Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap (Kamerstuk 31288-969)
2023D01434 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 14 juli 2022 inzake het Bestuursakkoord
2022 hoger onderwijs en wetenschap (Kamerstuk 31 288, nr. 969).
De voorzitter van de commissie,
Michon-Derkzen
De adjunct-griffier van de commissie,
Huls
Inhoud
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie
• Inbreng van de leden van de D66-fractie
• Inbreng van de leden van de CDA-fractie
• Inbreng van de leden van de SP-fractie
• Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
• Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
• Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Bestuursakkoord
2022 hoger onderwijs en wetenschap. De leden hebben nog enkele vragen.
De leden lezen dat de Minister in het bestuursakkoord bij de toekomstverkenning verschillende
vragen stelt over de toepasbaarheid en de ondersteuning van de huidige bekostigingssystematiek
aan de opgaven van de hoger onderwijsinstellingen. Is de Minister intussen in aanloop
naar de toekomstverkenning onderzoek aan het doen naar verbeteringen in het huidige
bekostigingssysteem, dat te zwaar leunt op studentenaantallen, en is dat expliciet
onderdeel van de afspraken met de instellingen? In verschillende eerdere onderzoeken,
onder meer het onderzoek uitgevoerd door Strategy&, onderdeel van Pricewaterhouse
Coopers1, en het onderzoek uitgevoerd door Van Rijn2, werd de noodzaak van verder onderzoek met bijvoorbeeld een kostenonderzoek van het
huidige bekostigingssysteem benadrukt. Is de Minister parallel aan het onderzoek naar
de vragen uit het bestuursakkoord ook een kostenonderzoek aan het doen om mogelijke
beleidswijzigingen bedrijfseconomisch te kunnen verantwoorden, zo vragen zij.
Daarnaast lezen de leden als voornoemd: «Ook is bij al deze vragen een gezamenlijke
feitenbasis onmisbaar via een beter inzicht in de besteding van tijd en geld binnen
de instellingen; partijen zullen hiervoor onderzoek uitzetten.» Welke partijen zetten
hier onderzoek voor uit? Wordt er op dit moment al onderzoek gedaan? Is de Minister
het ermee eens dat om tot een gezamenlijke feitenbasis, ook wel nulmeting, te komen
er een gecoördineerd onderzoek over alle (soorten) instellingen moet worden gedaan,
zo vragen zij.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister inmiddels heeft ingezien dat de
in het bestuursakkoord neergelegde afspraken over starters- en stimuleringsbeurzen
te onduidelijk zijn en ruimte geven aan de perverse prikkel om deze middelen voornamelijk
in te zetten op faculteiten met de meeste studentenaantallen, die niet per se de faculteiten
zijn die aansluiten op de toekomstige arbeidsvraag en benodigde wetenschappelijke
kennis voor de toekomst. Is de Minister bereid expliciet aan de commissie, die zich
hierover buigt, mee te geven dit bij te sturen? Welke aanvullende afspraken maakt
de Minister het komend jaar met universiteiten, zo vragen zij.
De leden als voornoemd hebben nog enkele vragen over kennisveiligheid. In hoeverre
zijn de afspraken uit het bestuursakkoord inmiddels geïmplementeerd door universiteiten?
Kan de Minister per afspraak een statusupdate geven? In hoeverre zijn de maatregelen uit de nationale leidraad kennisveiligheid
geïmplementeerd door universiteiten? Zijn de afspraken die de Minister beschrijft
in het bestuursakkoord de uitputtende lijst van afspraken of zijn er specifiekere
afspraken gemaakt om de werking in de praktijk ook effectief te laten zijn, zo vragen
zij.
Voornoemde leden vragen hoe universiteitsbesturen met het kennisveiligheidsloket omgaan.
