Nota van wijziging : Nota van wijziging
36 275 Regels aangaande een tijdelijke uitwisseling van persoonsgegevens ter identificering van de ouders die gedupeerd zijn als gevolg van problemen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag en geconfronteerd zijn met uithuisplaatsing van kinderen (Tijdelijke wet uitwisseling persoonsgegevens UHP KOT)
Nr. 9 NOTA VAN WIJZIGING
            
Ontvangen 22 maart 2023
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 worden in de alfabetische volgorde de volgende begripsbepalingen ingevoegd:
commissie: de Commissie onderzoek uithuisplaatsingen in relatie tot de toeslagenaffaire, bedoeld
                     in artikel 2 van het Instellingsbesluit;
                  
Instellingsbesluit: Besluit van de Minister voor Rechtsbescherming, de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
                     Welzijn en Sport en de Staatssecretaris Financiën – Toeslagen en Douane van 30 januari
                     2023, nr. 4437273, houdende instelling van de commissie onderzoek naar uithuisplaatsingen
                     in relatie tot de toeslagenaffaire (Instellingsbesluit Commissie onderzoek uithuisplaatsingen
                     in relatie tot de toeslagenaffaire)
                  
B
In artikel 2, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van onderdeel b wordt «, en» vervangen door een puntkomma.
2. Aan het slot van onderdeel c wordt de punt vervangen door «, en».
3. Na onderdeel c wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. het kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek of onderzoek door de commissie
                     naar de samenhang van de problemen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag en
                     de uithuisplaatsing van UHP KOT-kinderen.
                  
C
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «lijsten» vervangen door «lijst» en vervalt «en UHP KOT-ouders».
2. In het eerste lid wordt «a en c» vervangen door «a, c en d».
3. In het tweede lid wordt «het in artikel 2, tweede lid, onderdeel c, genoemde doel»
                     vervangen door «de in artikel 2, tweede lid, onderdelen c en d, genoemde doelen».
                  
4. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Onze Minister verstrekt de lijst van UHP KOT-kinderen aan de in het eerste en tweede
                     lid genoemde organisaties tenminste zes weken na het doen van een ondersteuningsaanbod
                     aan de UHP KOT-ouders.
                  
D
Na artikel 6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 6a Commissie onderzoek uithuisplaatsingen in relatie tot de toeslagenaffaire
1. Onze Minister verstrekt aan de commissie de lijst van UHP KOT-ouders en de lijst
                     van UHP KOT-kinderen, ten behoeve van het in artikel 2, tweede lid, onderdeel d, genoemde
                     doel. Onze Minister verstrekt de lijst van UHP KOT-ouders en de lijst van UHP KOT-kinderen
                     aan de commissie tenminste zes weken na het doen van een ondersteuningsaanbod aan
                     de UHP KOT-ouders.
                  
2. De raad voor de kinderbescherming, de gecertificeerde instelling, de Raad voor
                     de rechtspraak of het gerecht kunnen, op verzoek van de commissie, aan de commissie
                     inzage geven in het dossier van een UHP KOT-kind, ten behoeve van het uitvoeren van
                     de taak, bedoeld in artikel 2 van het Instellingsbesluit.
                  
3. De verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens door de
                     commissie is de voorzitter van de commissie.
                  
4. Gelet op artikel 9, tweede lid, aanhef en onder g, en artikel 10 van de Algemene
                     verordening gegevensbescherming mag de commissie bijzondere categorieën van persoonsgegevens
                     en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in artikel 1 van de Uitvoeringswet
                     Algemene verordening gegevensbescherming verwerken indien:
                  
a. de verwerking door de commissie noodzakelijk is ten behoeve van de taak, bedoeld
                     in artikel 2 van het Instellingsbesluit, en
                  
b. de betrokkene uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven voor de verwerking van die
                     persoonsgegevens of indien het vragen van uitdrukkelijke toestemming onmogelijk blijkt
                     of een onevenredige inspanning vergt, en
                  
c. er voldoende aanvullende passende en specifieke waarborgen zijn genomen ter bescherming
                     van de grondrechten en fundamentele belangen van de betrokkenen.
                  
5. Indien de commissie gegevens over de gezondheid verwerkt, is artikel 30, vierde
                     lid, van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming van overeenkomstige
                     toepassing.
                  
