Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Teunissen, Westerveld en Kwint over Wob documenten aangaande de aanschaf van De vaandeldrager en de informatiepositie van de Staten-Generaal
Vragen van de leden Teunissen (PvdD), Westerveld (GroenLinks), Kwint (SP) aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over Wob documenten aangaande de aanschaf van De vaandeldrager en de informatiepositie van de Staten-Generaal (ingezonden 12 december 2022).
Antwoord van Staatssecretaris Uslu (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 16 februari
2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1131.
Vraag 1
Klopt het dat uit de geopenbaarde stukken blijkt dat er een uit 2018 daterende Call
Option Agreement (COA2018) was om De vaandeldrager te mogen kopen voor 165 miljoen
euro tot zestig dagen na de afgifte van een exportvergunning? Was deze COA2018 rechtsgeldig?1
Antwoord 1
Op het moment dat de onderhandelingen tussen de Nederlandse staat en de verkopende
partij zijn gestart in november 2021 was de COA2018 reeds verlopen. Doordat de Franse
overheid in 2019 een negatief besluit had genomen over het afgeven van een exportvergunning
kon er al geen beroep meer worden gedaan op de exclusieve koopoptie die in de COA2018
was opgenomen.
Vraag 2
Verplicht een Call Option Agreement de verkoper te leveren voor de afgesproken prijs,
indien de koper zich op de optie beroept? Was de verkoper van De Vaandeldrager juridisch
verplicht het schilderij te leveren voor 165 miljoen euro, indien de koper een beroep
op de optie had gedaan?
Antwoord 2
De COA2018 was reeds verlopen. Er was dus geen verplichting meer voor de verkoper
om op grond van de COA2018 te leveren. Het stond de verkoper ook vrij om een andere
prijs te bepalen.
Vraag 3
Klopt het dat uit de stukken blijkt dat de verkopende partij het schilderij op een
gegeven moment niet meer wilde verkopen voor de in de COA2018 opgenomen prijs van
165 miljoen euro en vervolgens het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
en het Ministerie van Financiën akkoord gingen met tien miljoen euro extra? Waarom
is de verkoper niet aan de overeengekomen prijs van 165 miljoen euro gehouden, wat
de belastingbetaler tien miljoen euro zou hebben bespaard?
Antwoord 3
Het klopt dat de verkoper op enig moment in het onderhandelingstraject met de Nederlandse
staat te kennen heeft gegeven niet bereid te zijn het werk van de hand te doen voor
een prijs lager dan 175 miljoen euro. Maar verkoper was op dat moment al niet meer
gehouden aan de exclusieve koopoptie van 165 miljoen euro.
Vraag 4
Klopt het dat ambtenaren de argumentatie «de aankoop verloopt soepeler als we 175
miljoen euro betalen» als onvoldoende beschouwden, omdat in de COA2018 de prijs van
165 miljoen euro stond vermeld en die «strekt zich uit over een periode in de toekomst»?
Waren uw ambtsvoorganger en de ambtsvoorganger op het Ministerie van Financiën op
dat moment voornemens de COA2018 met beide Kamers te delen?
Antwoord 4
De COA2018 is een overeenkomst die in 2018 is gesloten tussen de verkoper en het Rijksmuseum
– en dus niet de staat der Nederlanden – en bevat een vertrouwelijkheidsclausule.
Deze clausule liet ruimte aan partijen om de COA2018 met de Ministers te delen mits
deze de vertrouwelijkheid respecteren. Gelet hierop stond en staat het de Ministers
niet vrij de COA2018 openbaar met derden te delen, zelfs niet met beide Kamers. Overigens
was de COA2018 juridisch al niet meer relevant als het gaat om de vraagprijs.
Vraag 5
Klopt het dat uw ambtsvoorganger het aankoopbedrag van 175 miljoen euro richting beide
Kamers gemotiveerd heeft door te wijzen op een taxatierapport uit 2018 en de grillige
kunstmarkt? Klopt het daarnaast dat een Call Option Agreement de houder het recht
geeft om iets aan te kopen tegen een vaste prijs gedurende de vastgelegde periode,
ongeacht de marktprijs, waardoor in dit geval de COA2018 prevaleert boven de grilligheid
van de markt? Als de kunstmarkt, gezien de COA2018, irrelevant was, waarom is dan
op de «grilligheid» van de kunstmarkt een beroep gedaan bij het informeren van beide
Kamers?
