Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Kwint over het onderzoeksrapport van Casual Academy over precaire werkomstandigheden in het hoger onderwijs
Vragen van het lid Kwint (SP) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het onderzoeksrapport van Casual Academy over precaire werkomstandigheden in het hoger onderwijs (ingezonden 8 november 2022).
Antwoord van Minister Dijkgraaf (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 20 februari
2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1053.
Vraag 1, 2 en 3
Wat is uw reactie op het rapport «Casualisation in Dutch Academia»?1
Erkent u dat tijdelijke contracten een bron van angst en stress, de gezondheid en
het welzijn van werknemers beïnvloeden?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat tijdelijke contracten in het hoger onderwijs verdwijnen?
Deelt u de mening dat groei van het aantal tijdelijke contracten onwenselijk is? Kunt
u dit toelichten?
Antwoord 1, 2 en 3
Ik heb het rapport Casualisation in Dutch Academia gelezen. Gebleken is dat tijdelijke contracten van invloed kunnen zijn op het welbevinden
van werknemers. Negatieve effecten van tijdelijke contracten vind ik onwenselijk.
Ik vind het belangrijk dat onderzoekers werken in een gezonde en sociaal veilige werkcultuur,
waarin zij optimaal de kans krijgen zich te ontwikkelen.
Onderwijs- en onderzoeksinstellingen zijn vanuit hun rol als werkgever verantwoordelijk
voor het personeelsbeleid. Door universiteiten en onderzoeksinstellingen is de laatste
jaren gewerkt aan het verbeteren van de sociale veiligheid. Er zijn klachtenprocedures,
vertrouwenspersonen en arbozorg. Universiteiten en vakbonden hebben het thema «verbetering
carrièreperspectieven voor junior docenten en postdocs» gezamenlijk op de agenda gezet.
Zij hebben afspraken gemaakt die inzetten op een verhoging van het aantal vaste contracten
en hebben deze vastgelegd in de cao Nederlandse Universiteiten.
Het uitgangspunt van het kabinet is dat structureel werk in beginsel wordt georganiseerd
op basis van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd. In het coalitieakkoord staat
dat ter bescherming van de werknemer tijdelijke arbeidscontracten beter gereguleerd
zullen worden. De uitwerking van dit kabinetsvoornemen om regelgeving rond tijdelijke
contracten aan te scherpen ligt bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
De vormgeving van deze maatregelen zal generiek gelden.
Onderwijs- en onderzoeksinstellingen zijn vanuit hun rol als werkgever verantwoordelijk
voor het personeelsbeleid. In mijn rol als stelselverantwoordelijke zet ik mij in
voor meer rust en ruimte in het wetenschapssysteem. Ik verwijs in dit verband naar
mijn beleidsbrief van 17 juni 2022 (Kamerstuk 31 288, nr. 964). Kwetsbare groepen, met name jonge onderzoekers en (tijdelijke) docenten, hebben
hierin mijn specifieke aandacht. Om rust en ruimte in het stelsel te realiseren, investeer
ik structureel € 200 miljoen per jaar in sectorplannen. In de sectorplannen wordt
beschreven hoe de middelen gericht worden ingezet door de vaste capaciteit uit te
breiden, zoals in het Kader voor sectorplannen is opgenomen. Bij de toekenning van
de middelen toetst de Nationale Commissie Sectorplannen de sectorplannen aan dit kader.
Bovendien investeer ik € 300 miljoen per jaar in de starters- en stimuleringsbeurzen.
De doelen van de beurzen zijn het stimuleren van ongebonden onderzoek en het verlagen
van de werk-, competitie- en aanvraagdruk. Omdat de beurzen voor onderzoekers met
een vaste aanstelling bedoeld zijn, kan hier een stimulans van uitgaan voor universiteiten
om meer mensen in vaste dienst aan te nemen. Tevens heb ik in het Bestuursakkoord
2022 hoger onderwijs en wetenschap met de universiteiten afgesproken het aandeel vaste
en tijdelijke contracten in de wetenschap te monitoren. In het bestuursakkoord is
als indicator opgenomen het percentage wetenschappelijk personeel met vaste en langdurige
(>4 jaar) en tijdelijke dienstverbanden, uitgezonderd PhD’s en medewerkers in hun
«proefperiode».2
Vraag 4
Wat vindt u ervan dat universiteitsbesturen opzettelijk werknemers ervan weerhouden
om te voldoen aan de criteria voor een vast contract? Herkent u dit?
Antwoord 4
Ik herken dit niet, maar als het gebeurt, acht ik dat onwenselijk. De werkgever voert,
binnen het algemeen arbeidsomstandighedenbeleid, een beleid gericht op voorkoming
en, indien dat niet mogelijk is, beperking van psychosociale arbeidsbelasting.3In de organisatie moeten voldoende waarborgen zijn om werknemers te beschermen tegen
verhindering om tot een vast contract te komen.
Vraag 5
Erkent u dat flexcontracten kunnen leiden tot een gevoel van onzichtbaarheid van werknemers,
hen kwetsbaar maakt voor misbruik en uitbuiting, academische vrijheid ondermijnt en
een flinke impact hebben op de mentale en fysieke gezondheid van werknemers?
Antwoord 5
Ik onderken dat flexcontracten negatieve effecten kunnen hebben en die vind ik, zoals
ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 1, 2 en 3, onwenselijk.
Vraag 6
Hoe gaat u ervoor zorg dragen dat medewerkers met flexcontracten zich geen zorgen
meer hoeven te maken over uitbuiting en onveilige arbeidsomstandigheden?
