijk) is? Hoe werden twijfelgevallen behandeld?
Kunnen de bewindspersonen dit illustreren met een voorbeeld? De leden vragen ook welke
flexibiliteit de gehanteerde operationalisering van «maatschappelijk acceptabel» biedt
in verband met verschuivende maatschappelijke opvattingen. Bestaat er ook ruimte om
wet- en regelgeving dan hierop aan te passen?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de scope van het onderzoek uiteindelijk
beperkter is dan de bewindspersonen voor ogen hadden bij het opstellen van het plan
van aanpak. Hierin stond namelijk dat ook de advies- of uitvoeringsorganisaties, onderwijs-
en onderzoeksinstellingen, en organisaties met taken op het gebied van cultuur, media
en emancipatie binnen het bereik van dit onderzoek zouden vallen, indien mocht blijken
dat deze onderdelen vanuit het bestuursdepartement afkomstgerelateerde indicatoren
ontvangen en benutten. Hebben de bewindslieden geïnventariseerd of de advies- of uitvoeringsorganisaties,
onderwijs- en onderzoeksinstellingen, en organisaties met taken op het gebied van
cultuur, media en emancipatie vanuit het bestuursdepartement afkomstgerelateerde indicatoren
ontvangen en benutten? Zo ja, wat was de uitkomst? Is de uitkomst van de inventarisatie
ook de reden waarom deze organisaties uiteindelijk niet in het onderzoek zijn betrokken?
Zo nee, waarom zijn deze organisaties niet betrokken?
Inbreng van de leden van de DENK-fractie
De leden van de DENK-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van de
rapportage over het onderzoek naar het gebruik van afkomst- en seksegerelateerde indicatoren
bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Deze leden hebben nog een
aantal vragen.
De leden van de DENK-fractie merken op dat uit de rapportage blijkt dat de Inspectie
van het Onderwijs risicomodellen benut genaamd «de Prestatiemonitors». In enkele van
de modellen is indirect (als controlevariabele) ook de herkomst van deelnemers meegenomen,
door middel van de zogenaamde «schoolwegingsmaat», die wordt berekend door het CBS8. De Prestatiemonitors worden gebruikt voor de prioritering van scholen voor aanvullend
deskresearch. Scholen met een hoge risicoscore, hebben een grotere kans om door analisten
uitgebreider onderzocht te worden door middel van deskresearch. Op basis van deskresearch
wordt besloten of een onderzoek op locatie zou moeten plaatsvinden. Deze leden vragen
de bewindslieden of een vertegenwoordiging van vele migratieachtergronden binnen een
onderwijsinstelling in de praktijk inhoudt dat de kans op onderzoek op locatie ten
gevolge hiervan hoger is. De leden vragen of een overzicht kan worden geboden, waarbij
is opgenomen wat deze afkomstgerelateerde indicatoren zijn en uiteen gezet kan worden
hoe deze het risico precies beïnvloeden.
De leden van de DENK-fractie merken voorts op dat uit de rapportage eveneens blijkt
dat binnen de schoolwegingsmaat onder andere de migratieachtergrond van ouders mee
wordt gewogen. Deze leden vragen hoe de migratieachtergrond van ouders ingedeeld is
en wordt gedefinieerd.
De leden van de DENK-fractie stellen tot slot vast dat de bewindslieden spreken over
een rechtmatig, behoorlijk en bovenal proportioneel gebruik van de bovengenoemde afkomstgerelateerde
indicatoren, waarbij wordt gelet op wat maatschappelijk acceptabel is bij de toetsing
van behoorlijkheid. Deze leden vragen hoe rechtmatigheid, behoorlijkheid, proportionaliteit
en zodoende maatschappelijke aanvaardbaarheid wordt geoperationaliseerd en toetsbaar
is gemaakt binnen de verkenning.
II Reactie van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Primair en
Voortgezet Onderwijs en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Ingrid Michon-Derkzen, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
M.H.M. Huls, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.