Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen van 6 tot 8 februari 2023
21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen
Nr. 572
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 7 februari 2023
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 26 januari
2023 over de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen van 6 tot 8 februari
2023 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 571), over de brief van 4 november 2022 over het fiche: Verordening interne-marktnoodinstrument
en bijbehorende aanpassings-regelgeving (Kamerstuk 22 112, nr. 3541), over de brief van 30 november 2022 over de antwoorden op vragen commissie over
o.a. de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen 1 en 2 december (Kamerstuk
21 501-30, nr. 569) en over de brief van 21 december 2022 over het verslag Raad voor Concurrentievermogen
1-2 december 2022 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 570).
De vragen en opmerkingen zijn op 27 januari 2023 aan de Minister van Economische Zaken
en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 6 februari 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Van Dijke
Inleiding
Hierbij zend ik u de beantwoording van het Schriftelijk Overleg over de informele
Raad voor Concurrentievermogen van 6 tot 8 februari 2023 in Stockholm.
Graag maak ik van de gelegenheid gebruik om ook de motie van het lid Dassen1 te beantwoorden. In aanloop naar deze informele Raad voor Concurrentievermogen en
daaropvolgende extra Europese Raad van 9 en 10 februari hebben veel lidstaten zich
uitgelaten over de (on)wenselijke maatregelen die de Europese Commissie zou moeten
nemen om het Europese concurrentievermogen te versterken. Ook Frankrijk en Duitsland
hebben middels een joint statement ideeën gedeeld. Veel van deze maatregelen zijn
echter op een zeer hoog abstractieniveau beschreven en zijn niet nader uitgewerkt.
Hierdoor is het niet mogelijk de precieze impact van deze voorstellen te kwalificeren.
Het kabinet heeft in voorbereiding op deze informele Raad voor Concurrentievermogen
ook een positie ingenomen. Specifiek op het gebied van staatssteun heeft het kabinet
bekeken welke aanpassingen in het steunkader wel en niet wenselijk zijn en deze gedeeld
met EVP Vestager in een reactie op haar brief aan lidstaten van 13 januari jl. Deze
reactie vindt u in de bijlage. Hierin staat ook duidelijk geformuleerd dat het kabinet
zich inzet op eventuele maatregelen gericht zijn op de groene transitie, waarmee ik
beantwoord aan de motie Dassen1.
In de bijlage stuur ik uw Kamer tevens een antwoord op de motie van de leden Boucke
en Erkens2 van 20 december 2022 die de regering verzoekt in kaart te brengen hoe de Nederlandse
en Europese steun zich verhoudt tot de Inflation Reduction Act, in hoeverre deze Act
risico’s oplevert voor Nederlandse en Europese bedrijven en in hoeverre de IRA risico’s
oplevert voor verduurzaming en de energietransitie in Nederland en Europa. Via de
bijlage wil ik deze motie beantwoorden.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de onderhavige
stukken. Over de geannoteerde agenda hebben zij echter nog wel enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister inschat dat de Inflation Reduction
Act (IRA) van de Verenigde Staten bijdraagt aan de klimaattransitie hier. Kan zij
aangeven op welke wijze zij deze positieve doorwerking ziet?
Klimaatverandering is een wereldwijd probleem, waarbij het van belang is dat elk land
de afgesproken klimaatambities realiseert. De VS is de grootste uitstoter van CO2. Investeringen van de VS om de CO2-uitstoot terug te dringen zijn dan ook van zeer groot belang om klimaatverandering
een halt toe te roepen.
Van de ontwikkeling van nieuwe technologieën in de VS profiteren de EU en de rest
van de wereld ook mee. Grootschalige investeringen in duurzame technologie zullen
ook buiten de VS een positief effect hebben op de ontwikkeling van energiebesparende
maatregelen en hernieuwbare energie en het internationaal klimaatbeleid in het algemeen.
De wereld kan leren van technologische ontwikkeling in de VS en gebruikmaken van de
leercurve en kostenreductie die met deze investeringen in de VS mogelijk bereikt wordt.
Door investeringen in de VS in opbouw van productiecapaciteit kan de EU ook minder
afhankelijk worden van China als leverancier voor bv. zonnepanelen. Dit kan helpen
bij het diversifiëren van aanvoerketens. Zo zou overproductie in de VS van waterstof
of zonnepanelen in de toekomst geëxporteerd kunnen worden naar de EU. Daarnaast kan
de ontwikkeling van eigen grondstoffen en recycling in de VS de druk verlagen op schaarse
grondstoffen elders in de wereld.
Ook is het van symbolisch belang dat de VS, als grootste uitstoter, zich committeert
aan en investeert in de energietransitie. Dit zorgt voor zekerheid voor bedrijfsleven
om hierin te investeren. Dit neemt niet weg dat de IRA ook protectionistische bepalingen
bevat die mogelijk negatieve effecten kunnen hebben op het Europese vestigingsklimaat.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister terughoudend is om het staatssteunkader
te veel te versoepelen ter bescherming van de interne markt en zij lezen dat het gelijke
speelveld op de interne markt onder druk staat. Waar doelt de Minister precies op
als zij dit stelt? Welke druk, waardoor en waar vanuit is deze gedreven? Wat is het
antwoord van de Minister op die druk? Kan zij toelichten waarom zij juist geen heil
ziet in staatsteun ter versterking van de interne markt, mede in het licht van de
Important Projects of Common European Interest (IPCEI’s)? Heeft dat te maken met de
ogenschijnlijke terughoudende houding van Nederland met betrekking tot deelname aan
de IPCEI’s?
