Verslag van een commissiedebat : Verslag van een commissiedebat, gehouden op 23 februari 2023, over slachtofferbeleid
33 552 Slachtofferbeleid
Nr. 108
VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT
Vastgesteld 23 maart 2023
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 23 februari 2023 overleg gevoerd
met de heer Weerwind, Minister voor Rechtsbescherming, over:
− de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 4 juli 2022 inzake uitwerking
van de motie van de leden Slootweg en Helder over de uitzonderingsgrond in artikel
184 van de Wegenverkeerswet helemaal schrappen (Kamerstuk 33 552, nr. 96) (Kamerstuk 33 552, nr. 102
);
− de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 8 juli 2022 inzake stand van
zaken over de communicatie richting slachtoffers geseponeerde strafzaken (Kamerstukken
29 279 en 33 552, nr. 728);
− de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 3 november 2022 inzake voortgangsbrief
slachtofferbeleid; beleidskeuzes uitgelegd (Kamerstuk 33 552, nr. 103);
− de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 29 november 2022 inzake rapport
Varianten voorschotregeling afzonderlijke behandeling vordering benadeelde partij.
Financiële consequenties voor de Staat van toepassing Voorschotregeling (Kamerstuk
29 279, nr. 748);
− de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 9 december 2022 inzake OM-strafbeschikking
en slachtoffers (Kamerstuk 33 552, nr. 104);
− de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 12 december 2022 inzake beleidsreactie
bij de Veiligheidsmonitor 2021 en reflectie op de financiële schade van criminaliteit
en de beleving van slachtofferschap (Kamerstuk 28 684, nr. 719);
− de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 16 december 2022 inzake uitvoering
van de motie van de leden Slootweg en Helder over de uitzonderingsgrond in artikel
184 van de Wegenverkeerswet helemaal schrappen (Kamerstuk 33 552, nr. 96) (Kamerstuk 33 552, nr. 105);
− de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 7 februari 2023 inzake beleidsreactie
WODC-onderzoek naar onbelemmerd spreekrecht (Kamerstuk 33 552, nr. 106);
− de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 14 februari 2023 inzake WODC-onderzoek
naar uitsluiting door religieuze gemeenschappen (Kamerstuk 36 200 VI, nr. 124);
− de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 16 februari 2023 inzake reactie
op het onderzoeksrapport Het gebiedsverbod in perspectief (Kamerstuk 33 552, nr. 107).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Kat
De griffier van de commissie, Brood
Voorzitter: Ellian
Griffier: Nouse
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Ellian, Helder, Kuik, Mutluer, Sneller
en Van der Staaij,
en de heer Weerwind, Minister voor Rechtsbescherming.
Aanvang 10.00 uur.
De voorzitter:
Dames en heren, goedemorgen. De sfeer zit er goed in! Ik open dit commissiedebat van
de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid. Het commissiedebat gaat over slachtofferbeleid,
een belangrijk onderwerp. Ik heet van harte welkom de collega-Kamerleden, uiteraard
de Minister voor Rechtsbescherming en zijn ondersteuning, de mensen op de publieke
tribune en de kijkers thuis. De spreektijd is vier minuten per fractie. Ik wil niet
meteen het aantal interrupties beperken; daar komen we geloof ik wel uit met elkaar.
Mevrouw Mutluer van de PvdA laat zich verontschuldigen omdat zij tussendoor even naar
een ander debat moet, maar zij hoopt daarna weer terug te keren.
Als eerste geef ik het woord aan mevrouw Helder, namens de PVV.
Mevrouw Helder (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik begin even met een actualiteit van vanochtend: 8.000 veroordeelden
zijn op de vlucht, zijn kwijt. 90% van hen zit waarschijnlijk in het buitenland. 606
van hen zijn veroordeeld voor ernstige geweldsmisdrijven. Dat kan omdat ze in vrijheid
de uitspraak mogen afwachten. In zekere zin begrijp ik dat ook wel, maar het zou wel
een mooi ding zijn als zeker deze verdachten hun vonnis achter de tralies zouden moeten
afwachten.
Dat is weer een bruggetje naar een andere actualiteit, voorzitter. Het strafproces
moet dan natuurlijk wel binnen een redelijke termijn zijn afgerond. Rechters en officieren
van justitie hebben aangegeven dat de werkdruk zo hoog is dat ze in maart willen gaan
staken. Deze punten staan los van de agenda, maar het zou mooi zijn als de Minister
daar al een reactie op zou kunnen geven.
Voorzitter. Dan de agenda, allereerst de betrokkenheid van slachtoffers bij de OM-strafbeschikking.
In het vorige commissiedebat is die ook besproken. Het standpunt van mijn fractie
is onveranderd, want afdoening van ernstige zaken door middel van een strafbeschikking
ondergraaft de verschijningsplicht van de verdachte en het spreekrecht van de slachtoffers.
Ten tweede – heel belangrijk – is het opleggen van een gevangenisstraf niet mogelijk
bij een strafbeschikking. Strafbare feiten waarvoor een gevangenisstraf gepast is,
moeten aan de rechter worden voorgelegd en ernstige strafbare feiten zelfs aan een
meervoudige kamer. Wat mijn fractie betreft is daar geen uitzondering op, en zo'n
uitzondering is al helemaal niet door het OM zelf te bepalen. Ik herhaal mijn vraag
in het vorige commissiedebat: gaat de Minister het College van procureurs-generaal
hierop wijzen, opdat hier hopelijk toch een einde aan gemaakt wordt? Is de Minister
hiertoe wel bereid, nu blijkt dat het Openbaar Ministerie in 47 van de 66 dossiers
in strijd met de wet een OM-strafbeschikking heeft opgelegd?
Voorzitter. Dan de aangenomen motie van collega Slootweg en mijzelf over het schrappen
van de uitzonderingsgrond in artikel 184 Wegenverkeerswet. Het komt erop neer dat
wij, en de Kamer gelukkig ook, vinden dat die mogelijkheid moet worden geschrapt dan
wel aangepast. De Minister schrijft dat hij dat niet doet omdat er geen feitelijke
onderbouwing is dat er van de termijn vaak misbruik wordt gemaakt om de redenen die
in de motie geschetst zijn. Dat is volgens hem niet aangetoond. Hij denkt ook juist
dat het een tegenovergesteld effect zal hebben, dus dat bestuurders zich niet alsnog
zullen gaan melden.
Voorzitter. Volgens de Minister is het bij bestuurders die zijn doorgereden na een
ongeval achteraf ook niet meer met zekerheid te constateren dat zij onder invloed
waren ten tijde van het ongeval. Dat waag ik natuurlijk te betwijfelen, zeker als
je de tijd korter maakt waarbinnen mensen zich zeker zouden moeten melden, of die
helemaal afschaft natuurlijk. De Minister heeft het er ook nog over dat de politie
altijd onderzoek doet als iemand na een ernstig ongeval zich alsnog meldt als er aanleiding
is om te vermoeden dat zij onder invloed zijn. Zoals dat in de brief wordt geschreven,
vind ik dat tegenstrijdig. Dus waaruit bestaat dan die aanleiding voor het ernstige
vermoeden dat ze onder invloed zijn?
Voorzitter. Het ging collega Slootweg en mij ook niet om het aantonen van het rijden
onder invloed, maar om het doorrijden na het ongeval. Dát is het verwijtbare punt.
Daar hebben we geen getuigenverklaring, camerabeelden of middelengebruik voor nodig.
Ze zijn gewoon vertrokken en hebben iemand in hulpeloze toestand achtergelaten, of
in ieder geval de kans daarop voor lief genomen.
Voorzitter, tot slot. Los van de agenda heb ik nog een eigen punt dat ik al vaker
aan de orde heb gesteld, namelijk een driepartijenstelsel in het strafrecht in plaats
van het huidige tweepartijenstelsel. Slachtoffers hebben steeds meer rechten gekregen.
Daar is mijn fractie het helemaal mee eens, maar dat komt wel steeds meer op gespannen
voet te staan met een ander rechtsprincipe, namelijk de onschuldpresumptie: een verdachte
is onschuldig totdat het tegendeel in een strafproces wettig en overtuigend is bewezen.
Het feit dat het slachtoffer en een steeds grotere kring spreekgerechtigden zich ook
mogen uitlaten over de strafmaat voor deze verdachte, terwijl die misschien helemaal
niet schuldig is, maakt wat mijn fractie betreft dat er gewoon strijd is met de onschuldpresumptie.
Is de Minister bereid om een kort onderzoek of een enquête te houden onder de betrokken
partijen over de vraag of een driepartijenstelsel wenselijk is? Dat hoeft geen WODC-onderzoek
te zijn, maar kan bijvoorbeeld gewoon een kort vragenonderzoek zijn.
Dank u wel.
De voorzitter:
U bedankt, mevrouw Helder. Dan geef ik het woord aan mevrouw Mutluer namens de PvdA.
Mevrouw Mutluer (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Vorige week kwam in het nieuws dat er in 2021 weer veel meer
aangiften en meldingen van zedenmisdrijven zijn gedaan. Er is geen zicht op dat dit
minder gaat worden; integendeel. Er wordt wel wat aan gedaan. Er wordt namelijk veel
meer personeel aangetrokken, maar de vraag blijft: waar staan we nu om de groei van
het aantal aangiften bij te benen? Ik maak me heel erg zorgen over de rechten van
slachtoffers als de politie, zoals zij recent in Gelderland aangaf, geen kleine zaken
meer oppakt. Zedenexperts van de nationale politie wijzen erop dat de politie zaken
die qua bewijs kansloos zijn, ook maar moet laten lopen. Daarmee doen ze aan verwachtingsmanagement
bij slachtoffers.
Gisteren gaven rechters ook nog eens massaal aan dat ze de druk niet aankunnen. 40%
van de rechters is overbelast. Ze gaan staken als er niks gebeurt. Dan is wat mij
betreft de rek eruit en bekruipt mij de vraag of we hiermee slachtoffers niet gewoon
in de steek laten. Ik ben een realist, dus ik realiseer me dat de problemen niet morgen
zijn opgelost. Maar het mag niet bij de koude mededeling blijven dat een zaak helaas
geen kans heeft. Als er niet vervolgd wordt, hoe zorg je er dan voor dat slachtoffers
op een andere manier het idee krijgen dat ze serieus worden genomen? Ik zal het blijven
herhalen: wordt er volop ingezet op herstelrecht? Krijgen alle slachtoffers in geseponeerde
zaken hulp van Slachtofferhulp of het Centrum Seksueel Geweld?
Zoals de Minister vermeldde in zijn brief over de voortgang van de Meerjarenagenda
Slachtofferbeleid, is de verwachting dat de invoering van de Wet seksuele misdrijven
in 2024 tot nog meer hulpvragen zal leiden. Zijn de eerder beloofde financiële middelen
voor de organisaties die hulp moeten gaan bieden afdoende om slachtoffers in zaken
die niet vervolgd worden, te kunnen helpen?
We hebben het eerder gehad over zaken met OM-strafbeschikkingen. Mijn collega Helder
refereerde daar ook aan. Wat betekent dat concreet voor slachtoffers? Er is reden
tot zorg over slachtofferrechten. Ook de Nationale ombudsman heeft zich uitgelaten
over de slachtofferrechten bij een OM-strafbeschikking. We hebben een brief gekregen
van beide bewindspersonen, waarin staat dat de officier van justitie wel degelijk
rekening houdt met de belangen van slachtoffers voordat die tot een strafbeschikking
beslist. Op een totaal van 160.000 strafbeschikkingen werd maar 47 keer – dat werd
net ook gezegd – in strijd met de wet toch een strafbeschikking opgelegd. Maar dat
had toch niet mogen gebeuren. Het OM zegt dat het ervoor gaat zorgen dat dat ook niet
meer kan. Kort samengevat: in veruit de meeste gevallen gaat het goed en het OM heeft
geleerd van het relatief geringe aantal fouten.
Maar wat blijft, is dat slachtoffers geen spreekrecht hebben bij een OM-strafbeschikking.
De Minister wil ook niet dat slachtoffers voor alle spreekwaardige delicten bij een
OM-afdoening de gelegenheid krijgen om hun zegje te doen. Ik heb daar eerder twee
moties over ingediend. Die zijn aangehouden. Toch zie ik dat de Minister zegt dat
hij daar gewoon geen ruimte voor ziet. Ik snap en begrijp de voordelen van een strafbeschikking,
namelijk het niet verder belasten van de strafrechtketen. Eigenlijk doe je dat voor
een deel teniet als bij iedere afdoening een slachtoffer zou kunnen spreken. Maar
ja, daarmee maak je slachtofferrechten ondergeschikt aan efficiencyoverwegingen ten
aanzien van de verstopte strafrechtketen. Dat gaat mij net iets te ver.
De heer Sneller (D66):
Ik geef mevrouw Mutluer graag de gelegenheid om dit nog wat verder toe te lichten.
Het is ook in het belang van het slachtoffer dat er geen opstoppingen in de strafrechtketen
zitten. Mevrouw Mutluer zet twee belangen tegenover elkaar die volgens mij veel meer
in één lijn liggen. Ze benadert het ook vanuit het idee van alles of niets. Het is
«je zegje doen», maar er is natuurlijk een groot verschil tussen zorgen dat slachtoffers
een inbreng kunnen hebben in het proces van de strafbeschikking en dit helemaal full-fledged
kunnen doen, zoals het in de rechtszaal gaat. Ziet mevrouw Mutluer ook in dat er op
dat spectrum nog andere mogelijkheden zijn om toch tegemoet te komen aan haar wens?
