Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over voortgang versterking VTH-stelsel (Kamerstuk 22343-351)
22 343 Handhaving milieuwetgeving
28 663
Milieubeleid
Nr. 352
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 21 maart 2023
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de brief
van 16 januari 2023 over voortgang versterking VTH-stelsel (Kamerstukken 22 343 en 28 663, nr. 351).
De vragen en opmerkingen zijn op 14 februari 2023 aan de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 16 maart 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, T. de Groot
De adjunct-griffier van de commissie, Koerselman
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief de verwijzing naar de toezegging van
8 juli en van 13 september 2022 dat de Tweede Kamer voor het kerstreces over de voortgang
geïnformeerd zal worden. Deze leden lezen dat in het Interbestuurlijk Programma (IBP)
op 24 november 2022 besluitvorming heeft plaatsgevonden. Echter is de brief pas gedateerd
op 16 januari 2023. Kan de Staatssecretaris aangeven waarom het niet mogelijk is gebleken
de brief voor het kerstreces te versturen?
Vanwege de grote drukte voor het kerstreces was het niet mogelijk om de brief voor
de jaarwisseling naar de Tweede Kamer te sturen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat milieucriminaliteit wordt opgenomen in de volgende
veiligheidsagenda. Is de Staatssecretaris bekend met de Veiligheidsagenda 2023–2026,
zoals door de Minister van Justitie en Veiligheid gepresenteerd, waarin milieucriminaliteit
wel als groot maatschappelijk thema benoemd wordt, maar niet als landelijke beleidsdoelstelling
opgenomen is?
Waarom wordt de keuze dan gemaakt het onderwerp op te nemen in de «volgende veiligheidsagenda»?
Ja, ik ben hiermee bekend. In mijn brief wordt met «de volgende Veiligheidsagenda»
de Veiligheidsagenda 2023–2026 bedoeld. Deze is op 15 december jl. door de Minister
van JenV aan de Tweede Kamer gestuurd1. Hierbij is het evident dat klimaat en milieu prioritaire thema’s zijn en blijven.
Dat blijkt tevens uit het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77).
Bij het opstellen van de Veiligheidsagenda 2023–2026 heeft de Minister van JenV samen
met het Openbaar Ministerie (OM), de Regioburgemeesters en Korpschef keuzes gemaakt
in de overtuiging dat prioriteiten per definitie in aantal beperkt moet zijn. Aangezien
er rond het thema milieucriminaliteit vrij recent het nodige in gang is gezet, is
besloten om voor dit thema in de Veiligheidsagenda 2023–2026 geen concrete doelstellingen
voor de politie op te nemen. Wel wordt in het context-hoofdstuk van de Veiligheidsagenda
2023–2026 het belang van het thema nadrukkelijk gemarkeerd. Ook zijn de stappen benoemd
die politie en andere partners in het milieudomein de komende jaren op het thema moeten
gaan nemen. In het antwoord op de volgende vraag ga ik nader op deze stappen in.
Kan de Staatssecretaris aangeven welke concrete maatregelen ingezet en welke resultaten
bereikt zullen worden door het effectiever vormgeven van de opsporing van milieucriminaliteit,
zoals beschreven in de Veiligheidsagenda 2023–2026?
In de Veiligheidsagenda 2023–2026 staan afspraken en acties die eerder al buiten de
context van de Veiligheidsagenda 2023–2026 waren overeengekomen en zijn ingezet.
Het betreft bijvoorbeeld de inspanningen van alle betrokken partners om het VTH- stelsel
beter te laten functioneren en om de opsporing van milieucriminaliteit door de politie
en de andere strafrechtelijke en bestuursrechtelijke handhavende partijen effectiever
vorm te geven. Dit gebeurt onder andere door opvolging van de aanbevelingen uit de
rapporten van de commissie Van Aartsen en de Algemene Rekenkamer. Het interbestuurlijk
programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH) speelt hierbij een belangrijke rol. Binnen
het IBP VTH vinden verschillende concrete acties plaats, zoals het formaliseren van
de Strategische Milieukamer.
De leden van de VVD-fractie lezen dat in veel gevallen de planning achterloopt ten
opzichte van de planning, zoals meegestuurd met het programmaplan. Zij lezen dat provincies,
ook na herhaaldelijk navragen, informatie ten aanzien van de basistaken laat of niet
aanleveren, en dat enkele provincies hebben aangegeven meer tijd nodig te hebben.
Kan de Staatssecretaris aangeven welke provincies dat zijn, welke zaken zij daarvoor
moeten uitzoeken en of zij inmiddels een totaalbeeld heeft? Kan zij dat totaalbeeld
delen met de Tweede Kamer?
In april 2022 heb ik provincies gevraagd om hun systeemrol als interbestuurlijk toezichthouder
op te pakken om ervoor te zorgen dat de uitvoering van alle gemeentelijke basistaken
ondergebracht wordt bij een omgevingsdienst. In reactie heeft een aantal provincies
aangegeven dat zij meer tijd nodig had om uit te zoeken wat de situatie binnen de
provincie was, om in gesprek te gaan met de betreffende gemeenten en om afspraken
te maken over het tijdstip van onderbrenging van de uitvoering van de basistaken bij
de omgevingsdienst. Deze tijd heb ik de provincies gegeven.
Inmiddels is er een volledig overzicht en is de uitvoering van het merendeel van de
basistaken per 1 januari 2023 door gemeenten aan de omgevingsdiensten overgedragen.
Door de provincies Zuid-Holland en Noord-Brabant is teruggekoppeld dat een aantal
gemeenten een deel van toezichttaken bij asbestverwijdering niet als basistaak interpreteert
en deze niet heeft ondergebracht bij een omgevingsdienst. Ik heb aangegeven dat deze
interpretatie onjuist is en dat de uitvoering van deze toezichttaken alsnog bij de
omgevingsdiensten ondergebracht moet worden. Ik houd een vinger aan de pols dat de
betreffende gemeenten deze taken alsnog onderbrengen. Daarnaast ga ik met de provincie
Noord-Holland in gesprek over een verschil van interpretatie van het basistakenpakket.
Dit verschil ziet onder andere op het afhandelen van meldingen en het toezicht op
type A-bedrijven en type B-bedrijven.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het basistakenpakket in een circulaire in februari
wordt gepubliceerd. Kan de Staatssecretaris deze circulaire naar de Tweede Kamer toesturen?
Circulaire basistakenpakket is bedoeld om de nota van toelichting bij het besluit
omgevingsrecht over basistaken te verduidelijken. De circulaire is geen fysiek document,
maar is gepubliceerd op de site van het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO)2.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er zes pijlerplannen zullen worden vastgesteld
in de stuurgroep op 17 januari 2023. Deze leden vragen of deze pijlerplannen met de
Tweede Kamer gedeeld kunnen worden.
De pijlerplannen van het IBP VTH zijn door de stuurgroep IBP VTH goedgekeurd. Deze
pijlerplannen zijn bij deze brief gevoegd. Hierbij zijn de namen van de betrokken
medewerkers uit privacyoverwegingen weggelakt.
De leden van de VVD-fractie lezen dat in de verkenning wordt geconcludeerd dat de
huidige informatie- en kennisinfrastructuur divers en uiteenlopend is georganiseerd
en dat kennis niet integraal ontsloten wordt. Tevens ontbreekt het aan een eenduidige
visie en uniforme regie. Deze leden vragen de Staatssecretaris wat de rol is van de
stelselverantwoordelijke in dezen. Op welke manier zou, in de ogen van de Staatssecretaris,
uniforme regie en een eenduidige visie tot stand moeten komen?
