Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Maatoug en Kathmann over de inkomenseffecten van het afschaffen van de IACK
Vragen van de leden Maatoug (GroenLinks) en Kathmann (PvdA) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de inkomenseffecten van het afschaffen van de IACK (ingezonden 21 december 2022).
Antwoord van Minister Van Gennip (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 20 februari
2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1338.
Vraag 1 en 2
Wat zijn de inkomenseffecten van het afschaffen van de inkomensafhankelijke combinatiekorting
(IACK)?
Wat zijn de inkomenseffecten als daarbij ook het verhogen van het vergoedingspercentage
in de kinderopvangtoeslag naar 96% en de verhoging van het minimumloon wordt meegenomen?
Antwoord 1 en 2
In het Belastingplan 2023 is geregeld dat de IACK vanaf 2025 wordt uitgefaseerd. Werkende
ouders die op dit moment recht hebben op IACK, behouden recht op IACK. Dat geldt ook
voor toekomstige ouders met kinderen die geboren zijn op of voor 31 december 2024.
Voor deze twee groepen ouders (zogenaamde bestaande gevallen) heeft de afschaffing
van de IACK geen gevolgen, en dus ook geen inkomenseffecten.
Toekomstige werkende ouders van kinderen die geboren worden op of na 1 januari 2025
(zogenaamde nieuwe gevallen) hebben nu geen recht op IACK, en krijgen in de toekomst
ook geen recht op IACK. Dit effect komt niet tot uitdrukking in reguliere koopkrachtberekeningen.
Berekeningen over inkomenseffecten van toekomstig beleid zijn altijd statisch: dat
betekent dat veranderingen in de persoonlijke situatie, zoals de geboorte van een
kind of het ouder worden van kinderen, niet worden meegenomen. Daarom heb ik in de
brief van 9 oktober 2022 aangegeven dat er «technisch gezien» geen sprake is van een
inkomenseffect door het afschaffen van de IACK.
Vraag 3
Deelt u de opvatting dat het wegvallen van de IACK voor nieuwe ouders (met kinderen
geboren na 2024) betekent dat zij een belastingkorting mislopen die er anders wel
zou zijn?
Antwoord 3
Ja.
Vraag 4 en 5
Deelt u de opvatting dat dit een reële achteruitgang betekent voor nieuwe ouders,
en dat de kwalificatie in uw brief1 dat dit «technisch gezien» niet een inkomenseffect is (aangezien zij nu geen IACK
ontvangen en in de toekomst ook niet), geen recht doet aan de inkomensproblematiek
en zorgen bij ouders, met name die met lagere inkomens? Deelt u de opvatting dat de
inkomens van deze groepen onze onverminderde aandacht verdienen?
Kunt u bij het beantwoorden van vragen 1 en 2 ook het verschil in inkomen meenemen
van de groep benoemd in vraag 3, namelijk die de IACK niet krijgt, maar in de toekomst
wel zou hebben gekregen? Kunt u hun inkomen afzetten tegen de situatie waarin de IACK
niet wordt afgeschaft en zij daarom in de toekomst wel IACK zouden ontvangen? Hoe
groot is deze groep?
Antwoord 4 en 5
Het klopt uiteraard dat nieuwe cohorten ouders financieel nadeel ondervinden van het
afschaffen van de IACK. Om dit inzichtelijk te maken is een simulatie gemaakt van
de hypothetische situatie waarin alle werkende ouders die nu IACK ontvangen, in 2023
abrupt het recht op IACK verliezen. Huishoudens die nu geen IACK ontvangen zijn niet
meegenomen de analyse. De simulatie heeft betrekking op 2023, omdat voor 2025 nog
geen inkomensbeeld beschikbaar is dat kan worden gebruikt voor de analyse.
Tabellen 1 en 2 tonen de uitkomsten van de simulatie. De tabellen tonen voor vier
inkomensklassen het mediane inkomenseffect van het volledige verlies van recht op
IACK. De uitkomsten zijn uitgedrukt in zowel euro’s als procenten, en zijn afzonderlijk
weergegeven voor alleenstaande ouders en samenwonende ouders. Het afschaffen van de
IACK leidt tot een negatief inkomenseffect. Het mediane effect is -2.500 euro per
jaar voor alleenstaande ouders, en dat betreft -4,6% van hun besteedbaar inkomen.
Het mediane effect voor tweeverdieners is -2.400 euro, wat neerkomt op -2,5%. Dat
een vergelijkbaar inkomenseffect in euro’s neerkomt op een ander percentage, wijst
erop dat het mediane huishoudinkomen van alleenstaande ouders lager ligt dan van tweeverdieners.
Dat is ook zichtbaar in de verdeling van huishoudens over de inkomensklassen. Tweeverdieners
zitten vaker in hogere inkomensklassen, terwijl alleenstaande ouders vaker in lagere
inkomensklassen zitten.
De tabellen laten ook zien dat het negatieve effect (in absolute zin) groter is voor
huishoudens met een hoger inkomen. Hiervoor zijn twee verklaringen. De eerste verklaring
is dat huishoudens met een hoger inkomen doorgaans recht hebben op meer IACK. De IACK
bouwt op met het inkomen, tot het maximale IACK-bedrag van circa 2.700 is bereikt
bij een persoonlijk inkomen van circa 28.500 euro. De tweede verklaring hangt samen met het zogenaamde
verzilveringsprobleem. Sommige ouders betalen op basis van de tarieven niet genoeg
belasting om alle heffingskortingen waar ze recht op hebben (arbeidskorting, algemene
heffingskorting en IACK) volledig te benutten. Daardoor hebben ouders met een inkomen
tot circa 28.000 euro in praktijk minder voordeel van de IACK dan het bedrag waarop
zij op grond van hun brutoinkomen recht zouden hebben. Gevolg is ook dat zij de afschaffing
van de IACK slechts deels merken.