Het kabinet gaat uit van een offensieve benadering van de interne markt als groeimotor
voor de Europese economie en richt zich op het wegnemen van belemmeringen voor ondernemers.
Een gelijk speelveld op de interne markt geeft bedrijven in de Europese lidstaten
namelijk de kans om op gelijke voet te concurreren met bedrijven in andere lidstaten.
Dit speelveld wordt verstoord als sommige lidstaten hun bedrijven meer kunnen of willen
ondersteunen met staatssteun dan andere lidstaten. Een verruiming van het Tijdelijk
Crisiskader voor staatssteunmaatregelen ter ondersteuning van de EU economie in de
context van de Russische invasie in Oekraïne (TCF) ten behoeve van de – structurele
– transitie is volgens Nederland niet de oplossing. Recent heeft de Europese Commissie
aangegeven dat Duitsland en Frankrijk samen goed zijn voor bijna 80% van het bedrag
van goedgekeurde steunmaatregelen onder het tijdelijk crisiskader.3 Daarom is het van belang dat de reguliere staatssteunkaders, zoals ook het IPCEI
steunkader, geschikt zijn voor het doel dat zij dienen met daarbij voldoende waarborgen
om het gelijke speelveld te beschermen. Eventuele ruimere steunmogelijkheden in strategische
sectoren, bijvoorbeeld voor het opbouwen van productiecapaciteit, moeten voorafgegaan
worden door een grondige probleemanalyse waarbij de hele EU toolbox aan instrumenten
wordt betrokken. De uitgebreidere Nederlandse positie op staatssteun vindt uw Kamer
in de Nederlandse reactie op de brief van Eurocommissaris Vestager, die in de bijlage
is toegevoegd.
Het versterken van het Europees concurrentievermogen vraagt om een bredere aanpak
dan uitsluitend staatssteun. Een integrale aanpak, met een versterking van de interne
markt, het wegnemen van barrières, het verbeteren van toegang tot financiering, het
versnellen van procedures en het verminderen van administratieve lasten is onontbeerlijk.
Daar zal Nederland dan ook op inzetten.
De leden van de VVD-fractie lezen daarnaast dat de Minister aangeeft dat zij inzet
op versnelling van de energietransitie en verduurzaming van de industrie om de groene
businesscase voor Europa te behouden en de klimaatdoelen te realiseren. Belangrijke
initiatieven hiervoor zijn onder meer de mogelijk nieuwe IPCEI op het gebied van koolstofarme
industrie en de ontwikkeling van een Europees transportnetwerk voor waterstof. Welke
rol ziet de Minister voor zichzelf en Nederland weggelegd ten aanzien van beide initiatieven?
En ook de IPCEI-solar en IPCEI-batterij kunnen aan bovengenoemde doelen bijdragen.
Kan de Minister een korte stand van zaken geven ten aanzien van beide IPCEI’s, de
voortgang in Europe en de Nederlandse inzet daarin?
Nederland zal in aanloop naar en bij de bespreking van de Europese plannen op de verschillende
Raden pleiten voor een Europees transportnetwerk voor waterstof en een waterstofbank.
Nederland zal daarnaast pleiten voor gezamenlijke strategie en kaders hoe de verduurzaming
van de industrie versneld kan worden. Over de vorm waarin dat gedaan kan worden zullen
de komende maanden discussies worden gevoerd in de EU. Samen met de andere EU-landen
zal gezocht worden naar welke beleidsinstrumenten hier het beste voor zijn. Dit kunnen
reguleringen zijn, een IPCEI, of andere gezamenlijke instrumenten. De Commissie heeft
reeds aangegeven een «Net Zero Industry Act» te zullen publiceren, die verschillende
van deze elementen kan bevatten. Nederland is nauw aangesloten op de ontwikkelingen
in Europa en zal op basis daarvan de positie bepalen, en deze met uw Kamer delen.
Voor het bepalen van de inzet hierop zal Nederland ook kijken naar wat het beste aansluit
bij het programma verduurzaming industrie.
De IPCEI-solar is tot op heden niet van de grond gekomen. Zoals in eerdere beantwoordingen
is vermeld lijkt hier niet veel voortgang op plaats te vinden. Wel heeft de Europese
Commissie op 30 november een Clean Tech Platform gelanceerd en wordt er op dit moment
gewerkt aan een vervolginitiatief onder de naam Net Zero Industry Act. Er is nog weinig
bekend over de inhoud van deze plannen, behalve dat de Europese Commissie hiermee
beoogt de productiecapaciteit van schone technologie in de EU te stimuleren, waaronder
nadrukkelijk ook zon. Het kabinet zal op basis van de Commissie voorstellen positie
bepalen ten aanzien van dit initiatief, dat deels als alternatief voor de IPCEI-solar
kan gelden. Daarnaast wordt nationaal door consortia hard gewerkt aan een voorstel
dat moet helpen het Nederlandse solar-ecosysteem te versterken. Dit voorstel zal door
EZK op 2 februari ingediend worden bij het Nationaal Groeifonds
De IPCEI’s voor batterijen zijn recent opengesteld voor nieuwe projecten. Voor de
IPCEI gestart in 2021 (EuBatIn) lijken er mogelijkheden voor andere lidstaten te zijn
om aan te haken. EZK werkt momenteel aan een voorstel voor Batterijtechnologie bij
het Nationaal Groeifonds. EZK weegt momenteel af in hoeverre deelname aan EuBatIn
interessant is, aangezien de huidige voorwaarden en scope gelden. Er is momenteel
geen budget beschikbaar voor eventuele Nederlandse deelname.