Momenteel werkt het IBP VTH in pijler 4 (kennisinfrastructuur) aan een visie op kennismanagement
in het VTH-stelsel. Deze biedt onder andere inzicht in de integrale ontsluiting van
kennis en maakt de rol van de stelselverantwoordelijke voor het kennismanagement in
het VTH-stelsel expliciet.
Kan de Staatssecretaris aangeven op welke manier de aanpak van pijler 4 zich verhoudt
tot de opmerkingen onder punt f uit de rapportage van de commissie- Van Aartsen waarbij
zij o.a. aangeeft over te gaan tot het verplichten van informatie-uitwisseling?
Binnen het IBP VTH wordt onderscheid gemaakt tussen informatie-uitwisseling en datakwaliteit
enerzijds en kennisinfrastructuur anderzijds. Pijler 4 (kennisinfrastructuur) staat
in het teken van kennisdeling en werkt aan het organiseren en faciliteren van kennis.
Het beschikbaar hebben van data en informatie-uitwisseling is van belang bij het ontwikkelen
van kennis. Er is dan ook sprake van een nauw verband tussen pijler 4 (kennisinfrastructuur)
en pijler 3 (informatie-uitwisseling en datakwaliteit). Zo worden in de aanpak van
pijler 4 (kennisinfrastructuur) de resultaten van pijler 3 (informatie-uitwisseling
en datakwaliteit) meegenomen in de kennisinfrastructuur. Dit kan deels via de al geldende
wettelijk verplichte informatiedeling gerealiseerd worden.
De leden van de VVD-fractie lezen in de verkenning over bestaande kennisnetwerken,
zoals het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO), Kennisnet ODNL, PleK en BRZO+. Deze
leden lezen in de verkenning niet over het bij een deel van de omgevingsdiensten operationele
systeem, bekend onder de naam Altijd Actuele Digitale Vergunning (AADV). Kan de Staatssecretaris
aangeven op welke wijze de AADV onderdeel is van de besprekingen binnen het IBP en
kan zij aangeven waarom dat systeem niet genoemd is in de verkenning? Kan zij aangeven
welke kansen AADV biedt en wat ervoor nodig is om dat systeem landelijk uit te rollen?
Het traject van de Altijd Actuele Digitale Vergunning (AADV) is zowel bij mij als
bij de deelnemers aan het IBP VTH bekend. Pijler 3 (informatie-uitwisseling en datakwaliteit)
van het IBP VTH voert een analyse en verkenning uit naar de mogelijke rol van AADV
in de verbetering van de informatievoorziening van het VTH-stelsel. Daarbij is het
doorontwikkelen van AADV onderdeel van deze pijler.
Daarnaast laat de provincie Noord-Holland – in opdracht van het Bestuurlijk Omgevingsberaad
– op dit moment een onderzoek uitvoeren welke meerwaarde partijen in het VTH-stelsel
zien om AADV op landelijke schaal uit te rollen en op welke wijze en onder welke condities
dit dan vorm kan krijgen. Het IBP VTH neemt de uitkomsten van dit onderzoek mee in
haar analyse en verkenning.
De leden van de VVD-fractie lezen dat naar aanleiding van de motie van het lid Haverkort
c.s. (Kamerstuk 22 343, nr. 341) overleg geweest is met Omgevingsdienst NL (ODNL) en dat het moeilijk is om te voorspellen
hoeveel vergunningen er de komende vijf jaar zullen worden aangevraagd. Ook lezen
deze leden dat er een arbeidsmarktcampagne is gestart, zodat er voldoende gekwalificeerd
personeel is voor het behandelen van vergunningaanvragen. Kan de Staatssecretaris
aangeven wanneer er voldoende gekwalificeerd personeel is, als onbekend is hoeveel
vergunningaanvragen er zullen komen?
Binnen het IBP VTH wordt in pijler 1 (robuuste omgevingsdiensten en financiering)
onderzocht welke criteria aan omgevingsdiensten gesteld moeten worden als het gaat
om voldoende kritische massa. Voldoende gekwalificeerd personeel is één van die criteria.
Ook wordt bekeken of de huidige set van kwaliteitscriteria moet worden aangepast door
de komst van de Omgevingswet.
Is zij het met deze leden eens dat «navragen bij ODNL» iets heel anders is dan «onderzoeken
welke extra maatregelen kunnen worden genomen om ervoor te zorgen dat de energietransitie
en de circulaire economie niet in gevaar komen door ontbrekende vergunningen»?
Ja, daar ben ik het mee eens. Voor het nemen van maatregelen verken ik met de Minister
van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en de Minister voor Klimaat en Energie (KenE)
de mogelijkheden om de vergunningverlening te versnellen. Ik verwacht dat deze verkenning
eind maart a.s. aan de Tweede Kamer wordt toegezonden. Daarnaast werken we samen aan
maatwerkafspraken voor de 20 grootste industriële vervuilers. Hierbij is ook aandacht
voor een goede voorbereiding van de vergunningaanvraag via het vooroverleg tussen
vergunningaanvrager en vergunningverlener.
Kan de Staatssecretaris aangeven hoeveel vergunningen er momenteel per omgevingsdienst
worden beheerd?
Het is op dit moment niet mogelijk om aan te geven hoeveel vergunningen er per omgevingsdienst
beheerd worden. Wel is in het rapport Omgevingsdiensten in Beeld3 in kaart gebracht hoeveel inrichtingen onder een omgevingsdienst vallen, om welke
type inrichtingen het gaat en hoeveel vergunningen in 2020 door een omgevingsdienst
zijn afgegeven. Dit jaar wordt het op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
(Wabo) verplichte tweejaarlijks onderzoek naar de kwaliteit van de uitvoering van
VTH uitgevoerd. Hierbij wordt onder andere het rapport Omgevingsdiensten in Beeld
geactualiseerd. De verschillende vergunningen in beheer worden in het onderzoek meegenomen.
Overigens is het zo dat één inrichting meerdere losse vergunningen kan hebben en daarmee
een omgevingsdienst dus per inrichting meerdere vergunningen beheert.
Kan de Staatssecretaris aangeven hoeveel aanvragen er momenteel per omgevingsdienst
in behandeling zijn en kan de Staatssecretaris opnieuw met de provincies en de omgevingsdiensten
in overleg om daadwerkelijk te onderzoeken hoeveel vergunningaanvragen zij de komende
jaren verwachten?
Dit jaar wordt het op grond van de Wabo verplichte tweejaarlijks onderzoek naar de
kwaliteit van de uitvoering van VTH uitgevoerd. In dit onderzoek wordt de vraag meegenomen
hoeveel aanvragen er momenteel per omgevingsdienst in behandeling zijn. Ik verwacht
het onderzoek na de zomer aan de Tweede Kamer te kunnen sturen.
Kan de Staatssecretaris aangeven wat momenteel de doorlooptijd is van een vergunningaanvraag
voor een Brzo-bedrijf?
