Verslag van een rapporteur : Tweede tussentijds verslag van de rapporteurs op het EU-voorstel: Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)
26 485 Maatschappelijk verantwoord ondernemen
Nr. 409
VERSLAG VAN DE RAPPORTEURS
Vastgesteld 8 maart 2023
Introductie
De vaste commissie Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft ons aangesteld
als rapporteurs op het EU-voorstel Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
(IMVO).
Wij brengen tussentijds verslag uit over de gesprekken met verschillende stakeholders
die wij tot op heden tijdens ons rapporteurschap hebben gesproken en doen een voorstel
voor het vervolg. Ook gaan we in op de stand van zaken van het voorstel in de Raad
en het Europees Parlement.
Er zijn gevoerd met de European Round Table for Industry (ERT), de Permanente Vertegenwoordiger van Nederland bij de OESO, het OESO-secretariaat,
het Nationaal Contactpunt (NCP) OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen,
en de banken ABN AMRO, ING en ASN.
U kunt de inhoud van dit tussentijdse verslag desgewenst betrekken bij het commissiedebat
van 7 maart aanstaande over de informele Raad Buitenlandse Zaken Handel.
Doel van het rapporteurschap
Het rapporteurschap richt zich op de behandeling in Brussel van het EU-voorstel voor
IMVO en op het EU-voorstel verbod op producten met dwangarbeid. Het voorstel voor
de richtlijn gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor ondernemingen1is op 23 februari 2022 uitgebracht door de Europese Commissie. Deze voorgestelde richtlijn
heeft als doel ondernemingen te verplichten bij te dragen aan de eerbiediging van
mensenrechten en milieu in hun eigen activiteiten en via hun waardeketens. De Raad
heeft op 1 december jl. tijdens de Raad voor Concurrentievermogen haar onderhandelingspositie
(algemene oriëntatie2) aangenomen op de voorgestelde richtlijn. Het Europees Parlement zal haar positie
naar verwachting in mei van dit jaar aannemen. Daarna zullen de triloog-onderhandelingen
tussen de Europese instellingen van start gaan.
Tijdens het rapporteurschap zullen we in kaart brengen hoe het Europese krachtenveld
eruitziet ten aanzien van het voorstel. We zullen de commissie BuHa-OS daarover informeren,
gedurende de looptijd van de triloog-onderhandelingen in Brussel.
Hieronder zullen wij ingaan op welke manier wij uitwerking hebben gegeven aan deze
doelstelling.
EU-voorstel verordening verbod op producten met dwangarbeid
De commissie BuHa-OS heeft het EU-voorstel voor een verordening voor een verbod op
producten gemaakt met dwangarbeid toegevoegd aan ons mandaat. Wij zullen op de volgende
manier invulling geven aan dit uitgebreide mandaat met de verordening dwangarbeid.
Op 10 november jl. heeft de commissie BuHa-OS een schriftelijk overleg gevoerd met
de Minister over de kabinetsappreciatie over dit voorstel. Wij stellen voor gesprekken
te voeren met de volgende gesprekspartners: uitvoerend vicevoorzitter en Eurocommissaris
voor Handel Dombrovskis en de rapporteur namens het Europees Parlement Maria-Manuel
Leitão-Marques (S&D, Portugal).3
Bevindingen van de rapporteurs
Op het terrein van het EU-voorstel voor IMVO vindt veel activiteit plaats. De Raad
heeft haar positie reeds bepaald en het Europees Parlement is nog volop bezig met
standpuntbepaling. De verschillende EU-instellingen verwachten dat de trilogen over
het EU-voorstel kunnen starten in mei 2023, als ook de definitieve positie van het
Europees Parlement bekend is. In de trilogen zal eerst het Zweeds en vervolgens het
Spaans voorzitterschap de Raad vertegenwoordigen. De EU-instellingen hopen dat een
politiek akkoord bereikt kan worden voor de verkiezingen in het Europees Parlement
(mei 2024), en mogelijk al voor het einde van dit jaar.