De Minister geeft aan dat extra inzet is vereist op het aantrekkelijk maken en houden
van het Europese vestigingsklimaat en dat zij het hierbij van belang acht dat strategische
sectoren worden afgebakend. Welke sectoren doelt zij dan precies op en welke extra
inzet ziet zij voor ogen?
NL roept de Europese Commissie op om duidelijk in kaart te brengen welke sectoren
van strategisch belang zijn voor onze maatschappelijke uitdagingen, verdienvermogen
en open strategische autonomie. In de Versailles verklaring van maart 2022 worden een aantal sectoren uitgelicht die hiervoor van belang zijn
(Kamerstuk 21 501-20, nr. 1794). Dit zijn energie, kritieke grondstoffen, halfgeleiders, volksgezondheid, digitaal
beleid en voedsel. Voor de onderliggende waardeketens is nodig dat bekeken wordt welke
van strategisch belang zijn. Hiervoor zullen langetermijnstrategieën nodig zijn over
hoe de EU haar concurrentiekracht kan versterken, zoals eerder voor waterstof is gedaan
met een EU waterstofstrategie en voor micro-elektronica met de Chips Act. Met deze
strategieën dient een visie tot stand te komen en een plan van aanpak hoe de versterking
van de concurrentiekracht te realiseren waarbij gebruik gemaakt wordt van de complete
toolbox aan beleidsinstrumenten, van financiering tot regulering.
Parallel zal gestart worden met een verdiepend onderzoek naar de voor Nederland strategische
sectoren, langs de beleidslijnen uit eerder met Kamer gedeelde brieven (Kamerstuk
29 826, nr. 147), Kamerstuk
33 009, nr. 11, Kamerstuk 22 112, nr. 34377, Kamerstuk
29 826, nr. 170 en 35 982, nr. 9)
De leden merken op dat de Minister constateert dat voldoende investeringen noodzakelijk
zijn voor een soepele transitie van de industrie en daarbij een competitieve Europese
markt. De Minister constateert daarnaast dat er sprake is van een investeringskloof,
en dat zowel publieke als meer private investeringen noodzakelijk zijn voor een succesvolle
transitie naar een duurzame economie. Welke stappen is de Minister voornemens te zetten
om deze investeringskloof te verminderen? Welke acties gaat de Minister ondernemen
om zorg te dragen voor een gunstig investerings- en vestigingsklimaat voor de Nederlandse
economie van de toekomst? Hoe zal zij deze plannen naar voren brengen tijdens deze
Raad?
Om de klimaatdoelen te halen en sneller onafhankelijk te worden van fossiele brandstoffen
zijn investeringen nodig. De EU zet hierop in door 30% van de totale EU-begroting
«groen» te besteden. Voor het RRF geldt zelfs een percentage van 37%. Ook het kabinet
maakt met het klimaatfonds extra middelen beschikbaar om de klimaatdoelen te behalen.
Ook vanuit de private sector zijn investeringen nodig. Met de IPCEI waterstof proberen
overheden deze investeringen ook mogelijk te maken en risico’s te delen door de inzet
van publiek-private partnerschappen. Om meer investeringen los te krijgen zullen we
werken aan reguleringen die ervoor zorgen dat er een markt en businesscase ontstaat
voor vergroening. Daarnaast zorgen we met plannen als REPowerEU voor extra investeringen
in onze energievoorziening. Ook zullen we blijven inzetten op het verbeteren van de
kapitaalmarktunie om structureel de toegang tot financiering in de EU te verbeteren.
Voor een goed investeringsklimaat op de lange termijn moeten we daarnaast blijven
werken aan het weghalen van obstakels op de interne markt, op betere wet- en regelgeving
en het verminderen van administratieve belasting. Ook moeten we zorgen dat er straks
voldoende toegang is tot grondstoffen en een goede en vaardige bevolking. Met het
op 14 oktober jl. aan uw Kamer gestuurde Strategische agenda voor het ondernemingsklimaat
(Kamerstuk 32 637, nr. 513), wil het kabinet vernieuwing in het vestigings- en ondernemingsklimaat brengen;
de basis op orde en focus op het stimuleren van bedrijfsactiviteiten die cruciaal
zijn voor de transities en de weerbaarheid van de economie. Belangrijk is dat Europese
regels en normen het uitgangspunt voor bedrijven worden en het streven van het kabinet
naar een stabiel fiscaal klimaat.
De leden van de VVD-fractie lezen ook dat de Minister een kritische positie aanneemt
tegenover het voorstel van de commissie met betrekking tot het interne-marktnoodinstrument.
De leden onderschrijven deze kritische houding en het belang dat de Minister legt
bij een vrije interne markt die niet onnodig beperkt dient te worden, ook in tijden
van crisis, in het bijzonder de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven.
Hoe zal de Minister hierop toezien binnen de verdere onderhandelingen over dit voorstel?
Het kabinet zal zich in de onderhandelingen inzetten voor een tijdige betrokkenheid
van het bedrijfsleven, alvorens maatregelen worden genomen. Zo dient de Commissie
de in het voorstel voorziene adviesgroep het bedrijfsleven tijdig te consulteren.
Daarnaast wil het kabinet de betrokkenheid van lidstaten vergroten bij besluitvorming
over activering van de waakzaamheidsfase en over inzet van voorraden, informatieverzoeken
en priority rated orders. Via deze betrokkenheid wil het kabinet bewaken dat de eigen
verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven niet in het geding komt. Genoemde maatregelen
moeten bovendien proportioneel worden vormgegeven. Als bedrijven hun verantwoordelijkheid
nemen en passende voorraden aanhouden, dragen zij bij aan weerbaarheid en hoeft het
niet tot inzet van genoemde maatregelen te komen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie en reactie van de bewindspersonen
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken betreffende
de Informele Raad voor Concurrentievermogen van 6 tot 8 februari. Zij wensen de Minister
nog over enkele zaken verduidelijking te vragen.