Mevrouw Mutluer (PvdA):
Dank u wel voor deze goede vraag. Het staat vast, ook als je kijkt naar de uitkomsten
van een eerder WODC-onderzoek, dat het bestaande spreekrecht goed werkt. Dus ik ben
er een groot voorstander van. Het kan bijdragen aan het herstel van slachtoffers en
het niet ontstaan van secundaire victimisatie. Dus ik vind het niet meer dan logisch
dat je slachtoffers in de gelegenheid moet stellen om een dergelijke verklaring af
te leggen. Ik snap dat de strafrechtketen vastzit. Het OM zou bijvoorbeeld niet bij
alle gevallen, maar bijvoorbeeld bij schrijnende gevallen, toch tot de conclusie kunnen
komen dat slachtoffers mogen spreken. Dus ik ben ook zoekende. Helaas word ik ook
benaderd door slachtoffers die zich echt niet serieus genomen voelen. Door die vastlopende
strafrechtketen gaan we dat in de toekomst nog vaker zien, vrees ik. Dit zou even
een creatieve oplossing van mijn kant zijn. Ik ben natuurlijk benieuwd hoe de Minister
daartegen aankijkt. Maar dan ga je maatwerk leveren.
De heer Sneller (D66):
Ik weet niet of mevrouw Mutluer het zich realiseert, maar zij deed twéé creatieve
suggesties. De andere is namelijk dat het OM het slachtoffer hoort. In plaats van
het slachtoffer een rol te geven in het als het ware uitdelen van de strafbeschikking
op het moment waarop de verdachte ook aanwezig is, kun je er natuurlijk ook voor zorgen
dat het OM in ieder geval contact met het slachtoffer heeft, zodat het slachtoffer
wel zijn zegje kan doen. Zou dat ook een mogelijkheid zijn om tegemoet te komen aan
wat mevrouw Mutluer en ik allebei belangrijk vinden?
Mevrouw Mutluer (PvdA):
Zeker. Ik heb onbewust een creatieve oplossing aangedragen. Het gaat mij om het doel.
Ik denk dat het voor een slachtoffer niet uitmaakt of hij met een rechter of met een
officier spreekt, als hij maar serieus wordt genomen en als er maar aandacht komt
voor zijn gevoel, voor zijn leed. Dit is een heel interessante weg, die we eventueel
zouden moeten bewandelen.
De voorzitter:
Mevrouw Mutluer, u heeft nog ...
Mevrouw Mutluer (PvdA):
30 seconden.
De voorzitter:
20, maar u krijgt er 30.
Mevrouw Mutluer (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Uit een onderzoek van Slachtofferhulp blijkt dat de helft
van de jonge slachtoffers niet om hulp vraagt, vaak omdat het niks oplost of bijvoorbeeld
door onkunde. Dat zijn jongeren die te maken hebben met een seksueel misdrijf of oplichting.
Zij blijven dus buiten beeld van de instanties. Ik wil van de Minister weten wat hij
daartegen wil doen.
Heb ik nog een paar seconden, voorzitter?
De voorzitter:
Vooruit.
Mevrouw Mutluer (PvdA):
Tot slot de ex-leden van religieuze gemeenschappen. Ik begrijp dat er een onderzoek
komt, een internationale rechtsvergelijking. Bij dat onderzoek kunnen we bijvoorbeeld
ook de strafbaarstelling van psychisch geweld betrekken.
De voorzitter:
Mevrouw Kuik, aan u het woord, namens het CDA.
Mevrouw Kuik (CDA):
Voorzitter, dank. Een misdrijf kan natuurlijk diep ingrijpen in het leven van slachtoffers,
maar ook van nabestaanden. Het kan grote impact hebben.
Ik wacht even, want deze bel voor de plenaire vergadering duurt een minuut.
De voorzitter:
Mevrouw Kuik, aan u het woord.
Mevrouw Kuik (CDA):
Ik begin toch even opnieuw. Een misdrijf kan natuurlijk diep ingrijpen in het leven
van slachtoffers, maar ook van nabestaanden. Er staan een aantal onderwerpen op de
agenda. Toch wil ik stilstaan bij een onderwerp dat gisteren is langsgekomen in deze
Kamer. We spraken met slachtoffers van de MH-17. Die gaven aan dat de begeleiding
heel goed was en dat er echt naar hun positie werd gekeken. Maar er werd ook gevraagd
welke knelpunten zij nog tegenkomen. Zij noemden onder andere het punt dat affectieschade
niet van toepassing is voor broers en zussen, terwijl de impact van zo'n grote gebeurtenis,
zo'n ramp, natuurlijk enorm is. Kan de Minister ingaan op deze omissie voor broers
en zussen ten aanzien van affectieschade?
Voorzitter. Mevrouw Helder heeft al even stilgestaan bij de motie van haarzelf en
mijn collega Slootweg over het verkorten van de duur van twaalf naar drie uur als
iemand zich meldt na doorrijden na een ongeluk. De Minister geeft in zijn brief aan
dat het schrappen of inkaderen niet zal voorkomen dat bestuurders doorrijden en zo
het rijden onder invloed verhullen. Dat kan ik op zichzelf begrijpen. Maar is het
niet zo dat het tijdslot dat we nu inkorten, wel kan helpen om misbruik te voorkomen?
Nou ja, «voorkomen» ... Ik bedoel de tijd die je hebt om je toch ongestraft te melden;
die is gewoon korter. Kan de Minister daar iets over zeggen? Zou dat toch een effect
kunnen hebben?
We hebben de afgelopen tijd goede stappen gezet in het kader van slachtofferrechten,
zoals de Wet uitbreiding slachtofferrechten, waarvan het laatste deel vorige maand
in werking is getreden. Het is goed dat dit ook van kracht is en dat de reacties van
slachtoffers op dit onbelemmerde spreekrecht positief zijn. Dat blijkt uit de evaluatie.
Dus dat is heel mooi. We zetten daar echt stappen in. Maar we zien aan de andere kant
natuurlijk ook grote capaciteitstekorten in de strafrechtketen. Dat heeft natuurlijk
ook effect op slachtoffers. Een slachtoffer van bijvoorbeeld mishandeling of diefstal
of misschien nog wel erger, als het gaat om een zedenmisdrijf, krijgt dan te horen
dat de zaak niet verder wordt behandeld. Dat is niet bevorderlijk voor het verwerkingsproces
van het slachtoffer.
We hebben de sepots gezien in Gelderland. Daar hebben we ook met de Kamer meerdere
keren over gesproken. De Minister heeft aangegeven dat getracht wordt slachtoffers
voorafgaand aan mediaberichtgeving te bereiken. Ik zou zeggen: het moet de norm zijn
om slachtoffers daarin als eerste te bereiken, zodat slachtoffers niet in de media
hoeven te lezen dat hun zaak geseponeerd gaat worden. Kan de Minister dat garanderen?
Dan het punt dat we vernomen hebben in het onderzoek van Slachtofferhulp Nederland:
zeven op de tien jongeren doen geen aangifte als ze slachtoffer zijn van een misdrijf.
Dat is natuurlijk gigantisch. Ik vraag de Minister: heeft hij in beeld waar dit vandaan
komt? Hoe kan het dat jongeren geen hulp zoeken en dat hier schaamte is? Het zijn
enorme getallen. Ik ben benieuwd wat de Minister denkt dat ervoor nodig is om die
aangiftebereidheid omhoog te krijgen en ervoor te zorgen dat deze groep passende hulp
krijgt.
Voorzitter. Ik wil afronden met het punt waar de PvdA, GroenLinks en het CDA mee bezig
zijn, namelijk een wetsvoorstel voor de strafbaarstelling van het willens en wetens
openbaar maken van beeldmateriaal van slachtoffers die dringend hulp nodig hebben
of inmiddels zijn overleden. Daar zijn we mee bezig. Dat komt z.s.m. jullie kant op.
De voorzitter:
U zat bijna aan vijf minuten, maar vooruit. Het woord is aan meneer Van der Staaij
van de SGP.
De heer Van der Staaij (SGP):
Dank u wel, voorzitter. Voor mij is de kernvraag in dit debat: hoe voorkomen we dat
het capaciteitstekort en de problemen in de strafrechtketen leiden tot extra leed
voor slachtoffers? Want dat is wat er elke keer weer aan de orde is en wat het ook
zo nijpend maakt. Natuurlijk speelt aan de ene kant wat gister al in het nieuws kwam:
de werkdruk voor officieren van justitie en rechters, waardoor gezegd wordt dat de
rek eruit is. Dat is een heel belangrijk en ernstig signaal. Maar juist als we vandaag
de schijnwerpers zetten op de slachtoffers, is het natuurlijk uitermate triest dat
als je hebt meegemaakt dat er een zedenmisdrijf is gepleegd of dat je kind om het
leven is gekomen doordat iemand met drank en drugs op achter het stuur heeft gezeten,
het dan eindeloos duurt voor zo'n zaak voor de rechter wordt gebracht. Daarom zijn
we ook wel weer geschrokken van de berichten van Slachtofferhulp hierover. Natuurlijk
kun je zeggen «we weten het toch» en «je kan geen ijzer met handen breken», maar ik
vind het toch belangrijk om dat punt indringend te blijven benoemen, omdat we met
alle creativiteit die er nodig is, er niet aan willen en mogen wennen dat het nu de
praktijk is dat het recht niet z'n loop heeft en dat slachtoffers daardoor extra leed
ondervinden. Ik wil dat toch even met nadruk hier vooropstellen en als kern van mijn
inbreng benoemen.
Ik wil daarom ook aan de Minister vragen wat nou het perspectief is wat hem betreft.
Wat kunnen we zeggen tegen de mensen die daarmee te maken hebben? Wanneer is er echt
een daadwerkelijke verbetering van die doorlooptijden? Het is al genoemd: de norm
die we gesteld hebben rond zedenaangiften, namelijk binnen zes maanden door de politie
onderzocht worden en naar het OM doorgestuurd worden, wordt al langere tijd niet meer
gehaald. Bovendien is er ook nog het risico – collega's noemden het al – dat omdat
dat bekend is, mensen ook maar afzien van aangiften of meldingen. Ze zeggen: ik weet
dat je een heel lange tijd niks hoort en dat het wel boven je hoofd blijft hangen.
Dus het geeft ook nog een vertekend beeld in die zin dat het eigenlijk nog erger is
dan je in de cijfers ziet. Het is heel belangrijk dat er verder gewerkt wordt aan
het oplossen van de problemen in de strafrechtketen. Maar ook bij relatief lichte
vergrijpen is het vinden van recht en herstel cruciaal. En misschien kan juist met
hulp van buiten de strafrechtketen worden bekeken of alternatieven, zoals de inzet
van herstelrecht – collega's noemden het al en Slachtofferhulp zegt het ook – meer
kunnen worden ingezet.
Wat betreft de strafbeschikking ondersteun ik de suggestie die gedaan is: heb je niet
mogelijkheden om ook buiten de rechtszaal, als toch voor die strafbeschikking gekozen
wordt en mag worden gekozen, het slachtoffer toch te horen? Juist in de praktijk blijkt
namelijk dat dat ook kan helpen – ik dacht dat mevrouw Mutluer dat noemde – al is
het niet in de rechtszaal. Maar juist voor de verwerking van het slachtoffer kan dan
het verhaal worden gedaan en kan dat meegewogen worden in die afdoening.
Tot slot hoorden we dat de Minister alert wil zijn op signalen bij werkbezoeken dat
er vanwege capaciteitstekort gekozen wordt voor tenlastelegging van een lichter vergrijp,
zodat voor de route van de strafbeschikking gekozen kan worden. Ja, dan heb je ergens
een wettelijke oplossing, maar wel ten koste van het recht doen aan de ernst van het
delict dat in werkelijkheid heeft plaatsgevonden. Ik hoor graag de reflectie van de
Minister daarop.
De voorzitter:
U geeft uitstekend het voorbeeld, zoals altijd, meneer Van der Staaij: keurig binnen
de tijd. Meneer Sneller, aan u het woord.
De heer Sneller (D66):
Dank, voorzitter. Ik heb het de vorige keer bij het commissiedebat Slachtofferbeleid
ook gezegd: volgens mij moet het accent deze periode liggen op het borgen van de huidige
rechten en niet op het uitbreiden van die rechten. Je ziet namelijk toch dat de strafrechtketen
overbelast is. De opmerkingen over de rechters zijn gemaakt. Ik wil toch even de Nederlandse
Vereniging voor Rechtspraak noemen. De voorzitter schreef vorig jaar een open brief
aan de Kamer, waarin hij zegt: «Wind er toch geen doekjes om: de komende jaren zullen
er nog vaker rechtszaken door personeelsgebrek worden geschrapt. De rechtspraak en
het Openbaar Ministerie leiden op dit moment meer mensen op dan ooit; het maximum
is daarin bereikt. Dat leidt niet tot onmiddellijke verlichting, maar biedt wel perspectief.
Tot die tijd moeten er door de werkorganisaties, maar misschien ook wel de politiek,
scherpe keuzes worden gemaakt. Moet de overheid minder procederen? Kunnen we bepaalde
strafzaken voorlopig laten rusten zodat we tijd maken voor andere? En zo ja, welke
dan? Het is makkelijk te besturen in tijden van overvloed; nu verdelen we vooral schaarste.
Dat is wat ons betreft een gesprek op het hoogste niveau waard. De Kamer is daartoe
uitgenodigd.»
Dat is wel de ingewikkelde discussie die we ook hebben als het gaat om slachtofferrechten.
