Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Minhas over het bericht “Te veel giftreinen denderen door onze steden, doe daar iets aan staatssecretaris”
Vragen van het lid Minhas (VVD) aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over het bericht «Te veel giftreinen denderen door onze steden, doe daar iets aan Staatssecretaris» (ingezonden 14 december 2022).
Antwoord van Staatssecretaris Heijnen (Infrastructuur en Waterstaat) (ontvangen 25 januari
2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022-2023, nr. 1139.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Te veel giftreinen denderen door onze steden, doe daar
iets aan Staatssecretaris»?1
Antwoord 1
Ja, dat bericht is bekend.
Vraag 2
Herkent u zich in de berichtgeving over verhoogde veiligheidsrisico’s voor omwonenden
langs het spoor door een toenemend aantal goederentreinen die gevaarlijke stoffen
door de bebouwde kom vervoeren? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Antwoord 2
Ik herken mij hier niet in. Een klein deel (ongeveer 3%) van het vervoer van gevaarlijke
stoffen gaat over het spoor, waarbij het spoorvervoer een belangrijke complementaire
rol heeft ten opzichte van het transport per schip en per buisleidingen. Het vervoer
van gevaarlijke stoffen per spoor is daarbij een zeer veilige manier van transport,
waarbij vervoerders zich moeten houden aan internationale veiligheidseisen. Onafhankelijk
van het aantal ketelwagons dat langskomt, geldt dat het transport veilig moet zijn:
daar mag geen twijfel over bestaan.
Veiligheid wordt bereikt door continue aandacht voor veiligheid en maatregelen door
alle betrokkenen in de hele veiligheidsketen; het belang van veiligheid deel ik met
de medeoverheden, de industrie en de spoorgoederensector.
De risico’s zijn uiteraard afhankelijk van het aantal wagons met gevaarlijke lading,
maar ook weer niet exact een op een aan het aantal goederentreinen of het aantal ketelwagons
gerelateerd. Ze hangen aan de ene kant af van de veiligheid van de infrastructuur
ter plekke en van de samenstelling van de treinen, de lading en veiligheid van de
ketelwagons. Aan de andere kant hangen de risico’s samen met onder andere de inrichting
van het gebied langs het spoor, de mate van bebouwing en de maatregelen die op gebouwniveau
zijn getroffen.
Het toezicht op de veiligheid van de infrastructuur en de transportmiddelen vindt
plaats door de Inspectie Leefomgeving en Transport. De afweging van maatregelen met
betrekking tot de inrichting van de omgeving zijn primair een lokale verantwoordelijkheid.
De veiligheidsregio’s zijn belast met de advisering bij ruimtelijke plannen, de voorlichting
en het uitwerken van rampenplannen.
Daarnaast wil ik benadrukken dat verladers zelf mogen kiezen van welke modaliteit
zij gebruik willen maken (vervoer over land, water of spoor) en het aan de vervoerders
is om te kiezen via welke route goederen, waaronder gevaarlijke stoffen, vervoerd
worden. Dat recht volgt uit internationale regelgeving. Elke nieuwe vergunning die
een provincie of gemeente afgeeft voor nieuwe chemische installaties of opslag van
gevaarlijke stoffen leidt tot een vraag naar het vervoer van gevaarlijke stoffen.
In die vergunningen kunnen geen beperkingen worden opgenomen ten aanzien van het vervoer
van gevaarlijke stoffen. Tegelijkertijd begrijp ik heel goed dat er ook gemeenten
zijn die alleen de treinen zien langsrijden, en daarom extra aandacht voor de veiligheid
en het locatiebeleid vragen.
Vraag 3
Heeft u in beeld om welke risico’s het hier gaat en welke woningbouwlocaties (zowel
bestaand als nieuw) rond stations en langs het spoor verhoogde veiligheidsrisico’s
lopen?
Antwoord 3
Met de overgang naar de Omgevingswet worden vanaf het buitenste spoor vaste aandachtsgebieden
voorzien voor plasbranden (30 meter), explosies (200 meter) en gifwolken (beoogd wordt
300 meter). Binnen de aandachtsgebieden mag een gemeente bouwen, maar voor nieuwbouwplannen
moet altijd een afweging worden gemaakt ten aanzien van de maatregelen die worden
genomen, op basis van alle beschikbare informatie. Deze aandachtsgebieden komen langs
het hele basisnet te liggen (dus ook langs de basisnetten voor weg en water), waarmee
het voor lokale overheden duidelijk is wanneer er bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
aandacht moet worden besteed aan de externe veiligheid en het beheersen van de gevolgen
van een onverhoopt ongeval.