Bedrijven vallend onder het Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo) hebben te maken
met meerdere soorten vergunningen. Deze vergunningen worden voorbereid met de reguliere
of uitgebreide procedure zoals opgenomen in titel 4.1 en afdeling 3.4 van de Algemene
wet bestuursrecht (Awb). De aard en omvang van de aanvraag bepaalt welke procedure
van kracht is. De termijnen waarbinnen een vergunning dient te worden verstrekt zijn
vastgelegd in de Awb. Voor de reguliere procedure is de beslistermijn maximaal 8 weken
en voor de uitgebreide procedure 6 maanden. Beide procedures kennen een wettelijke
mogelijkheid tot verlenging van de beslistermijn. Daarnaast kan de beslistermijn worden
opgeschort, bijvoorbeeld in het geval dat aanvulling van de aanvraag noodzakelijk
is.
Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat er een maximale termijn zou moeten
zijn voor de doorlooptijd van een Brzo-vergunningsaanvraag? Zo ja, welke termijn zou daar maximaal voor moeten staan? Is de Staatssecretaris
op de hoogte van het feit dat diverse bedrijven vele maanden en soms meer dan een
jaar moeten wachten op een reactie van de omgevingsdienst of provincie op hun aanvraag?
Ja, ik ben het hiermee eens en deze maximale termijn bestaat reeds via het bepaalde
in de Awb. Brzo-bedrijven zijn bedrijven die zeer risicovolle activiteiten ontplooien.
Een gedegen vergunningverleningsproces is daarom noodzakelijk.
Daarbij hebben Brzo-bedrijven te maken met meerdere soorten vergunningen. Deze vergunningen
worden voorbereid met de reguliere of uitgebreide procedure zoals opgenomen in titel
4.1 en afdeling 3.4 van de Awb. De aard en omvang van de aanvraag bepaalt welke procedure
van kracht is. De termijnen waarbinnen een vergunning dient te worden verstrekt zijn
vastgelegd in de Awb. Voor de reguliere procedure is de beslistermijn maximaal 8 weken
en voor de uitgebreide procedure 6 maanden. Beide procedures kennen een wettelijke
mogelijkheid tot verlenging van de beslistermijn. Daarnaast kan de beslistermijn worden
opgeschort, bijvoorbeeld in het geval dat aanvulling van de aanvraag noodzakelijk
is. Dit leidt dan tot vertraging in het vergunningverleningsproces. Ook veranderen
bedrijfsplannen over ontwerp, aanleg en inrichting veelvuldig. Dat leidt tot vertraging
omdat dan aanvullende stukken moeten worden ingediend.
Ik ben van mening dat bevoegd gezagen zich moeten inspannen zo spoedig mogelijk de
vergunningsprocedure te doorlopen en daarbij de hierboven vastgestelde wettelijke
termijnen te volgen. Met een zo goed mogelijk afgestemd vergunningverleningsproces
met respect voor elkaars taken en rollen moet het mogelijk zijn om de gewenste snelheid
te krijgen.
Overigens biedt de Awb ook de mogelijkheid aan aanvragers om bij het verstrijken van
de beslistermijn de rechter te verzoeken om een dwangsom aan het bevoegd gezag op
te leggen. Uiteindelijk kan de aanvrager via een juridische procedure ook het uitblijven
van een besluit aanvechten.
Kan de Staatssecretaris aangeven wat er in het programmaplan van het IBP aan maatregelen
is voorzien om deze reactietijden te verkorten?
In het programmaplan van het IBP VTH zijn geen afspraken gemaakt over het verkorten
van reactietijden. Zoals in het vorige antwoord is aangegeven, schrijft de Awb maximale
termijnen voor. Daarnaast hebben zowel het bedrijf als omwonenden belang bij inspraak
en het borgen van een goede vergunningverlening. Onderdelen van het IBP VTH dragen
bij aan een tijdige vergunningverlening, bijvoorbeeld de arbeidsmarktcampagne, de
criteria voor de robuustheid van omgevingsdiensten, kennisuitwisseling en informatievoorziening.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er momenteel gewerkt wordt aan een vergunningenstrategie.
Kan de Staatssecretaris aangeven wat daaronder verstaan wordt, welke resultaten een
dergelijke strategie op zal leveren en wanneer deze gedeeld kan worden met de Tweede
Kamer?
Omgevingsdienst NL (ODNL) stelt de landelijke vergunningenstrategie (LVS) op. De LVS
streeft naar een meer uniforme manier van vergunningverlening. Het zorgt voor een
meer uniforme toetsing van meldingen, vergunningaanvragen en actualisaties van vergunningen.
In de LVS worden risico's geïndexeerd op gebieden zoals externe veiligheid, lucht
en geluid. Naast een efficiënte en meer effectieve werkwijze zorgt de LVS door het
duidelijk in kaart brengen van risico's voor een betere bescherming van de fysieke
leefomgeving. De oplevering van de LVS door ODNL is gepland voor het tweede kwartaal
van 2023. Na publicatie van de LVS deel ik deze met de Tweede Kamer.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de verkenning naar het versnellen van de vergunningverlening
pas in het eerste kwartaal van 2023 zal worden toegezonden. Daarbij lezen deze leden
dat de Minister van Economische Zaken de doorlooptijd breder wil beschouwen en om
die reden de reactie op de motie van de leden Boucke en Erkens (Kamerstuk 29 826, nr. 137) uitstelt. Deze leden vragen de Staatssecretaris welke bredere beschouwing hierbij
bedoeld wordt. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe het overleg met de Minister van
Economische Zaken heeft plaatsgevonden en hoe de motie van de leden Boucke en Erkens
zich verhoudt tot de toezegging van 12 oktober 2022 die specifiek gaat over het vergunningsverleningsproces
met betrekking tot de winning van zand en grind?
De verkenning naar het versnellen van vergunningverlening wordt uitgevoerd binnen
het huidige en voorziene (Omgevingswet) wettelijke stelsel voor milieuvergunningen
die bedrijven nodig hebben. Als het gaat om de energietransitie is er veelal sprake
van samenloop met ruimtelijke procedures en procedures om aansluitingen te realiseren
op infrastructurele projecten. De Ministers van EZK en voor KenE staan voor deze laatste
punten aan de lat.
Ik heb geregeld contact met de Ministers van EZK en voor KenE over dit onderwerp.
In het kader van het versnellen van vergunningverlening is ambtelijk een werkgroep
gevormd.
Na signalen vanuit de oppervlaktedelfstoffenbranche ben ik gestart met een verkenning
van de mogelijke knelpunten en oplossingen in de vergunningverlening omtrent winning
van zand en grind. Na uitgebreide gesprekken met zowel de branchevereniging Cascade
als de betrokken provincies kunnen er geen knelpunten in de verlening van aangevraagde
vergunningen vastgesteld worden.
Kan de Staatssecretaris aangeven wanneer de Kamer geïnformeerd wordt over de behoefte
aan winning van zand en grind, zoals toegezegd in de beantwoording op de vragen van
de leden Koerhuis, Haverkort en De Groot op 28 april 2022 (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 2572)?
Om de maatschappelijk ingrijpende energietransitie, transities naar een circulaire
economie en de woningbouwopgave mee te kunnen wegen in de prognoses van de vraag naar
zand en grind moet uitgebreid onderzoek worden gedaan. De resultaten worden eind van
de zomer verwacht. De Tweede Kamer wordt dan over het resultaat geïnformeerd.
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de D66 fractie merken op dat een effectief en efficiënt VTH-stelsel onmisbaar
is om adequaat op te kunnen treden tegen milieucriminaliteit en om onze gezondheid
te beschermen tegen schadelijke stoffen die vrijkomen bij bedrijfsprocessen, verkeer
of landbouw.