Daarom denk ik – collega's hebben het net ook mooi betoogd – dat een OM-strafbeschikking
een heel goed alternatief kan zijn voor een rechtszaak, maar dat je daarin wel moet
kijken hoe je dan ervoor zorgt dat die slachtoffers en de rechtsbescherming van verdachten
allebei goed geborgd zijn, zodat het echt een fundament is waar je op kan bouwen.
Datzelfde zal zo meteen voor procesafspraken gelden. Als je die balans goed regelt,
kun je daar volgens mij nog veel meer van verwachten in de toekomst. Dus mijn vraag
aan de Minister is of de opties die ik ook in het interruptiedebat met collega Mutluer
noemde, toch verder verkend kunnen worden, zodat je niet helemaal naar honderd procent
spreekrecht toe hoeft, maar ook niet mensen helemaal buitensluit in dat proces, zoals
nu al in sommige typen zaken gebeurt.
Ik was blij met de evaluatie van het onbelemmerd spreekrecht. Tegelijkertijd zie je
ook daar dat rechters ondervinden hoeveel beslag het legt op de processen. Ook vanuit
de advocatuur horen wij hoeveel beslag het legt op sociaal advocaten die als toevoeging
aan de slachtofferkant aan het werk gaan, terwijl er toch beperkte capaciteit is in
de sociale advocatuur. Bij sommige zaken is het ook aantrekkelijker om een slachtoffer
dan een verdachte bij te staan. Dat leidt natuurlijk ook tot schaarste in de sociale
advocatuur. Ik ben dus blij met de evaluatie en was blij met deze uitbreiding, maar
ik denk wel dat we de vinger aan de pols moeten houden voor wat betreft de vraag hoe
we dit verder gaan borgen, zodat het niet uit balans raakt. Ik vraag ook graag aan
de Minister hoe hij met die aanbevelingen aan de slag gaat.
Dan als laatste MH17. Ik noem het gesprek dat gister gevoerd is. Ik sluit me van harte
aan bij het pleidooi van mevrouw Kuik. De voorzitter was daar ook aanwezig, heb ik
begrepen. Het is ook zo dat de rechtbank die uitspraak deed in de zaak MH17, nadrukkelijk
aandacht vroeg voor het betrekken hiervan bij de evaluatie, maar dat gaat pas volgend
jaar lopen. Ik denk dat ik me van harte aansluit – ik weet niet of de voorzitter er
in zijn termijn ook nog wat over zegt – bij de oproep om hier nadrukkelijk naar te
kijken. Als het mogelijk is om vooruitlopend op de evaluatie daar al wat aan te doen,
lijkt het mij heel verstandig om dat te doen.
De voorzitter:
Bent u klaar? U heeft nog 30 seconden.
De heer Sneller (D66):
In 30 seconden zou ik dan graag toch aandacht vragen voor wat ik de vorige keer ook
heb gezegd over de remedies. Soms worden namelijk toch een paar kernrechten van slachtoffers
als te vrijblijvend ervaren. Ik hoop dat we in het nieuwe Wetboek van Strafvordering
een aantal dingen zullen teruglezen die daaraan tegemoetkomen en dat we daar als Kamer
anders naar zullen kijken.
Dank u wel.
De voorzitter:
U bedankt, meneer Sneller. Dan kijk ik even of mevrouw Helder het voorzitterschap
wil overnemen.
Voorzitter: Helder
De voorzitter:
Dat zal ik doen. Dan geef ik als voorzitter u het woord. U spreekt namens de fractie
van de VVD. Gaat uw gang.
De heer Ellian (VVD):
Merci. En ja, ik heb ook die vraag over affectieschade. Ik vind het eerlijk gezegd
gewoon onrechtvaardig dat een broer of zus geen aanspraak zou kunnen maken op enige
vorm van schadevergoeding omdat die band niet indringend genoeg zou zijn.
Ik wil vandaag inzoomen op twee andere groepen slachtoffers. Allereerst de gijzeling
in Bovensmilde. Op 23 mei 1977 betraden vier zwaarbewapende Molukkers een school in
Bovensmilde. Er gaat in Nederland altijd veel aandacht naar de treinkaping bij De
Punt, maar meer dan 100 kinderen werden toen vijf dagen gegijzeld. Uiteindelijk zijn
ze vrijgelaten omdat ze ziek waren. Het is een ongelofelijke en in de Nederlandse
geschiedenis ongekende gebeurtenis. Ik heb mogen spreken met die kinderen, die nu
natuurlijk allemaal ouder zijn dan ik, en dat waren heel indringende gesprekken. We
zijn ook bij de Minister-President geweest, waar we ook een indringend gesprek hebben
gehad. Het is niet gek dat als je zoiets hebt meegemaakt, je dan daar de rest van
je leven last, hinder of trauma van zult ondervinden. Wat schetst mijn verbazing?
Dit is een groep die vergeten lijkt te zijn, een groep die nooit echt hulp heeft gehad
en die nu vaak tegen muren aanloopt en vaak nog steeds verschrikkelijke psychische
consequenties ondervindt. Ik wil aandacht vragen voor deze groep. Er is niet eens
een fatsoenlijk gedenkteken uit naam van de Staat gemaakt voor deze kinderen. Ik wil
de Minister het volgende vragen. Ik heb een jaar geleden niet voor niets meer dan
twintig vragen gesteld. Maar we zijn nu een jaar verder. Gaat de Staat nu uitstralen:
wij staan voor deze onschuldige groep? Dit waren kinderen die naar school gingen en
opeens werden gegijzeld. Zij hebben niks fout gedaan. Ik zou zo graag willen dat we
nu zij aan zij gaan staan met deze groep. Het traject loopt, maar ik wil wel tegen
de Minister zeggen dat ik vind dat het wat lang duurt. Deze kinderen verdienen de
hulp die ze toen niet gekregen hebben.
Voorzitter. Dan zou ik willen inzoomen op een andere groep. Ook daar heb ik vaak indringende
gesprekken mee. Ik noem dat «de slachtoffers van feitelijke oplichting». Als je in
Nederland oplichting strafrechtelijk moet bewijzen, moet je een vorm van opzet, maar
in ieder geval een listige kunstgreep kunnen bewijzen. Maar in heel geval gevallen
waarin iemand een overeenkomst sluit en zegt «ik betaal je het geleende geld terug»
of «ik ga je huis verbouwen; betaal maar een voorschot» en die mensen niet betalen,
is het geen oplichting, maar zit je er wel mee. Ik heb gesprekken met deze slachtoffers,
want dat zijn ze. Mensen moeten hun huis verkopen, geraken in de bijstand; het is
echt verschrikkelijk. En dit is ook weer een groep die vergeten wordt. Binnenkort
vindt hier een rondetafel plaats. Ik hoop dat de Minister en zijn staf ook zullen
kijken naar die rondetafel, waar ook slachtoffers aan het woord zullen komen. Maar
ik wil nu toch alvast vragen welke mogelijkheden de Minister ziet om iets te doen
voor deze groep van mensen die gewoon tussen wal en schip vallen en vaak met tonnen
aan schuld zitten waar ze helemaal niets aan kunnen doen.
Voorzitter. Dan kom ik op nabestaanden. Ook met hen – het is de rode draad in mijn
betoog – heb ik indringende gesprekken. Zeker de gesprekken met nabestaanden zijn
indringend, zoals ook gisteren rondom MH17. Ik zie wel een nieuwe groep nabestaanden,
namelijk een groep – daar hebben we hier best wel stevig over gedebatteerd met elkaar
– die er nooit rekening mee heeft hoeven houden dat de verschrikkelijke moordenaar
vrijkomt. Ik merk dat Slachtofferhulp Nederland daarin nog steeds een cruciale rol
speelt in het contact met het departement en in het contact met uiteindelijk de slachtoffers
die voorbereid moeten worden op een eventueel gratiebesluit van de Minister. Ik wil
dus wel de aandacht vestigen op de rol die Slachtofferhulp Nederland daar moet spelen.
Ze doen hun werk vaak top – dat staat buiten discussie – maar ik vind wel dat ze hier
ook aan de lat moeten staan, zeker als het gaat om moord. We mogen hier wel iets verwachten
van Slachtofferhulp Nederland. Ik zou daar graag een reactie op horen.
Ik sluit me van harte aan bij de spanningen die geschetst worden door de collega's
als het gaat om het spreekrecht en ook wel de capaciteit.
Dat was het.
De voorzitter:
Dank u wel. U krijgt de voorzittershamer weer terug.
Voorzitter: Ellian
De voorzitter:
Merci. Minister voor Rechtsbescherming, u moet een stuk lopen. Dat weet ik, dus dat
hoeft u niet meer toe te lichten. Hoeveel tijd heeft u nodig?
Minister Weerwind:
Een halfuur.
De voorzitter:
Een halfuur. Vooruit, een halfuur.
De vergadering wordt van 10.32 uur tot 11.00 uur geschorst.
De voorzitter:
We zijn aanbeland bij de eerste termijn van de Minister voor Rechtsbescherming. Hoe
gaat u het doen, Minister? Begint u met een inleiding en dan blokjes of gaat u meteen ...?
Minister Weerwind:
Toch een inleiding, voorzitter, gelet op de importantie van dit debat. Daarna heb
ik de volgende blokjes: druk op de strafrechtketen, waar diverse vragen over zijn
gesteld, dan de rechtspositie van slachtoffers, vervolgens de ondersteuning van de
slachtoffers, daarna het schadeverhaal slachtoffers en ten slotte andere belangrijke
zaken en gestelde vragen.
De voorzitter:
Helder. Dan stel ik voor dat u begint met uw inleiding. Vervolgens gaan we de blokjes
afwerken. Aan u het woord, Minister.
Minister Weerwind:
Voorzitter, dank u wel. Ik hou de inleiding kort, want ik heb in het debat gemerkt
dat er optimaal kennis en kunde bij u aanwezig is. Het is overigens een goede zaak
dat Slachtofferhulp Nederland vandaag in persoon aanwezig is. Dat is een belangrijke
actor als je praat over slachtofferbeleid.
Voorzitter. Voor de zomer hebben we voor het eerst gesproken over het beleid voor
slachtoffers van criminaliteit. Toen was de conclusie ook dat dit een belangrijk onderwerp
betreft, dat ook de nodige prioriteit van mij heeft. Erkenning van slachtoffers en
ondersteuning van slachtoffers bij het te boven komen van de gevolgen vormen de basis
van mijn beleid. Gisteren, de Europese Dag van het Slachtoffer, was dan ook een goed
moment om nog eens bij dit belang stil te staan. Toch een korte terugblik op de afgelopen
tien jaar. Je ziet dat een groot aantal rechten is geïntroduceerd, juist om de positie
van slachtoffers in het strafproces te versterken. In die jaren is er hard gewerkt
aan niet alleen beleid, maar ook het implementeren van die rechten. Je ziet ook dat
er diverse maatregelen getroffen zijn en projecten zijn opgestart om deze rechten
concreet in te vullen, dit alles opdat slachtoffers niet alleen op papier, maar ook
in de praktijk ondervinden dat ze worden erkend voor het leed dat hen is aangedaan.
Ik noem een paar belangrijke mijlpalen. 2011: het opnemen van een eigen titel voor
het slachtoffer in het Wetboek van Strafvordering. Daarin hebben de rechten van het
slachtoffer van strafbare feiten een definitieve positie in het Wetboek gekregen.
Ik wijs erop dat iedere dag veel professionals van Openbaar Ministerie, politie, Slachtofferhulp
Nederland en Schadefonds Geweldsmisdrijven juist eraan werken om deze rechten invulling
te geven, heel concreet. Ik verwijs naar de slachtoffercoördinatoren bij het Openbaar
Ministerie of, bij de politie, de casusregisseurs. Zij staan in direct contact met
slachtoffers. Recent heeft het kabinet in dit kader geld beschikbaar gesteld voor
Slachtofferhulp Nederland om slachtoffers actief te benaderen om slachtoffers gratis
juridische ondersteuning te bieden in het strafproces. Slachtofferhulp Nederland is
met deze activiteiten gestart in juli 2022.
In 2020 was er een andere mijlpaal: de livegang van MijnSlachtofferzaak. In één oogopslag
heeft het slachtoffer hiermee online overzicht en inzicht in de voortgang van zijn
zaak. Nog steeds wordt er gewerkt aan uitbreiding van de beschikbare informatie.
2005: De introductie van het spreekrecht, een andere belangrijke mijlpaal. In 2016
is het uitgebreid naar onbelemmerd spreekrecht. Velen van u hebben erop gewezen hoe
belangrijk dat is en hoezeer het zich uitbreidt.
Tot slot voorzitter, om grote stappen te nemen in de inleiding, noem ik nog dat er
naar mijn idee importante stappen gezet zijn wat betreft de privacy van slachtoffers
door het opstellen van een landelijke uniforme werkwijze voor domiciliekeuze. Dat
betekent nadrukkelijk dat het adres van het slachtoffer niet zichtbaar is in het strafdossier.
Ook zullen door de uitbreiding van de maatschappelijke klassen bij de politie in 400.000
extra gevallen slachtoffergegevens verstrekt worden aan Slachtofferhulp Nederland.
Dat willen we op 1 juli 2023 in werking stellen. Om te voorkomen dat nabestaanden
worden geconfronteerd met een nasleep van het delict, zoek je naar een tijdelijke
oplossing voor het organiseren van het reinigen van de plaats delict, maar de landelijke
wijze hiervoor wordt nog geïmplementeerd.