De leden van de D66-fractie hebben nog enkele vragen ter verduidelijking van het verslag
van de Raad voor Concurrentievermogen van 1 en 2 december. Daar werd onder andere
gesproken over de EU Chips Act. De Raad heeft daaromtrent een oproep gedaan aan de
Commissie om een oplossing te vinden voor de financiering van het openstaande budget
van 400 miljoen euro. Kan de Minister verder specificeren of in deze oproep een voorstel
is gedaan vanuit de Raad? Hoe ziet de Minister de discussie omtrent de financiering,
waarbij door Commissie wordt voorgesteld om de financiering uit bestaande programma’s,
zoals Horizon Europe en Digital Europe, aan te wenden? Welke alternatieve oplossingen
bestaan er voor het financieringsvraagstuk? Welke rol spelen de lidstaten hierbij?
Wordt hierbij ook ingezet op extra inzet van financiële middelen vanuit de lidstaten?
Hoe verhouden private investeringen zich tot dit financieringsvraagstuk? Binnen welke
termijn wordt er gepoogd om voldoende financiering te vinden? Wat is het gevolg indien
deze financiering niet (volledig) kan worden gevonden?
Ik heb tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 1 en 2 december benadrukt dat
het ambitieniveau behouden moet blijven en ik heb samen met de Raad, de Commissie
opgeroepen om een alternatieve oplossing te vinden. De Commissie is thans bezig om
een oplossing te vinden voor de financiering van het openstaande budget van 400 miljoen
euro, inclusief alternatieven. Het is aan de Commissie om te komen met een voorstel,
dat aan de lidstaten wordt voorgelegd. Medio februari kan in de Raadswerkgroep voor
Onderzoeksvraagstukken, wanneer de Single Basic Act voor de oprichting van een Chips
Act JU wederom wordt besproken, verder over een oplossing worden gesproken. Ik houd
scherp zicht op dit vraagstuk.
De leden van de D66-fractie hebben ook enkele vragen over de verdere ontwikkeling
van onderzoeks- en innovatiecapaciteit en vaardigheden op het gebied van chip productie
waar op zal moeten worden ingezet. Welke rol spelen al gevestigde bedrijven hierin?
Wat is het speelveld in Europa betreffende gevestigde kennisinstellingen en universiteiten
die deze kennis ontwikkelen en innoveren? Welke rol speelt Nederland hierbij? Zijn
investeringen in technisch onderwijs onderdeel van het ingecalculeerde budget of is
hiervoor aanvullende financiering nodig?
Gezien de complexiteit van uw vragen, wil ik u voorstellen dat ik een uitgebreide
analyse van de Nederlandse onderzoeks- en innovatiecapaciteit en vaardigheden op het
gebied van chipproductie (analyse van de Nederlandse halfgeleiderwaardeketen) op zal
stellen en deze analyse dit voorjaar ter behandeling op een mondeling overleg aan
u stuur.
De leden van de D66-fractie nemen kennis van de voortgang op de herziene richtlijnen
voor een grotere rol voor de consument in de groene transitie. Daarbij wordt gesteld
dat de huidige wetgeving onvoldoende informatievoorziening biedt voor consumenten
op het gebied van hergebruik en repareerbaarheid van producten. Hoe wordt gepoogd
om deze informatievoorziening vorm te geven? Zit hier ook een (financiële) prikkel
in die de consument motiveert om een product bij de juiste verwerker in te leveren
zodat (onderdelen van) dit producten kunnen worden hergebruikt? Hoe verhoudt deze
herziene richtlijn zich tot het EU Actieplan Circulaire Economie?
In het voorstel voor een grotere rol voor de consument in de groene transitie staat
onder meer een informatieverplichting voor handelaren opgenomen om consumenten te
informeren over de reparatiescore van een product, over reserveonderdelen en de verkrijgbaarheid
daarvan en de beschikbaarheid van reparatiehandleidingen, als die informatie door
de producent is verstrekt. Het inleveren van afgedankte producten en de bijbehorende
financiële prikkels vallen niet onder het bereik van dit voorstel. Het afvalbeheer
van producten wordt geregeld in andere specifieke wetgeving op afvalstoffen, zoals
bijvoorbeeld de Kaderrichtlijn afvalstoffen en Richtlijn afgedankte elektrische en
elektronische apparaten. Het voorstel is onderdeel van een pakket maatregelen dat
de Europese Commissie in maart 2022 heeft gepresenteerd om de overgang naar een circulaire
economie te versnellen. Doel van het voorstel is consumenten in staat te stellen beter
geïnformeerde beslissingen te nemen over duurzame aankopen en het uitbannen van praktijken
die door misleiding schade toebrengen aan een duurzame economie.
De leden van de D66-fractie hebben bij het afgelopen schriftelijke overleg ter voorbereiding
op de Raad voor Concurrentievermogen van 1 en 2 december enkele vragen gesteld over
CO2-compensatie, gezien misleidend gebruik hiervan ook leidt tot greenwashing. De Minister
gaf aan dat er op dit moment geen regulering is betreffende het certificeren van CO2-compensatie. Ziet de Minister mogelijkheid om, naast het voorstel op een verbod op
generieke milieuclaims, ook in te zetten op het inzetten van transparante keurmerken
op het gebied van CO2-compensatie?
Op de vrijwillige koolstofmarkt wordt gehandeld in CO₂-certificaten. Er is op dit
moment geen sprake van door publieke instanties overeengekomen internationale standaarden.