De leden van de D66-fractie hebben nog wel enkele vragen. Wat is het algemene beeld
van de Staatssecretaris bij de voortgang van het IBP tot dusver? Welke concrete stappen
zijn er tot dusver gezet en hoe kijkt de Staatssecretaris naar de opgelopen vertraging?
Het is mijn beeld dat alle partijen in het VTH-stelsel de noodzaak en urgentie voelen
om het VTH-stelsel te verbeteren door opvolging van de aanbevelingen van de commissie
Van Aartsen. Alle partijen werken hier hard aan in het IBP VTH. Op basis van de voortgangsrapportage
en de gevoerde gesprekken heb ik vertrouwen in de voortgang van alle acties van het
IBP VTH. Hierbij besef ik dat het een kritisch tijdspad is. Ik houd dit tijdspad nauw
in de gaten. Mocht het tijdspad niet gehaald worden, dan zal ik als stelselverantwoordelijke
de nodige stappen zetten om de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen op te volgen.
De concrete stappen die zijn gezet, zijn weergegeven in de voortgangsrapportage die
ik u op 16 januari jl. toestuurde (Kamerstuk 22 343, nr. 351).
De leden van de D66-fractie hebben tevens vragen over de recente berichtgeving over
het VTH-stelsel en specifiek over de rol van de ILT. Hoe kijkt de Staatssecretaris
naar de recente berichtgeving dat uit eigen onderzoek van het ILT blijkt dat in veel
sectoren, van scheepvaart tot de chemie, de veiligheid niet gegarandeerd kan worden?
En hoe kijkt de Staatssecretaris naar het huidige systeem van werken van de ILT met
een veelvoud aan certificerende instellingen?
Op 27 januari jl. heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat de Tweede Kamer
een brief gestuurd als reactie op het signaal van de Inspectie Leefomgeving en Transport
(ILT).4 In deze brief is aangegeven dat de Tweede Kamer binnen drie maanden wordt geïnformeerd
over de voorgang. In mijn brief aan de Tweede Kamer over de versterking van het stelsel
kwaliteitsborging in het bodembeheer van 4 april jl. heb ik aangegeven dat het publiek-private
karakter van dat stelsel zelf niet ter discussie staat.5
Hoe is het toezicht op deze instellingen geborgd?
Bij instellingen die een rol spelen bij nationale of Europeesrechtelijke wetgeving
is het kabinetsstandpunt «Conformiteitsbeoordeling en Accreditatie» van toepassing.
Dat schrijft voor dat er publiek toezicht moet zijn op de wettelijk aangewezen instellingen.
Voor de Europese wetgeving geldt dat vanuit de verordening Markttoezicht of specifieke
wetgeving dit toezicht is voorgeschreven.
De leden van de D66-fractie vinden dat het, om goed te kunnen samenwerken, cruciaal
is dat omgevingsdiensten en ketenpartners op een betrouwbare manier informatie met
elkaar kunnen delen. Om goed samen te kunnen werken is een, met privacy waarborgen
omkleed, gedeeld informatiesysteem nodig waarvan alle bestuurlijke en strafrechtelijke
diensten die betrokken zijn bij opsporing en handhaving van milieucriminaliteit gebruik
kunnen maken. Hierover hebben deze leden nog een aantal vragen. Hoe staat het met
de uitvoering van motie van de leden Hagen en Sneller (Kamerstuk 22 343, nr. 329) over een gedeeld informatiesysteem voor alle bestuurlijke en strafrechtelijke diensten
die zijn betrokken bij opsporing en handhaving rond milieucriminaliteit? Hoe ver is
de Staatssecretaris met het in de Omgevingswet vastleggen dat Inspectieview het verplichte
systeem wordt om informatie te delen voor de gehele VTH-keten? Welke stappen heeft
de Staatssecretaris reeds gezet en welke stappen moeten nog worden gezet?
De opvolging van motie van de leden Hagen en Sneller is ondergebracht in pijler 3
(informatie- uitwisseling en datakwaliteit) van het IBP VTH. Zoals aangegeven in de
beantwoording van de Kamervragen in september 20226 is deze pijler bezig met het in kaart brengen van het informatielandschap van het
VTH-stelsel. Dit gebeurt door het afnemen van interviews met alle partijen uit het
stelsel. Dit informatielandschap zal mede de grondslag zijn voor het formuleren van
verbetervoorstellen voor de informatievoorziening van het VTH-stelsel en de wijze
waarop invulling aan genoemde motie wordt gegeven. Dit kunnen bijvoorbeeld technische
maatregelen zijn zoals het inrichten van een centraal systeem en/of het koppelen of
uitbreiden van systemen. Maar bijvoorbeeld ook het maken van stelselbrede afspraken
– zoals bijvoorbeeld over standaarden, definities en informatiemodellen – waardoor
gegevens gemakkelijker tussen organisaties gedeeld kunnen worden en beter bruikbaar
zijn.
Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen in september 2022 verwacht
ik halverwege 2023 meer concreet te kunnen aangeven hoe de motie wordt ingevuld.
De voorbereidingen voor een wijziging van de Omgevingswet (Ow) en daaronder behorende
regelingen om tot aansluiting op Inspectieview te verplichten zijn gestart.
In de voortgangsrapportage geeft de Staatssecretaris aan dat een aantal zaken zullen
worden benoemd in de visie kennismanagement. Wanneer kunnen we deze verwachten? Waarom
is hiervoor gekozen, aangezien de planning hierdoor minimaal twaalf maanden vertraging
lijkt op te lopen volgens de voortgangsrapportage?
Het traject voor de visie kennismanagement is opgestart in december 2022. De oplevering
van het rapport wordt verwacht in april 2023. Na vaststelling in de stuurgroep en
bestuurlijke overleg van het IBP VTH wordt het rapport voor de zomer aangeboden aan
de Tweede Kamer.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat milieucriminaliteit zowel voor onze
gezondheid als voor ons milieu een groot risico is. Deze leden zijn dan ook blij dat
er extra geld wordt uitgetrokken in het coalitieakkoord om de ILT en de strafketen
te versterken. Over de strafketen en het aanpakken van milieucriminaliteit hebben
deze leden een tweetal vragen. Zijn er al keteneffecten zichtbaar (bijvoorbeeld het
aantal milieucriminaliteitzaken bij het OM) van de investeringen in het VTH-stelsel,
de ILT, politie en justitie uit het coalitieakkoord? Zo nee, wat is de verwachting
van de Staatssecretaris?
De keteneffecten zijn op dit moment nog niet zichtbaar. De verwachting is dat de eerste
effecten van de investeringen dit jaar zichtbaar worden als de investeringen concreet
zijn benut en de eerste resultaten ervan inzichtelijk worden.
Het coalitieakkoord heeft een bedrag van 2 miljoen euro oplopend naar 6 miljoen euro
in 2024 gereserveerd voor de versterking van de aanpak van milieucriminaliteit door
de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De capaciteit van de ILT Inlichtingen-
en Opsporingsdienst is inmiddels en wordt nog verder uitgebreid met dit extra geld.
Daarnaast wordt 2 miljoen euro geïnvesteerd in het OM voor de opsporing en vervolging
van milieuzaken. Binnen pijler 2 (bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving
en vervolging) van het IBP VTH lopen diverse acties om de keten verder te versterken.
Zijn politie, OM en zittende magistratuur voldoende geëquipeerd om een (verwachte)
toestroom aan nieuwe zaken aan te kunnen?