Raadspositie
Op 1 december jl. is in de Raad voor Concurrentievermogen de Raadspositie ten aanzien
van het voorstel vastgesteld4. De Raad heeft onder andere wijzigingen aangebracht in het gefaseerd invoeren (de
richtlijn eerst van toepassing op zeer grote ondernemingen met meer dan 1000 werknemers
en een netto-omzet van 300 miljoen of een netto-omzet van 300 miljoen voor ondernemingen
buiten de EU), het optioneel toevoegen van de financiële sector (elke lidstaat kan
zelf beslissen om deze sector wel/niet toe te voegen), civielrechtelijke aansprakelijkheid,
en de zorgplicht van de bestuurders. Nederland heeft tegen de Raadspositie gestemd5. De voornaamste reden hiervoor is dat het opnemen van de financiële sector optioneel
is gemaakt voor de lidstaten. Het kabinet is voorstander van volledige opname van
de financiële sector. Het optioneel maken kan volgens het kabinet leiden tot verschillen
in de nationale wetgeving bij de implementatie van de richtlijn en het gelijke speelveld
in gevaar brengen. Daarbij zijn de volgende punten niet in lijn met de kabinetspositie:
de reikwijdte van de richtlijn en de afbakening van activiteiten in de downstream waardeketen (downstream waardeketen zijn de activiteiten nadat een bedrijf zijn producten
heeft afgezet. De gebruikersfase is nu uitgesloten).
Het kabinet geeft aan dat er wel een aantal verbeteringen in de Raadspositie zijn,
namelijk; meer aandacht voor stakeholderconsultatie, een risicogerichte benadering,
de verplichte klantenmechanismen zijn beter in lijn gebracht met de UN Guiding Principles
over effectiviteitscriteria, de persoonlijke civielrechtelijke aansprakelijkheid voor
bestuurders is vervallen, en klimaatbepaling is verbeterd (meer coherent met de Corporate
Sustainability Reporting Directive (CSRD) en de Europese klimaatwet).
Europees Parlement
In het Europees Parlement is JURI (juridische zaken) de leidende commissie. JURI zal
naar verwachting eind april over zijn positie stemmen. De onderhandelingen over de
amendementen zijn momenteel nog volop bezig. Het Europees Parlement is voornemens
om in mei 2023 in een plenaire vergadering zijn positie vast te stellen (naar verwachting
tijdens de plenaire vergadering eind mei). AFET (buitenlandse zaken), ENVI (Milieubeheer,
volksgezondheid en voedselveiligheid), ECON (Economische en monetaire zaken), INTA
(Internationale handel), en EMPL (Werkgelegenheid en sociale zaken) zijn de medeverantwoordelijke
commissies en ITRE, DEVE en IMCO geven een opinie. De verschillende medeverantwoordelijke
commissies hebben bijna allemaal hun positie bekend gemaakt (volledig overzicht in
bijlage 1). De commissies verschillen onder andere in de reikwijdte (op welke ondernemingen
de richtlijn betrekking zou moeten hebben en de risico sectoren) en in de mate waarop
de klimaatbepalingen moeten worden opgenomen (sommige commissies pleiten voor verdergaande
regels dan het Commissievoorstel).
