Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bevers over het ‘Rapport Wmo-toezicht 2021’
Vragen van het lid Bevers (VVD) aan de Staatssecretaris Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het «Rapport Wmo-toezicht 2021» (ingezonden 15 december 2022).
Antwoord van Staatssecretaris Van Ooijen (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen
30 januari 2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022-2023, nr. 1194.
Vraag 1
Bent u bekend met het rapport «Wmo-toezicht 2021» van de Inspectie Gezondheidszorg
en Jeugd (IGJ) en het eerder dit jaar verschenen rapport van de Algemene Rekenkamer
«Een zorgelijk gebrek aan daadkracht»?1, 2
Antwoord 1
Ja, met beide rapporten ben ik bekend.
Vraag 2
Hoe beoordeelt u dit rapport in samenhang met de alarmsignalen die de Algemene Rekenkamer
in april van dit jaar af heeft gegeven in het rapport over het niet daadkrachtig bestrijden
van zorgfraude?
Antwoord 2
Het rapport van de IGJ ziet op de stand van het kwaliteitstoezicht op de uitvoering
van de Wmo 2015 van gemeenten over het jaar 2021. De jaarrapportage van de IGJ bevestigt
het beeld dat het Wmo-toezicht zich de afgelopen onvoldoende heeft ontwikkeld en dat
de kwaliteit van het toezicht op onderdelen onvoldoende is. Daarmee zie ik ook de
noodzaak bevestigd tot de concrete verbetermaatregelen die ik met het veld formuleer.
Het rapport van de Algemene Rekenkamer richt zich met name op het rechtmatigheidstoezicht.
Het rapport van de Algemene Rekenkamer onderstreept de noodzaak om toezichthouders
en zorginkopers beter in staat te stellen hun werk te doen. De herinrichting van het
Wmo-toezicht is in die zin een belangrijke maatregel die aansluit bij de aanpak van
de Minister voor Langdurige Zorg en Sport die erop gericht is de uitvoeringspraktijk
te versterken. Voor meer informatie over de aanpak van niet-integere zorgaanbieders
verwijs ik uw Kamer naar de hoofdlijnenbrief van de Minister voor Langdurige Zorg
en Sport van 29 juni jl.5
Vraag 3
Bent u op de hoogte van het gegeven dat gemeenten het toezicht op de hulp en ondersteuning
die zij geven via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) nog steeds niet hebben
verbeterd, terwijl de IGJ al jaren schrijft dat de kwaliteit van het toezicht te laag
is? Hoe beoordeelt u het uitblijven van verbetering ondanks de herhaaldelijke constatering
van de IGJ dat het toezicht onvoldoende is? Welke niet-vrijblijvende stappen zijn
er afgelopen jaren gezet om het gemeentelijk toezicht te verbeteren?
Antwoord 3
Daar ben ik van op de hoogte. In de afgelopen jaren is al een aantal belangrijke stappen
gezet om het Wmo-toezicht te professionaliseren. Zo hebben de VNG en GGD GHOR Nederland
in de afgelopen jaren een leernetwerk van Wmo-toezichthouders opgezet. Deze toezichthouders
hebben de mogelijkheid om deel te nemen aan trainingen en intervisiebijeenkomsten,
hebben de beschikking tot lesmateriaal en e-learnings en kunnen deelnemen aan leerkringen.
Op deze manier wordt het kennisniveau van de toezichthouders op peil gehouden en kunnen
toezichthouders die nieuw zijn in het vak, laagdrempelig en snel een netwerk en kennis
opbouwen. Ook heeft de VNG de afgelopen jaren diverse handreikingen6 ontwikkeld om de uitvoeringspraktijk te ondersteunen. Eerder is ook het afsprakenkader
en draaiboek voor het toezicht sociaal domein vernieuwd met het oog op de samenwerking
tussen de Rijksinspecties, gemeenten en Wmo-toezichthouders en is een factsheet «Wettelijke
kaders toezicht Wmo 2015 en Jeugdwet» ontwikkeld.7
De IGJ heeft echter de afgelopen jaren meermaals geconstateerd dat het Wmo-toezicht
zich onvoldoende ontwikkeld en dat de kwaliteit niet voldoende is. Dat een verbetering
de afgelopen jaren is uitgebleven, ondanks deze herhaaldelijke constatering en inzet,
toont de noodzaak om nu niet-vrijblijvende stappen te ondernemen.