Antwoord 5
Het klopt dat het aankoopbedrag werd gemotiveerd door te wijzen op een taxatierapport
en de grillige kunstmarkt.
Het klopt in z'n algemeenheid ook dat een Call Option Agreement de houder het recht
geeft om iets aan te kopen tegen een vaste prijs gedurende de vastgelegde periode,
maar een en ander is uiteindelijk afhankelijk van de specifieke afspraken die partijen
in een COA vastleggen. De COA2018 prevaleerde in elk geval niet boven de grilligheid
van de kunstmarkt, omdat de koopoptie van de COA2018 al was verlopen. De onderhandelingen
tussen verkoper en de Nederlandse staat speelden zich dus volledig af in de context
van wat zij op dat moment een reële prijs vonden. Op basis van die informatie zijn
beide Kamers geïnformeerd.
Vraag 6
Waarom zijn beide Kamers bij de beantwoording van vragen tijdens de debatten niet
geïnformeerd over de COA2018, aangezien veel vragen van de leden van beide Kamers
over de hoogte van de aankoopprijs gingen?
Antwoord 6
De koopoptie in de COA2018 was al verlopen, waardoor de COA2018 juridisch niet langer
relevant was voor de bepaling van de vraagprijs. Daarnaast was de Nederlandse staat,
zoals aangegeven, geen partij in de COA2018.
Vraag 7
Is er betaald voor het verkrijgen van de koopoptie op De Vaandeldrager, aangezien
de verkoper van een koopoptie het voordeel heeft een vergoeding te ontvangen, ongeacht
of deze uitgeoefend wordt? Zo ja, door wie en hoeveel?
Antwoord 7
Het is mij niet bekend of er is betaald voor het verkrijgen van een koopoptie op De
Vaandeldrager. De COA2018 is een overeenkomst tussen de verkoper en het Rijksmuseum.
De Nederlandse staat was geen partij.
Vraag 8
Klopt het dat het taxatierapport uit 2018 niet aan beide Kamers is gestuurd ten behoeve
van debat en besluitvorming? Zo ja, waarom niet?
Antwoord 8
Omdat bij de onderhandelingen tussen verkoper en de Nederlandse staat geen sprake
was van een exclusieve koopoptie voor de Nederlandse staat, zouden andere mogelijk
geïnteresseerde partijen de vraagprijs op kunnen drijven wanneer deze bekend zou worden.
Daarom was het zaak de geschatte waarde in het taxatierapport, die ver boven de door
verkoper gewenste prijs lag, gedurende de onderhandelingen buiten de openbaarheid
te houden. Het zou anders de onderhandelingspositie van de Nederlandse staat danig
kunnen schaden.
Vraag 9
Op welke grond is in bijlage 7a, op de vijfde bladzijde midden het document, enkele
regels weggelakt? Het betreft de zin die begint met «De Vaandeldrager is», en die
wordt gevolgd door «Het is dan ook niet verbazingwekkend dat er al generaties van
wordt gedroomd De Vaandeldrager terug te laten keren naar ons land.»2
Antwoord 9
Deze tekst is uit het document verwijderd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef
en onder g van de Wob, dus ter voorkoming van onevenredige bevoordeling of benadeling
van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel
van derden. Dit staat vermeld in het verwijderde tekstblok met de code «10.2.g». Op
pagina 5 van het Wob-besluit van 25 februari 2022 is onder 5.3 gemotiveerd waarom
deze informatie is verwijderd: «Daarnaast bevatten de documenten met nummers 7 en
7a informatie over schilderijen in buitenlands particulier bezit en de relevantie
daarvan voor de Nederlandse staat. Ik ben ook hier van mening dat openbaarmaking hiervan
de Nederlandse staat onevenredig zou kunnen benadelen in haar eventuele toekomstige
onderhandelingspositie met betrekking tot deze schilderijen. Ik ben van oordeel dat
het belang van het voorkomen van een dergelijke benadeling voor de Nederlandse staat
zwaarder moet wegen dan het belang van openbaarheid. Ik maak deze passages daarom
niet openbaar.»