Activiteiten rapporteurs
Gesprek met European Round Table for Industry (ERT)
Wij hebben gesproken met Frank Heemskerk, de secretaris-generaal van de European Round
Table for Industry (ERT), op 17 november jl. ERT is uitgesproken voorstander van Europese
wetgeving op het gebied van IMVO, in tegenstelling tot verschillende nationale wetgeving
in 27 lidstaten op de interne markt. Een geharmoniseerd wetgevend kader voor de Europese
Unie zal volgens Heemskerk rechtsonzekerheid voor bedrijven verminderen, een gelijk
speelveld creëren en meer houvast bieden voor bedrijven om te voldoen aan verplichtingen
ten aanzien van mensenrechten en milieu in de waardeketen. Heemskerk is ervan overtuigd
dat Nederlandse bedrijven aan de Europese standaarden willen en kunnen voldoen. Deze
standaarden moeten volgens hem zoveel mogelijk aansluiten bij internationale standaarden
en definities zoals de UN Guiding Principles, de OESO-richtlijnen en de ILO-conventies. De samenhang tussen Nederlandse en Europese
wetgeving is een belangrijk aandachtspunt. Daarbij benadrukte hij dat de overheid
naast wetgeving ook andere instrumenten heeft om goed gedrag van bedrijven en investeerders
te stimuleren en op verantwoorde wijze te ondernemen: prijsinstrumenten en normstelling.
Tijdens het gesprek kwam ook het verschil tussen grote en kleine bedrijven aan bod:
hoewel het MKB de banenmotor van Nederland is, hebben grote bedrijven vanzelfsprekend
meer capaciteit om te voldoen aan IMVO-wetgeving. Grotere bedrijven kunnen daarmee
de standaarden zetten in hun waardeketens, die effect hebben op de kleinere toeleveringsbedrijven.
Bij het opstellen van IMVO-wetgeving is betrokkenheid van bedrijven essentieel, waarbij
zowel de dialoog moet worden gezocht met koepels, als met CEO’s van individuele bedrijven.
Wetgeving moet volgens Heemskerk uitvoerbaar zijn voor alle bedrijven, inclusief het
MKB. Heemskerk waarschuwde voor het frame dat IMVO-wetgeving nodig zou zijn omdat
«bedrijven niet deugen». Het gevolg kan zijn dat de productie in Nederland wordt afgeschaald
en bedrijven zullen vetrekken naar het buitenland. Naar zijn mening zijn heldere wetten
(in Nederland en ter plekke) ook nodig om leefomstandigheden in derde landen te verbeteren.
Tenslotte noemde Heemskerk het belang van het sluiten van handelsverdragen voor globalisering,
net als het verankeren van de Europese richtlijn in toekomstige handelsverdragen om
het verschil te kunnen maken. Ook zijn Europese investeringen in derde landen van
toegevoegde waarde. Externe ontwikkelingen zoals de Amerikaanse Inflation Reducution Act vragen volgens hem bovendien om een Europees antwoord: open strategische autonomie
van de Europese Unie en het inzetten van de kracht van de Europese interne markt.
Gesprek commissie met Permanente Vertegenwoordiger van Nederland bij de OESO
Op 1 december jl. hebben wij gesproken met Jochem Wiers, de Permanente Vertegenwoordiger
van Nederland bij de OESO en Marjoleine Hennis, Counsellor Responsible Business Conduct
van de PV OESO. Tijdens dit gesprek zijn de volgende onderwerpen aan bod gekomen:
de aanpassing van de OESO-richtlijnen, de relatie tussen de aangekondigde Europese
IMVO-wetgeving en de OESO-richtlijnen en de initiatieven ten aanzien van IMVO in derde
landen.