Aanbieders hebben daardoor de ruimte om een eigen keurmerk op te zetten waarmee ze
consumenten informeren over de standaarden die ze toepassen voor het certificeren
van CO₂-compensatieprojecten. Keurmerken als Gold Standard of Verified Carbon Standard
(VCS) worden veelvuldig gebruikt. Bij de totstandkoming hiervan zijn veelal onafhankelijke
experts betrokken.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op het gebruik van misleidende
duurzaamheidsclaims door bedrijven, waaronder op de vrijwillige koolstofmarkt. Zo
heeft de ACM onlangs een luchtvaartmaatschappij aangesproken op het gebruik van mogelijk
misleidende claims over CO2-compensatie.
Door de Minister voor Klimaat en Energie wordt verkend of verdere acties met betrekking
tot de vrijwillige koolstofmarkt vanuit de overheid – nationaal of Europees – gewenst
zijn.
De leden van de D66-fractie waren erg verheugd dat het Zweedse LKAB een grote concentratie
aardmetalen heeft gevonden. Hoe gaat Nederland zich in Europa inzetten op het zo snel
en zo veilig mogelijk delven van deze eigen raw materials? Kunnen we deze in Europa
gedolven raw materials ook in de EU houden? Wat zijn daar de wettelijke mogelijkheden
voor? Waarbij ligt de prioriteit voor het inzetten van deze raw materials? Wat zijn
de overwegingen van andere lidstaten betreffende het Critical Raw Materials Act? Op
welke manier gaat Nederland zich met gelijkgestemden inzetten op de aangemerkte focusgebieden,
zoals beschreven in de non-paper?
Het kabinet is blij met de vondst van zeldzame aardmetalen in Zweden. De vondst laat
zien dat er wel degelijk mogelijkheden zijn om kritieke grondstoffen binnen de EU
te delven en daarbij afhankelijkheden voor de invoer van deze zeldzame aardmetalen
van derde landen af te bouwen.
De Europese Critical Raw Materials Act (CRMA), die naar verwachting op 8 maart door
de Europese Commissie wordt gepubliceerd, zal mogelijk een voorstel voor versnelde
vergunningverlening voor de mijnbouw- en raffinagecapaciteit bevatten. Met als doel
dat dergelijke vondsten sneller kunnen worden geëxploiteerd.
De wettelijke mogelijkheden om in Europa gedolven raw materials enkel in de EU houden
zijn zeer beperkt en de vraag is of je daar naar moet streven. Exportbeperkingen zijn
volgens regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) alleen gerechtvaardigd onder
bepaalde omstandigheden en moeten altijd tijdelijk zijn (art. XI General Agreement
on Tariffs and Trade). Daarbij zorgt internationale handel over het algemeen juist
voor het voorkomen van tekorten en ondermijnen exportbeperkende maatregelen de weerbaarheid
van mondiale leveringsketens. De EU heeft er baat bij als handelspartners geen exportbeperkingen
instellen op kritieke grondstoffen en zet actief in op het vergroten van markttoegang
hiervoor. Deze inzet wordt ongeloofwaardig als de EU vervolgens zelf exportbeperkende
maatregelen gaat nemen.
De zeldzame aardmetalen zullen worden ingezet daar waar de vraag naar deze kritieke
grondstoffen exponentieel zal stijgen, Dit zal naar verwachting het geval zijn voor
toepassingen gerelateerd aan de energietransitie en digitalisering, zoals elektrische
voertuigen, telefoons en windmolens.
Verschillende lidstaten geven aan prioriteit te willen geven aan de CRMA. Ook Nederland
beoogt met het zojuist gepubliceerde non-paper haar inzet op de CRMA vroegtijdig (voor
de publicatie van de Commissie) duidelijk te maken. Ook Zweden, de voorzitter van
de Raad van komend halfjaar, ziet de CRMA als prioritair. In het Frans-Duitse non-paper
worden drie pilaren geformuleerd ten aanzien van de CRMA: (1) Versterken van het crisismanagement
van de toevoer van kritieke grondstoffen, (2) checken en evalueren van bestaande financieringsinstrumenten
om de benodigde investeringen in projecten voor de productie van kritieke grondstoffen
mogelijk te maken in de EU (inclusief recycling en raffinage) en (3) zorgen voor een
eerlijk en duurzaam marktraamwerk. In het Finse non-paper wordt er onder andere in
gegaan op inzet op circulariteit en innovatie. Verder geeft Finland ook aan terughoudend
te zijn uitzonderingen voor kritieke grondstoffen te maken als het gaat om vergunningverlening.
Nederland voert gesprekken met verschillende (gelijkgestemde) lidstaten om in kaart
te brengen wat de overeenkomstige en verschillende prioriteiten zijn ten aanzien van
de Critical Raw Materials Act. Na de publicatie van de Critical Raw Materials Act
zullen deze gesprekken intensiever worden gevoerd.
De leden van de D66-fractie zouden graag van de Minister horen hoe zij de initiatieven
van Commissievoorzitter Von der Leyen, zoals uitgesproken in Davos, waardeert. Kan
de Minister elk voorstel van Von der Leyen, te noemen het versnellen van staatsteunprocedures,
aanvullende Europese financiering bewerkstelligen, de Net-Zero Industry Act, het versterken
van skills voor de transitie, en het realiseren van een ambitieuze groene handelsagenda,
van een korte reactie voorzien? Nederland staat open voor het versoepelen van staatssteun
voor groene investeringen, wat betekent dat voor het Nederlands beleid? Kan de Minister
uiteenzetten wat hierdoor zou veranderen? Hoe verhoudt zich dit tot eerdere voorstellen
die door de leden zijn gedaan, zoals de WBSO-groen, waarvan de Minister aangaf dat
invoering hiervan niet mogelijk zou zijn door Europese staatsteunregels?
