Schriftelijke vragen : Abortus als ‘mensenrecht’
Vragen van de leden Van der Staaij en Stoffer (beiden SGP) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over abortus als «mensenrecht» (ingezonden 8 februari 2023).
Vraag 1
Kent u het bericht «Kabinet ziet abortus als mensenrecht»?1
Vraag 2
Klopt het dat Nederland het «recht op leven» als fundamenteel mensenrecht ziet, zoals
dit onder meer is verwoord in artikel 3 van de Universele Verklaring van de Rechten
van de Mens (UVRM) en artikel 2 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese
Unie («Handvest»)?
Vraag 3
Beaamt u dat dit fundamentele «recht op leven» ook onverkort van toepassing is op
ongeboren kinderen? Zo niet, welke internationaalrechtelijke bescherming acht u dan
wel van toepassing op ongeboren kinderen?2
Vraag 4
Indien u het recht op leven onverhoopt niet, of in beperkte mate, van toepassing acht
(of gaat achten) op ongeboren kinderen, hoe verhoudt dat standpunt zich tot het «recht
op leven» in de UVRM en het «Handvest» en tot de in de voetnoot onder vraag 3 vermeldde
paragrafen?
Vraag 5
Beaamt u dat een abortus menselijk leven beëindigt, en dat het daarom uit medisch,
ethisch en levensbeschouwelijk/religieus oogpunt begrijpelijkerwijs een uiterst gevoelig
thema is? Zo ja, hoe wordt met deze gevoeligheid rekening gehouden in het Nederlandse
(en Europese) Seksuele en Reproductieve Rechten en Gezondheid (SRGR)-beleid?
Vraag 6
Onderkent u dat een «mensenrecht op abortus», anders dan het «recht op leven», niet
onomstotelijk vaststaat, en zeker niet onomstreden is, en wilt u daar ook concreet
rekening mee houden binnen het Nederlandse SRGR-beleid internationaal?
Vraag 7
Erkent u dat het opkomen voor vrouwenrechten en het opkomen voor de rechten van ongeboren
kinderen (waaronder meisjes) elkaar niet uitsluit, en dat pro life-organisaties de
intentie uitspreken om zowel op te komen voor zwangere vrouwen als voor hun ongeboren
kind?
Vraag 8
Begrijpt u de zorg van deze organisaties dat het kabinet hen als «ultraconservatief»
wegzet en dat hun inzet voor ongeboren leven wordt gekwalificeerd als «regressieve
druk»,3 terwijl zij moeder én kind willen beschermen? Waarom kiest u überhaupt voor deze
negatieve en activistische (dis)kwalificaties, en vindt u dat passen bij de rol van
het kabinet als vertegenwoordiger van alle Nederlanders?
Vraag 9
Beaamt u dat er in een democratische rechtsstaat als Nederland, en in de EU, verschil
van mening mag bestaan over gevoelige zaken als abortus en SRGR, en dat de ruimte
voor van de «mainstream» afwijkende (lees in dit geval: pro life) geluiden en organisaties
in het maatschappelijk middenveld evenzeer als respectabel verdedigd dient te worden?
Zo nee, wat is dan volgens u de betekenis van termen als «diversiteit» en «inclusie»?
Vraag 10
Beschermt Nederland ook in Europees en internationaal verband de ruimte voor maatschappelijke
organisaties die opkomen voor het ongeboren leven en zich dus «pro life» noemen? Of
meent u dat «ruimte voor het maatschappelijk middenveld» zich beperkt tot maatschappelijke
organisaties die Westers-individualistische waarden onderschrijven en bevorderen?
Vraag 11
Klopt het dat u zich bij de internationale promotie van «abortusdiensten» beroept
op het Convention on All Forms of Discrimination Against Women (CEDAW)? Kunt u dit
nader toelichten?
Vraag 12
Kunt u nader ingaan op de juridische status van het CEDAW, waaronder haar hiërarchische
positie en al dan niet bindende karakter, ten opzichte van onder meer het UVRM, het
«Handvest», en de Beijing Declaration Platform for Action, waarin staat dat landen
zelf over hun abortusregelgeving mogen beslissen?
Vraag 13
Klopt het dat artikel 12 van CEDAW, inzake gelijke toegang tot gezondheidszorg, primair
betrekking heeft op goede moeder- en kindzorg in de gehele periode van zwangerschap
en geboorte, maar dat de verdragstekst niet primair, rechtstreeks of noodzakelijkerwijs
betrekking heeft op het zien van abortus als mensenrecht of op het (verplicht) mogelijk
maken van abortusdiensten die als doel hebben een zwangerschap af te breken? Als u
dit anders ziet, wat rechtvaardigt dan uw specifieke interpretatie en visie?
Vraag 14
Klopt het dat artikel 16 (f) van CEDAW, inzake het tegengaan van discriminatie tegen
vrouwen rondom het ouderschap, de belangen van de kinderen als «paramount» (van het
allergrootste belang) benoemt, en erkent u dat CEDAW de belangen van ongeboren kinderen
daarbij niet expliciet uitsluit?
Vraag 15
Beaamt u dat, niettegenstaande ondertekening en/of ratificatie van CEDAW, de internationaalrechtelijke
consensus is dat het aan landen zelf is om abortus te reguleren?
Vraag 16
Kunt u aangeven hoe u uitvoering gaf en geeft aan uw toezegging, gedaan op 3 november
2022 tijdens het debat over de begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
voor 2023, dat van door Nederland gesteunde partnerorganisaties die abortusdiensten
leveren expliciet gevraagd wordt om aan te tonen dat drang of dwang tegen vrouwen
om een abortus te ondergaan niet voorkomt bij door hen geleverde abortusdiensten?
Vraag 17
Kunt u voor elk van de door Nederland gefinancierde of anderszins ondersteunde partnerorganisaties
die abortusdiensten leveren in het buitenland, aangeven welke concrete controle- en
evaluatiemechanismes zij op dit punt hebben ingesteld?
Vraag 18
Wilt u deze vragen afzonderlijk, en in elk geval voorafgaand aan de behandeling van
de D66-initiatiefnota inzake abortus als «mensenrecht» (Kamerstuk 36 247) beantwoorden?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.G. van der Staaij, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
Chris Stoffer, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.