Daarom werk ik samen met het veld (VNG, gemeenten, Wmo-toezichthouders, IGJ, GGD-GHOR en TSD), op basis van de aanbevelingen uit een onderzoek van
Significant8 een gezamenlijk beleidskader uit. In dit beleidskader worden concrete verbetermaatregelen
voorgesteld om het kwaliteitstoezicht te verstevigen. In eerdere brieven heb ik aangekondigd
dat ik daarbij inzet op de volgende elementen:
1. Het steviger wettelijk verankeren van het gemeentelijk toezicht langs de volgende
lijnen:
• Het creëren van waarborgen voor onafhankelijkheid van het toezicht.
• De verplichting voor gemeenten om toezichtbeleid te formuleren op basis waarvan de Wmo-toezichthouder een werkplan opstelt.
• Transparantie in het toezichtbeleid met de verplichting in beginsel zoveel mogelijk toezichtrapportages openbaar te maken,
tenzij zwaarwegende omstandigheden daaraan in de weg staan.
• Tevens onderzoek ik de mogelijkheid om het college van B&W te verplichten (in beginsel)
opvolging te geven aan aanbevelingen uit rapportages van de toezichthouder.
2. Het opstellen en (laten) uitvoeren van een stimulerings- en implementatieprogramma
gericht op de verbetering van de kwaliteit van het Wmo-toezicht.
3. Het nader bepalen van het gewenste schaalniveau voor de Wmo-toezichthouder.
Uiterlijk eind van het eerste kwartaal 2023 informeer ik de Kamer nader over de concrete
verbetermaatregelen die ik in samenwerking met het veld heb geformuleerd.
Vraag 4
Welke oorzaken liggen ten grondslag aan de constatering dat gemeenten het verbeteren
van hun toezichthoudende taak niet lijken te prioriteren?
Antwoord 4
Uit het onderzoek van Significant volgt dat gemeenten een grote beleidsruimte hebben
gekregen om uitvoering te geven aan de Wmo 2015. Dit geldt ook voor de inrichting
van het (kwaliteits)toezicht op de uitvoering. Gemeenten hebben daar in de afgelopen
jaren naar eigen inzicht op basis van de praktijk invulling aan gegeven. Hoewel alle
gemeenten een toezichthouder hebben aangesteld en daarmee in die zin voldoen aan de
eisen die zijn gesteld in de wet, blijkt uit de rapportages van de IGJ en het onderzoek
van Significant dat de inrichting, organisatie en beschikbare capaciteit van het Wmo-toezicht
te divers is. Zowel de IGJ als Significant geven aan dat nadere kaders helpend zouden
(kunnen) zijn om het (kwaliteits)toezicht op de uitvoering van de Wmo op een hoger
niveau te krijgen.
Daarom heb ik met het veld verbetermaatregelen geformuleerd om te bepalen welke nadere
kaders er nodig zijn om overal tot kwalitatief en professioneel kwaliteitstoezicht
op de Wmo 2015 te komen.
Vraag 5
Kunt u kwantificeren hoeveel zorggeld er weglekt doordat het toezicht niet op orde
is? Hoeveel toezichtcapaciteit had van deze gelden gecreëerd kunnen worden?
Antwoord 5
Hier zijn op landelijk niveau geen gegevens over beschikbaar.
Vraag 6
Welke consequenties zijn verbonden aan het verzaken van de plicht om geweldsincidenten
en calamiteiten te melden, gezien het feit dat een derde van de gemeenten hier geen
meldingen van krijgt?
Antwoord 6
Artikel 3.4 Wmo 2015 verplicht de aanbieder om de toezichthouder onverwijld melding
te doen van iedere calamiteit en ieder geweldsincident die bij de verstrekking van
een voorziening heeft plaatsgevonden.
Gemeenten kunnen consequenties verbinden aan het feit dat een aanbieder verzaakt aan
deze verplichting te voldoen. Dat kan zowel privaatrechtelijk (door hier in de contractering
sancties aan te verbinden) als publiekrechtelijk, bijvoorbeeld door toepassing van
bestuursdwang (artikel 125 Gemeentewet).
Vraag 7
Zijn er handvatten om te zorgen dat meer toezichthouders een jaarrapport opstellen,
gezien het feit dat slechts de helft van de toezichthouders dit doet? Hoe wilt u ervoor
zorgen dat de rapporten vaker openbaar worden gemaakt?
Antwoord 7
Op dit moment is er voor gemeenten en Wmo-toezichthouders geen verplichting om een
jaarrapport op te stellen of toezichtrapportages openbaar te maken.
Met het veld heb ik de afgelopen periode concrete verbetermaatregelen geformuleerd
met als doel het Wmo-toezicht stevig te verbeteren. Onderdeel van de verbetermaatregelen
is het voornemen nadere wettelijke kaders te formuleren, waaronder een verplichting
voor gemeenten om in beginsel zoveel mogelijk toezichtrapportages openbaar te maken.