De vraag over capaciteit en prioritering speelt breder binnen de strafrechtketen.
Hier wordt hard aan gewerkt. Als het gaat om de aanpak van milieucriminaliteit is
2 miljoen euro geïnvesteerd in het OM voor de opsporing en vervolging van milieuzaken.
Binnen de politie wordt daarnaast hard gewerkt aan de bezetting en sturing van de
opsporingscapaciteit voor milieucriminaliteit. Dit is onderdeel van het IBP VTH en
de opvolging van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen.
Hoe is de Staatssecretaris van plan opvolging te gaan geven aan de motie van de leden
Hagen en Sneller (Kamerstuk 22 343, nr. 344) over in de Wet op de economische delicten opnemen dat sancties op milieudelicten
doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend moeten zijn?
De Minister van JenV pakt deze motie op. Zij zal opdracht geven voor een wetenschappelijk
onderzoek naar de huidige wijze en effectiviteit van straffen bij milieufeiten. In
het onderzoek wordt meegenomen hoe opvolging aan de motie kan worden gegeven.
Daarnaast is op dit moment in Europees verband een herziening van Richtlijn 2008/99/EG
in voorbereiding. Hierbij worden ook de sanctiemogelijkheden voor milieudelicten tegen
het licht gehouden. Bij de implementatie van deze richtlijn wordt ook naar de hoogte
van de sancties voor milieudelicten gekeken.7
De leden van de D66-fractie vinden dat om adequaat en effectief op te kunnen treden,
het belangrijk is dat alle omgevingsdiensten beschikken over het juiste takenpakket
en mandaat. Deze leden vinden het belangrijk dat er snel helderheid wordt geboden
over het takenpakket en het mandaat van de omgevingsdiensten. Hierover hebben deze
leden enkele vragen. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe zij een eensluidend mandaat
voor alle omgevingsdiensten krijgt, zonder dat dit geborgd is in wet- en regelgeving?
Dan blijft het juridisch mandaat toch bij gemeenten liggen en is er sprake van politieke
willekeur van de aanpak van bijvoorbeeld milieucriminaliteit?
Provincies en gemeenten zijn bevoegd gezag voor VTH voor milieu en bepalen daarmee
(de omvang van) het mandaat dat zij aan omgevingsdiensten geven. Voor deze mandaatverlening
gelden de bepalingen van de Awb. In pijler 5 (onafhankelijke uitvoering van toezicht
en handhaving) van het IBP VTH wordt gewerkt aan een uniform mandaat. Hiervoor wordt
in het tweede kwartaal van 2023 een voorstel voorgelegd aan de stuurgroep en het bestuurlijk
overleg IBP VTH.
In de brief geeft de Staatssecretaris aan dat zij eind januari een totaalbeeld zou
hebben van het beleggen van de uitvoering van alle basistaken door gemeenten bij omgevingsdiensten.
Heeft de Staatssecretaris hier inmiddels een overzicht van?
Inmiddels is er een volledig overzicht en is de uitvoering van het merendeel van de
basistaken per 1 januari 2023 door gemeenten aan de omgevingsdiensten overgedragen.
Door de provincies Zuid-Holland en Noord-Brabant is teruggekoppeld dat een aantal
gemeenten een deel van toezichttaken bij asbestverwijdering niet als basistaak interpreteert
en deze niet heeft ondergebracht bij een omgevingsdienst. Ik heb aangegeven dat deze
interpretatie onjuist is en dat de uitvoering van deze toezichttaken alsnog bij de
omgevingsdiensten ondergebracht moet worden. Ik houd een vinger aan de pols dat de
betreffende gemeenten deze taken alsnog onderbrengen. Daarnaast ga ik met de provincie
Noord-Holland in gesprek over een verschil van interpretatie van het basistakenpakket.
Dit verschil ziet onder andere op het afhandelen van meldingen en het toezicht op
type A-bedrijven en type B-bedrijven.
Hoe staat het nu met de opvolging van de concrete aanbeveling van Van Aartsen dat
een directeur van een omgevingsdienst zelfstandig moet kunnen overgaan tot handhaving
(zonder tussenkomst van het bevoegd gezag)? Is hiervoor aanpassing van wet- en regelgeving
nodig?
Dit is onderdeel van de uitwerking van een uniform mandaat. Provincies en gemeenten
zijn bevoegd gezag voor VTH voor milieu en bepalen daarmee (de omvang van) het mandaat
dat zij aan omgevingsdiensten geven. Voor deze mandaatverlening gelden de bepalingen
van de Awb. In pijler 5 (onafhankelijke uitvoering van toezicht en handhaving) van
het IBP VTH wordt gewerkt aan een uniform mandaat. Hiervoor wordt in het tweede kwartaal
van 2023 een voorstel voorgelegd aan de stuurgroep en het bestuurlijk overleg IBP VTH.
De leden van de D66-fractie hebben daarnaast nog een aantal overige vragen. In het
overzicht van acties geeft de Staatssecretaris aan dat er een notitie is voorgelegd
aan de stuurgroep. Zijn hierin ook andere opties opgenomen/worden er ook andere opties
besproken dan het samen laten vallen van de grenzen van de omgevingsdiensten met de
grenzen van de veiligheidsregio’s?
Ja, in deze notitie zijn ook andere opties opgenomen. Op dit moment wordt in eerste
instantie gekeken naar de minimale inhoudelijke criteria voor kritische massa waaraan
een omgevingsdienst moet voldoen om zo te bepalen welke omgevingsdiensten opgeschaald
moeten worden.
In de voortgangsrapportage geeft de Staatssecretaris aan dat uiterlijk 1 december
2022 data moesten zijn aangeleverd voor het opzetten van pilots op het gebied van
landelijke normfinanciering. Hoe staat het hier nu mee en is er reeds zicht op concrete
pilots?
In de voortgangsrapportage is aangegeven dat voor 1 december jl. de omgevingsdiensten
gegevens aangeleverd moesten hebben. Deze gegevens zijn aangeleverd en geanalyseerd.
Hierbij is gebleken dat uit deze gegevens geen vergelijking kan worden gemaakt van
de bekostiging van omgevingsdiensten. Dit komt door verschillende uitgangspunten,
definities en financieringssystematieken die de omgevingsdiensten hanteren. Daarom
vindt op dit moment een vervolg uitvraag plaats waarna de vergelijking in mei a.s.
wordt afgerond.
Is er reeds een overzicht van de thematische onderzoeken die uitgevoerd zullen worden
(zoals genoemd bij aanbeveling 9)?
Ja, de ILT heeft een eerste inventarisatie gemaakt voor de thematische onderzoeken.
Dit is een indicatieve lijst van mogelijke onderzoeken. De ILT beslist zelf welke
onderwerpen prioriteit krijgen. Dit hangt onder andere af van signalen uit de praktijk
(bijvoorbeeld van omgevingsdiensten) of als zich incidenten voordoen.
Op welke manier heeft de Staatssecretaris tot dusver opvolging gegeven aan motie van
het lid Haverkort c.s. (Kamerstuk 22 343, nr. 341) over voorkomen dat de energietransitie en de circulaire economie in gevaar komen
door ontbrekende vergunningen?