Antwoord 6
De werkgever is primair verantwoordelijk om zorg te dragen dat medewerkers met flexcontracten
zich geen zorgen hoeven te maken over uitbuiting en onveilige arbeidsomstandigheden.
In aanvulling daarop zet ik mij er voor in om meer vaste contracten aan universiteiten
te stimuleren.
Vraag 7
Deelt u de mening dat tijdelijke contracten niet alleen de persoonlijke levens van
werknemers op een negatieve manier beïnvloeden, maar ook de kwaliteit van het onderwijs?
Kunt u dit toelichten?
Antwoord 7
De mate waarin een instelling bij het verzorgen van onderwijs gebruik maakt van docenten
met een tijdelijk contract kan invloed hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Mede
daarom wordt het personeelsbeleid van een instelling beoordeeld bij de instellingstoets
kwaliteitszorg, of indien de instelling deze toets niet met succes heeft doorlopen,
bij de uitgebreide opleidingsbeoordelingen ten behoeve van accreditatie.
Vraag 8
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat tijdelijke contacten enkel ingezet worden voor
«piek en ziek» en structureel bij te houden wat de impact van tijdelijke contracten
op werknemers en de kwaliteit van het onderwijs is? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8
«Piek en ziek» is niet de enige passende reden voor een tijdelijk contract aan de
universiteit. Zo is het bijvoorbeeld voor promovendi en postdocs vaak passend om op
basis van een tijdelijk contract te werken gezien de – meerjarig – projectmatige aard
van de werkzaamheden.
Op dit moment acht ik het niet noodzakelijk structureel bij te houden wat de invloed
van tijdelijke contracten is op de kwaliteit van het onderwijs. Het is bekend dat
tijdelijke contracten van invloed kunnen zijn op de kwaliteit van het onderwijs. Mede
daarom wordt, zoals in mijn antwoord op vraag 7 is aangegeven, het personeelsbeleid
van een instelling beoordeeld bij de instellingstoets kwaliteitszorg.
Vraag 9
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de afspraak in de cao Nederlandse Universiteiten dat
«de flexibele schil van wetenschappelijk personeel [...] niet groter dient te zijn
dan noodzakelijk en uitlegbaar is» wordt nageleefd?
Antwoord 9
Het is aan de cao-partijen om te zorgen dat deze afspraak wordt nageleefd. De universiteiten
zijn als werkgever verantwoordelijk voor het navolgen van de gemaakte afspraken in
de cao en het is de taak van de vakbonden om ervoor te zorgen dat de afspraken die
zij met de werkgevers in de cao hebben gemaakt, worden nageleefd. De universiteiten
en lokale vakbonden zijn hierover op dit moment met elkaar in gesprek.
Universiteiten en vakbonden zijn in september 2022 een gezamenlijke studie gestart
om op basis van een analyse van gegevens vast te stellen hoe de contractuele positie
van docenten in de volgende cao-periode kan worden verbeterd waarbij met name ook
gekeken wordt naar de mogelijkheid om meer vaste contracten te creëren. Daarbij worden
de mogelijkheden en beperkingen vanuit organisatieperspectief meegenomen. De uitkomsten
van deze studie zijn input voor de onderhandelingen voor de volgende cao.
Vraag 10
Bent u bereid structureel onderzoek te doen naar het aantal tijdelijke contracten
op universiteiten en hogescholen en de gevolgen hiervan in kaart te brengen?
Antwoord 10
In mijn antwoord op vragen 1, 2 en 3 geef ik aan het aandeel vaste en tijdelijke contracten
in de wetenschap te gaan monitoren. Tevens doen de Universiteiten van Nederland en
de Vereniging Hogescholen reeds structureel onderzoek naar het aantal tijdelijke contracten
op respectievelijk universiteiten en hogescholen. Zij publiceren hier jaarlijks cijfers
over op hun website. Daarnaast houdt het Rathenau Instituut jaarlijks gegevens bij
over tijdelijke contracten aan de universiteiten. Deze gegevens publiceert het Rathenau
in een factsheet dat de cijfers in context plaatst en dieper ingaat op de verschillen
tussen universiteiten en functiecategorieën.
Over de gevolgen van tijdelijke contracten is reeds een aantal rapporten gepubliceerd,
waaronder het onderzoeksrapport van Casual Academy in oktober 2022. Ik heb in oktober
2022 een onderzoeksrapport over uitval van vrouwen in de wetenschap met uw Kamer gedeeld,
waarin ook de invloed van tijdelijke contracten is onderzocht.4 Ook heeft de Arbeidsinspectie SZW5 zich verdiept in dit type vraagstukken naar aanleiding van een rapport van WOinActie6 over de werkdruk aan de universiteiten. In dat rapport worden tijdelijke contracten
genoemd als een van de factoren die bijdragen aan de hoge werkdruk. Daarnaast doet
het Rathenau Instituut elke vier jaar onderzoek naar wat wetenschappers motiveert
in het zogeheten drijfverenonderzoek. Het drijfverenonderzoek geeft, naast andere
inzichten, inzicht in de mate waarin onderzoekers en docenten aan universiteiten en
hogescholen het niet kunnen krijgen van een vaste aanstelling ervaren als een belemmering
bij het realiseren van hun ambities. De reeds beschikbare rapportages bieden inzicht
in de gevolgen van tijdelijke contracten en ik zie op dit moment geen noodzaak hiernaar
nog een extra onderzoek naar te laten uitvoeren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.