Doen zij dat op eenduidige wijze, op een manier die de Minister inzicht geeft in de
effectiviteit van het loket en op een manier die inzichtelijk maakt welke restrisico’s
door instellingen aanvaard zijn, welke gemitigeerd en welke zijn vermeden, en wie
daarvoor verantwoordelijk is? Deze leden vragen of duidelijk is waar de verantwoordelijkheid
voor het aanvaarden van een mogelijk risico voor de nationale veiligheid door een
universiteit ligt. En is dat bij het universiteitsbestuur, bij de Minister, bij beiden
of geen van beiden? Hebben alle universiteitsbesturen inzicht in alle adviezen die
vanuit hun eigen instelling zijn gedaan bij het loket en delen zij dat inzicht met
de Minister? Heeft de Minister inzicht in hoe dat is afgehandeld? Kunnen universiteitsbesturen,
indien zij een risico aanvaarden, niet alleen desgevraagd beargumenteren waarom zij
dit risico aanvaarden, en indien zij risico’s denken te kunnen mitigeren, hoe zij
dat denken te gaan doen? Indien dit alles niet het geval is, is de Minister dan bereid
hier met universiteiten duidelijke afspraken over te maken, zo vragen zij.
Deze leden lezen dat universiteiten zich in het bestuursakkoord gecommitteerd hebben
tot grote terughoudendheid met betrekking tot het werven van internationale studenten.
In hoeverre wordt deze afspraak nageleefd? Hoe controleert de Minister de naleving
van deze afspraak? De leden lezen ook dat de universiteiten zeer terughoudend met
het wijzigen van de onderwijstaal naar het Engels moeten omgaan. In hoeverre wordt
deze afspraak nageleefd? Hoe controleert de Minister de naleving van deze afspraak,
zo vragen zij.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie wensen de Minister en zijn ambtenaren een goed nieuw jaar
en wensen iedereen op het ministerie het komende jaar alle geluk en succes. De leden
hebben enkele vragen over het Bestuursakkoord hoger onderwijs 2022.
Studentenwelzijn
Deze leden constateren dat een belangrijk onderdeel van het bestuursakkoord is het
opstellen een integrale aanpak studentenwelzijn. Voor de leden staat voorop dat er
in de aanpak moet worden ingezet op goede begeleiding van studenten, actief preventiebeleid
van instellingen op het gebied van welzijn en het vergroten van de «sense of belonging»
op de instelling. Het ISO3 geeft aan dat instellingen op dit moment nog steeds een criterium van een (medische)
diagnose als uitgangspunt nemen voor het bieden van ondersteuning. De leden vinden
dit getuigen van een te beperkte rolopvatting van instellingen. Hoe kijkt de Minister
naar de verantwoordelijkheid van instellingen met betrekking tot studentenwelzijn?
Wat is hierin de rol van een (medische) diagnose? Kan hij een doorkijk geven naar
de hoofdlijnen van de integrale aanpak studentenwelzijn, zo vragen zij.
Sociale veiligheid
De leden als voornoemd vinden sociale veiligheid op de instellingen van groot belang:
een veilige omgeving is een cruciale randvoorwaarde voor studenten en onderzoekers
om te kunnen studeren, les te geven of onderzoek te doen. De afgelopen tijd is volgens
deze leden gebleken dat dit geen gegeven is, zo bleek uit een recent onderzoek van
de Inspectie van het Onderwijs4, uit onderzoek in opdracht van Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren5 en uit intern onderzoek van de instellingsbladen van dertien universiteiten en acht
hogescholen6. De recente motie van de leden Van der Molen en Van der Laan7 vraagt aan de Minister om in gesprek te gaan met de Vereniging Hogescholen, instellingen
en studentenorganisaties te kijken hoe meer hogescholen kunnen worden aangezet om
ombudsfunctionarissen aan te stellen. Kan de Minister aangeven hoe het staat met de
uitvoering van de motie, zo vragen zij.
Starters en stimuleringsbeurzen
Voornoemde leden constateren dat in deze kabinetsperiode het kabinet € 156 miljoen
investeert in startersbeurzen en € 144 miljoen in stimuleringsbeurzen. Deze leden
vinden dit een belangrijke investering, die de werk-, competitie- en aanvraagdruk
kan verlagen. Kan de Minister een update over de toekenning van deze beurzen in 2022
geven? Kan de Minister toelichten hoeveel beurzen er zijn uitgekeerd bij welke instellingen
en op vakgebieden, zo vragen zij.