6. In het eindrapport van de commissie wordt aangegeven op welke wijze de commissie
                     de bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke
                     aard heeft verwerkt.
                  
7. In het eindrapport van de commissie worden geen tot personen herleidbare gegevens
                     opgenomen.
                  
E
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Onze Minister verwijdert de persoonsgegevens van een UHP KOT-ouder van de lijst
                     van UHP KOT-ouders, op een daartoe strekkend verzoek van die UHP KOT-ouder. Op verzoek
                     van Onze Minister vernietigt de commissie de op grond van deze wet verstrekte persoonsgegevens
                     van die UHP KOT-ouder van de lijst van UHP KOT-ouders.
                  
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Onze Minister verwijdert de persoonsgegevens van een UHP KOT-kind van de lijst
                     van UHP KOT-kinderen, op een daartoe strekkend verzoek van de UHP KOT-ouder van dat
                     kind, op een daartoe strekkend verzoek van de wettelijk vertegenwoordiger van dat
                     UHP KOT-kind jonger dan zestien jaren of op een daartoe strekkend verzoek van dat
                     UHP KOT-kind van zestien jaren of ouder. Op verzoek van Onze Minister vernietigen
                     de in deze wet genoemde organisaties de op grond van deze wet verstrekte persoonsgegevens
                     van dat UHP KOT-kind van de lijst van UHP KOT-kinderen.
                  
F
Artikel 9, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de eerste zin wordt «een jaar» vervangen door «twee jaren».
2. In de tweede zin wordt «twee» vervangen door «drie».
TOELICHTING
               
Algemeen
               
Op 30 januari 2023 heeft het lid Omtzigt een amendement bij de Tijdelijke wet uitwisseling
                  persoonsgegevens UHP KOT ingediend dat strekt tot het waarborgen dat wetenschappelijk
                  onderzoek wordt verricht naar een mogelijk causaal verband tussen uithuisplaatsingen
                  van UHP KOT-kinderen en het handelen van de Dienst Toeslagen in de kinderopvangtoeslagenaffaire.1 Bij brief aan de Tweede Kamer, die gelijktijdig met deze nota van wijziging is uitgebracht,
                  heb ik dit amendement geapprecieerd. Deze appreciatie komt er op neer dat ik de doelstelling
                  van het amendement onderschrijf, maar dat fundamentele rechtstatelijke, privacy-technische
                  en uitvoeringstechnische bezwaren bestaan tegen de in het amendement voorgestelde
                  regeling. Met deze nota van wijziging beoog ik tegemoet te komen aan de in het amendement
                  van het lid Omtzigt besloten doelstelling: het waarborgen dat het op grond van deze
                  tijdelijke wet ontstane inzicht in de groep UHP KOT-kinderen kan worden gebruikt voor
                  extern wetenschappelijk onderzoek naar de samenhang tussen de kinderopvangtoeslagenaffaire
                  en de uithuisplaatsingen van kinderen. Daarnaast is van de gelegenheid gebruik gemaakt
                  om het wetsvoorstel op enkele andere punten te wijzigen.
               
Onderdeelgewijs
               
A
In artikel 1 zijn enkele begripsomschrijvingen ingevoegd als gevolg van het opnemen
                  van een nieuwe bepaling (artikel 6a) inzake de Commissie onderzoek uithuisplaatsingen
                  in relatie tot de toeslagenaffaire (de commissie-Hamer). Deze commissie is ingesteld
                  door de Minister voor Rechtsbescherming, de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
                  Welzijn en Sport en de Staatssecretaris Financiën – Toeslagen en Douane.2
B
Aan artikel 2, tweede lid, wordt een doel toegevoegd waarmee onderzoek naar de samenhang
                  tussen de kinderopvangtoeslagenaffaire en de uithuisplaatsing van UHP KOT-kinderen,
                  mogelijk wordt. Een dergelijk onderzoek kan inzicht bieden in het al dan niet bestaan
                  van een causaal verband tussen het handelen van de Dienst Toeslagen en de uithuisplaatsing
                  van UHP KOT-kinderen.
               
Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat de lijst van UHP KOT-kinderen kan worden
                  gebruikt voor het doen van onderzoek. Niet alleen wetenschappelijk onderzoek, maar
                  ook onderzoek door de commissie. Om wille van de duidelijkheid en om tot uitdrukking
                  te brengen dat de regering ook een voorstander is van het goed onderzoeken van de
                  relatie tussen de toeslagenaffaire en uithuisplaatsingen is ervoor gekozen dit doel
                  uitdrukkelijk op te nemen. De lijst van UHP KOT-kinderen kan dus door de organisaties
                  gebruikt worden voor eigen reflectie en voor het laten verrichten van wetenschappelijk
                  onderzoek of onderzoek door de commissie. De betrokkenen organisaties kunnen op basis
                  van de lijst van UHP KOT-kinderen inzage bieden in één of meer dossiers van UHP KOT-kinderen.
               
Of daadwerkelijk onderzoek in de dossiers kan worden gedaan, hangt af van een verzoek
                  vanuit de onderzoekers en de afweging die vervolgens gemaakt wordt door de raad voor
                  de kinderbescherming, de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de rechtspraak
                  of de gerechten. Zo zal het onderzoek moeten voldoen aan passende waarborgen die onder
                  andere een minimale gegevensverwerking garanderen en moet het praktisch haalbaar zijn
                  voor de organisaties om hieraan medewerking te verlenen. Verder kunnen argumenten
                  van rechtsstatelijke aard in de weg staan aan het kunnen verrichten van onderzoek
                  in de dossiers. Zo zullen de Raad voor de rechtspraak of de gerechten geen informatie
                  delen over zaken die nog onder de rechter zijn. De reden hiervoor is gelegen in het
                  algemene beginsel dat niet geïntervenieerd wordt in zaken die nog onder de rechter
                  zijn om de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter te waarborgen. Medewerking
                  wordt ook niet verleend in gevallen extern onderzoek ertoe strekt de vraag te beantwoorden
                  of de rechter het recht op de juiste wijze heeft toegepast. Dit is een vraag die aan
                  een hogere rechter is voorbehouden. Opgemerkt wordt ten slotte dat deze argumenten
                  van rechtstatelijke aard tevens een begrenzing van de taak van de commissie met zich
                  brengen.
               
C
Artikel 6 is op onderdelen gewijzigd.
Eerste lid. In het opschrift boven artikel 6 wordt een kleine verschrijving rechtgezet. In het
                  opschrift boven het artikel wordt nu duidelijk gemaakt dat alleen de lijst van UHP
                  KOT-kinderen wordt verstrekt aan de organisaties. De lijst met UHP KOT-ouders wordt
                  niet gedeeld.
               
Tweede en derde lid. In artikel 6, eerste en tweede lid, is het doel uit artikel 2, tweede lid, onderdeel d
                  (het kunnen verrichten van onderzoek), toegevoegd. Op basis daarvan kunnen de gecertificeerde
                  instellingen, de raad voor de kinderbescherming, de Raad voor de rechtspraak en de
                  gerechten de lijst van UHP KOT-kinderen raadplegen ten behoeve van een verzoek tot
                  het verrichten van onderzoek naar de samenhang van de problemen bij de uitvoering
                  van de kinderopvangtoeslag en de uithuisplaatsing van UHP KOT-kinderen.
               
Vierde lid. Aan artikel 6 is een derde lid toegevoegd. In het ondersteuningsaanbod zal de UHP
                  KOT-ouder worden gewezen op de mogelijkheid om een verzoek te doen bij de Minister
                  voor Rechtsbescherming dat strekt tot verwijdering van de persoonsgegevens van de
                  lijst van UHP KOT-ouders of de lijst van UHP KOT-kinderen (artikel 7). De UHP KOT-ouder
                  wordt ook gewezen op de mogelijkheid voor het UHP KOT-kind van zestien jaren of ouder
                  om een dergelijk verzoek in te dienen. Om de UHP KOT-ouders gelegenheid te geven een
                  dergelijk verzoek te doen voordat de lijst van UHP KOT-kinderen met de organisaties
                  wordt gedeeld, zal in het ondersteuningsaanbod een termijn van vier weken worden opgenomen.
                  Daarna volgt een termijn van twee weken om deze verzoeken te verwerken. Dat brengt
                  mee dat de lijst van UHP KOT-kinderen ten minste zes weken na het doen van het ondersteuningsaanbod
                  worden verstrekt aan de reflecterende organisaties. Vanzelfsprekend is het ook na
                  het verstrijken van de zes weken termijn nog mogelijk om een verzoek dat strekt tot
                  verwijdering van de persoonsgegevens in te dienen. Zie voor het verzoek tot verwijdering
                  van persoonsgegevens verder de wijziging van artikel 7.
               