Op 1 februari komt de Europese Commissie met een officiële mededeling over de initiatieven
die Commissievoorzitter Von der Leyen in Davos heeft aangekondigd. Een appreciatie
op hoofdlijnen van deze mededeling zal zo snel mogelijk met uw Kamer worden gedeeld.
Het kabinet ziet staatssteun niet als de enige oplossing voor het versterken van het
concurrentievermogen van de Unie en het versnellen van de groene transitie. De EU
zou moeten kiezen voor een integrale benadering die handelspolitieke instrumenten,
marktregulering en investeringen in strategische sectoren en waardeketens meeneemt.
Het kabinet steunt versimpeling en versnelling van staatssteunprocedures voor zover
dit helpt de transitie te versnellen. Het is van belang dat staatssteun gericht, proportioneel
en noodzakelijk is, en een wezenlijke bijdrage levert aan het versnellen van de transitie.
Het kabinet is geen voorstander van langdurige generieke maatregelen voor bedrijven
om de hoge energieprijzen te compenseren.
De IRA en bijbehorende consequenties voor het concurrentievermogen vormen een langetermijnuitdaging
voor de EU, geen crisis. Het kabinet is daarom geen voorstander van nieuwe fondsen
en zet in op het gebruik van bestaande fondsen/middelen.
Voor het kabinet is het nog onduidelijk wat een Net-Zero Industry Act zou omvatten.
Er mist volgens het kabinet nog een heldere probleemanalyse die pleit voor een Act
op dit terrein. Niettemin kunnen aspecten in zo’n Act worden opgenomen die het kabinet
steunt, zoals het versnellen van vergunningen.
Het versnellen en versimpelen van procedures en, waar noodzakelijk een gerichte aanpassing
van reguliere steunkaders, zoals de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV)
waarvoor een gerichte herziening plaatsvindt, en de richtsnoeren staatssteun ten behoeve
van milieu, klimaat en energie 2022, kunnen ervoor zorgen dat voorgenomen steunmaatregelen
(zoals, NIKI) sneller geïmplementeerd kunnen worden. Dit kan voor Nederland een versnelling
van beleidsvoornemens en de energietransitie betekenen. Specifiek pleit ik in Brussel
bijvoorbeeld om de AGVV gericht te verruimen voor circulaire projecten en projecten
met milieuvoordeel in de keten. Als een project onder de AGVV valt hoeft er geen voorafgaande
aanmelding ter goedkeuring van de Commissie plaats te vinden en volstaat een kennisgeving
aan de Commissie. Voor wat betreft uw vraag over de WBSO verwijs ik naar de Kamerbrief
Verslag SO WBSO (Kamerstuk 32 637, nr. 510), waarin staat dat invoering van de WBSO-groen op dit moment niet wenselijk wordt
geacht. Tegelijkertijd wil ik hier ook benadrukken dat de steunregels er zijn om het
gelijk speelveld op de interne markt te borgen. De voorwaarden en procedures dienen
dus ook een belangrijk doel en zouden niet zonder meer terzijde moeten worden geschoven.
Loopt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat er op dit moment tegen aan dat
investeringen in groene industriepolitiek niet gedaan kunnen worden door de Europese
staatssteunregels?
Op het gebied van groene industriepolitiek zijn er soms maatregelen die door de opzet
en invulling van de huidige steunregels vertraging oplopen of anders uitgevoerd moeten
worden. Het versnellen en versimpelen van procedures en, waar noodzakelijk een gerichte
aanpassing van reguliere steunkaders, zoals de Algemene Groepsvrijstellingsverordening
(AGVV) waarvoor een gerichte herziening plaatsvindt, en de richtsnoeren staatssteun
ten behoeve van milieu, klimaat en energie 2022, kunnen ervoor zorgen dat voorgenomen
steunmaatregelen (zoals, NIKI) sneller geïmplementeerd kunnen worden.
Maar, de staatssteunregels dienen ook een doel; de voorwaarden zijn er om de verstoring
van overheidssteun op de markt zo klein mogelijk te houden en het gelijk speelveld
op de interne markt te waarborgen. Ik ben daarom van mening dat de steunregels geschikt
moeten zijn voor het doel; dat betekent dat de procedures en voorwaarden soms aangepast
kunnen worden, maar dat betekent ook dat de regels altijd op sommige punten zullen
blijven knellen – anders zouden deze regels de bescherming van de concurrentie en
het gelijk speelveld niet meer dienen. Deze regels zijn namelijk ook van toepassing
op andere Europese lidstaten, waarmee we voorkomen dat ongebreidelde staatssteun in
hun economieën vloeit – dat is ook in het belang van Nederland.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
Informele Raad voor Concurrentievermogen van 6-8 februari aanstaande. Deze leden hebben
hierover nog enkele vragen.
Versterking concurrentievermogen
De leden van de CDA-fractie onderstrepen het belang van het Europese gesprek over
de versterking van het concurrentievermogen van de Europese industrie en het vestigingsklimaat.
Deze leden maken zich in dat licht enige zorgen over de ontwikkelingen in de Verenigde
Staten en de berichten dat Amerikaanse staten steeds actiever bezig zijn om investeringen
van Europese clean tech bedrijven naar de Verenigde Staten te halen. Deze leden vragen
of de Minister deze ontwikkeling herkent en bereid is deze ontwikkeling in Europees
verband te bespreken. Deze leden vragen ook of de Minister deelt dat het belangrijk
is om met een gezamenlijke Europese reactie te komen en zo ja, hoe zij zich hiervoor
wil inzetten. De leden van de CDA-fractie vragen of hier ook een rol is weggelegd
voor het Europese clean tech platform. De leden van de CDA-fractie vinden het belangrijk
dat de Minister zich op dit punt inzet voor het strategische behoud van investeringen
in clean tech in Europa.
