Schriftelijke vragen : Het bericht 'Kabinet biedt alternatief voor aangekondigde vermogensbelasting'
Vragen van het lid Gündoğan (Gündoğan) aan de Staatssecretaris van Financiën over het bericht «Kabinet biedt alternatief voor aangekondigde vermogensbelasting» (ingezonden 16 februari 2023).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Kabinet biedt alternatief voor aangekondigde vermogensbelasting»?1
Vraag 2
Erkent u dat uw suggestie dat «een ander voordeel van een forfaitaire heffing is dat
de Belastingdienst daarvoor minder hoeft te investeren in zijn ICT», pas wordt bereikt
als de voorgenomen belasting van werkelijke rendementen volledig van tafel gaat? Is
dit inmiddels de voorkeur van het kabinet? Of verwacht u dat enkele jaren uitstel
tot substantieel lagere ICT investeringskosten zal leiden?
Vraag 3
Kunt u aangeven hoeveel u per saldo verwacht minder te hoeven investeren in de ICT
van de Belastingdienst als de voorgenomen belasting op werkelijk rendement definitief
wordt ingeruild voor een belasting op basis van verfijnde forfaitaire rendementen?
Vraag 4
Deelt u de opvatting dat de informatie-achterstand van de Nederlandse Belastingdienst
ten opzichte van OESO-landen die op dit moment al jaren werken met een belasting op
basis van werkelijke rendementen, moet worden ingehaald? Kunt u toelichten hoe u dit
bereikt met een verlaging van het ICT-ambitieniveau?
Vraag 5
Is het voor u een overweging om de «ontbrekende» vermogensbestanddelen, te weten onroerende
zaken, aandelen die niet op de beurs worden verhandeld of spaargeld/ander vermogen
in het buitenland (tijdelijk) te onderwerpen aan forfaitaire rendementen en alle vermogensbestanddelen
die u wel voldoende goed in beeld hebt vanaf 2026 te belasten op basis van het werkelijke
rendement? Indien nee, waarom niet?
Vraag 6
Deelt u de perceptie dat het optimaliseren van de uitvoering van fiscale topprioriteiten,
ernstig wordt bemoeilijkt door het feit dat slechts zeer beperkt aanstalten wordt
gemaakt om te komen tot een substantiële vermindering van het aantal vrijstellingen,
aftrekposten, kortingen en andere fiscale faciliteiten, waar elke dag weer duizenden
kundige en goed betaalde belastingambtenaren hun werktijd aan moeten spenderen? Met
andere woorden: een dienst die zodanig vastloopt, dat grote politieke kerntaken en
prioriteiten moeten worden af- of uitgesteld, had toch uit pure noodzaak allang de
allerhoogste prioriteit moeten geven aan een grote opruiming van fiscale faciliteiten,
temeer omdat onder andere de Algemene Rekenkamer daar herhaaldelijk voor heeft gewaarschuwd?
Vraag 7
Begrijpt u de pijnlijke publieke perceptie dat men het voor werkenden vanzelfsprekend
vindt dat gegevens over salaris, salarismutaties, baanmutaties en ZZP-opdrachten keurig
en veelal automatisch worden verwerkt en verrekend, maar dat voor vermogenden op zoek
lijkt te worden gegaan naar excuses om te voorkomen dat er een vergelijkbare mate
van overzicht en controle wordt gerealiseerd? Indien nee, waarom niet?
Vraag 8
Klopt het dat een meerderheid van de aanbieders van beleggingsdiensten op de Nederlandse
markt, zich de laatste jaren al heeft voorbereid op de komst van een belasting op
werkelijk rendement, onder andere met meer gedetailleerde overzichten van transacties,
van kosten van transacties, van het resultaat van transacties alsmede van het totale
resultaat van alle transacties in een jaar?
Vraag 9
Deelt u de zienswijze dat veel aanbieders verder zijn met de voorbereidingen voor
de invoering van een stelsel op basis van werkelijk rendement, dan de Belastingdienst?
Indien nee, waarom niet?
Vraag 10
Erkent u dat mensen die met kunde en/of geluk veel hogere rendementen weten te behalen,
«de dans ontspringen" met een belasting gebaseerd op forfaitaire rendementen? Kunt
u dit toelichten in het licht van de wens dat de sterkste schouders ook de zwaarste
lasten moeten dragen?
Vraag 11
Erkent u dat een belasting met meerdere verfijnde forfaitaire rendementen nieuwe complexiteiten
toevoegt die in een stelsel met werkelijk rendement én in het huidige stelsel met
«grove" forfaitaire rendementen niet voorkomen, zoals de door u beschreven noodzaak
om het rendement van samengestelde beleggingsfondsen te ontvlechten?
Vraag 12
Zijn de nieuwe uitvoeringsproblemen die meekomen met het plan voor een verfijnde forfaitaire
heffing volgens u echt kleiner dan de problemen van het, ineens of geleidelijk, realiseren
van een belasting op werkelijk rendement of aanwas? U benoemt allerlei complexiteiten
bij de diverse oplossingsrichtingen, maar kunnen deze complexiteiten ook objectief
worden gewogen? Ik verzoek u graag een toelichting op dit punt.
Vraag 13
Kunt u toelichten waarom u het meten en belasten van het verschil in vermogen tussen
twee peildata, al dan niet met een verrekening van gemaakte kosten, moeilijker acht
voor de uitvoering dan het ontvlechten van rendementen van vastrentende waarden en
andere vermogenstitels in beleggingsfondsen, waarvan de samenstelling «geen bekend
gegeven is en wijzigt in de tijd». Acht u het feit dat een zuivere vermogensaanwasbelasting
vrijwel nergens anders voorkomt, op zichzelf voldoende reden om van deze optie af
te zien?
Vraag 14
Erkent u dat aanbieders van beleggingsfondsen hun aanbod kunnen aanpassen, zodat het
ontvlechten van rendementen van de onderliggende vermogenscategorieën extra wordt
bemoeilijkt of onmogelijk wordt gemaakt? Is uw voornemen om hiermee aan de slag te
gaan niet evengoed onderhevig aan informatie- en productrisico’s, zodat wat nu haalbaar
lijkt in de praktijk toch niet zo goed haalbaar blijkt te zijn?
Vraag 15
Wat is voor u de doorslaggevende reden om de belasting op werkelijk rendement af-
of uit te stellen ten gunste van een systeem met verfijnde forfaitaire heffing?
Vraag 16
In welke andere OESO-landen heeft men een goed functionerend stelsel met verfijnde
forfaitaire rendementen voor verschillende vermogensbestanddelen, zoals beschreven
in de brief van de Staatssecretaris? Hoe heeft men in deze landen de door u genoemde
problemen, zoals met name de peildatumarbitrage, de noodzaak om de rendementen op
samengestelde beleggingsfondsen te ontvlechten en de wens om rekening te houden met
kosten en huurinkomsten, opgelost?
Indieners
-
Gericht aan
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën -
Indiener
N. Gündogan, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.