Voorzitter. Ik ga in op de druk op de strafrechtketen. Velen van u hebben daar, gelet
op de actualiteit, terechte vragen over gesteld. Ik ben me meer dan bewust van de
capaciteitsproblemen in de keten, maar ook van de werkdruk die wordt ervaren. Het
kabinet heeft hier dan ook al de nodige maatregelen voor getroffen, en terecht ook.
Ik verwijs naar het coalitieakkoord. Het loopt op tot 200 miljoen. In 2023 is er 100
miljoen extra, in 2024 130 miljoen. Vanaf 2025 wordt er structureel 200 miljoen beschikbaar
gesteld voor de versterking van de justitiële keten. Deze middelen zijn met name bestemd
voor de rechtspraak en het Openbaar Ministerie. Bij de rechtspraak wordt bijvoorbeeld
circa 240 miljoen euro per jaar extra besteed aan de algemene versterking en kwaliteit
en circa 560 miljoen euro aan digitalisering en innovatie. Bij het OM wordt bijvoorbeeld
circa 35 miljoen euro per jaar structureel extra besteed aan de informatievoorziening
en circa 20 miljoen euro aan versterking van de organisatie; dan doel ik op de capaciteit.
Als je praat over de keten, moet je ook kijken naar de politie, die er ook middelen
bij krijgt, juist om de politieorganisatie te versterken. Ik verwijs ook naar het
vorige kabinet, dat aan het einde van de kabinetsperiode ook reeds extra middelen
beschikbaar heeft gesteld na de motie-Hermans, en middelen ten behoeve van de bestrijding
van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit.
Er is gevraagd naar de termijn waarop zaken worden behandeld en er is gezegd dat men
schrok van hoelang dat duurt. Dat betekent extra leed voor de slachtoffers. Mij werd
gevraagd om een reactie te geven en een perspectief te schetsen. Als ik het goed heb,
wees met name het Kamerlid Van der Staaij mij daarop. Er is een bestuurlijk ketenberaad
voor de strafrechtketen. De Minister van Justitie en Veiligheid en mijn persoon participeren
daarin naast de andere partners in de strafrechtketen. In 2019 heeft dat bestuurlijk
ketenberaad normen opgesteld en vastgesteld voor zeven geprioriteerde zaakstromen.
U moet dan denken aan overtredingen, zeden, verkeer, jeugd, ondermijning, hoger beroep
en executie. Door de coronacrisis en knelpunten in de keten – denk aan de beperkte
zittingscapaciteit – gaan we die ketennormen niet op korte termijn behalen; ik kan
u dat niet beloven.
Er is wel een nadrukkelijke focus gelegd bij de aanpak van de doorlooptijden van zaakstromen
die juist in het huidige tijdsgewricht een enorme maatschappelijke impact hebben.
Dan moet u in het bijzonder denken aan zeden en jeugd. Ten behoeve van de verkorting
van de doorlooptijden van zowel zeden- als jeugdzaken werken de ketenorganisaties
en het departement van JenV aan een plan van aanpak. Men werkt het dus niet alleen
al doende weg, maar kijkt ook hoe het beter kan en houdt elkaar vast. Daarnaast voert
het bestuurlijk ketenberaad een actieplan uit voor het verkorten van de doorlooptijden
van zaken op het gebied van veelvoorkomende criminaliteit en bepaalde vormen van high-impact
crimes. In de tenuitvoerleggingsfase wordt vanuit dezelfde focus ingezet op versnelling
van de processen rond taakstraffen, maar ook rond vrijheidsstraffen.
Heb ik de zorg dat de capaciteitsproblemen in de strafrechtketen op korte termijn
zullen verergeren, bijvoorbeeld als het aantal meldingen van seksueel geweld toeneemt?
Ja, ik heb die zorg, want ik zie dat er een risico kan ontstaan dat de stromen en
het aantal zaken groter worden. Natuurlijk hebben we extra middelen gekregen. Ik verwijs
naar de motie-Klaver c.s., die geëffectueerd is. Ik heb net de coalitieakkoordmiddelen
al genoemd. Al die zaken spelen. Tegelijkertijd heeft u verwezen naar de actualiteit
van gisteren en vandaag. De Raad voor de rechtspraak stelt zich zorgen te maken. Er
is sprake van een maand staken. Dat is iets wat ik absoluut niet wil. Daarom heb ik
enkele weken geleden ook intensief gesprekken gevoerd met de voorzitter van de Raad
voor de rechtspraak. Dat blijf ik ook nadrukkelijk doen. Ik weet welke wensen men
heeft, maar ik vind ook dat ik die wensen met hen moet bespreken aan de onderhandelingstafel.
Daar horen ze thuis.
Tegelijkertijd weet ik ook dat ik in de zomer van 2022 een cao heb afgesloten met
de andere rechterlijke functionarissen. Ook met dat perspectief moet ik rekening houden.
Tegelijkertijd negeer ik de werkdruk van de officieren van justitie en de rechtspraak
niet. Er is vorig jaar 155 miljoen euro extra gegeven aan de strafrechtketen, aan
de rechters, aan de rechterlijke macht. Tevens is de opleiding van rechters van 80
naar 130 verhoogd. Daarmee is ook het plafond bereikt. Leidt dat op de korte termijn
tot oplossingen? Nee, is het antwoord. Ik schets nu een negatief perspectief, maar
we trachten werkendeweg de rechtspraak te stutten in deze moeilijke jaren, ook met
innovaties en digitalisering. Het is inderdaad het verdelen van schaarste.
Mevrouw Helder (PVV):
Ik hoor de Minister praten over allemaal middelen die gelukkig structureel zijn toegekend.
Dat is goed. Natuurlijk kun je geen blik met mensen opentrekken, maar met name bij
de rechterlijke macht duurt de opleiding vrij lang. Je kan alle kanten op gestuurd
worden. Ik weet dat zelf ook nog wel. Je kan bestuursrecht moeten gaan doen in Groningen,
terwijl je denkt: ik wil eigenlijk alleen rechter zijn in de strafrechtketen. Het
werk moet ook leuk blijven. Mijn vraag is dus eigenlijk: hoe wil je mensen aantrekken?
Hoe kan het werk leuk blijven? Zou de opleiding misschien korter kunnen voor mensen
die echt alleen maar in een bepaald segment rechter willen zijn? Ik geloof dat het
nu iets van zes jaar duurt, voor een loon waarvan mensen denken: laat ik het toch
maar niet doen. Zo krijg je geen mensen.
Minister Weerwind:
Wat u schetst, zeg ik via de voorzitter aan mevrouw Helder, is juist. Die opleiding
duurt lang. Die opleiding kent veel kanten. Rechters hebben zich daar ook over uitgesproken
in mijn richting. Ik ga daar nadrukkelijk niet over; laat ik daar helder over zijn.
Tegelijkertijd neem ik wel de vrijheid om daarover met de Raad voor de rechtspraak
van gedachten te wisselen. Ik zie interessante artikelen die verschenen zijn. Moet
je terug naar de opleiding oude stijl? Wat betekent de opleiding nieuwe stijl? Ik
ben blij met die discussie, maar laat ik vooropstellen dat het geen discussie is waar
ik fors invloed op heb. Nee, maar ik volg haar nadrukkelijk.
Voorzitter. Tot zover mijn kopje druk op de strafrechtketen.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Weerwind:
Dan ga ik naar de rechtspositie van slachtoffers. Er zijn signalen dat de afweging
om over te gaan tot een strafbeschikking nu te vaak wordt gemaakt op basis van capaciteitsproblemen
in de strafrechtketen. Hoe zie ik dat? Laat ik vooropstellen dat slachtofferrechten
moeten worden geborgd, ook als een zaak wordt afgedaan met een strafbeschikking.
Meneer Sneller sprak over het zoeken naar die balans, zodat er geen afbreuk wordt
gedaan aan de aard van de strafbeschikking. Mevrouw Mutluer is niet aanwezig, om moverende
redenen, maar ze gaf aan: we hebben enerzijds efficiencyoverwegingen, maar we hebben
ook de slachtofferrechten. Die strafbeschikking heeft als doel om de strafrechtketen
te ontlasten, zodat de doorlooptijden niet onnodig oplopen. Dat is een werkelijkheid.
Dat heeft ook voordelen, niet alleen voor de slachtoffers, maar in z'n totaliteit.
Die zien we. Tot zover is de logica met u gedeeld en door u ook uitgesproken. Het
gaat hierom: hoe eerder een verdachte en een slachtoffer duidelijkheid hebben over
de afdoening van hun zaak, hoe eerder een slachtoffer kan starten met zijn of haar
herstel.
Niet ik, maar het Openbaar Ministerie maakt bij zijn keuze voor de afdoening een afweging
van de verschillende belangen. Ik treed als Minister niet in de afweging. Ik kan wel
beoordelen of het Openbaar Ministerie daarbij altijd de juiste belangen op het netvlies
heeft. Het Openbaar Ministerie kijkt bij die afweging altijd wat de ernst is van het
delict. Bij ernstige spreekrechtwaardige delicten legt het OM, conform zijn eigen
beleid, geen strafbeschikking op. Daarnaast moet het Openbaar Ministerie daarbij vanzelfsprekend
zowel de rechten van de verdachte als de belangen van de slachtoffers wegen. In dat
licht kan de snelheid van de afdoening ook een rol spelen. Daarom zeg ik: het gaat
erom dat deze elementen in onderlinge samenhang worden beoordeeld.
Ik benadruk dat het Openbaar Ministerie ook heeft aangegeven dat het proces van de
strafbeschikking ten aanzien van het slachtoffer beter kan en moet. Om de belangen
van slachtoffers nog beter te kunnen wegen is hetgeen slachtoffers naar voren brengen
in hun schriftelijke slachtofferverklaring dan ook heel relevant. Het OM wijst slachtoffers
daarom expliciet op de mogelijkheid om die schriftelijke verklaring in te dienen en
zal dat blijven doen.
Voorzitter. Zou je in schrijnende gevallen tot de conclusie kunnen komen om slachtoffers
wel te laten spreken in de procedure van de OM-strafbeschikking? Kamerlid Van der
Staaij en Kamerlid Mutluer vroegen hoe ik daarnaar kijk. U hoorde mij net praten over
die goede balans, het recht van de slachtoffers en de procedure van de strafbeschikking.
Hoe je daarnaar kijkt, mag geen afbreuk doen aan de strafbeschikking zelf. Ik kijk
continu naar de positie van de slachtoffers. Ik wil zaken niet verwarren. Daarom ben
ik daar geen voorstander van. Ik zal kleur bekennen. Ik vind dat je de positie moet
borgen. Ik verwacht dat het OM te allen tijde een goede afweging maakt. Ik vind wel
dat die schriftelijke verklaring echt heel duidelijk onder de aandacht moet worden
gebracht bij het slachtoffer.
Ik moet stellen dat de afdoening van ernstige zaken het spreekrecht en de verschijningsplicht
ondergraaft. Mij werd dan ook gevraagd of ik het OM erop wijs dat ernstige zaken niet
met een strafbeschikking mogen worden afgedaan. Dat was een heldere vraag van mevrouw
Helder. Eigenlijk is het ook in lijn met het beleid van het Openbaar Ministerie zelf
dat ernstige spreekrechtwaardige delicten niet met een strafbeschikking moeten worden
afgedaan. In het beleid van het OM is daarvoor een contra-indicatie opgenomen. U heeft
gelijk: de cijfers die u noemde, zijn juist. Het is in de praktijk niet altijd goed
gegaan. Daar heb ik in mijn gesprekken met het OM ook nadrukkelijk aandacht voor gevraagd.
In december 2022 heeft u een brief gekregen van mij en mijn collega en zijn we daarop
teruggekomen. Ik heb het OM nadrukkelijk verzocht: neem dit niet alleen serieus, maar
monitor dit ook. Ik zeg tegen alle leden van de vaste Kamercommissie dat mij dat vertrouwen
geeft dat ze hun beleid zullen handhaven en uitvoeren.
Fouten worden ...
De voorzitter:
Momentje, Minister. Mevrouw Helder.
Mevrouw Helder (PVV):
Als ik het goed heb begrepen, geeft het de Minister blijkbaar vertrouwen dat het OM
zelf ook heeft erkend dat het niet goed is gegaan en dat men het gaat monitoren. Dat
klinkt voor mij altijd een beetje als «wij van wc-eend»; je kent het wel. Ik heb dus
de volgende vraag. Als de Minister er vertrouwen in heeft, wil ik daar best een half
jaartje in meegaan, maar kan in een volgende brief voor een commissiedebat Slachtofferbeleid
gekeken worden wat dat monitoren heeft opgeleverd? Want ik wil daar wel de vinger
achter houden. Die 47 moeten van mij naar 0.
Minister Weerwind:
Zullen wij het monitoren en daar verslag van doen in de eerstvolgende voortgangsrapportage?
Dat is vrij snel, want die komt al in het tweede kwartaal en we zitten in de maand
februari, maar ik ga daar toch kond van doen.
Continueer ik, voorzitter?
De voorzitter:
Zeker.
Minister Weerwind:
Ik heb aangegeven dat ik in gesprek ben gegaan met het College van procureurs-generaal
over de strafbeschikking. Ik heb de vraag van mevrouw Helder naar mijn idee nu beantwoord.
Ik heb de toezegging gedaan dat ik erop terugkom in de voortgangsbrief.
Dan: wil de Minister met het OM kijken of slachtoffers bij bepaalde feiten hun verhaal
kunnen doen in de procedure van de OM-strafbeschikking? Mijns inziens ben ik daar
net al op ingegaan. Ik kijk even naar de Kamerleden of ze het daarmee eens zijn. Goed.