D
Na artikel 6 is een nieuw artikel 6a ingevoegd. Dit nieuwe artikel bevat regels ten
                  behoeve van de Commissie onderzoek uithuisplaatsingen in relatie tot de toeslagenaffaire.
               
Eerste lid. Het eerste lid regelt, op dezelfde wijze als is gebeurd voor de organisaties uit
                  artikel 6, dat de commissie de beschikking krijgt over de lijst van UHP KOT-kinderen.
                  Die lijst wordt verstrekt door de Minister voor Rechtsbescherming. Daarnaast verstrekt
                  de Minister ook de lijst van UHP KOT-ouders aan de commissie. Op basis hiervan kan
                  de commissie contact zoeken met UHP KOT-ouders.
               
Het moment van de verstrekking van de lijst van UHP KOT-ouders en de lijst van UHP
                  KOT-kinderen aan de commissie is gelijk aan het moment waarop de lijst van UHP KOT-kinderen
                  aan de reflecterende organisaties wordt verstrekt, zoals bedoeld in het toegevoegde
                  artikel 6, derde lid.
               
Tweede lid. De commissie kan via de raad voor de kinderbescherming, de gecertificeerde instellingen,
                  de Raad voor de rechtspraak of de gerechten, verzoeken om inzage in het dossier van
                  een UHP KOT-kind, ten behoeve van de door haar uit te voeren taak. De commissie zal
                  bij het doen van een dergelijk verzoek bij de organisaties, gebruik maken van de gebruikelijke
                  routes die bij de organisaties aanwezig zijn voor verzoeken om medewerking aan extern
                  onderzoek. Zoals hiervoor in de toelichting bij de wijziging van artikel 2, tweede
                  lid, is opgemerkt, hangt de vraag of daadwerkelijk onderzoek in de dossiers kan worden
                  gedaan mede af van de afweging die vervolgens gemaakt wordt door de raad voor de kinderbescherming,
                  de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de rechtspraak of de gerechten. Zo zal
                  het onderzoek moeten voldoen aan passende waarborgen die onder andere een minimale
                  gegevensverwerking garanderen en moet het praktisch haalbaar zijn voor de organisaties
                  om hieraan medewerking te verlenen. Naast deze redenen van privacy-technische en praktische
                  aard, kunnen voor de rechtspraak ook redenen van rechtsstatelijke aard in de weg staan
                  aan het bieden van inzage in de dossiers.
               
Een soortgelijke grondslag voor het bieden van inzage in dossiers ten aanzien van
                  wetenschappelijk onderzoek is niet in deze wet geregeld omdat daarvoor reeds grondslagen
                  aanwezig zijn in bestaande regelgeving, in het bijzonder de algemene verordening gegevensbescherming
                  (AVG), de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG) en de Jeugdwet.3 Omdat de commissie naast wetenschappelijk onderzoek ook ander onderzoek kan verrichten,
                  is ter wille van de duidelijkheid opgenomen dat de commissie ook voor dergelijk onderzoek
                  toegang kan krijgen tot de dossiers van de UHP KOT-kinderen.
               
Derde lid. De commissie ontvangt op basis van de vorige leden de lijst van UHP KOT-kinderen,
                  de lijst van UHP KOT-ouders en kan verzoeken om inzage in het dossier van een UHP
                  KOT-kind. In die gevallen is sprake van een verwerking van persoonsgegevens. De voorzitter
                  van de commissie wordt aangewezen als de verwerkingsverantwoordelijke voor deze verwerking.
               
Vierde lid. De AVG kent als uitgangspunt dat verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens
                  of persoonsgegevens van strafrechtelijke aard in beginsel niet zijn toegestaan (artikelen 9
                  en 10 AVG). Het gaat daarbij om persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als omschreven
                  in artikel 1 van de Uitvoeringswet algemene verordening gegevensbescherming (UAVG).
                  Onder bijzondere categorieën van persoonsgegevens worden bijvoorbeeld persoonsgegevens
                  verstaan met betrekking tot iemands etnische afkomst, religieuze of levensbeschouwelijke
                  overtuigingen of gegevens over gezondheid. Deze persoonsgegevens zullen vaak voorkomen
                  in de dossiers van UHP KOT-kinderen. Ook is het denkbaar dat er persoonsgegevens van
                  strafrechtelijke aard in zijn opgenomen.
               