Momenteel zijn onderhandelingen gaande over aanpassing van de huidige OESO-richtlijnen
op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen6. Deze richtlijnen zijn voor het laatst herzien in 2011. Bij de huidige herziening
zijn ook ngo’s en bedrijfsleven betrokken. Er zullen aanpassingen worden gedaan aan
alle hoofdstukken om de OESO-richtlijnen zo up to date mogelijk te houden. Naar verwachting
zullen de grootste aanpassingen worden gedaan in de hoofdstukken over milieu en wetenschap
en technologie. Zo staat er in het huidige milieuhoofdstuk geen verwijzing naar klimaat,
of referenties naar internationale klimaatafspraken (Parijs). Een andere voorgenomen
aanpassing is om het klachtenmechanisme (Nationaal Contactpunt, NCP) voor partijen
die een probleem melden dat in specifieke gevallen ontstaat bij de implementatie van
de richtlijnen, te versterken. De uitdaging op dit punt is om de NCP’s van de lidstaten
op hetzelfde niveau te krijgen. Hiervoor wordt voorgesteld om de periodieke reviews
van de NCPs verplicht te maken. Landen als Nederland, Duitsland, Frankrijk, Zwitserland,
VK en Canada worden gezien als gidslanden voor wat betreft het functioneren en beschikbare
middelen van de NCP’s. Andere discussiepunten tijdens de onderhandelingen over de
update van de OESO-richtlijnen zijn voornamelijk ingegeven door de parallelle Europese
onderhandelingen over de IMVO-wetgeving, zoals het vraagstuk van waardeketens versus
toeleveringsketens, een verduidelijking van de op risico gebaseerde gepaste zorgvuldigheidsbenadering
(risk based due diligence approach) en de vraag waar de verantwoordelijkheid van bedrijven stopt. De onderhandelingen
gaan tevens over het opnemen van onderwerpen als ontbossing en biodiversiteit.
Een eerste voorstel van updates van de OESO Richtlijnen op basis van het onderhandelingsresultaat
is op 20 januari jl. gepubliceerd, waarna tot 10 februari jl. over deze tekst een
publieke consultatie is gehouden.7 Naar verwachting zal de geüpdatete versie van de OESO-richtlijnen worden gepubliceerd
na akkoord tijdens de bijeenkomst van de OESO-Raad op ministerieel niveau, in juni
2023. Tijdens de OESO ministeriële Conferentie over Responsible Business Conduct (RBC)
in februari 2023 is een aanbeveling over de rol van overheden bij het bevorderen van
RBC door de Ministers onderschreven (Recommendation on the role of governments in promoting responsible business conduct). Bijzonder is dat de Europese Commissie heeft aangekondigd deze aanbevelingen mogelijk
te zullen onderschrijven.
Voor wat betreft de voorgestelde EU-wetgeving geldt dat deze grotendeels gebaseerd
is op de OESO-richtlijnen. Zo is de Raadspositie over een Europese richtlijn voor
gepaste zorgvuldigheid van de Raad voor Concurrentievermogen van de EU in december
2022 in overeenstemming gebracht met het gepaste zorgvuldigheidsproces zoals verankerd
in de OESO-richtlijnen. Met het oog op de verschillende nationale wetgeving die reeds
in werking is getreden (in EU-lidstaten Frankrijk en Duitsland, maar ook in het Verenigd
Koninkrijk en Australië) kan worden opgemerkt dat het belangrijk is een gelijk speelveld
te bereiken, en een te grote last voor bedrijven te voorkomen omdat dit druk zet op
de uitvoerbaarheid. Tenslotte speelt het bereiken van niet-OESO leden een belangrijke
rol bij de effectiviteit van IMVO-wetgeving. Het verbeteren van de kennis en de implementatie
van de OESO Richtlijnen in landen buiten de OESO kan bijvoorbeeld bereikt worden via
uitbreiding van het aantal landen dat de OESO Investment Declaration (waar de OESO
Richtlijnen onder vallen) onderschrijft en via outreach activiteiten in producerende
landen. Ook de G20 kan hier aan bijdragen, net als handelsverdragen die een effectief
middel kunnen zijn. Verschillende landen buiten de EU en de OESO-lidstaten nemen ook
initiatieven; zo is India bezig met het opzetten van IMVO principes gebaseerd op de
OESO-richtlijnen en heeft Thailand in 2019 een «National Action Plan on Business and
Human Rights» aangenomen.