Anders ga ik dubbel spreken.
Gaat het spreekrecht te ver? Zo interpreteer ik een opmerking van Kamerlid Sneller,
voorzitter. Nee. Ik verwijs naar het onderzoek waaruit blijkt dat slachtoffers, slachtofferadvocaten,
Slachtofferhulp Nederland en officieren van justitie juist positief zijn over het
onbelemmerde spreekrecht. Slachtoffers ervaren in hoge mate dat zij alles hebben kunnen
zeggen wat zij willen en dat het spreekrecht bijdraagt aan hun emotionele herstel.
Ik vind dat belangrijk. Slachtoffers hebben er niet om gevraagd om slachtoffer te
worden. Alle ketenpartners zijn ook tevreden over hoe rechters tijdens de zitting
omgaan met het spreekrecht. Uit het onderzoek blijkt wel dat rechters en advocaten
van de verdachten wisselende ervaringen hebben. Daarom zoeken we naar meer uniformiteit
tussen rechters door het ontwikkelen van beleidskaders voor de rechtspraktijk, bijvoorbeeld
over het tonen van foto's en de reactie op het spreekrecht. Dat willen we bevorderen.
Ik heb de aanbevelingen gelezen. Die heb ik nadrukkelijk onder de aandacht gebracht
bij de Raad voor de rechtspraak. De raad gaat het onderzoek bestuderen. Ik wijs er
nog een keer op dat uit onderzoek is gebleken dat 7% van de slachtoffers die spreekrecht
hebben, aangeeft hier ook gebruik van te maken. We hebben het dan over 1.900 slachtoffers.
Ik weet niet of ze er daadwerkelijk gebruik van hebben gemaakt. Dat gegeven is niet
bekend.
Voorzitter. Mevrouw Mutluer stelde vragen over de sepotzaken.
De voorzitter:
Meneer Sneller heeft een vraag aan u, Minister. Momentje.
De heer Sneller (D66):
Mijn punt over dat het systeem met slachtofferrechten te topzwaar wordt, ging niet
over de uitbreiding per 2016. Ik heb gezegd dat ik daar blij over was en dat we daarvoor
waren. Maar in de eerste termijn van de Kamer werd al gezegd dat de laatste tranche
van de uitbreidingen pas vorige maand in werking is getreden. Er komt dus nog een
hoop aan wat nog niet geëvalueerd is. Ik ben dus blij dat dit tot nu toe goed gaat,
maar ik vraag wel hoe we de extra belasting van zowel de sociale advocatuur en het
beslag op de capaciteit als de gevolgen voor doorlooptijden blijven monitoren. Of
moeten we daarvoor wachten op de echte WODC-evaluatie van de laatste uitbreiding?
Minister Weerwind:
Ik vind het van belang om dat onderzoek van het WODC inderdaad af te wachten. Dat
was ook uw laatste opmerking. Dan over de sociale advocatuur. U weet dat ik met een
rapport bezig ben over de sociale advocatuur en dat ik aan het onderzoeken ben hoe
het met de sociale advocatuur is gesteld in dit land. Dat betreft de kwaliteit, de
verschillende rechtsgebieden, de druk daarop en wat ik naar de toekomst toe zie. Ik
heb ook aangegeven dat ik de termijn even niet scherp heb en dat ik aan de Kamer daarover
zal terugkoppelen. Daar horen deze vraag en het antwoord erop thuis. Vanuit dat onderzoek
verwacht ik dat ook te kunnen geven.
Dan de samenwerking met Slachtofferhulp Nederland en het seponeren van zaken. Ik heb
eerder gesteld in deze Kamer dat ik de noodzaak van de sepotacties welzeker betreur,
ondanks het feit dat die mij goed is uitgelegd door het OM en door de rechtspraak.
Ik kijk daarbij zeker naar strafzaken waarbij wel slachtoffers betrokken zijn geweest.
Ik vind het van belang dat er altijd wordt gekeken vanuit het belang van slachtoffers.
In mijn gesprekken met het College van pg heb ik gemerkt dat het OM ook die mening
heeft en dat het daar ook aandacht voor heeft. In de sepotactie bij bijvoorbeeld het
arrondissementsparket Oost-Nederland, maar ook de rechtbanken Den Haag en Noord-Holland,
waarin zaken niet-ontvankelijk zijn verklaard, waren in veel gevallen dan ook géén
slachtoffers betrokken. Als dat wel het geval was, dan hebben die slachtoffers een
brief met toelichting ontvangen van het Openbaar Ministerie. Mij is duidelijk aangegeven
dat hierbij wel degelijk is samengewerkt met Slachtofferhulp Nederland. Zaken zijn
besproken en alternatieven onderzocht. In een deel van die zaken is zelfs alsnog gedagvaard.
Daarbij zijn geen zaken voor herstelrecht in aanmerking gekomen omdat er geen duidelijk
slachtoffer was of omdat het delict al lang geleden had plaatsgevonden. Wat betreft
de acties van de arrondissementsparketten Den Haag en Noord-Holland: daar is contact
opgenomen met de slachtoffers die het betrof. U heeft mij daar eerder naar gevraagd.
Ik heb u toen ook dit antwoord gegeven.
Een vraag van ...
De voorzitter:
Momentje, Minister. Meneer Van der Staaij.
De heer Van der Staaij (SGP):
Toch nog op dit punt, want Slachtofferhulp stelt nadrukkelijk in een brief aan deze
Kamer dat in een flink aantal geseponeerde strafzaken dat contact er niet is geweest.
Slachtofferhulp zegt: we hadden juist graag nagedacht en meegedacht over de mogelijkheden
voor bijvoorbeeld herstelrecht. Ik kan me ook voorstellen dat als je met een capaciteitsprobleem
zit en op een gegeven moment een sepot gegeven de omstandigheden simpelweg onvermijdelijk
is, het wel heel interessant is om te weten of er in bepaalde zaken nog contact is
geweest tussen dader en slachtoffer, als die dader wel in beeld is, en wat dat heeft
opgeleverd. Kortom, zou het toch niet nuttig zijn dat daar wel degelijk nog intensiever
gebruik wordt gemaakt van juist dat wat Slachtofferhulp Nederland kan bieden?
Minister Weerwind:
Twee punten haal ik er even uit. Als je over sepotzaken spreekt, vind ik het ook van
belang dat Slachtofferhulp Nederland actief betrokken wordt. Dat deel ik met u. U
spreekt over het fenomeen herstelrecht. Beiden moeten willen, zowel dader als verdachte.
Ik heb het genoegen gehad – ja, dat is een genoegen – om bij een paar casuïstieken
mee te mogen lopen om te kijken hoe het herstelrecht in de praktijk werkt. Dat is
een alternatief dat zowel voor de verdachte als voor de dader goed werkt. Een verdachte
vervalt veelal juist daardoor niet meer in recidive. Dus ik omarm het herstelrecht
ten zeerste. Ik heb het hier in Den Haag eens mee mogen maken. Tegelijkertijd zie
ik dat meer rechtbanken en arrondissementen dit juist overnemen in de common sense.
Ik wil dat proces ook volgen in de praktijk. Daarnaast roep ik de rechtspraak op om
dat soort ideeën en alternatieven te gebruiken, omdat die goed werken voor zowel verdachten
als het slachtoffer.
Ik kom bij de Wus. Er is een vraag gesteld over het effect hiervan voor slachtoffers.
Kamerlid mevrouw Kuik sprak over informatieverstrekking en zei: bij sepotzaken of
anderszins zal dit altijd eerst bij het slachtoffer bekend moeten zijn; zij moeten
het niet vernemen via de media. Weet u dat ik het volmondig met u eens ben? Maar kan
ik dat garanderen in de praktijk? Nee, dat kan ik niet. Daar houdt mijn rek op. Er
zijn duidelijke afspraken over gemaakt met het Openbaar Ministerie dat het slachtoffer
tijdig alle relevante informatie krijgt. Ik zie ook, met de kennis die ik heb van
het lokale niveau, dat juist op lokaal niveau Slachtofferhulp Nederland en het Openbaar
Ministerie al heel goed nauw met elkaar werken. Zij kunnen de mens bereiken. Die behoort
daadwerkelijk centraal te staan. Dit is echt mijn reactie op uw vraag. Ik ga u niet
iets beloven wat ik niet kan waarmaken.
Mevrouw Kuik (CDA):
Dat moeten we natuurlijk sowieso niet doen: dingen beloven die we niet waar kunnen
maken. Ik zit wel te zoeken. We weten dat het toch een aantal keren is voorgekomen
dat slachtoffers dit moesten vernemen uit de media. Wordt er ook gekeken hoe het nou
kan dat dat misloopt, dat dat fout loopt, zodat we daarvan leren en we dat zo veel
mogelijk voorkomen? Wordt daar ook naar gekeken? Waar zit het 'm dan in? Is het miscommunicatie?
Ik zit ook te zoeken naar hoe dit kan gebeuren, terwijl de wil er is om het juiste
te doen en de slachtoffers als eersten te informeren.
Minister Weerwind:
Ik denk dat de wil er is. Het proces is erop gericht, maar in de praktijk gaat het
soms mis. Daar kunnen allerlei oorzaken aan ten grondslag liggen, bijvoorbeeld iemand
die het interessant vindt om het te melden aan een journalist of een journalist die
zijn of haar werk ontzettend goed doet, het sneller weet en het sneller naar buiten
brengt. Er zijn tal van factoren. Iedere casus moet gauw opnieuw tegen het licht worden
gehouden; daar moet je weer van willen leren.
Ik ga naar de vraag van het Kamerlid Helder over de onschuldpresumptie. Als ik het
goed begrepen heb, stelt u: slachtoffers hebben steeds meer rechten gekregen, maar
komt dat niet op gespannen voet te staan met de onschuldpresumptie? Ben ik bereid
om een kort onderzoek of een korte enquête te doen, hoorde ik u vragen. Ik heb u ook
horen spreken over het tweefasen- en driefasenproces.
Mevrouw Helder (PVV):
Het tweefasenproces is onderzocht. Daar ben ik ook geen voorstander van. Dat duurt
alleen wat langer. Maar ik ben wel voorstander van een driepartijenproces. Dan kan
het wel in één keer, maar dan zijn slachtoffer, verdachte en Openbaar Ministerie eigenlijk
gelijkwaardige partijen, met de daarbij behorende rechten en plichten.
Minister Weerwind:
Slachtoffer, verdachte en Openbaar Ministerie als gelijkwaardige partijen; zo ziet
u dat. Het gaat om dat driepartijenmodel. Het gaat niet over die tweefasenprocedure,
dus daar ga ik niet op in. Voordat ik een vraag ga beantwoorden die u niet gesteld
heeft: mag ik voordat we gaan praten over die onschuldpresumptie toch een wat scherpere
duiding?
Mevrouw Helder (PVV):
Nu zijn de rechten van de kring van spreekgerechtigden zo uitgebreid dat ze zich ook
niet ... Vroeger mochten ze zich alleen uitlaten over wat het strafbare feit met hen
had gedaan, wat de gevolgen daarvan waren voor hun leven. Dat is steeds meer uitgebreid.
Inmiddels is het zover dat ze ook mogen spreken over de strafmaat waarvan zij vinden
dat deze verdachte die opgelegd zou mogen krijgen. Maar de onschuldpresumptie, die
geldt, zegt dat iemand pas dader is, schuldig is, als dat door de rechter wettig en
overtuigend is bewezen. Tot dan is hij nog voor onschuldig te houden. Maar als je
dan wel van een slachtoffer hoort welke straf jij zou moeten krijgen, terwijl je mogelijk
niet eens de dader bent, dan vind ik dat in strijd met de onschuldpresumptie. Die
grote uitbreiding zorgt er bij mij dus voor dat ik bij partijen, bij de organisaties,
zou willen laten beproeven of je daar ook niet bepaalde plichten aan zou moeten verbinden;
laat ik het zo zeggen: een driepartijenproces. Want je kan er niet vrijelijk over
spreken dat deze verdachte, gezien wat het voor jou heeft betekend, een gevangenisstraf,
een taakstraf of wat dan ook zou moeten krijgen, terwijl die verdachte straks mogelijk
wordt vrijgesproken.
Minister Weerwind:
In het spreekrecht mag het slachtoffer of de nabestaande van het slachtoffer de uitspraken
doen die hij of zij wil doen, maar het gaat er met name om, dunkt mij, wat de officier
van justitie ermee doet en wat de rechter ermee doet. De rechter gaat uit van de onschuldpresumptie;
hij weegt die mee. Ik ben aan het zoeken of er in de praktijk aanwijzingen zijn dat
dit tot problemen heeft geleid, want ik ken die voorbeelden niet. Wellicht kan ik
daar ook bij geholpen worden. Is dat de reden waarom u zegt: bespreek dit eens en
denk er eens over na of u dit wel of niet tegen het licht houdt? Ik zou dat in het
Bestuurlijk Ketenberaad met de collega's moeten doen. Is dat uw suggestie?
Mevrouw Helder (PVV):
Dat zou een suggestie kunnen zijn. Want de Minister schrijft over «de eventuele spanning
van het spreekrecht met de onschuldpresumptie». Nou, volgens mij zit die spanning
er gewoon in, omdat iemand onschuldig is totdat door een rechter is geoordeeld dat
diegene wél schuldig is. Dán heb je het pas over de strafmaat, niet daarvoor. Daarvoor
is het naar mijn mening gewoon in strijd met de onschuldpresumptie. Daarom zou ik
zo'n kort onderzoek toejuichen. Want ik kan mij zo voorstellen ... Dit is het standpunt
van de Minister, maar ik zou weleens willen weten hoe rechters, officieren van justitie
en advocaten, met name strafrechtadvocaten, daarover denken.