Zoals aangegeven in mijn brief van 16 januari jl. is geen concrete voorspelling te
geven van toekomstige vergunningaanvragen.8 Het aantal vergunningaanvragen wordt bepaald door het aantal initiatieven vanuit
het bedrijfsleven. Door de huidige complexe situatie van de snelle ontwikkelingen
op het gebied van de energietransitie is het niet mogelijk om te voorspellen hoeveel
vergunningen de komende vijf jaar worden aangevraagd. In het kader van het IBP VTH
werk ik met partijen samen aan het versterken van het VTH-stelsel en de omgevingsdiensten.
Het beschikbaar hebben en werven van voldoende gekwalificeerd personeel om ook de
uitdagingen van de toekomst aan te kunnen gaan, is hier onderdeel van.
Met de specifieke uitkering (SPUK) aan omgevingsdiensten wordt mede ingezet op het
werven van gekwalificeerd personeel, waardoor omgevingsdiensten voldoende capaciteit
hebben.
De termijn om zowel de gedachtevorming als de besluitvorming over dit complexe en
bestuurlijk gevoelige onderwerp te realiseren, bleek te kort te zijn. Daarom heeft
het pijlerteam een notitie opgesteld waarover een uitspraak wordt gevraagd van het
bestuurlijk overleg. In de stuurgroep van 15 november en op het bestuurlijk overleg
van 24 november wordt deze notitie voorgelegd. Kan de Staatssecretaris aangeven in
hoeverre de Minister van Binnenlandse Zaken bij deze zaak is aangesloten?
Het Ministerie van BZK is actief betrokken bij het IBP VTH. Zo is zij ambtelijk actief
betrokken in de pijlers 1 (robuuste omgevingsdiensten en financiering), 5 (onafhankelijke
uitvoering van toezicht en handhaving) en 6 (monitoring kwaliteit milieutoezicht)
van het IBP VTH. Daarnaast neemt het Ministerie van BZK deel aan de stuurgroep van
het IBP VTH.
Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het belangrijk dat de eerste twee aanbevelingen
spoedig worden uitgevoerd. Het formuleren van landelijke criteria voor effectieve
en efficiënte omgevingsdiensten om de ondergrens van omgevingsdiensten te verhogen
én het formuleren van minimum kwaliteitscriteria zouden een eerste stap moeten zijn
om het stelsel te verbeteren. Deelt de Staatssecretaris die mening?
Ja, ik deel die mening. Het formuleren van landelijke criteria voor effectieve en
efficiënte omgevingsdiensten om de ondergrens van omgevingsdiensten te verhogen én
het formuleren van minimum kwaliteitscriteria worden in het tweede kwartaal van 2023
uitgevoerd, ter besluitvorming voorgelegd aan de stuurgroep en het bestuurlijk overleg
IBP VTH en vastgelegd.
Aangezien het rapport van de commissie-Van Aartsen al bijna twee jaar geleden is verschenen,
vragen deze leden waarom er nog niet aan de ambitie is voldaan om het formuleren van
die criteria al in het vierde kwartaal van 2022 af te ronden.
Gaat het nog wel lukken om deze afspraken te maken, zodat er tijdig kan worden voldaan
aan de uitvoering van die afspraken nog dit jaar?
Het IBP VTH is van start gegaan in augustus 2022. Er is direct begonnen met de uitwerking
van de criteria. Vanwege de noodzakelijke betrokkenheid van alle partijen in het IBP VTH
inclusief de regionale besturen was de termijn van het vierde kwartaal niet haalbaar.
In het tweede kwartaal van 2023 wordt de besluitvorming met betrokkenheid van alle
partijen afgerond.
De urgentie om te komen tot criteria is duidelijk. Het is een kritisch tijdpad, maar
op basis van de voortgangsrapportage en de gevoerde gesprekken heb ik er vertrouwen
in dat de criteria conform de voortgangsrapportage tot stand komen.
Vragen en opmerkingen van de PvdD-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat de conclusies van de
commissie-Van Aartsen in het rapport «Om de Leefomgeving» niet mals waren. Zo constateerde
de commissie dat het VTH-stelsel wordt gekenmerkt door fragmentatie en vrijblijvendheid,
waardoor omgevingsdiensten hun rol niet kunnen invullen, zoals de bedoeling is. Inmiddels
zijn er al bijna twee jaar verstreken sinds het rapport is gepubliceerd, en hoewel
er aan de slag is gegaan met het uitvoeren van de aanbevelingen, zien deze leden ook
dat er veel vertraging optreedt bij het uitvoeren van de aanbevelingen. Wat gaat de
Staatssecretaris doen, zodat de vertraging zoveel mogelijk beperkt blijft en alle
tien de aanbevelingen worden uitgevoerd, uiterlijk binnen twee jaar vanaf de start
van het IBP VTH-stelsel?
Het is mijn beeld dat alle partijen in het VTH-stelsel de noodzaak en urgentie voelen
om het VTH-stelsel te verbeteren door opvolging van de aanbevelingen van de commissie
Van Aartsen. Alle partijen werken hier hard aan in het IBP VTH. Op basis van de voortgangsrapportage
en de gesprekken heb ik vertrouwen in de voortgang van alle acties van het IBP VTH.
Hierbij besef ik dat het een kritisch tijdspad is. Ik houd dit tijdspad nauw in de
gaten. Mocht het tijdspad niet gehaald worden, dan zal ik als stelselverantwoordelijke
de nodige stappen zetten om de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen op te volgen.
En hoe kan het dat er nog steeds geen duidelijkheid is of alle gemeenten hetzelfde
basistakenpakket bij de omgevingsdiensten hebben belegd? Waarom verloopt dit zo traag?
In april 2022 heb ik provincies gevraagd om hun systeemrol als interbestuurlijk toezichthouder
op te pakken om ervoor te zorgen dat de uitvoering van alle gemeentelijke basistaken
ondergebracht wordt bij een omgevingsdienst. In reactie heeft een aantal provincies
aangegeven dat zij meer tijd nodig hadden om uit te zoeken wat de situatie binnen
de provincie was, om in gesprek te gaan met de betreffende gemeenten en om afspraken
te maken over het tijdstip van onderbrenging van de uitvoering van de basistaken bij
de omgevingsdienst. Deze tijd heb ik de provincies gegeven.
Inmiddels is er een volledig overzicht en is de uitvoering van het merendeel van de
basistaken per 1 januari 2023 door gemeenten aan de omgevingsdiensten overgedragen.
Door de provincies Zuid-Holland en Noord-Brabant is teruggekoppeld dat een aantal
gemeenten een deel van de toezichttaken bij asbestverwijdering niet als basistaak
interpreteert en deze niet heeft ondergebracht bij een omgevingsdienst. Ik heb aangegeven
dat deze interpretatie onjuist is en dat de uitvoering van deze toezichttaken alsnog
bij de omgevingsdiensten ondergebracht moet worden. Ik houd een vinger aan de pols
dat de betreffende gemeenten deze taken alsnog onderbrengen. Daarnaast ga ik met de
provincie Noord-Holland in gesprek over een verschil van interpretatie van het basistakenpakket.
Dit verschil ziet onder andere op het afhandelen van meldingen en het toezicht op
type A-bedrijven en type B-bedrijven.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen graag nog eens aanstippen dat
zij het niet eens zijn met hoe de Staatssecretaris uitvoering geeft aan aanbeveling
9; het «inrichten van Rijkstoezicht op omgevingsdiensten», gezien de Staatssecretaris
ervoor kiest de aanbeveling niet uit te voeren, zoals deze is bedoeld. Zo wordt er
geen Rijkstoezicht ingesteld, maar moeten omgevingsdiensten visitaties uitvoeren bij
elkaar. De Staatssecretaris heeft aangegeven dat onder andere de heer Van Aartsen
bereid is om te reflecteren op het proces en de resultaten van de uitvoering van zijn
aanbevelingen. Deze leden zijn benieuwd of de heer Van Aartsen al betrokken is geweest
bij de uitvoering van de aanbevelingen en wat zijn oordeel was over het proces en
de resultaten tot nu toe. Zeker gericht op de uitvoering van aanbeveling 9.