Wat betreft de inhoud van treinen met gevaarlijke stoffen zijn de risico’s goed in
beeld. Van elke trein met gevaarlijke stoffen is bekend welke stoffen vervoerd worden.
Het Wagen Lading Informatie Systeem (W-LIS) geeft een compleet en actueel overzicht
van welke treinen en ladingen er rijden en waar ze op het spoor staan. Hiermee hebben
hulpdiensten in geval van een calamiteit direct inzicht in de locatie en de inhoud
van wagons. Daarnaast zijn ketelwagons met gevaarlijke stoffen voorzien van oranje
borden, waardoor een hulpdienst in geval van een calamiteit ook daaruit kan opmaken
om welke stof het gaat en welke gevaarseigenschappen de stof heeft.
In het Basisnet wordt een basisbeschermingsniveau gehanteerd in de vorm van risicoplafonds
(de 10-6 plafonds) en jaarlijks worden de gerealiseerde 10-6 contouren, die worden berekend op basis van de werkelijke aantallen wagons en hun
lading, vergeleken met de afgesproken plafonds.2 Daarbuiten geldt dat afwegingen en maatregelen ten aanzien van de veiligheid een
lokale verantwoordelijkheid zijn. Het Rijk houdt niet bij welke gebouwen zich in de
nabijheid van de spoorinfrastructuur bevinden of worden gepland.
Vraag 4
Hoe gaat u voorkomen dat door een structurele toename van het spoorvervoer van gevaarlijke
stoffen de veiligheidsrisico’s voor omwonenden ook toenemen?
Antwoord 4
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf, zijn de veiligheidsrisico’s vooral te
beheersen door ervoor te zorgen dat de hele veiligheidsketen op orde is. Dat is een
verantwoordelijkheid van het Rijk, gemeenten en veiligheidsregio’s. Met het robuust
basisnet (zie hierover mijn brief3 van 25 augustus 2022) worden alle partijen in de keten beter in staat gesteld afwegingen
te maken over de impact van het vervoer van gevaarlijke stoffen over spoor, weg en
water.
Vraag 5
Bent u het ermee eens dat om het vervoer van gevaarlijke stoffen en woningbouw hand
in hand te laten gaan te allen tijde absolute veiligheid gegarandeerd dient te worden?
Zo ja, hoe gaat u met uw regierol de veiligheid van omwonenden langs het spoor garanderen?
Antwoord 5
Absolute veiligheid bestaat niet. Ook al is de kans op een ongeval met gevaarlijke
stoffen die over het spoor vervoerd worden bijzonder klein, zal dit nooit nul zijn.
De afgelopen decennia zijn er in Nederland gelukkig geen dodelijke slachtoffers gevallen
als gevolg van een ongeval met een trein met gevaarlijke stoffen. Mijn streven is
om dat ook in de toekomst zo te houden.
De rijksoverheid staat aan de lat om toe te zien op de veiligheid van de infrastructuur
en de ketelwagons; decentrale overheden kunnen door een goede inrichting van een gebied,
gebouwgebonden maatregelen en adequate rampenplannen ook bijdragen aan het beheersen
van de risico’s voor de inwoners. Daarmee geven Rijk, gemeenten en veiligheidsregio
invulling aan de regierol om de veiligheid van omwonenden van de infrastructuur te
borgen.
Vraag 6
Hoe gaat u voorkomen dat door het voorgenomen rijksbeleid gemeentes te maken krijgen
met een oncontroleerbare toename van vervoer van gevaarlijke stoffen, gezien dit volledig
buiten hun lokale invloed staat?
Antwoord 6
Het vervoer van goederen, inclusief dat van gevaarlijke stoffen is een recht, gebaseerd
op internationale en Europese regelgeving. Het staat verladers vrij om de modaliteit
te kiezen, dus of het vervoer per vrachtwagen, schip, trein en buis zal plaatsvinden.
Zolang vervoerders zich vervolgens aan de internationale veiligheidseisen houden staat
het hen vrij een route te kiezen en in het geval van spoor daarvoor treinpaden aan
te vragen.
Ik stimuleer de verladers zoveel mogelijk gebruik te maken van de duurzame en veilige
modaliteiten als spoor, water en buisleidingen. Om risico’s verder te beperken zijn
er afspraken en convenanten met de industrie. Hierover bent u recent geïnformeerd
in eerdergenoemde brief van 25 augustus 2022.