Minister Weerwind:
Ik zit hierover na te denken. Ik ben er continu over aan het nadenken en ik zoek ook
naar de positie van het OM hierin, of het daarmee conflicteert ja of nee, of ik op
die stoel ga zitten. Daar zit dus mijn worsteling. Weet u wat ik doe? Ik ga uw idee,
uw suggestie, gewoon eens uitlopen, plussen en minnen optellen. Ik ga niet de toezegging
doen dat ik een onderzoek ga doen. Ik wil eens goed horen of dit kan, of dit mogelijk
is, of dit conflicteert met het belang van het OM en of we die antwoorden misschien
al hebben. Mag ik daar gewoon even op terugkomen in de voortgangsrapportage? Daarin
bundel ik het.
Voorzitter. Dan kijk ik naar het onbelemmerd spreekrecht. Er zijn allerlei aanbevelingen
gedaan. Ik heb al aangegeven dat ik die heb doorgegeven aan de Raad voor de rechtspraak
en dat die ze bestudeert. Continu gebruik ik de kaders, soms de voortgangsbrief slachtofferbeleid;
die komt in het tweede kwartaal. In het tweede kwartaal zal er ook een reactie komen
op de commissie-Donner; die komt ook in het tweede kwartaal. Dat is een ander kader.
Er komt in het begin van het tweede kwartaal zelfs ook een kader nabestaanden levenslang.
Het is allemaal voor het zomerreces. Ik besef dat. Het is veel, maar we gaan het wel
doen. Soms hoort u mij dus dingen in kaders plaatsen.
Dan kom ik bij de afdwingbaarheid van slachtofferrechten. Dat is een vraag van de
heer Sneller. Het is belangrijk dat slachtoffers hun rechten goed kunnen uitoefenen.
Daarom is de inzet in mijn meerjarenagenda om de uitvoering van de bestaande slachtofferrechten
te verbeteren en te borgen. Ik hoorde u daar ook een supporter van zijn. Ik zie daar
meer heil in dan in het wettelijk creëren van meer mogelijkheden voor het slachtoffer
om rechten af te dwingen. Ik zie ook dat er in de uitvoeringspraktijk stappen worden
gezet om die bestaande rechten te verbeteren en te borgen. Ik heb net in mijn inleiding
enkele voorbeelden genoemd. Bovendien zal het invoeren van rechtsmiddelen voor slachtoffers
naar mijn verwachting leiden tot langere doorlooptijden, maar ook tot de nodige werkdruk
voor het OM en voor de rechtspraak. Daarnaast biedt het invoeren van rechtsmiddelen
voor slachtoffers naar mijn idee ook niet altijd de oplossing, omdat fouten niet kunnen
worden hersteld met een juridisch middel. Denk bijvoorbeeld aan een situatie waarin
een slachtoffer ondanks zijn of haar verzoek niet is geïnformeerd over een zitting
die hij of zij had willen bijwonen of over de invrijheidstelling van de dader. In
een aantal gevallen heeft het slachtoffer overigens al de mogelijkheid om zijn rechten
af te dwingen. Als het OM een strafbaar feit niet vervolgt, kan het slachtoffer een
klacht indienen bij het gerechtshof door middel van een artikel 12-procedure. Als
een benadeelde partij zich door nalatigheid van het OM niet heeft kunnen voegen in
het strafproces en daardoor geen schadevergoeding heeft gekregen, kan deze van het
OM een financiële tegemoetkoming krijgen. Ik zeg tegen het Kamerlid Sneller dat ik
in gesprek blijf met ketenpartners om te kijken waar zij tegenaan lopen. Ik hoor ook
graag uw signalen als er problemen in de praktijk moeten worden aangepakt. Ik denk
dat we daarmee de uitvoering van de bestaande slachtofferrechten stap voor stap verbeteren.
Het nieuwe Wetboek van Strafvordering kwam voorbij. Ik zie dat in die modernisering
ook een aantal nieuw rechtsmiddelen voor slachtoffers zijn opgenomen. Ik noemde net
al de artikel 12-procedure, maar wat ook wordt uitgebreid, is dat een slachtoffer
een klacht bij het gerechtshof kan indienen bij niet-opsporen. Een slachtoffer krijgt
een sterkere positie bij de processtukken. Als de officier van justitie afwijzend
beslist op het verzoek om stukken in het dossier te voegen of op het verzoek om kennis
te nemen van processtukken, kan het slachtoffer hiertegen een bezwaarschrift indienen.
Ik heb net aangegeven hoe ik hiernaar kijk.
Ik wil overgaan naar een ander kopje, naar de rechtspositie slachtoffers. Nee, die
hebben we gehad. Ondersteuning van slachtoffers. Er werd net een onderzoek aangehaald
over jongeren dat aangeeft dat zelfs zeven op de tien jongeren die slachtoffer zijn
geworden van een misdrijf, geen hulp zoeken. Laat ik vooropstellen dat ook ik geschrokken
ben van die cijfers. Vooral voor jongeren vind ik ze enorm hoog. Uit dit onderzoek
blijkt dat de meeste slachtoffers zich niet melden omdat het voorval al is opgelost,
omdat het toch niets helpt of omdat dit volgens hen geen zaak voor de politie is.
Wanneer een slachtoffer zich wél meldt, zijn hulp en ondersteuning beschikbaar wanneer
daar behoefte aan bestaat. Ik denk dan ook weer aan Slachtofferhulp Nederland. Die
kan dan juist aan die slachtoffers praktische en emotionele ondersteuning bieden bij
de verwerking. Gisteren heeft Slachtofferhulp Nederland op de Europese Dag van het
Slachtoffer een publiekscampagne gelanceerd met als thema Blijf niet onzichtbaar voor
hulp. Ik spreek de wens uit dat die campagne helpt, zeker waar het jongeren betreft.
Ik ga nu dan ook met Slachtofferhulp Nederland specifiek in gesprek met jongeren om
te kijken wat er nodig is om deze slachtoffers meer te kunnen bereiken. Ik stel voor
dat ik in de voortgangsbrief in het tweede kwartaal de stand van zaken van mijn bevindingen
aan u meld.
Voorzitter. Het Kamerlid Ellian stelde mij ook een vraag over nabestaanden van slachtoffers
van moord. Hij zei dat daar ook aandacht voor moet zijn vanuit Slachtofferhulp Nederland.
Slachtofferhulp Nederland staat nabestaanden bij als daar behoefte aan bestaat. Ze
hebben casemanagers. Die behoren nauw contact te onderhouden. Ze zijn ook het aanspreekpunt
voor instanties. Ik gaf net al aan dat dat praktische hulp maar ook emotionele hulp
kan zijn. Ze behoren het slachtoffer te helpen. Ook in de fase van de tenuitvoerlegging
van de straf, als daders dus mogelijk in aanmerking komen voor verlof en vrijheden,
kan Slachtofferhulp Nederland deze slachtoffers ondersteunen. U spreekt ze daarop
aan. U geeft aan: waar ben je; doe mee Slachtofferhulp Nederland! Dat is niet aan
mij geadresseerd, zeg ik via voorzitter Ellian tegen het Kamerlid Ellian. Ik herhaal
slechts de woorden en wijs naar de formele weg. Ik verwacht dat dat ook in de praktijk
wordt opgepakt en zo wordt gedaan.
Voorzitter. U stelde mij ook een vraag over de gijzeling in Bovensmilde. Ik constateer
dat u daar ontzettend veel mensuren in gestoken heeft. U gaf ook al aan dat u bij
de mp bent geweest. U noemde de datum, 1974, en de impact die het gehad heeft op betrokkenen.
We hebben het over een uiterst gevoelig onderwerp, waarbij een stuk maatwerk benodigd
is. Juist dat kost tijd. Er is vanuit mijn departement, door mijn ambtenaren, zeker
met betrokkenen gesproken, zelfs ook met de lokale overheid, juist omdat we zien hoe
belangrijk dit is. Ik verwijs alleen naar november en december, waarin die gesprekken
hebben plaatsgevonden. Dat leidt er ook toe dat ik zeker betrokken word om continu
te bezien welke vervolgstappen genomen moeten worden, maar het is maatwerk en het
blijft maatwerk. Daar ga ik uitermate zorgvuldig mee om. Zodra ik een helder beeld
heb van het vervolg, zal ik het eerst met de slachtoffers bespreken. Dan kom ik terug
bij u en geef ik u aan hoe ik samen met de slachtoffers besloten heb hiermee om te
gaan.
Voorzitter: Helder
De heer Ellian (VVD):
1977 was het inderdaad. De woorden van de Minister komen mij prettig over, omdat die
woorden uitstralen dat het gevoel van deze slachtoffers ... Gevoel is natuurlijk subjectief,
maar de feiten, namelijk dat het een gewapende gijzeling was, zijn niet subjectief.
Zoals ik net zei: ik denk dat het misschien wel een van de ernstigste gebeurtenissen
van na de oorlog op Nederlands grondgebied is. Het leger werd op dat moment in Bovensmilde
ingezet. Ik vind het dus fijn dat de Minister dit zo verwoordt, want ik ben bij een
deel van een van die gesprekken geweest en ik moet de Minister eerlijk zeggen dat
het op mij wel een beetje formeel overkwam. Als je praat met iemand die als kind gegijzeld
is geweest en die nu eigenlijk constateert daar in zijn of haar leven nog steeds last
van te hebben, dan vraagt dat echt wat; dat hoef ik deze Minister voor Rechtsbescherming
volgens mij niet te vertellen. Dat vraagt een bepaalde ... De Minister zei net zelf:
dit is gevoelige materie. Ik vind het dus fijn dat de Minister dat zo verwoordt, want
ik vond dat een bijzonder gesprek, moet ik eerlijk zeggen. Deze mensen zijn ook op
zoek naar een stukje erkenning. Ze willen het gevoel hebben dat ze worden gehoord
door de overheid. Ik ga afwachten waar de Minister mee komt – maatwerk is prima –
maar ik hoop echt dat hij zijn woorden kracht bij zal zetten.
De voorzitter:
Hier kun je geen termijn aan verbinden, maar wellicht enigszins een raamwerkje, Minister?
Minister Weerwind:
Ik kan niet in resultaten spreken, maar ik kan u wel meenemen in de stappen die we
nemen en het feit dat we in gesprek zijn. Dat geef ik ook weer netjes aan in de voortgangsbrief.
Daar kom ik in het tweede kwartaal van 2023 ook op terug. Dan laat ik u weten waar
ik sta met hen en hoop ik ook al meer inhoudelijke informatie te kunnen delen.
Voorzitter: Ellian
Minister Weerwind:
Dan het psychisch geweld bij onderzoek. Het onderzoek van het WOCD naar uitsluiting
neem ik ook even mee. Dat heb ik aangevraagd en dat bevat ook een internationale rechtsvergelijking.
Daarbij wordt ook gekeken naar maatregelen in Nederland en in andere landen om met
uitsluiting om te gaan dan wel om uitsluiting tegen te gaan. Dan kijk ik naar civielrechtelijke
maar ook naar strafrechtelijke mogelijkheden. De Open Universiteit is het onderzoek
in december 2022 gestart. De resultaten verwacht ik pas eind 2023. Op basis van de
uitkomsten van het onderzoek bekijk ik of de mogelijkheden in ons land afdoende zijn
met betrekking tot psychisch geweld. Kamerlid Mutluer stelde mij die vraag. Er is
inmiddels een internationaal rechtsvergelijkend onderzoek gestart. Dat is specifiek
gericht op psychisch geweld. In dat onderzoek zullen de juridische kaders van verschillende
landen in kaart worden gebracht, maar ook met elkaar worden vergeleken. Het is een
promotieonderzoek. Het zit in de verkennende fase. Het duurt nog een x-aantal jaar.
Ik zal uw Kamer na afronding van het onderzoek informeren over de bevindingen, maar
op korte termijn kom ik met een brief hieromtrent, zoals ik u heb toegezegd in het
commissiedebat Strafrechtelijke onderwerpen dat we gehouden hebben op 2 februari.
Stijgende onlinecriminaliteit, een stuk oplichting. Zo heb ik de vraag die het Kamerlid
Ellian mij stelde opgevat.
De voorzitter:
Niet online, hoor, gewoon oplichting.
Minister Weerwind:
Die is meer dan zorgwekkend. Ik heb geconstateerd dat er in de afgelopen periode jaarlijks
door de Minister van JenV is gerapporteerd over de stand van zaken, de voortgang en
dan ook de hele integrale aanpak. Dan pak ik oplichting, maar ook cyber erbij. In
die lijn zoek ik het. U heeft in de Kamerbrief ook kunnen zien dat er diverse maatregelen
staan op het gebied van preventie, zoals bewustwording bij potentiële daders en slachtoffers,
maar ook voor opsporing, vervolging en verstoring. Ik heb mijn antwoord specifiek
gericht op cybercrime. Uw vraag richtte zich breder. U sprak bijvoorbeeld over een
verbouwing waarbij er geld betaald is, maar waarbij er sprake is van het niet nakomen
van overeengekomen verplichtingen. U sprak over oplichting. Wellicht kun u uw vraag
in de tweede termijn specificeren, als ik hem niet ... Ja, een vraag.
Voorzitter: Helder
De voorzitter:
Dat kan de heer Ellian ook nu doen.