De twee genoemde redenen verklaren ook waarom het effect bij alleenstaande ouders
sneller oploopt met het inkomen dan bij samenwonende ouders. De hoogte van de IACK
is bij samenwonende ouders gebaseerd op het inkomen van de minstverdienende partner.
Het inkomen van de minstverdienende partner ligt altijd (minimaal de helft) lager
dan het huishoudinkomen. Daardoor hebben zij – ook bij een hoger huishoudinkomen –
vaker geen recht op het maximale IACK-bedrag, en bovendien speelt vaker dat ouders
niet het volledige bedrag kunnen verzilveren.
Tot slot is belangrijk dat er binnen elke inkomensklasse sprake is van aanzienlijke
spreiding in de uitkomsten van de simulatie, vooral bij tweeverdienershuishoudens.
Deze spreiding is verder niet zichtbaar in de tabel, maar het kan voorkomen dat samenwonende
ouders met een hoog huishoudinkomen (meer dan twee of drie keer modaal) weinig IACK
kunnen verzilveren, omdat de minstverdienende partner slechts een klein deel van het
huishoudinkomen verdient. In zo’n geval is het effect van afschaffing ook relatief
beperkt.
*Getallen zijn afgerond op honderden euro’s
*Getallen zijn afgerond op honderden euro’s
In aanvulling op bovenstaande tabellen is een tweede simulatie gemaakt. Hierin is
niet alleen gesimuleerd dat de IACK wordt afgeschaft per 2023, maar er is ook rekening
gehouden met de reeds doorgevoerde verhoging van het wettelijk minimumloon2 en de voorgenomen verhoging van de vergoeding voor kinderopvang naar 96% voor alle
werkende ouders. Dit is slechts een deel van het doorgevoerde en voorgenomen beleid
dat relevant is voor het inkomen van deze groep huishoudens. Omdat ook geabstraheerd
is van macro-economische ontwikkelingen (zoals de ontwikkeling van lonen en prijzen)
geeft deze simulatie geen informatie over de verwachte koopkrachtontwikkeling van deze groep huishoudens.
Tabellen 3 en 4 tonen de uitkomsten van de simulatie. De simulatie laat zien dat een
verhoging van het minimumloon en de kinderopvangvergoeding een positief effect hebben
op het huishoudinkomen, maar dat per saldo een negatief inkomenseffect resteert. Voor
alleenstaande ouders komt het mediane negatieve effect uit op 1.300 euro (-3,2% van
hun besteedbaar inkomen). Voor samenwonende ouders komt het mediane negatieve effect
uit op 500 euro (-0,7% van hun besteedbaar inkomen). Daarbij is relevant dat de simulatie
ervan uitgaat dat alle ouders evenveel gebruik blijven maken van kinderopvang. Als
ouders meer gebruik gaan maken van kinderopvang, dan hebben zij meer profijt van de
hogere vergoeding voor kinderopvang.
Ook hier is binnen inkomensklassen sprake van aanzienlijke spreiding in de uitkomsten
van de simulatie. Die spreiding wordt – naast de hierboven toegelichte spreiding in
de verzilvering van IACK – veroorzaakt door verschillen in gebruik van kinderopvang.
In elke inkomenscategorie zitten zowel huishoudens die relatief veel gebruik maken
van kinderopvang (maximaal aantal uren) als huishoudens die relatief weinig gebruikmaken
van kinderopvang (slechts één dagdeel, of helemaal niet). Daarnaast heeft een deel
van de huishoudens met een benedenmodaal inkomen profijt van de verhoging van het
minimumloon met ruim 10%. Dit effect is niet (goed) zichtbaar in de medianen, omdat
in de laagste inkomenscategorie ook een grote groep werkenden is vertegenwoordigd
met een inkomen dat nu al boven wml-niveau ligt. Die groep merkt wellicht weinig van
de wml-verhoging. Daarnaast kan het voorkomen dat werkenden met een laag inkomen weinig
merken van de minimumloonsverhoging omdat zij een beperkt aantal uren werken tegen
een hoger uurloon. Voor werkenden die voltijd werken tegen wml is het positieve inkomenseffect
van de minimumloonsverhoging circa 2.000 euro.
*Getallen zijn afgerond op honderden euro’s
*Getallen zijn afgerond op honderden euro’s
Vraag 6
Gaat u de negatieve inkomenseffecten bij groepen met een kleinere portemonnee rechtzetten
door extra te herverdelen buiten het domein van kinderen en de kinderopvang, bijvoorbeeld
via de inkomstenbelasting?
Antwoord 6
Op dit moment zijn er geen concrete plannen om dit effect te compenseren. Wel kijkt
het kabinet ieder jaar bij de besluitvorming over het inkomensbeleid naar de evenwichtigheid
van de koopkrachtontwikkeling. Daarbij wordt ook gekeken naar verschillende groepen
huishoudens, zoals huishoudens met en zonder kinderen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.