Gesprek met OESO-secretariaat
Op 19 januari jl. hebben wij gesproken met medewerkers van het OESO-secretariaat in
Parijs: Froukje Boele, Barbara Bijelic en Emily Norton. Onderwerp van gesprek was
in hoeverre de voorgestelde EU-wetgeving conform de OESO-richtlijnen is. De OESO heeft
de door de Europese Commissie voorgestelde richtlijn verwelkomd, en dringt aan op
coherentie met internationale standaarden om een wereldwijd gelijk speelveld te bevorderen.8 In algemene zin is opgemerkt dat de voorgestelde richtlijn van de Europese Commissie
dichterbij de OESO-richtlijnen blijft dan de aangenomen Raadspositie. De Raadspositie
heeft daarentegen de op risico gebaseerde benadering (risk based approach) geïntroduceerd. Vanuit OESO-perspectief is dit een goede ontwikkeling. Deze risico
gebaseerde benadering bevat grofweg twee elementen: het moet impact hebben op de handhaving
en bedrijven moeten verantwoordelijk kunnen worden gehouden.9 Een aantal aandachtspunten in de Raadspositie vanuit OESO-perspectief zijn: de downstream verantwoordelijkheid in de waardeketen; de reikwijdte, de betrokkenheid van stakeholders
(en het definiëren van deze stakeholders), de rol van industry schemes, het uitsluiten van de financiële sector, de definitie van civil liability (die breder is dan binnen de OESO) en de gedragscode (die afwijkt van de OESO-standaarden).
Een ander onderwerp van gesprek was in hoeverre de OESO-richtlijnen zijn geïmplementeerd
in nationale wetgeving buiten de EU. Opgemerkt kan worden dat veel derde landen reageren
op de initiatieven binnen de EU en er daarmee sprake is van effecten van directe doorwerking
in derde landen zoals Japan en India, maar deze effecten zijn wel vaak sectorspecifiek.
Daarbij bestaan er ook initiatieven voor nationale wetgeving in niet-OESO-landen,
zoals in Latijns-Amerika (Chili, Brazilië). Een aandachtspunt voor nationale wetgeving
is dat deze niet verder moet gaan dan de OESO-standaarden en niet te breed moet zijn.
Wetten moeten duidelijker gedefinieerd zijn dan standaarden om rechtszekerheid te
kunnen bieden.
Gesprek met Nationaal Contactpunt (NCP) OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen
Op 15 december jl. hebben wij gesproken met Joris Oldenziel en Liesbeth Enneking,
twee van de in totaal vier, onafhankelijke leden van het Nederlandse Nationaal Contactpunt
(NCP) OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Landen die de OESO-richtlijnen
onderschrijven dienen een NCP in te richten. De NCP’s hebben de taak de effectiviteit
van de richtlijnen te bevorderen door de bekendheid van de OESO-richtlijnen te vergroten
en meldingen over mogelijke schendingen van (onderdelen van) de richtlijnen te behandelen.
Dergelijke meldingen worden vooral gedaan gedaan door vakbonden, ngo’s en individuen,
en zijn gericht tegen bedrijven. Het soort zaken is heel divers: in veel gevallen
betreft het meldingen over activiteiten van bedrijven in derde landen over onderwerpen
als arbeidsomstandigheden, vakbondsvrijheid, milieuschade en mensenrechten. Gemiddeld
zijn er tien lopende zaken per jaar, momenteel lopen 14 meldingen. Een overzicht van
lopende en afgeronde meldingen van het Nederlandse NCP wordt online gepubliceerd.10
Daarbij moet worden opgemerkt dat het NCP een niet-bindend geschillenbeslechtingsmechanisme
is, en in die context kunnen bedrijven medewerking weigeren. Overwegingen van bedrijven
om wel medewerking te verlenen zijn bijvoorbeeld het voorkomen van reputatieschade
of juridische procedures. Nieuwe IMVO-wetgeving zou potentieel kunnen helpen om bedrijven
te bewegen tot medewerking. In de EU-richtlijn CSDD komen NCP’s momenteel niet voor.