Vraag 10
Waarom wordt correspondentie tussen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
en het Rijksmuseum als intern beraad in het kader van de Wob gezien? Is het Rijksmuseum
een bestuursorgaan, aangezien artikel 1c van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob)
intern beraad definieert als beraad binnen een bestuursorgaan of binnen een kring
van bestuursorganen? Zo ja, kunt u deze status als bestuursorgaan onderbouwen? Zo
nee, hoe kan in dat geval de bedoelde correspondentie gekwalificeerd worden als intern
beraad en daarom deels niet openbaar worden gemaakt?3
Antwoord 10
Het Rijksmuseum kwalificeert niet als bestuursorgaan, maar als een onder verantwoordelijkheid
van een bestuursorgaan (in dit geval het ministerie) werkzame instelling waarmee intern
beraad (ook) mogelijk is. Dit staat reeds toegelicht in het Wob-besluit van 25 februari
2022 op pagina 6 onder 5.4: «Hierbij is van belang op te merken dat de Stichting Rijksmuseum
Amsterdam een onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van OCW werkzame instelling
is, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wob, voor zover het gaat om de zorg
voor het beheer van museale cultuurgoederen van de staat. In het geval van de aankoop
van De Vaandeldrager heeft vast overleg plaatsgevonden met het Rijksmuseum Amsterdam
over advisering rondom de aankoop en de positie van het Rijksmuseum als partij daarbij.
Dit overleg vond plaats in het kader van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor
de bestuurlijke aangelegenheid onderhavig aan dit Wob-verzoek, namelijk de aankoop
van De Vaandeldrager. Ook het overleg met het Rijksmuseum in het kader van deze bestuurlijke
aangelegenheid kwalificeert daarom in dit geval als intern beraad in de zin van artikel
11, eerste lid, van de Wob.»
Vraag 11
Klopt het dat uit de Wob vrijgegeven correspondentie van 1 november 2022 opgemaakt
kan worden dat het Elysée een doorslaggevende stem zou hebben? Gaat dit over het niet
verlengen van het exportverbod per 24 november 2021? Zo nee, waarover wel?
Antwoord 11
In de correspondentie die is vrijgegeven kan de bovengenoemde frasering gevonden worden.
Het ging om een karakteriserende opmerking over het Franse overheidsapparaat dat,
vergeleken met de Nederlandse overheid, vrij centralistisch is georganiseerd. In de
contacten die tussen de Nederlandse staat en de Frans overheid bestonden, zou daarmee
rekening gehouden moeten worden.
Vraag 12
Waarom was afstemming met Frankrijk nodig?
Antwoord 12
Uit oogpunt van diplomatie werd het belangrijk geacht dat Frankrijk als eerste naar
buiten kon komen met de mededeling dat het niet zelf over zou gaan tot verwerving.
Vraag 13
Zou Frankrijk na het verlenen van een exportvergunning nog invloed hebben op wie het
werk zou aankopen? Zo nee, betekent dit dan dat bij het besluit tot vergunningverlening
een rol speelde dat Nederland het werk zou kopen?
Antwoord 13
Wanneer eenmaal een exportvergunning is afgegeven, staat het de eigenaar van een werk
vrij om naar eigen inzichten de uitvoer naar een buitenlandse partij overeen te komen.
Frankrijk kon de exportvergunning na het verstrijken van de 30-maandentermijn niet
meer weigeren, omdat het geen gebruik had gemaakt van de wettelijke bevoegdheid om
zelf tot verwerving over te gaan. Wat de overwegingen zijn geweest voor Frankrijk
om het werk niet zelf te verwerven is mij niet bekend.
Vraag 14
Bent u van mening dat openbaarmaking van de inhoud van de COA2018 en de Sale&Purchase
Agreement het Rijksmuseum onevenredig kan benadelen, omdat dit het vertrouwen van
de verkopende partner in het Rijksmuseum zou schaden? Waarom zou dat verminderde vertrouwen
het Rijksmuseum schaden, nu de verkoop van De vaandeldrager is afgehandeld? Moet uit
uw standpunt worden afgeleid dat het vertrouwen van de verkopende partner voor de
Nederlandse overheid zwaarder heeft gewogen dan het informeren van de Kamers over
de COA2018 en dus over het aankoopproces? Zo nee, is bent u dan alsnog bereid die
stukken openbaar te maken? Zo ja, hoe ziet de Staatssecretaris dat in verhouding tot
het nieuwe beleid omtrent de openheid in relatie tot het Parlement in verband met
de democratische controle?