Periodiek reflecteer ik met de heer Van Aartsen en mevrouw Sorgdrager op de stand
van zaken en de wijze van opvolging van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen.
De heer Van Aartsen heeft aangegeven de inzet en intentie van het IBP VTH goed te
vinden. Hij heeft zorgen over het tempo van de opvolging van de aanbevelingen van
de commissie Van Aartsen. Over de opvolging van aanbeveling 9 heeft de commissie Van
Aartsen zich niet uitgelaten.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat sinds het rapport «Om
de Leefomgeving» is gepubliceerd, er nog steeds bedrijven zijn die – legaal en illegaal
– schade aan de leefomgeving veroorzaken door ziekmakende stoffen in het milieu te
brengen, zoals verschillende asfaltfabrieken, chemiebedrijf Chemours en staalfabrikant
Tata Steel. Wanneer gaat de Staatssecretaris met haar vuist op tafel slaan en het
milieu en de gezondheid van omwonenden daadwerkelijk beschermen? Is zij het met deze
leden eens dat alleen door keuzes te maken over welke activiteiten we nog toestaan,
het milieu en de gezondheid van omwonenden kunnen worden beschermd?
In talrijke (Europese) regelgeving worden normen vastgesteld die al dan niet een bandbreedte
omvatten. Het is aan bedrijven om aan deze normen te voldoen. Als stelselverantwoordelijke
zet ik mij in voor een gezonde en veilige leefomgeving. Ik verwacht daarom van bedrijven
dat zij zich houden aan de wettelijke normen en voorschriften. Het toezicht op en
de handhaving van deze wettelijke normen en voorschriften ligt bij het bevoegd gezag
(provincies en gemeenten). Wanneer het provinciaal bevoegd gezag dit onvoldoende oppakt,
kan ik provincies aanspreken via het interbestuurlijk toezicht. Provincies kunnen
op hun beurt via het interbestuurlijk toezicht gemeenten aanspreken.
Ook zijn deze leden benieuwd naar de reactie van de Staatssecretaris op het nieuws
dat een milieu-inspecteur die namens de omgevingsdienst toezicht hield op Tata Steel
is overgestapt naar Tata Steel. Herkent de Staatssecretaris dat het vaker voorkomt
dat toezichthouders overstappen naar bedrijven waar zij toezicht op hielden? En vindt
de Staatssecretaris het wenselijk dat alle kennis en kunde van hoe het er in een omgevingsdienst
aan toegaat daardoor bij bedrijven belanden? Wat gaat zij doen om dit soort overstappen
te voorkomen?
Het komt vaker voor dat een toezichthouder overstapt naar een onder toezicht staand
bedrijf. Ook trekken toezichthouders weleens personeelsleden van onder toezicht staande
bedrijven aan. Zowel bedrijven als toezichthouders zijn gebaat bij deskundige werknemers
met kennis van zaken. In principe is de werkwijze van toezicht openbaar en bekend
bij het bedrijf. Dit past bij een transparante en betrouwbare overheid. De persoon
in kwestie heeft niet in strijd met het arbeidscontract gehandeld. Deze casus geeft
geen aanleiding tot het nemen van maatregelen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen met betrekking tot de 18 miljoen
die is gereserveerd voor de versterking van het VTH-stelsel en de omgevingsdiensten,
of dit genoeg is. Heeft de Staatssecretaris hier al zicht op? Bereiken haar signalen
dat er meer budget nodig is om de aanbevelingen goed uit te kunnen voeren?
De versterking van het VTH-stelsel is vormgegeven door de opvolging van de aanbevelingen
van de commissie Van Aartsen. Dit is vertaald naar acties in het IBP VTH. Voor het
uitvoeren van alle acties van het IBP VTH is op dit moment voldoende budget beschikbaar.
Na afloop van het IBP VTH wordt duidelijk of de beschikbare middelen voldoende zijn
voor de structurele versterking van het VTH-stelsel. Op basis van gesprekken met alle
partijen in het VTH-stelsel en de voortgang van het IBP VTH zie ik nu geen budgettaire
knelpunten.
Is de verdeling van het huidige budget effectief? En kan de Staatssecretaris in kaart
brengen of en, zo ja, hoeveel extra budget er nodig is om de aanbevelingen uit te
voeren en daarmee de omgevingsdiensten te versterken?
Aan de hand van de acties die voortvloeien uit het IBP VTH is de beschikbare € 18 miljoen
verdeeld. Zo hebben alle omgevingsdiensten in 2022 een specifieke uitkering (SPUK)
ontvangen. Deze uitkering zetten zij in voor activiteiten die het IBP VTH ondersteunen.
Daarnaast heb ik in 2022 een subsidie van bijna € 1,5 miljoen aan Omgevingsdienst
NL verstrekt. Op dit moment wordt, mede op basis van de uitkomsten en inzet van het
IBP VTH, gekeken naar de meest effectieve wijze van besteding van de coalitieakkoordgelden
in 2023 en 2024.
En kan de Staatssecretaris in kaart brengen of en, zo ja, hoeveel extra budget er
nodig is om de aanbevelingen uit te voeren en daarmee de omgevingsdiensten te versterken?
Vooropgesteld staat dat de milieutaken sinds jaar en dag bij gemeenten en provincies
liggen. Gemeenten en provincies zijn eigenaar en opdrachtgever voor de omgevingsdiensten.
Vanuit die rol financieren zij omgevingsdiensten met middelen uit het provincie- en
gemeentefonds. Pijler 1 (robuuste omgevingsdiensten en financiering) van het IBP VTH
onderzoekt een normfinanciering voor de omgevingsdiensten. Daarbij worden de bijbehorende
taken en de structurele effecten van het IBP VTH in kaart gebracht. Daarnaast wordt
dit jaar het op grond van de Wabo verplichte tweejaarlijkse onderzoek naar de kwaliteit
van de uitvoering van VTH uitgevoerd. Na de afronding van deze onderzoeken wordt bekeken
of de budgettaire middelen toereikend zijn.
De leden van de Partij voor de Dierenfractie hebben daarnaast enkele vragen over de
signaalrapportage van de ILT over «Meer inzicht in en toezicht op certificering».
Deze leden lezen in de signaalrapportage dat de certificeringsstelsels waarbij de
ILT tekortkomingen heeft vastgesteld onder andere gaan over bodem en luchtverontreinigende
stoffen. Kan de Staatssecretaris uitleggen om wat voor certificaten het hier gaat
en voor welke activiteiten? Kan de Staatssecretaris uitsluiten dat er milieuschade
is opgetreden door de tekortkomingen in deze certificeringsstelsels? Zo ja, hoe kan
zij dit uitsluiten? Zo nee, waarom niet?
Waar de signaalrapportage spreekt van luchtverontreinigende stoffen is bedoeld het
stelsel voor certificering van het werken met gefluoreerde broeikasgassen op grond
van verordening (EU) nr. 517/2014. Deze verordening is uitgewerkt in het Besluit gefluoreerde
broeikasgassen en ozonlaagafbrekende stoffen en onderliggende regelgeving. Deze certificering
is erop gericht de lekkage van deze gassen die worden gebruikt in onder andere koelinstallaties
en warmtepompen te minimaliseren.