Volgens de gesprekspartners zou het wenselijk zijn om het Europese voorstel volledig
aan te sluiten bij de OESO-richtlijnen en dus ook stap 6 van de OESO-richtlijnen (access to remedy) op te nemen in de Europese richtlijn, inclusief de rol en het belang van samenwerking
van bedrijven met legitieme klachtenmechanismen, zoals NCP’s, te benoemen. Belangrijke
aandachtspunten hierbij zijn een onafhankelijk klachtenmechanisme, een toezichthouder
en de toegang tot een civiele rechter. Daarbij noemt het NCP het zorgelijk dat de
helft van de zaken gaat over bedrijven die niet onder de huidige tekst van voorgestelde
Europese richtlijn zullen vallen, vanwege van hun grootte of sector. De OESO richtlijnen
maken hier namelijk geen onderscheid in en is van toepassing op alle multinationale
ondernemingen.
Gesprek met ABN AMRO, ING en ASN
Op 1 februari jl. hebben wij gesproken met medewerkers van ABN AMRO, ING en ASN; Barbara
Rutgers, Koen Holtring, Arnaud Cohen Stuart, Hanneke van den Heuvel, Richard Kooloos,
Solange Rouschop, Lisa van Blaricum en Kirsten Kossen. Tijdens dit gesprek zijn de
volgende onderwerpen aan bod gekomen; financiële sector als onderdeel van de Europese
richtlijn, risico op ongelijk speelveld, risico op beperkt effect van regelgeving
bij onvolledige participatie en de Europese wetgeving aan laten sluiten bij OESO-richtlijnen.
Zowel de NVB (Nederlandse Vereniging van Banken)11 als VNO-NCW12 hebben op de openbare consultatie van de Europese Commissie gereageerd. De EBF (European
Banking Federation) heeft ook bijgedragen aan een Joint Business Statement over dit voorstel.13
De banken zien deze richtlijn als onderdeel van een bredere reeks van richtlijnen
uit Brussel die met elkaar samenhangen (zoals de CSRD en taxonomie). Het is voor hen
essentieel dat de financiële sector en de downstream waardeketen ook onder het EU-voorstel
vallen. De banken spelen namelijk een belangrijke rol in de waardeketen. Indien dit
uiteindelijk niet het geval zal zijn, benadrukken de banken dat ze ook dan gecommitteerd
blijven aan de soft law (OESO-richtlijnen), alleen wordt in dat geval het handhavingsmechanisme van de banken
lastiger uit te voeren. Nu al werken banken conform de OESO-richtlijnen. In dit kader
geven de banken een voorbeeld hoe hun hefboomfunctie werkt. De banken identificeren
in welk land bedrijven bijvoorbeeld zonnepanelen inkopen en indien het niet aan bepaalde
duurzaamheidsaspecten voldoet, gaan banken het gesprek met de bedrijven aan, bespreken
hoe samen op te trekken en kunnen op EU-niveau eventuele problemen in de waardeketen
adresseren. Voor nu heeft het verder geen gevolgen voor de bedrijven en is het meer
een reputatierisico voor bedrijven, straks een liability. EU-brede normstelling voor banken creëert eenduidigheid in de EU t.a.v. verplichtingen
en het uitvragen van data voor zowel banken als bedrijven. Daarbij is er volgens de
banken een risico op ongelijk speelveld voor de banken als lidstaten verder gaan in
hun nationale wetgeving dan de Europese richtlijn. Dit kan tevens leiden tot onduidelijkheid
voor de bedrijven waarop banken due diligence uitvoeren wanneer die bedrijven bediend worden door banken uit verschillende lidstaten.
Hierdoor kunnen discussies ontstaan onder de banken van de verschillende lidstaten
bij bijvoorbeeld financiering van bedrijven, aangezien elke bank zich aan andere wetgeving
moet houden.
Verder is er gesproken over het belang van aansluiting van Europese wetgeving op de
OESO-richtlijnen. Indien dit niet lukt, dan gaat de voorkeur van de banken uit naar
een Europees kader waarin de belangrijkste elementen van de OESO-richtlijnen zijn
opgenomen. De banken willen voorkomen dat verschillende lidstaten afwijkende regels
stellen, zodat het gelijke speelveld binnen de EU wordt gewaarborgd.