Daarnaast ben ik voornemens voor te stellen in de Wmo 2015 op te nemen dat het tot
de taak van de Wmo-toezichthouder behoort jaarlijks een verslag op te stellen dat
wordt aangeboden aan het college van B&W en de gemeenteraad. In het verslag kan de
toezichthouder voorstellen doen die zij in het belang van de kwaliteit en continuïteit
van de maatschappelijke ondersteuning nodig acht.
In het implementatieprogramma, waarin een deel van de verbetermaatregelen die in het
beleidskader worden voorgesteld moeten landen, zal daarnaast aandacht zijn voor het
toerusten van gemeenten bij het proces van openbaarmaking van rapportages. Daarbij
kan de handreiking «Transparant Wmo-toezicht: handreiking over openbaarmaking van
toezichtrapporten» van de VNG als basis kan dienen.
Vraag 8
Wat is uw huidige verwachting van de ontwikkeling van het toezicht in 2022 en 2023?
Zijn er concrete aanwijzingen voor de juistheid van die verwachting?
Antwoord 8
Ik ben voornemens aan het einde van het eerste kwartaal in 2023 de Kamer uitgebreid
te informeren over de concrete maatregelen om het Wmo-toezicht te verbeteren. Voor
het zomerreces zou ik graag willen starten met een wetgevingstraject en een implementatieprogramma.
De inzet nadere wettelijke kaders te formuleren voor het Wmo-toezicht zal tijd kosten,
maar met het implementatieprogramma wil ik gemeenten toerusten om al zoveel mogelijk
in de voorgestelde richting de benodigde stappen te zetten om het toezicht te verbeteren.
Vraag 9
Bent u het eens dat het toezicht in de loop van 2023 op significante wijze verbeterd,
en op een acceptabel niveau, moet zijn?
Antwoord 9
Ik ben het met u eens dat de rapportages van de IGJ aanleiding kunnen zijn voor gemeenten
om het toezicht significant te verstevigen. Tegelijk constateer ik dat er behoefte
is aan duidelijkere kaders in de wet. De huidige wettelijke kaders bieden veel beleidsruimte
aan gemeenten ten aanzien van de inrichting van het Wmo-toezicht, dat heeft er ook
voor gezorgd dat de uitvoering heel divers is vormgegeven. Tegelijkertijd geeft dit
ook ruimte voor gemeenten om dit jaar al verbeteringen door te voeren in de richting
die wordt voorgesteld in het gezamenlijk beleidskader. Zoals opgemerkt zal de voorgenomen
inzet om nadere wettelijke kaders te formuleren echter tijd kosten.
Vraag 10
Kunt u aangeven op welke meetbare punten u deze verbeteringen in het toezicht gaat
toetsen?
Antwoord 10
De IGJ blijft conform de wettelijke taak jaarlijks de uitvoering van het Wmo-toezicht
monitoren. Daarbij zal ook aandacht zijn voor de voorgenomen verbetermaatregelen die
gezamenlijk met het veld zijn geformuleerd. Bij een eventuele wetswijziging zal ook
aandacht zijn voor monitoring en evaluatie.
Vraag 11
Kunt u toezeggen dat medio 2023 het in de brief aangekondigde beleidskader Wmo-toezicht
gereed en geïmplementeerd is?
Antwoord 11
Mijn voornemen is om aan het einde van het eerste kwartaal 2023 de Kamer uitgebreid
te informeren over de concrete maatregelen die ik ga nemen om het Wmo-toezicht te
verbeteren, op basis van het aangekondigde beleidskader. Omdat een deel van die concrete
maatregelen bestaat uit wetswijzigingen, kunnen niet alle verbetermaatregelen direct
worden geïmplementeerd. Met het implementatieprogramma wil ik gemeente ertoe bewegen
vast zoveel mogelijk in de voorgestelde richting te werken.
Vraag 12
Op welke manier zal de aangekondigde verplichting voor gemeenten om toezichtbeleid
te formuleren, op basis waarvan de Wmo-toezichthouder een werkplan opstelt, worden
gehandhaafd?
Antwoord 12
Mijn voornemen is om in de Wmo 2015 op te nemen dat gemeenten (expliciet) toezichtbeleid
formuleren in het beleidsplan en daarover regels stellen in de verordening. Onder
meer op basis daarvan kan de Wmo-toezichthouder een werkplan opstellen. Als dit in
de wet wordt opgenomen is dat een verplichting waar het college van B&W zich toe dient
te verhouden. Het is in beginsel aan de gemeenteraad daar controle op uit te oefenen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.