Antwoord 14
De COA2018 is een overeenkomst die in 2018 is gesloten tussen de verkoper en het Rijksmuseum
– en dus niet de staat der Nederlanden – en bevat een vertrouwelijkheidsclausule.
Deze clausule liet ruimte aan partijen om de COA2018 met de Ministers te delen mits
deze de vertrouwelijkheid respecteren. Gelet hierop stond en staat het de Ministers
niet vrij de COA2018 openbaar met derden te delen, zelfs niet met beide Kamers.
Bij de Sale and Purchase Agreement is het Rijksmuseum geen partij. Partijen daarbij
zijn enkel verkoper en de Staat der Nederlanden. In de Sale and Purchase Agreement
is een afspraak opgenomen over de vertrouwelijkheid van informatie omtrent de onderhavige
transactie. Dit is vastgelegd in een geheimhoudingsclausule die belet dat de inhoud
van de overeenkomst met derden wordt gedeeld. Het openbaar delen van de overeenkomst
met uw Kamer terwijl deze afspraak is gemaakt zou dan ook in strijd zijn met het belang
van de staat, conform het kader van de «Beleidslijn actieve openbaarmaking nota's
2022». Tegelijkertijd hecht ik aan het verschaffen van maximale transparantie aan
uw Kamer. Daarom zal de Sale and Purchase Agreement op korte termijn vertrouwelijk
ter inzage worden gelegd zodat de commissieleden hier alsnog kennis van kunnen nemen,
met hierbij wel de kanttekening dat deze vertrouwelijke informatie geen onderdeel
kan uitmaken van het publieke debat.
Vraag 15
Klopt het dat u een risico ziet van een verslechtering van de toekomstige onderhandelingspositie
voor de Nederlandse Staat? Betekent dit dat u erkent dat de Nederlandse Staat, door
de verkopende partij niet aan zijn contractuele verplichting te houden, zijn toekomstige
onderhandelingspositie heeft ondergraven?
Antwoord 15
Het is onduidelijk op welke contractuele verplichting van de verkopende partij wordt
gedoeld. In elk geval kan het de toekomstige onderhandelingspositie van de Nederlandse
staat worden geschaad, wanneer Nederland in weerwil van geheimhoudingsverplichtingen
de inhoud van een Sale and Purchase Agreement openbaar zou maken.
Vraag 16
Waarom zijn beide Kamers onder grote tijdsdruk gezet, aangezien uw ambtsvoorganger
op het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 9 december 2021 heeft verzocht
het voorstel vóór het Kerstreces te behandelen, dat wil zeggen binnen twee weken,
«want er is beperkte tijd om alles rond te krijgen»? In de vrijgegeven stukken staat
over het koopproces: «Eerstvolgende deadline is 31 januari 2022. Kan verlengd indien
nodig». Kunt u dit toelichten?4
Antwoord 16
De snelheid waarmee mijn ambtsvoorganger het voorstel graag door de Uw Kamer behandeld
zag worden, had te maken met de inschatting dat de Eerste Kamer láter tot behandeling
zou overgaan dan uiteindelijk het geval was. Dit bovendien in de wetenschap dat Nederland
uitsluitend exclusieve onderhandelpartner was gedurende de periode van de intentieverklaring
die in december 2021 was gesloten met verkoper.
Ik ben de Kamers erkentelijk dat zij met deze voortvarendheid het wetsvoorstel hebben
behandeld.
Vraag 17
Bent u van mening dat beide Kamers goed en volledig geïnformeerd zijn, voordat zij
akkoord gaven aan de koop van De Vaandeldrager? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 17
Vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is steeds de insteek geweest
om, waar mogelijk, zo tijdig en volledig mogelijk informatie te delen met de Eerste
en Tweede Kamer. In gevallen dat deze intentie klemde met privacygevoelige informatie
of met strategische overwegingen tijdens het aankoopproces kan er aanleiding zijn
geweest hiervan af te wijken. Ik meen dat de Kamers destijds zoveel als mogelijk zijn
geïnformeerd om een weloverwogen beslissing te nemen ten aanzien van de aankoop.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
G. Uslu, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.