Op dit verbod van verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens bestaan
                  enkele uitzonderingen (artikel 9, tweede lid, AVG), onder meer indien dit noodzakelijk
                  is om redenen van zwaarwegend algemeen belang op grond van lidstaatrechtelijk recht
                  (artikel 9, onder g AVG). In dit geval is er sprake van een dergelijk zwaarwegend
                  algemeen belang, omdat er veel belang aan gehecht wordt dat duidelijk wordt of er
                  een verband bestaat tussen de toeslagenaffaire en de uithuisplaatsingen van kinderen.
                  Hiervoor is het noodzakelijk dat ook bijzondere persoonsgegevens en eventueel persoonsgegeven
                  van strafrechtelijke aard moeten kunnen worden betrokken bij dit onderzoek, omdat
                  deze nu eenmaal een rol kunnen spelen bij de beslissing om een kind al dan niet uit
                  te plaatsen. In de onderdelen van het vierde lid wordt hierop nader ingegaan.
               
In onderdeel a wordt tot uitdrukking gebracht dat de verwerking noodzakelijk is voor
                     de taak van de commissie. Het gaat hier, zoals aangegeven, om redenen van zwaarwegend
                     algemeen belang, zoals bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdeel g, van de AVG.
                     De taak van de commissie is uitgewerkt in artikel 2, tweede lid, van het Instellingsbesluit.
                     De commissie heeft tot taak onderzoek te doen naar:
                  
a. de samenhang van factoren die speelden bij gedupeerde gezinnen die te maken kregen
                     met een uithuisplaatsing.
                  
b. de effecten van de samenloop tussen de toeslagenaffaire en de uithuisplaatsing
                     op het leven van de gedupeerde gezinnen, en in het bijzonder de mate waarin het contact
                     tussen ouders en kinderen is beïnvloed.
                  
c. de rol van de overheid en overige betrokken instanties.
Onderdeel b regelt dat in beginsel toestemming van de betrokkene nodig is indien wordt
                  overgegaan tot het verwerken van bijzondere categorieën van persoonsgegevens. De betrokkene
                  is diegene om wiens persoonsgegevens het gaat. Voor kinderen tot 16 jaar is in artikel 5
                  van de UAVG geregeld dat toestemming voor de verwerking van persoonsgegevens gegeven
                  wordt door de wettelijk vertegenwoordiger. Kinderen vanaf 16 jaren kunnen zelf toestemming
                  geven. Niet altijd is het vragen van een dergelijke toestemming haalbaar. In dat geval
                  mag slechts zonder toestemming van de betrokkene worden verdergegaan, indien het vragen
                  van toestemming onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning vergt. Dit is vergelijkbaar
                  met de regeling die geldt voor het doen van wetenschappelijk onderzoek. In het rapport
                  van de commissie moet verantwoording worden afgelegd over de wijze van het gebruik
                  van deze persoonsgegevens, om te voldoen aan de informatieplicht (zesde lid).
               
Onderdeel c strekt ertoe dat passende en specifieke waarborgen zijn genomen ter bescherming
                  van de grondrechten en fundamentele belangen van de betrokkenen. Hieronder wordt in
                  de eerste plaats het UHP KOT-kind verstaan. Het dossier kan echter ook persoonsgegevens
                  bevatten van andere personen, zoals de UHP KOT-ouder of de wettelijke vertegenwoordiger.
                  Ook met hun belangen dient rekening te worden gehouden. Onder de waarborgen die genomen
                  dienen te worden, valt tevens de maximale bewaartermijn van deze persoonsgegevens.
               
Vijfde lid. Het vijfde lid bevat een bijzondere regeling voor de verplichting van geheimhouding
                  van gegevens over de gezondheid door personen van de commissie die deze zullen gaan
                  verwerken.
               