Daarnaast loopt inmiddels een externe evaluatie van de werking van het Basisnet, om
met name op de aspecten sturing en handhaving te kijken naar alle realistische en
juridisch haalbare mogelijkheden om op de risicoplafonds te sturen. Daarbij worden
ook vragen die decentrale overheden hebben gesteld meegenomen.
Vraag 7
Kunt u toelichten welke risicoanalyses er inmiddels zijn uitgevoerd en welke veiligheidsmaatregelen
er verscherpt zijn en verscherpt zullen worden?
Antwoord 7
Jaarlijks wordt aan uw Kamer gerapporteerd over de ontwikkeling van het vervoer van
gevaarlijke stoffen in het voorafgaande jaar en de impact daarvan op de risicocontouren
en de overschrijdingen van de risicoplafonds. Ook wordt elke vijf jaar een verkenning
gedaan naar de verwachte ontwikkeling van het vervoer van gevaarlijke stoffen waarbij
de risicocontouren worden uitgerekend voor de daaropvolgende tien jaar.
In bovengenoemde brief van 25 augustus 2022 heb ik u aangegeven dat goede besluitvorming
over de balans tussen een veilige leefomgeving, de woningopgave, duurzame economische
ontwikkeling en het veilig vervoer van gevaarlijke stoffen complexer is dan het vergelijken
van berekende risicocontouren en risicoplafonds. Zowel de risicoplafonds als de berekende
risicocontouren kunnen onterecht leiden tot de misvatting dat precies kan worden bepaald
waar het veilig (genoeg) is en waar niet.
Los van deze verkenningen streef ik naar een continue verbetering van de veiligheid
van de infrastructuur. Bij de aanleg van ATB-Vv4 zijn de risico’s voortkomend uit het vervoer van gevaarlijke stoffen meegewogen,
om juist bij seinen waar dit vervoer vaak langsrijdt deze veiligheidsmaatregel met
prioriteit te nemen. Zo is bijvoorbeeld op de Brabantroute een zeer groot aantal seinen
uitgerust met deze extra veiligheidsmaatregel. Ook bij de voorgenomen uitrol van het
nieuwe treinbeveiligingssysteem, ERTMS, heeft dit meegewogen. Voor de Brabantroute
is het doel om dit voor 2030 te realiseren. Ook bij de verdere landelijke uitrol is
het vervoer van gevaarlijke stoffen mede bepalend voor de prioriteitstelling van de
uitrol van ERTMS.
Vraag 8
Kunt u toelichten hoe gemeentes momenteel worden geïnformeerd over de stoffen die
door hun gemeente getransporteerd worden? In welke mate worden hoeveelheden en een
specificatie van de stoffen die vervoerd worden hierin meegenomen?
Antwoord 8
Voor het spoor wordt elk kwartaal gerapporteerd welke stoffen over welke routes zijn
vervoerd. Dit gebeurt op het niveau van stofcategorieën en aantal ketelwagons. Tevens
worden de risicocontouren uitgerekend en vergeleken met de risicoplafonds. Elk jaar
wordt er een jaarrapportage gemaakt. Elke vijf jaar wordt een verkenning uitgevoerd
naar de te verwachten ontwikkeling voor de tien jaar daaropvolgend. Al deze gegevens
worden gepubliceerd op de site van InfoMil.5
Gemeenten kunnen vervolgens op basis van de cijfers de vragen van hun inwoners beantwoorden.
De veiligheidsregio’s informeren gemeenten en inwoners over risico’s in de omgeving
en wat te doen in geval van een incident. De veiligheidsregio’s hebben hier contact
over met ProRail.
ProRail beschikt ook te allen tijde over een actueel overzicht van de exacte inhoud
en de locatie van de ketelwagons op het Nederlandse spoor (het Wagen Lading Informatie
Systeem (W-LIS), zoals ook in het antwoord op vraag 2 is aangegeven. De informatie
wordt gedeeld met de betreffende veiligheidsregio ingeval van een calamiteit.
Gemeenten hebben derhalve een zeer goed inzicht in wat er door hun gemeente reed,
indien nodig inzicht in wat er rijdt en ook een beeld wat er mogelijk in de nabije
toekomst gaat rijden.
Vraag 9
Hoe kan de informatievoorziening vanuit het Rijk richting gemeentes over het vervoer
van gevaarlijke stoffen over spoor verder verbeterd worden?