De leden van de D66-fractie lezen dat na twee jaar een eerste kwalitatieve evaluatie
van de beurzen door een onafhankelijke commissie zal plaatsvinden. Na vijf jaar volgt
een volledige evaluatie van deze instrumenten. Deze leden vragen of de Minister kan
toelichten wat het verschil is tussen deze twee evaluaties. Kan de Minister verzekeren
dat de evaluatie na twee jaar voldoende inzicht geeft voor mogelijke bijsturing, zo
vragen zij.
Sectorplannen
Voornoemde leden lezen dat dit kabinet € 200 miljoen beschikbaar stelt voor sectorplannen.
Deze leden vinden het belangrijk dat de investeringen zorgen voor een afname van de
werkdruk en een toename van vaste contracten. De leden lezen dat een commissie bezig
is met de ontwikkeling van landelijke en sectorbrede kritieke prestatie-indicatoren
en de koppeling van onderzoek en onderwijs. Kan de Minister toelichten wanneer de
toets van de commissie gereed zal zijn? Kan de Minister toezeggen deze toets aan de
Kamer te zenden en hierbij een appreciatie te geven van de specifieke resultaten die
hij wil zien? Voor de leden is het belangrijk dat het perspectief van de docenten
en onderzoekers goed naar voren komt in de monitoring van de sectorplannen. Kan de
Minister de commissie oproepen om dit mee te nemen in hun toets, zo vragen zij.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Bestuursakkoord
2022 hoger onderwijs en wetenschap. Zij zijn verheugd met de middelen voor hogescholen
in krimpregio’s en maken zich zorgen over de rol van studenten bij het uitvoeren van
het bestuursakkoord. Zij hebben tevens nog enkele vragen.
De leden als voornoemd vragen hoe de studentenbonden betrokken zijn geweest bij het
opstellen van het bestuursakkoord, aangezien bij enkele voornemens beschreven staat
dat zij aan de slag gaan met de uitwerking. Hebben de studentenbonden ruimte gehad
om inhoudelijk mee te kijken naar de teksten die voor hen belangrijk zijn, zoals studentenwelzijn?
Hoe ziet het proces van het uitwerken van de voornemens uit het bestuursakkoord eruit
en hoeveel ruimte is er voor de studentenbonden om dan nog punten gerealiseerd te
krijgen die voor hen belangrijk zijn, zo vragen zij.
Voornoemde leden vragen hoe de onderwerpen zijn vastgesteld waar het bestuursakkoord
over gaat. Wat is de reden dat in het gedeelte over de hogescholen wel een hele paragraaf
besteed wordt aan de onderwijsarbeidsmarkt en de tekortsectoren en in het gedeelte
van de universiteiten hier totaal niet over gesproken wordt, zo vragen zij.
Bestuurlijke afspraken hogescholen en universiteiten
De leden van de CDA-fractie vragen voorts wat een onderwijsaanbod dat landelijk doelmatig,
dekkend en divers moet zijn, inhoudt. In hoeverre is dit een ander uitgangspunt dan
de afgelopen jaren? Wat betekent een landelijk doelmatig onderwijsaanbod in relatie
tot regio’s in Nederland, die in toenemende mate te maken krijgen met krimp, zo vragen
zij.
Voornoemde leden constateren dat hogescholen voor het inzichtelijk maken van hoe er
gestuurd wordt op macrodoelmatigheid van het onderwijsaanbod, gebruik kunnen maken
van sectorale verkenningen. Hoe gaan universiteiten dit proces inrichten? Voor welke
sectoren in het hbo worden al sectorale verkenningen uitgevoerd? Hoeveel budget krijgen
zij hiervoor, zo vragen zij.
Daarnaast vragen de leden als voornoemd welk onderzoek volgens de Minister niet leidt
tot maatschappelijke impact. Wanneer is er volgens hem sprake van «betere kennisoverdracht»,
zo vragen zij.