Zesde lid. Zoals bij het vierde lid is aangegeven dient in het eindrapport van de commissie
                  te worden aangegeven op welke wijze bijzondere categorieën van persoonsgegevens en
                  persoonsgegevens van strafrechtelijke aard zijn verwerkt.
               
Zevende lid. Als extra waarborg voor de betrokkenen worden in het eindrapport van de commissie
                  geen tot personen herleidbare persoonsgegevens of andere gegevens opgenomen.
               
E
Artikel 7, tweede lid, wordt gesplitst in twee leden. Daarmee wordt duidelijker onderscheid
                  gemaakt tussen het verwijderen van persoonsgegevens van de UHP KOT-ouder en het UHP
                  KOT-kind, en tevens door wie een dergelijk verzoek kan worden ingediend.
               
Eerste lid. Het eerste lid (het nieuwe artikel 7, tweede lid) heeft betrekking op de verwijdering
                  van persoonsgegevens van een UHP KOT-ouder van de lijst van UHP KOT-ouders. Onze Minister
                  gaat hiertoe over op verzoek van de UHP KOT-ouder wiens persoonsgegevens het betreft.
                  Indien de lijst van UHP KOT-ouders reeds is overhandigd aan de commissie, verwijdert
                  de commissie de gegevens van die UHP KOT-ouder nadat Onze Minister daarop verzoekt.
               
Tweede lid. Het tweede lid (het nieuwe artikel 7, derde lid) heeft betrekking op de verwijdering
                  van persoonsgegevens van een UHP KOT-kind van de lijst van UHP KOT-kinderen. Onze
                  Minister gaat hiertoe over op verzoek van een UHP KOT-ouder, van de wettelijk vertegenwoordiger
                  van dat UHP KOT-kind jonger dan zestien jaren of van dat UHP KOT-kind van zestien
                  jaren of ouder. Het is daarbij niet relevant of de UHP KOT-ouder het gezag uitoefent
                  over het kind. Ook de UHP KOT-ouder waarvan het ouderlijk gezag is beëindigd als bedoeld
                  in artikel 1:266 BW kan derhalve een dergelijk verzoek doen.
               
De formulering van artikel 7, derde lid, duidt erop dat wordt gehandeld op basis van
                  een verzoek tot verwijdering van die persoonsgegevens. Er wordt daarmee ook overgegaan
                  tot verwijdering van die persoonsgegevens indien in een voorkomend geval verschil
                  van mening bestaat tussen de UHP KOT-ouder, de voogd en het UHP KOT-kind van zestien
                  jaren of ouder over de vraag of de persoonsgegevens van dat UHP KOT-kind verwijderd
                  dienen te worden van de lijst van UHP KOT-kinderen.
               
In de laatste zin is tevens een kleine verschrijving rechtgezet. In de laatste zin
                  wordt nu duidelijk gemaakt dat de reflecterende organisaties alleen de persoonsgegevens
                  van de UHP KOT-kinderen van de lijst kunnen vernietigen.
               
F
Artikel 9, tweede lid, wordt gewijzigd. Daarmee wordt een verlenging van het wetsvoorstel
                  voor een langere duur mogelijk. Aanvankelijk was voorzien in het vervallen van de
                  wet op 1 januari 2025 (eerste lid), met een verlenging voor ten hoogste twee maal
                  een jaar. Dat zou met zich brengen dat na die datum de organisaties naar verwachting
                  niet of moeilijker medewerking kunnen geven aan wetenschappelijk onderzoek naar het
                  verband tussen de kinderopvangtoeslagenaffaire en uithuisplaatsingen, omdat de organisaties
                  niet meer beschikken over de daarvoor relevante gegevens. Om die reden is voorzien
                  in ruimere mogelijkheden voor verlenging van de wet.
               
Het eerste lid regelt dat de verlenging met steeds twee jaren kan worden verlengd.
                  Het tweede lid stelt een maximum van drie verlengingen. In artikel 9, tweede lid,
                  blijft bepaald dat sprake moet zijn van een dringende reden voor de verlenging. Een
                  dergelijke dringende reden kan erin gelegen zijn dat anders het doel van het kunnen
                  verrichten van wetenschappelijk onderzoek niet wordt bereikt. Een verlenging wordt
                  steeds vooraf aan de Eerste en Tweede Kamer worden voorgelegd (artikel 9, derde lid).
               
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming 
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.