Het kabinet ziet de Amerikaanse investeringen in eerste instantie als een positieve
ontwikkeling. Het klimaat is een wereldwijd probleem en het is belangrijk dat de VS
als grootste uitstoter hier ook in investeert. Een aantal elementen in de IRA is echter
zorgelijk omdat dit het mondiale gelijk speelveld ondermijnt en Europese bedrijven
op achterstand zet, bijvoorbeeld door belastingvoordelen en subsidies op productie
binnen de Verenigde Staten. Deze zorgen zijn urgent en vereisen een Europese reactie.
Hiertoe is tijdens de Europese Raad van 15 december jl. ook opgeroepen door de regeringsleiders.
Tussen de EU en de VS is een taskforce opgezet waar de Europese zorgen over IRA worden
geadresseerd.
Op 1 februari komt de Europese Commissie met een officiële mededeling over de initiatieven
gericht op de versterking van het Europese concurrentievermogen die Von der Leyen
in Davos heeft aangekondigd. Een appreciatie op hoofdlijnen van deze mededeling zal
zo snel mogelijk met uw Kamer worden gedeeld.
We weten nog niet precies hoe de mededeling er uit gaat zien, maar verwachten dat
het Clean Tech Platform naar verwachting door de Commissie zal worden gebruikt om
te identificeren wat de investeringsbehoeften zijn om clean tech waardeketens op te
schalen, welke obstakels er zijn en wat de meest geschikte steunmaatregelen zullen
zijn. Dit zal de basis vormen voor de in maart te verwachten Net Zero Industry Act.
Ik heb veel aandacht voor de ontwikkelingen op dit onderwerp.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister onder andere inzet op versnelling
en versimpeling van de staatssteunregels. Deze leden vragen in hoeverre door de Minister
ook wordt gekeken naar de mededingingsregels, en of dit onderwerp tijdens deze raad
ook aan bod zal komen. Deze leden vragen wat het huidige kabinetsstandpunt is ten
aanzien van het versoepelen van de mededingingsregels, vanuit de recente Europese
discussie over het strategische belang van Europese kampioenen. Deze leden zijn benieuwd
of de Minister van mening is dat versoepeling van de mededingingsregels en het concentratietoezicht
kan bijdragen aan het versterken van het concurrentievermogen van de Europese industrie.
Mededinging richt zich op bescherming van het concurrentieproces in alle markten,
zodat ondernemers zich via prijs, kwaliteit en innovatie kunnen onderscheiden richting
de consument. Hiervoor is het van belang dat het mededingingstoezicht objectief en
onafhankelijk blijft en de prikkels voor concurrentie zoveel mogelijk in stand houdt.
Versoepeling van de mededingingsregels en het concentratietoezicht dragen wat mij
betreft dan ook niet bij aan het versterken van het concurrentievermogen. Minder concurrentie
leidt tot minder keuzevrijheid en kan tot hogere prijzen voor de Europese consument
leiden. Het kabinet is daarom van mening dat het versterken van het concurrentievermogen
van de Europese industrie via gerichte investeringen, de meest geëigende weg is. Voor
het toekomstige concurrentievermogen van de EU is het essentieel dat de EU een sterkte
geo-economische speler is. Internationale samenwerking en een open en stabiel handelssysteem
brengen de EU nog altijd economische groei. Tegelijkertijd zal de EU haar strategische
afhankelijkheden moeten verminderen en haar geo-economische positie de komende tijd
vanuit eigen kracht moeten versterken. Dit houdt in dat de EU de basisvoorwaarden
op orde heeft door het verder versterken van de interne markt, en het verder versnellen
van de digitale en groene transitie. Dit maakt de EU ook weerbaarder.
Private financiering van klimaattransitie ontsluiten
De leden van de CDA-fractie steunen de inzet van de Minister om private financiering
van de klimaattransitie aan te jagen. Deze leden constateren dat Nederland hier op
nationaal niveau al veel aandacht aan besteedt, getuige onder andere de beleidsagenda
voor duurzame financiering. Juist daarom is het volgens deze leden van belang dat
Nederland hier in Europa een voortrekkersrol pakt. De leden van de CDA-fractie lezen
in de geannoteerde agenda vooral over de inzet van de Minister op nationaal niveau,
maar missen toelichting over de kabinetsinzet richting de aanstaande Raad voor Concurrentievermogen.
Deze leden vragen wat de inzet van de Minister is om ook in Europa private financiering
van de klimaattransitie te ontsluiten en met welk doel zij aan het gesprek bij de
aanstaande Raad deelneemt.