De heer Ellian (VVD):
Bij oplichting vereist de wet dat er sprake is van een listige kunstgreep. Uit jurisprudentie
blijkt dat bewust een overeenkomst aangaan en dan niet betalen geen oplichting is,
maar in de realiteit is dit fenomeen al decennia oud. Dat zie je als je kijkt naar
programma's van Van der Spek of Alberto Stegeman. Die programma's worden op seizoensbasis
gevuld. Het gaat dus om gevallen waarin je ... Nee, laat ik niet de griffier als voorbeeld
nemen. Stel dat ik een overeenkomst met iemand sluit en het allemaal keurig regel,
maar dat uiteindelijk blijkt dat diegene nooit de intentie had om mij dat geld terug
te betalen. Of neem een aannemer die zegt «kom, betaal mij het voorschot; ik moet
spullen kopen», maar die uiteindelijk iemand blijkt te zijn die geld wegmaakt. De
mensen die hiermee te maken hebben, genieten niet de bescherming van het strafrecht.
Ze starten een civiele procedure en krijgen vaak een verstekvonnis. Van een kale kip
kun je niet plukken. Het trieste is dat de gevolgen voor deze mensen echt enorm zijn.
Zie de tv-programma's, maar ook de rondetafel. Dus wat kunnen we doen voor die mensen
die zitten met een civiel vonnis, waar wel gewoon «In naam van de Koning» op staat?
Wat kunnen we nou doen om deze mensen te helpen? Ik hoop echt dat de Minister de rondetafel
wil bekijken, want de verhalen zijn zo intens verdrietig. Het gaat om goedwillende
mensen die eigenlijk geen enkele bescherming genieten en gewoon in de ellende zijn
beland.
Minister Weerwind:
Ik ben u dankbaar dat u het zo duidt en dat u het onderwerp benoemt. Het zit in de
portefeuille van mijn collega, de Minister van JenV, maar ik hoor uw zorg en ik hoor
ook een uitnodiging. U zegt: kom naar die rondetafel en zie dat er hier een witte
vlek is waarop we als overheid wel degelijk een antwoord moeten gaan geven. Dat is
wat ik u hoor zeggen. Ik denk dat we met vereende krachten aan die tafel moeten zitten,
informatie moeten inwinnen, de witte vlek scherper in beeld moeten krijgen en moeten
kijken welke wet- en regelgeving daarbij benodigd is.
Voorzitter: Ellian
Minister Weerwind:
Voorzitter. Affectieschade. Daar ga ik toch op in. Ik begrijp uw vraag; ik begrijp
uw opmerking. U refereerde aan de MH17-slachtoffers die u gisteren gesproken hebt.
U zegt: hoe ga je om met de Wet affectieschade? Het knelpunt omtrent de broers en
zussen, om het maar heel concreet te maken, is ons bekend. Volgend jaar wordt de Wet
affectieschade geëvalueerd. Juist de kring van gerechtigden is een belangrijk onderdeel
van de wet. Ik ga die ook betrekken bij die evaluatie, maar ik zal de nabestaandenvereniging
Stichting Vliegramp MH17 hier ook bij betrekken, want ik hou ervan om te werken met
ervaringsdeskundigen. Als de evaluatie gereed is, krijgt u die uiteraard; dan stuur
ik haar naar uw Kamer. Ik ga niet vooruitlopen op de evaluatie, want dan overspeel
ik mijn hand, maar ik wil de vragen ten aanzien van affectie zo in het proces en in
de tijd plaatsen.
Voorzitter: Helder
De heer Ellian (VVD):
Ik weet niet wat de andere collega's gaan doen, maar ik zeg in ieder geval namens
de VVD-fractie dat ik het procesmatige antwoord van de Minister begrijp. Misschien
is dat op dit moment ook het enige antwoord dat de Minister kan geven, maar wij vinden
dat de redenering dat er sprake moet zijn van een hechte affectieve relatie en het
feit dat het zo wordt ingevuld dat je feitelijk nog bij elkaar moet wonen of iets
dergelijks ... Ik kan u verzekeren dat als mij iets overkomt, wat in mijn geval overigens
nog niet eens irreëel is, mijn zusje daar enorm veel schade, hinder en leed van zal
ondervinden. Ik snap dat de Minister dit procesantwoord geeft, maar wat ons betreft
is er geen evaluatie nodig en moet de Kamer gewoon in actie komen. Ik denk dat u dat
in ieder geval van ons kunt verwachten. Dit hoef je niet te evalueren. Ik pak nog
tien seconden, zeg ik tegen de voorzitter. Ik herinner me nog het Taxibus-arrest,
shockschade, van toen ik student was. Dat was het eerste geval waarin een bepaalde
vorm van immateriële schadevergoeding toegekend werd. Als je ziet waar we sinds die
tijd zijn, dan is het wel jammer dat broers en zussen op deze manier nu echt compleet
buiten de boot vallen. Dat gaat overigens – ik was bij het MH17-gesprek – niet alleen
om MH17. Ik heb ook nabestaanden gesproken van wie broer of zus vermoord is. Die mensen
kunnen nergens aanspraak op maken, omdat de affectieve relatie niet aanwezig zou zijn
omdat ze elkaar niet elke dag spraken. Ik ben Kamerlid geworden om dingen die krom
zijn recht te maken, dus wat de VVD betreft gaan we hier zelf actie op ondernemen.
Minister Weerwind:
Ik begrijp de woorden van u. Ik begrijp ook de zorgen bij Kamerleden. Die heb ik zelf
ook. Ik heb ook gedacht: kan ik de evaluatie niet naar voren halen? Dat mag u best
weten. Ik heb daarnaar gezocht. Ik heb ook gevraagd of er instrumenten zijn waarmee
ik dat beter op kan pakken. U trekt het ook breed, want u zegt dat het nu een beetje
te eng wordt ingevuld; dat hoor ik u zeggen. Ik deel die zorgen. Ik deel die zorgen.
Ik wil het in een breder pakket doen, zodat wanneer ik het laat landen, wanneer wij
het laten landen, het goed is, het uitgevoerd kan worden en ik ook in kaart heb gebracht
wat dat dan betekent. Daar zit mijn zorg. Die evaluatie is weliswaar volgend jaar,
maar ik zou de evaluatie dolgraag naar voren halen als ik daar echt de menskracht
voor had. Daar zit mijn spanningsveld. Ik probeer tweeminutendebatten, moties en dergelijke
te voorkomen, want ik deel uw zorgen. Ik sta aan uw kant, maar af en toe moet ik ook
mijn beperking toegeven.
Voorzitter: Ellian
De voorzitter:
Mevrouw Helder heeft een interruptie en daarna meneer Sneller.
Mevrouw Helder (PVV):
Ik wil daar wel graag bij aansluiten, want de Kamer kan zelf ook wat bedenken. Als
er een initiatief van de VVD komt, sluit ik me daar dus graag bij aan. Want het is
natuurlijk wel heel vreemd dat de kring van spreekgerechtigden wordt uitgebreid, zeker
met broers en zussen, ook met stiefbroers en -zussen, maar dat ze op dit punt echt
totaal in de kou staan. Die ruimte is gewoon echt te groot. Bijna niemand kan aantonen
een zodanige affectieve relatie te hebben. Als je je broers of zussen niet in huis
hebt, dan zou het eigenlijk al misgaan. Daar moet dus inderdaad echt wel iets voor
bedacht worden. Die evaluatie heb ik er ook niet voor nodig, maar ik wil met deze
interruptie eigenlijk gewoon even aansluiten bij de gedachtegang dat we hier iets
voor moeten bedenken.
De voorzitter:
Dan gaan we meteen naar meneer Sneller.
De heer Sneller (D66):
Ik probeer ook te zorgen dat we deze evaluatie gewoon naar voren halen. Daarom heb
ik haar ook genoemd in mijn termijn: evalueren of het een probleem is. Wij zoeken
volgens mij veel meer naar wat de oplossing is. Dan kan je kijken of je de formulering
van de hardheidsclausule moet oprekken of dat je de wettelijke definitie, de primaire
regeling, überhaupt moet aanpassen. Maar zou het niet iets zijn om los van die evaluatie
te kijken naar hoe je dit probleem nou juridisch moet oplossen? Dat vraagt vervolgens
dan waarschijnlijk een wetswijziging in de Wet affectieschade. Ik snap dat dat wat
langer duurt, maar dan kunnen we ook weer als Kamer kijken hoe we dat eventueel in
een ander wetsvoorstel kunnen opnemen of verwerken, of dat het een apart wetsvoorstel
is. Anders komen we, met alle kabinetsreacties, namelijk pas daarna, terwijl kabinet
en Kamer het hier volgens mij over eens zijn. Het zit niet op de vraag of dit onwenselijk
is; het zit op de vraag hoe we het kunnen oplossen. Is de Minister bereid om die vraag
eerder concreet te beantwoorden en niet te wachten tot 2024?
De voorzitter:
Anders heb ik nog een idee, maar we gaan eerst naar de Minister luisteren.
Minister Weerwind:
Ik ben nu helemaal in afwachting van het goede idee dat u heeft. Dan kan ik misschien
meteen antwoorden, maar sowieso ook omdat we inderdaad op dezelfde kant van de pagina
staan. We zijn het erover eens: hier moet naar gekeken worden. Is het te eng? Hoe
verruim je het? Je komt dus op die hoe-vraag uit. Die kan leiden tot die bredere evaluatie.
Dan kijk ik ook naar de uitvoeringsconsequenties. Maar laat mij dit proces gewoon
even schetsen in de voortgangsrapportage waarmee ik in Q2 kom, zodat ik het proces
even kan uitlopen, het eruit kan trekken, en kan kijken of ik hier specifiek op die
hoe-vraag sneller met een antwoord kan komen.
Voorzitter: Helder
De voorzitter:
Misschien heeft de heer Ellian de oplossing al.
De heer Ellian (VVD):
Nee, dan zou ik mezelf echt veel te veel eer geven, maar ik weet wel dat er mensen
zijn in Nederland die die oplossing eerlijk gezegd al best een tijd geleden hebben
bedacht. Ik zou hierover dus graag een rondetafel willen organiseren. Daar nodig ik
graag de collega's voor uit. De oplossingsrichting kan daar volgens mij al heel goed
geschetst worden. Als de Minister die ook in zijn agenda zet ... Ik zal bij de procedurevergadering
een voorstel doen en dan nodig ik de collega's van harte uit. Want ik denk dat het
helpt als een aantal deskundigen die hier allang mee bezig zijn, iemand als professor
Akkermans bijvoorbeeld, maar er zijn ook advocaten die hierover hebben nagedacht ...
De heer Sneller (D66):
Een andere Akkermans ook.
De heer Ellian (VVD):
Geen idee. Maar het is in ieder geval een grootheid als het gaat om het aansprakelijkheidsrecht.
Zulke mensen kunnen denkrichtingen meegeven. Misschien versnelt dat het proces.
Minister Weerwind:
Dat is een buitengewoon positief idee. U nodigde ons ook uit, dus wij zullen daar
als JenV zeker zijn. De heer Akkermans van Van Kooten en De Bie is bekend.
Voorzitter: Ellian
De voorzitter:
Goed. Waar was u gebleven, Minister?
Minister Weerwind:
Bij andere belangrijke zaken, voorzitter.
De voorzitter:
Helder. Het laatste mapje, denk ik dan.
Minister Weerwind:
Dat is correct.
De voorzitter:
Gaat uw gang.
Minister Weerwind:
Ik start even met de Wegenverkeerswet, want ik herinner mij dat ik daar in het verleden
ook over gesproken heb, in ieder geval met het Kamerlid Slootweg en het Kamerlid Helder.
Er werd gesproken over de tegenstrijdigheid. Mijn collega, de Minister van Justitie
en Veiligheid, heeft in haar brief aangegeven dat een standaard bloedonderzoek bij
personen die zijn doorgereden na een aanrijding, geen zin heeft, omdat enkel een positief
resultaat van een bloedonderzoek geen zekerheid geeft dat de persoon ook ten tijde
van het ongeval onder invloed was. De bestuurder kan immers ook pas na het ongeval
onder invloed zijn geraakt. Maar indien een bestuurder zich na het doorrijden na een
aanrijding alsnog meldt, kunnen er bij de politie wel vermoedens ontstaan dat de bestuurder
ten tijde van het ongeval onder invloed was. Deze vermoedens kunnen bijvoorbeeld bestaan
uit getuigenverklaringen of camerabeelden. Die kunnen aantonen dat iemand alcohol
of drugs genuttigd heeft en daarmee is gaan rijden. In die gevallen vindt wél bloedonderzoek
plaats, ook in combinatie met aanvullend bewijs zoals ik net noemde, namelijk die
getuigenverklaring of die camerabeelden. Dat kan wél tot een veroordeling voor rijden
onder invloed leiden.
Het is de vraag of het schrappen van deze termijnen ervoor zorgt dat er minder bestuurders
doorrijden na een ongeval. Dit blijven ze mogelijk doen, omdat ze überhaupt niet gepakt
willen worden voor het veroorzaken van het ongeval. Mij is nadrukkelijk aangegeven
dat dat wordt meegenomen in de evaluatie van de Wet aanscherping strafrechtelijke
aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten. Het is ook in het belang van slachtoffers
dat bestuurders die bijvoorbeeld onbewust of van de schrik zijn doorgereden, zich
alsnog melden. Het schrappen van deze termijn zal er mogelijk voor zorgen dat minder
bestuurders dit doen, omdat ze dan vervolgd kunnen worden voor het doorrijden na een
ongeval. Bovendien geldt de termijn nu al niet voor bestuurders die een slachtoffer
in hulpeloze toestand hebben achtergelaten. Die bestuurders kunnen nu dus ook al worden
vervolgd voor het doorrijden als ze zich binnen twaalf uur melden.