Antwoord 9
Met het robuust basisnet wil ik die kennissituatie verder verbeteren door uitgebreidere
toekomstverkenningen uit te voeren met een langere tijdshorizon. Daarnaast kunnen
ook nu al gemeenten via de geëigende websites van de rijksoverheid, Prorail en Infomil
informatie vinden over het transport van gevaarlijke goederen.
Vraag 10
In hoeverre dient de Betuweroute zich aan als alternatieve route voor het vervoer
van gevaarlijke stoffen? Hoe kan de capaciteit van de Betuweroute beter worden benut?
Antwoord 10
De Betuweroute is aangelegd om een goede ontsluiting te creëren tussen de haven van
Rotterdam en Duitsland. Hierbij gaat het zowel om gevaarlijke goederen als andere
stromen. Het is een belangrijke en speciale verbinding voor spoorgoederenvervoer.
Omdat de herkomst en de bestemming van goederen uiteen kunnen lopen, is gebruik van
de Betuweroute niet altijd het meest logisch. Zo hebben de havens van Amsterdam, Vlissingen
en de Eemshaven geen directe verbinding met de Betuweroute en is ook Chemelot, als
groot chemiecluster, niet direct aangesloten. Bovendien is het voor bestemmingen in
bijvoorbeeld Polen niet voor de hand liggend om via de Betuweroute en het Duitse Ruhr-gebied
te rijden. Vervoer van en naar die locaties zal altijd ook deels over het gemengde
spoor gaan.
Als in Duitsland de aanleg van het Derde Spoor is voltooid, kan de beschikbare capaciteit
op de Betuweroute beter benut worden, ook voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Vraag 11
In hoeverre dient het vervoeren van gevaarlijke stoffen over water zich aan als structurele
oplossing? Hoeveel capaciteit is hiervoor beschikbaar?
Antwoord 11
Het merendeel (meer dan negentig procent) van de gevaarlijke stoffen in Nederland
worden al via water en buisleidingen vervoerd. Het vervoer per spoor en weg zijn complementair
als modaliteit. Ook voor het vervoer over water geldt dat zowel de herkomst als de
bestemming over het water bereikbaar moet zijn zodat niet alle stromen geschikt zijn
voor het vervoer over water.
Vraag 12
In hoeverre kan het inzetten op vervoer door buisleidingen bijdragen aan een structurele
oplossing van dit probleem?
Antwoord 12
Buisleidingen kunnen een bijdrage leveren voor het bulktransport van gevaarlijke stoffen
met een vaste herkomst en bestemming. Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven
staat het de industrie vrij om te kiezen voor de modaliteit om goederen en stoffen
te vervoeren. Gevaarlijke stoffen die per buis vervoerd gaan worden, worden in elk
geval niet per trein vervoerd en in die zin helpen buisleidingen om het transport
per trein minder te laten groeien.
Vraag 13
Hoe kan het «delta corridor»-project versneld uitgevoerd worden? Kunt u toezeggen
dat er door dit project ook daadwerkelijk minder gevaarlijke stoffen over spoor worden
vervoerd in de (nabije) toekomst?
Antwoord 13
Zoals in de Kamerbrief6 over de Voortgang Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (verder: MIEK)
is genoemd maakt de Delta (Rijn) Corridor project onderdeel uit van dit programma.
Als onderdeel van de MIEK aanpak wordt gekeken hoe projecten zoals de Delta (Rijn)
Corridor project versneld kunnen worden; op dit moment is dit nog niet het geval.
De inzet van het project is een buisleidingenbundel voor waterstofgas (H2), kooldioxide (CO2), propeen (C3H6), LPG en mogelijk ammoniak. Een aantal van deze stoffen wordt nu niet per trein vervoerd
(waterstofgas zou bijvoorbeeld een deel van het vervoer van aardgas kunnen gaan innemen)
en bij andere is de eventuele afname van vervoer zeer afhankelijk van welke ondernemingen
aangesloten kunnen worden op deze buisleidingbundel. Een toename van het vervoer van
energiedragers zal met de energietransitie ook een plek moeten krijgen.
Ik ben me ervan bewust dat buisleidingen een stil en schoon alternatief kunnen zijn
ten opzichte van het vervoer per weg, water of spoor. Ik span me dan ook in om het
vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zoveel als mogelijk te stimuleren.
Dit staat ook in de intentieverklaring die afgesloten is met de provincies als onderdeel
van het Delta Rijn Corridor project.
Op grond van wat ik heb aangegeven bij antwoord 6 kan ik u echter geen toezegging
doen dat door dit project er ook daadwerkelijk in absolute zin minder gevaarlijke
stoffen per spoor vervoerd gaan worden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.