Zoals aangekondigd in de beleidsagenda Duurzame Financiering (Kamerstuk 33 043, nr. 108) van de Minister van Financiën mede namens de Minister voor Klimaat en Energie, zet
Nederland zich ook op Europees en mondiaal niveau in voor duurzame financiering. De
Minister van Financiën heeft het initiatief genomen om op Europees niveau, samen met
andere koplopers, best practices op het terrein van verduurzaming van de financiële
sector in kaart te brengen, bijvoorbeeld het Nederlandse klimaatcommitment maar ook
databeschikbaarheid en duurzaamheidsrisico’s, en hierover kennis en expertise uit
te wisselen. Ook heeft Nederland in 2019 samen met Zwitserland een initiatief gelanceerd
dat zich richt op het delen van best practices voor het gebruik van meetmethoden voor
het in lijn brengen van private financiering met de klimaatdoelen van Parijs. Nederland
zal in de Raad het belang benadrukken van duidelijke transitiepaden op Europees niveau
voor de meest CO2-intensieve sectoren in de economie en de Europese taxonomie. Voor de taxonomie, en
dan met name om het gebruik daarvan door de private sector aan te jagen, is het daarbij
van belang dat deze geloofwaardig is, dit zal Nederland dan ook benadrukken.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister naar de stand van zaken van het met
het gesprek met de sector over de verzekerbaarheid van klimaatschade, zoals door de
Minister van Financiën is aangegeven in het verslag van het schriftelijk overleg over
de beleidsagenda voor duurzame financiering.
Zoals tevens aangekondigd in de beleidsagenda Duurzame Financiering verkent de Minister
van Financiën deze kabinetsperiode de beleidsopties die voorhanden zijn om de verzekerbaarheid
van klimaatgerelateerde schade te verbeteren. Dat gebeurt in gesprek met de sector.
Inmiddels is er vanuit diverse departementen op verscheidene niveaus met meerder sectorpartijen
gesproken over dit onderwerp, waaronder het Verbond van Verzekeraars. Het gesprek
blijft gaande, en daarbij geldt dat ook vanuit de sector initiatieven worden ontplooid
om de verzekerbaarheid van klimaatgerelateerde schade te verbeteren, en dat de verzekeringsmarkt
zich op dit punt ook doorontwikkeld. Zo bestaan er sinds 2020 ook verzekeringen tegen
het falen of bezwijken van secundaire keringen, die ons land beschermen tegen binnenwater
uit meren, kleine rivieren en kanalen. Het maakt dan niet meer uit of de schade komt
door regen of door een lokale overstroming. Sinds de extreme wateroverlast in Limburg
en delen van Noord-Brabant is het aantal verzekeraars dat een dergelijke dekking biedt
sterk gegroeid. De meerderheid van particulieren én ondernemers is, volgens het Verbond
van Verzekeraars, inmiddels verzekerd tegen het falen of bezwijken van een secundaire
kering. Meerdere ministeries inventariseren in dat kader momenteel samen met verzekeraars
en andere betrokken partijen hoe de verzekerbaarheid van klimaatschade in bredere
zin kan worden geborgd. Ten aanzien van de verzekerbaarheid van overstromingsrisico’s
heeft De Nederlandsche Bank (DNB) in november 2022 een aantal beleidsaanbevelingen
gedaan in het rapport «Verzekeraars in een veranderende wereld». De Minister van Financiën
zal uw Kamer in het eerste kwartaal van 2023 de door de vaste commissie voor Financiën
verzochte reactie op dat rapport toesturen.
1. Fiche: Verordening interne-marktnoodinstrument en bijbehorende aanpassings-regelgeving
De leden van de CDA-fractie lezen dat het Zweedse EU-voorzitterschap tijdens de formele
Raad voor Concurrentievermogen van 22 mei 2023 een voortgangsrapportage over de onderhandelingen
in de Raad wil agenderen. Deze leden vragen of dit klopt en of ook al tijdens de aanstaande
informele Raad opnieuw zal worden gesproken over het interne-markt noodinstrument.
Zo ja, dan vragen deze leden om een update van de kabinetsinzet en het krachtenveld
in Europa ten aanzien van dit nieuwe instrument. Deze leden vragen ook of de Minister
kan aangeven wanneer naar verwachting politieke besluitvorming over dit onderwerp
zal plaatsvinden.
Het Zweedse EU-voorzitterschap beoogt inderdaad in mei 2023 een voortgangsrapportage
in de Raad voor Concurrentievermogen te agenderen. Voor de eerstvolgende vergadering
van deze raadsformatie op 2 maart a.s. is geen agendapunt over het interne-marktnoodinstrument
voorzien. Momenteel vindt een eerste behandeling van alle artikelen plaats. Het krachtenveld
is momenteel nog niet uitgekristalliseerd. Het is nog niet te voorzien hoeveel vaart
het Spaanse EU-voorzitterschap in de tweede helft van dit jaar achter de behandeling
zet en of er dan onder het daaropvolgende Belgische voorzitterschap politieke besluitvorming
over het voorstel plaatsvindt.
Overig Chips Act
De leden van de CDA-fractie maken van de gelegenheid gebruik om te vragen naar de
status van de Chips Act. Deze leden lezen dat de triloog-onderhandelingen binnenkort
van start zullen gaan, en dat daarbij met name de financiering een belangrijk vraagstuk
is. De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat de Raad heeft gevraagd om
alternatieve oplossingen voor het financieren van de Chips Act via bestaande programma’s
zoals Horizon Europe en Digital Europe en zo ja, welke alternatieven voor Nederland
bespreekbaar zijn om het gat van 400 miljoen euro op te vullen.
De Raad heeft de Commissie inderdaad opgeroepen om een alternatieve oplossing te vinden.
De Commissie is thans bezig om een oplossing te vinden voor de financiering van het
openstaande budget van 400 miljoen euro, inclusief alternatieven. Het is aan de Commissie
om te komen met een voorstel, dat aan de lidstaten wordt voorgelegd. Medio februari
kan in de Raadswerkgroep voor Onderzoeksvraagstukken, wanneer de Single Basic Act
voor de oprichting van een Chips Act JU wederom wordt besproken, verder over een oplossing
worden gesproken. Ik houd scherp zicht op dit vraagstuk.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
D.D. van Dijke, adjunct-griffier