De voorzitter:
Ik vermoed dat mevrouw Helder hier iets op wil zeggen.
Mevrouw Helder (PVV):
Ik ben wel blij dat het inderdaad in de evaluatie van de Wet aanscherping strafrechtelijke
aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten wordt meegenomen. Het is moeilijk om iets
van in de toekomst nu al te bewijzen; dat gaat natuurlijk niet. Maar er zijn wel degelijk
mensen die denken: ik ben onder invloed, dus laat ik maar gauw even doorrijden en
ik meld me na twaalf uur wel. Als die termijn drie uur wordt, dan heeft het geen zin
om de plaats van het ongeval te verlaten. Want als je stevig hebt gedronken, zitten
er na drie uur gewoon nog sporen van die middelen in je bloed. Ik denk dus wel degelijk
dat dat verschil maakt. Wordt dat ook in die evaluatie meegenomen?
Minister Weerwind:
Ik ga deze vraag nadrukkelijk meegeven aan mijn collega, de Minister van JenV, want
ik hoor dat meerderen deze vraag hebben.
De voorzitter:
Wanneer krijgen we het antwoord dan?
Minister Weerwind:
Ik ga ervan uit dat dit mee kan worden genomen in de evaluatie en dat daarbij ook
wordt bekeken of ze dit mee kunnen wegen, ja of nee, en welke betekenis dit heeft.
Dit wordt dus gewoon meegenomen. Als ik terug word gefloten door de collega, de Minister
van JenV, zal ik daar ook kond van doen.
Met u vind ik dat onvindbaren achter de tralies moeten. U noemde de aantallen: in
2022 waren er 7.854 onvindbare veroordeelden. Dat klopt. Dat komt overeen met 2021.
De in het programma ontwikkelde aanpak is daarna onderdeel geworden van de reguliere
werkwijze. Daar wordt ook onverminderd prioriteit aan gegeven, want veroordeelden
behoren achter de tralies te zitten. U weet dat ze alle kanten op vluchten, maar we
hebben de multidisciplinaire teams die juist hen trachten op te sporen.
Voorzitter, ik ben door mijn mapjes heen.
De voorzitter:
Daar kijkt u heel teleurgesteld bij, Minister, maar als alles beantwoord is ... Ik
inventariseer eerst even. Zijn er vragen onbeantwoord gebleven? Volgens mij niet.
Dan stel ik voor dat we gaan beginnen aan de tweede termijn. Het is spijtig dat collega
Mutluer er nog niet is, ook vanwege twee aangehouden moties van haar die dit onderwerp
raken. Maar laten we even kijken hoe het gaat. Ik geef het woord aan mevrouw Helder
van de PVV voor haar tweede termijn.
Mevrouw Helder (PVV):
Voorzitter. Ik dank de Minister voor de antwoorden en de vele toezeggingen, niet alleen
richting mij maar ook richting collega's. Die toezeggingen gaan we terugzien in de
voortgangsrapportage in het tweede kwartaal van dit jaar. Alle vragen zijn eigenlijk
beantwoord. Er zijn een heleboel vragen waar de Minister nog op terugkomt, bijvoorbeeld
over de affectieschade en de kring van spreekgerechtigden. Bij dat laatste gaat het
over de vraag of het spreken over de strafmaat in strijd is met de onschuldpresumptie;
ik vind dus dat dat wél zo is.
Mij resteert een vraag die ik in de eerste termijn wegens tijdgebrek achterwege heb
gelaten. Die vraag betreft een aangenomen motie met het verzoek aan de regering om
te bewerkstelligen dat de rechter gehouden is om in het vonnis een passage op te nemen
waaruit blijkt dat er rekening is gehouden met de verklaring van het slachtoffer of
de nabestaanden, natuurlijk zonder daarmee de onafhankelijkheid van de rechterlijke
macht aan te tasten. De Minister heeft in het vorige commissiedebat geantwoord dat
hij niets anders kon doen dan met dit signaal teruggaan naar de Raad voor de rechtspraak
om dit signaal over te brengen en hier aandacht voor te vragen. Ik zou graag willen
weten of dat is gebeurd en, zo ja, wat daaruit is gekomen.
Dank u wel.
Mevrouw Kuik (CDA):
Voorzitter. Ik dank ook de Minister voor de beantwoording. Het is goed hoe mijn collega
Sneller het punt van de affectieschade heeft verwoord. Volgens mij delen we allemaal
dat het een probleem is en dat we er wat aan willen doen. Het is mooi dat we nagaan
of we toch al eerder kunnen kijken naar wat de oplossing zou kunnen zijn in plaats
van te wachten tot een evaluatie en dan weer bedenken hoe we het precies gaan doen.
Volgens mij kan dat sneller. Het is dus mooi dat we daarnaar kijken.
Dank.
De heer Van der Staaij (SGP):
Voorzitter. Dank aan de Minister voor zijn reactie, ook al is die natuurlijk niet
op alle punten even geruststellend. Over de problemen met de capaciteit voor de strafrechtketen
gaf de Minister aan dat die problemen echt nog wel een tijd blijven spelen. In dat
opzicht kunnen we dus niet zeggen dat het is geregeld. Nee, daar blijft nog wel echt
pijn zitten. Dan is het in ieder geval van belang dat er in dat proces ook steeds
aandacht is voor de gevolgen voor slachtoffers. Ik wil de Minister dus nog vragen
of hij in de voortgangsrapportage ook wil terugkomen op de vraag hoe het loopt als
er sepotzaken zijn die ook te maken hebben met het niet kunnen halen van de redelijke
termijn, hoe daarbij is omgegaan met de positie van slachtoffers en of daar inderdaad
nadrukkelijk oog voor is geweest.
Tot slot wil ik graag onderstrepen wat daarbij ook door Slachtofferhulp naar voren
wordt gebracht. Dat is ook mijn persoonlijke ervaring in contacten met slachtoffers:
er kan in technische zin de neiging zijn om te kijken wat minder ernstige delicten
zijn, bijvoorbeeld een kraak bij een kledingzaak, maar ik heb ook gemerkt hoe traumatiserend
die ramkraak bijvoorbeeld kan zijn voor mensen die die zaak al een tijd hebben en
daarboven wonen. In dit geval was dat een mevrouw, die daar nauw bij betrokken was.
Wat Slachtofferhulp ook steeds aangeeft, is: kijk niet alleen of het een ernstig delict
is of een minder ernstig delict, want er kan ook bij zogenaamd wat lichtere misdrijven
wel degelijk veel impact zijn op het leven van slachtoffers. Vandaar mijn vraag om
daarbij de vinger aan de pols te houden en om daar in de voortgangsrapportage op terug
te komen.
Dank u wel, voorzitter.
De heer Sneller (D66):
Dank aan de Minister voor de beantwoording. Ook al mijn vragen zijn beantwoord. Ik
denk dat we een aantal dingen gewoon terug gaan zien in de voortgangsrapportage. Ik
hoop die straks in de toezeggingen weer te horen, want het borgen van de rol van slachtoffers
bij het proces van zo'n OM-beschikking blijft aandacht behoeven. Mevrouw Helder zei
daar ook een aantal dingen over. Het is ook goed om het capaciteitsbeslag in de sociale
advocatuur in het strafproces en de doorlooptijden in de gaten te blijven houden,
want uiteindelijk zijn ook slachtoffers de dupe als het allemaal te lang gaat duren.
Ten slotte. Ik ben blij dat de Minister uiteindelijk zei dat hij in de voortgangsrapportage
in Q2 ook komt met het hoe-antwoord op de wijziging van de Wet affectieschade, want
ik denk dat dat punt hier breed gedeeld wordt. Ik hoop dus dat er op het ministerie
een creatieve manier gevonden wordt om ook wetstechnisch in te vullen in welk traject
dat kan. Ik kijk uit naar het voorstel voor het rondetafelgesprek.
Voorzitter: Helder
De heer Ellian (VVD):
Ook ik dank de Minister voor de beantwoording. Het is mooi om te zien hoe belangrijk
de Kamer de positie van het slachtoffer vindt, zoals blijkt uit de bijdragen van de
collega's. Terwijl ik in de tweede termijn aan het luisteren was, kreeg ik weer even
een heel koud gevoel. Dat betreft een kwestie die niet helemaal onder deze Minister
valt, hoewel ik weet dat hij vanwege de kwestie van het gevangeniswezen erg betrokken
is: bijvoorbeeld bij Marengo is geen enkel slachtoffer en geen enkele nabestaande
aan het woord gekomen, om de simpele reden dat ze dat niet durven. Dat bewijst volgens
mij maar weer hoe belangrijk dit commissiedebat is en dat wij staan voor de positie
van het slachtoffer. Dat betekent niet alleen dat je bij strafbeschikkingen je spreekrecht
kunt uitoefenen, maar natuurlijk ook in zaken zoals Marengo. Ik hoop dat we ons ervoor
zullen inspannen dat daar in de toekomst wél gewoon gesproken wordt namens de slachtoffers
en de nabestaanden.
Over de strafbeschikking heb ik toch nog een vraag aan de Minister, want we draaien
naar mijn gevoel soms een beetje om de hete brij heen. De strafbeschikking kan alleen
voor feiten waar maximaal zes jaar op staat. Spreekrechtwaardige feiten zijn in beginsel
feiten van acht jaar of meer, maar er zijn ook specifieke feiten benoemd. Daar zit
natuurlijk het kromme: die feiten kunnen onder de grens van zes jaar zitten, waardoor
voor een spreekrechtwaardig feit toch een strafbeschikking opgelegd kan worden. Volgens
mij zit daar het pijnpunt. Zou je daarvan niet gewoon met elkaar moeten afspreken
dat het slachtoffer in die gevallen gewoon te allen tijde het spreekrecht kan uitoefenen?
Dan doet de route van een schriftelijke vorm heel eerlijk gezegd wel een beetje afbreuk
aan het wettelijke stelsel dat we gecreëerd hebben óf we moeten deze systematiek anders
maken.
Dat was het, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel.
Voorzitter: Ellian
De voorzitter:
Minister, kunt u meteen reageren?
Minister Weerwind:
Kunt u mij een korte pauze geven van drie minuten?
De voorzitter:
Ja hoor, die geven wij u.
Minister Weerwind:
Dank.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
De Minister voor zijn tweede termijn.
Minister Weerwind:
Voorzitter, dank u wel. Ik start met de vraag van Kamerlid Helder. Wordt er bij het
vonnis rekening mee gehouden dat ook de verklaring van het slachtoffer wordt meegenomen?
Ja, dat gebeurt. Dat blijkt ook uit het onderzoek dat we daarnaar hebben gedaan. Er
is ook al fors in geïnvesteerd dat hier oog voor is en dat hier oog voor blijft. Mijns
inziens heb ik het ook nog een keer onder de aandacht gebracht. Dat is dus het antwoord
op uw vraag.
Over de affectieschade hebben we afspraken gemaakt. Die komt terug in de voortgangsrapportage,
waarin we echt nadrukkelijk kijken naar de hoe-vraag. Over de wat-vraag zijn we het
eens.
Dan maak ik een hele grote sprong. Ik kijk even naar het verzoek van de heer Van der
Staaij over de impact op slachtoffers. Dat ga ik gewoon doen: in de voortgangsrapportage
ga ik u die informatie ook verschaffen. Ik vind het ook van belang om dit zelf te
weten.
Dan kom ik bij de vraag van de heer Ellian over het Openbaar Ministerie en de strafbeschikkingen.
Laat ik vooropstellen dat er bij ernstige, spreekrechtwaardige zaken te allen tijde
een contra-indicatie is: die gaan gewoon naar de rechter toe; punt. We gaan er in
de discussie altijd van uit dat ieder slachtoffer gebruik wil maken van het spreekrecht.
Dat is niet altijd het geval. Laten we ook dat alsjeblieft meewegen in die context.
Ten aanzien van spreekrechtwaardige zaken zijn er diverse criteria waar een officier
aan toetst, want het is des officiers: de officier bepaalt tenslotte. U heeft een
punt als u tegen mij zegt dat het belang van het slachtoffer dan minder groot is,
want hij krijg dan niet het spreekrecht, die mogelijkheid. Ik heb in de beantwoording
aangegeven dat die schriftelijke verklaring dan de weg is. Ik heb ook de mogelijkheden
genoemd voor hoe het slachtoffer eventueel, als hij daar bezwaar tegen heeft, kan
acteren.
Tot zover mijn beantwoording, voorzitter.
De voorzitter:
Alright, dank. Dan kijk ik nog één keer naar mijn collega's. Zijn er vragen blijven
liggen? Dat is niet het geval. Dan gaan wij de toezeggingen doornemen.
− De Minister voor Rechtsbescherming stuurt in het tweede kwartaal een voortgangsbrief
over het slachtofferbeleid, waarin onder andere wordt ingegaan op het monitoren van
de OM-strafbeschikking, de spanning tussen de onschuldpresumptie en het onbelemmerd
spreekrecht van slachtoffers, de uitkomsten van de gesprekken die zijn gevoerd met
Slachtofferhulp en jongeren, de uitkomsten van de gesprekken die zijn gevoerd met
de slachtoffers van de gijzeling in Bovensmilde en de opvolging daarvan, de vraag
hoe het recht op affectieschade kan worden verruimd, specifiek ten aanzien van broers
of zussen, en de positie van slachtoffers bij geseponeerde zaken.
Sluiting 12.08 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H. Kat, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
A.M. Brood, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.