Het kan niet worden uitgesloten dat er milieuschade is opgetreden. Tegelijkertijd
kan de ILT ook niet direct nalatigheid of maatschappelijke schade vaststellen.
Zoals in het signaal van de ILT is aangegeven, heeft de ILT onvoldoende inzicht om
dat te beoordelen. De ILT heeft echter wel aanwijzingen dat in bepaalde sectoren onterecht
certificaten worden afgegeven. Mocht de ILT concrete schade aantreffen dan zal hiertegen
worden opgetreden.
En hoe verhoudt deze signaalrapportage en de bevindingen daarin zich tot het versterken
van het VTH-stelsel door het uitvoeren van de aanbevelingen van Van Aartsen?
Zowel de signaalrapportage van de ILT als de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen
geven aanleiding om kritisch te kijken naar de VTH-keten. Met het programma Versterking
kwaliteitsborging in het bodembeheer en het IBP VTH werk ik aan een versterking van
de VTH-keten, waarbij in het eerstgenoemde programma ook wordt gekeken naar de rol
van de certificerende instellingen. Zoals de Minister van IenW heeft aangegeven in
de brief van 27 januari 20239 wordt de Tweede Kamer uiterlijk eind mei 2023 opnieuw geïnformeerd over de analyse
van de certificeringstelsels die volgt uit de signaalrapportage van de ILT.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben ook specifiek over het toezicht
in de veehouderij nog enkele vragen. Volgens cijfers uit 2018 van onder andere LTO,
de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV) en de brandweer kwamen omgevingsdiensten
destijds gemiddeld eens in de vijf tot tien jaar op een agrarisch bedrijf. Deze leden
vragen de Staatssecretaris of dit klopt. Deze leden herinneren de Staatssecretaris
hierbij aan het project Intensivering Toezicht veehouderijen dat in Brabant is uitgevoerd,
waarbij de drie omgevingsdiensten in drie jaar tijd alle bijna 6.000 Brabantse veehouderijbedrijven
hebben gecontroleerd op de naleving van wet- en regelgeving op het gebied van natuur
en milieu. Bij 52% van de controles zijn daarbij één of meerdere overtredingen vastgesteld.
In vijf procent, dus bijna 300 gevallen, ging het om ernstige overtredingen. Deelt
de Staatssecretaris de mening dat deze bevindingen laten zien dat er niet tot wel
tien jaar kan worden gewacht met een controle? Zo nee, waarom niet? Wat is op dit
moment de gemiddelde toezichtsintensiteit van omgevingsdiensten bij agrarische bedrijven?
Hoe vaak gebeurt het dat een bedrijf al meer dan tien jaar niet is bezocht door een
omgevingsdienst?
Binnen de omgevingsdiensten kunnen verschillende controlefrequenties worden gehanteerd.
Dit kan bepaald worden door lokaal beleid en/of wensen van het bevoegd gezag. Over
het algemeen wordt de intensieve veehouderij (IPPC- bedrijven) jaarlijks tot tweejaarlijks
bezocht en de overige veehouderij tussen de 2 en 10 jaar. Diverse omgevingsdiensten
werken risico-gestuurd. Hierop wordt de bezoekfrequentie afgestemd. Veel omgevingsdiensten
controleren ook (voormalige) leegstaande agrarische bedrijven.
Wat is de concrete stand van zaken met betrekking tot het verbeteren, of soms nog
optuigen van de informatie-uitwisseling tussen omgevingsdiensten en tussen omgevingsdiensten
en de lokale en landelijke overheid? Wanneer zal de informatie-uitwisseling op orde
zijn?
De informatie-uitwisseling heeft een centrale plaats binnen pijler 3 (informatie-
uitwisseling en datakwaliteit) van het IBP VTH. In deze pijler wordt ook gewerkt aan
informatie-uitwisseling tussen omgevingsdiensten en derden. In de voortgangsrapportage
van het IBP VTH zijn alle acties aangegeven die pijler 3 (informatie-uitwisseling
en datakwaliteit) inzet om de informatie-uitwisseling te verbeteren.
Omgevingsdiensten controleren onder andere of er niet méér dieren in stallen staan
dan vergund. Als dit zo is, kan dat gevolgen hebben voor de uitstoot en daarmee voor
de leefomgeving. Maar zij beschikken niet altijd over noodzakelijke gegevens van de
landelijke overheid. Zo bleek uit onderzoek van Omroep Gelderland dat het Ministerie
van LNV meer dan een jaar op de hoogte is geweest van het feit dat sommige geitenhouders
méér dieren hielden dan volgens hun vergunning is toegestaan, maar deze informatie
niet deelde met de omgevingsdiensten. De Kamer riep middels de aangenomen motie van
het lid Vestering (Kamerstuk 28 807, nr. 281) op om ervoor te zorgen dat omgevingsdiensten wel beschikken over de gegevens die
nodig zijn om effectief toezicht te houden op dieraantallen. Wat is hiervan de stand
van zaken en hoe houdt de Staatssecretaris hier zicht op?
Zoals de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) aangaf tijdens het
debat van 8 december jl. (Handelingen II 2022/23, nr. 33, item 8)10 wordt door het Ministerie van LNV onderzocht welke mogelijkheden er zijn om de gevraagde
data beschikbaar te stellen aan de omgevingsdiensten. De omgevingsdiensten worden
van deze ontwikkelingen op de hoogte gehouden.
Vragen en opmerkingen van de BBB-fractie
Het lid van de fractie BBB leest dat parallel aan implementatie van de Wet open overheid
(Woo) de ILT een verkenning heeft uitgevoerd naar mogelijkheden van openbaarmaking
van bevindingen uit inspecties bij individuele bedrijven. Dit zou juridisch mogelijk
zijn, mits er een belangenafweging plaatsvindt en er wettelijke begrenzingen in acht
worden genomen. Hoe ziet deze belangenafweging eruit en welke wettelijke begrenzingen
moeten er in acht worden genomen?
De wettelijke begrenzingen die in acht dienen te worden genomen, volgen uit de Wet
open overheid (Woo). De Woo kent absolute uitzonderingsgronden, waarbij informatie
niet wordt verstrekt, en relatieve uitzonderingsgronden, waarbij eerst een belangenafweging
dient plaats te vinden. Het openbaar maken van informatie blijft bij een relatieve
uitzonderingsgrond achterwege als het belang van één van de in de wet gespecificeerde
gronden zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking.
Bij een eventuele openbaarmaking van bevindingen uit inspecties bij individuele bedrijven,
dient een belangenafweging plaats te vinden. In de belangenafweging wordt getoetst
of het belang van openbaarmaking van de informatie opweegt tegen andere in de Woo
beschreven belangen (zoals opgenomen in artikel 5.1, tweede lid van de Woo). Voorbeelden
van deze andere belangen zijn de bescherming van concurrentiegevoelige bedrijfs- en
fabricagegegevens of het belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen
zoals de ILT.
Overigens brengt mijn ministerie momenteel het totaal van alle (Europese) openbaarmakingsverplichtingen
voor VTH in kaart. Deze analyse is begin april a.s. gereed.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T.C. (Tjeerd) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
G.B. Koerselman, adjunct-griffier