Vervolg van het EU-rapporteurschap
Wij zullen de positiebepaling in het Europees Parlement en vervolgens de ontwikkelingen
omtrent de triloog-onderhandelingen tussen de Europese instellingen volgen en daarover
verslag uitbrengen.
Klink
Van der Graaf
Bijlage 1: Overzicht Europees Parlement
Tabel 1 geeft een volledig overzicht van de commissies in het Europees Parlement die
een opinie uitbrengen, de rapporteurs en een link naar de opinie.
In tabel 2 zijn enkele punten uit de opinies van de medeverantwoordelijke commissiesopgenomen.
Een medeverantwoordelijke commissie wordt gebruikt als een voorstel (of specifieke
onderdelen) onder de bevoegdheid van meerdere commissies valt. Dit leidt tot een speciale
procedure14. Een van die bevoegdheden is dat de bevoegde commissie (JURI) amendementen van een
medeverantwoordelijke commissie zonder stemming overneemt wanneer zij betrekking hebben op aangelegenheden die onder de exclusieve
bevoegdheid van die medeverantwoordelijke commissie vallen. JURI, EMPL en IMCO hebben,
op moment van schrijven, nog geen positie uitgebracht.
Tabel 1: Commissies in het Europees Parlement, de rapporteurs en de opinie
Afkorting
Volledige naam commissie
Rapporteur
Opinie
Bevoegde commissie
JURI
Juridische zaken
Lara Wolters (S&D)
Schaduwrapporteurs:
• Axel Voss (EPP)
• Adrián Vázquez Lázara (Renew)
• Heide Hautala (de Groenen)
• Jorge Buxadé Villalba (ECR)
• Manon Aubry (GUE/NGL)
Ntb
Medeverantwoordelijke commissies*
AFET
Buitenlandse zaken
Raphaël Glucksmann (S&D)
31.01.2023
ENVI
Milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
Tiemo Wölken (S&D)
10.02.2023
ECON
Economische en monetaire zaken
René Repasi (S&D)
30.01.2023
INTA
Internationale handel
Barry Andrews (Renew)
26.01.2023
EMPL
Werkgelegenheid en sociale zaken
Samira Rafaela (Renew)
ntb
Andere commissies met opinie
ITRE
Industrie, onderzoek en energie
Martina Dlabajová (Renew)
25.01.2023
DEVE
Ontwikkelingssamenwerking
Pierfrancesco Majorino (S&D)
1.02.2023
IMCO
Interne markt en consumentenbescherming
Deirdre Clune (EPP)
ntb
Tabel 2: Punten uit de opinies van de medeverantwoordelijke commissies
AFET
ENVI
ECON
INTA
Toepassingsgebied (aantal medewerkers/omzet) (artikel 2)
250 medewerkers of 40 miljoen netto-omzet, of actief op beurs, bij risico sector:
50 medewerkers/ 8 miljoen (waarvan 50% in risico sector)
250 medewerkers of 40 miljoen,
bij risico sector: 250 medewerkers/ 40 miljoen
(conform Commissie voorstel)
500 medewerkers of 150 miljoen, bij risico sector: 250 medewerkers/ 40 miljoen (waarvan
50% in risico sector)
250 medewerkers, 40 miljoen,
bij risico sector:
50 medewerkers/ 8 miljoen (waarvan 50% in risico sector)
Gefaseerd invoeren? (art. 30)
Geen wijzigingen t.o.v. Commissievoorstel
Financiële sector opgenomen?
X
X
X
X
In lijn met het Parijs akkoord (1.5 graad)? (art. 15)
Ja, conform Commissie voorstel
X (verdergaande voorstellen dan Commissie voorstel)
X (in lijn gebracht met CSRD)
Ja, conform Commissie voorstel
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.J. Klink, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
S.J.F. van der Graaf, Tweede Kamerlid