De leden vragen of zowel hogescholen als universiteiten een portefeuillehouder op
bestuursniveau en een adviesteam kennisveiligheid aanstellen. Wie doet de externe
audit bij de instellingen met betrekking tot kennisveiligheid? Wanneer worden de resultaten
daarvan verwacht? Is de Minister bereid om deze resultaten naar de Kamer te sturen,
zo vragen zij.
Voorts vragen de leden of het klopt dat de instellingen na het rapport «Wissels om»
van de Adviescommissie Bekostiging Hoger Onderwijs en Onderzoek onder leiding van
Martin van Rijn8 niet al aan de slag gaan met het inzichtelijk maken hoeveel onderwijs kost. Hoe verhoudt
deze opdracht zich ten opzichte van het onderzoek dat uitgezet gaat worden om een
gezamenlijke feitenbasis te creëren met een beter inzicht in de besteding van tijd
en geld binnen de instellingen, zo vragen zij.
Bestuurlijke afspraken hogescholen
De leden van de CDA-fractie lezen dat een van de doelen om de instroom in tekortsectoren
bij hogescholen te laten groeien, is het mogelijk maken van meer opleidingen die werken
met leeruitkomsten. Deze leden vragen hoe dit voornemen zich verhoudt ten opzichte
van het wetsvoorstel Wet leeruitkomsten onderwijs9, waarin voltijdopleidingen worden uitgesloten. Waarom staat dit voornemen niet uitgewerkt
in een indicator in bijlage 2a van het bestuursakkoord? Wat is de reden dat universiteiten
in het bestuursakkoord geen afspraken gemaakt hebben over tekortsectoren, behalve
dat ze internationale studenten willen blijven werven, zo vragen zij.
Daarnaast vragen de leden of de Minister bereid is het «plan voor vitalisering opleidingen
krimpregio’s» ook naar de Kamer te sturen.
Bestuurlijke afspraken universiteiten
Voornoemde leden vragen hoe de toekomstverkenning, die pas tegen de zomer van 2023
afgerond zal worden, zich verhoudt ten opzichte van de brief over internationalisering
die in februari 2023 naar de Kamer komt, terwijl in het bestuursakkoord staat dat
dat op basis van die toekomstverkenning de Minister in 2023 wettelijke sturingsinstrumenten
zal voorstellen aan de Kamer die de universiteiten in staat stellen de internationale
aantallen studenten gericht te beheersen, zonder dat de voordelen van internationalisering
in het gedrang komen.
Deze leden vragen wat de Minister verstaat onder «het maximale doen en zich actief
inzetten voor een beheerste en verantwoorde internationale studentenstroom». Hoe beoordeelt
hij of universiteiten hieraan hebben voldaan, zo vragen zij.
De leden als voornoemd vragen hoe ver volgens de Minister een «tekortsector» reikt,
aangezien momenteel overal behoefte lijkt aan meer personeel.
Deze leden vragen waar en op welk moment universiteiten proactief voorlichting geven
aan internationale studenten over wat hen wel/niet geboden kan worden, bijvoorbeeld
als het gaat om huisvestiging. Gaan de universiteiten hiervoor naar beurzen in het
buitenland of is dit bijvoorbeeld pas nadat studenten zich aanmelden voor een opleiding,
zo vragen zij.
De leden vragen daarnaast welke jaarlijkse rapportage over onderwijstaal per opleiding
wordt gecontinueerd. Wat wordt er in deze rapportage bijgehouden? Welke opleidingen
heeft de Minister in gedachten, die relevant zijn om het Nederlands als academische
taal te behouden? Is de Minister het ermee eens dat het niet alleen om behoud zou
moeten gaan maar ook een toename, zo vragen zij.
Voornoemde leden vragen wat de reden is dat bij de verdeling van de middelen met betrekking
tot de starters- en stimuleringsbeurzen de Minister rekening houdt met het aantal
studenten van een universiteit en het onderzoeksdeel in de bekostiging van universiteiten,
terwijl het volgens deze leden juist belangrijk is om van de prikkel af te komen dat
instellingen bezig zijn met laten groeien van het aantal studenten.
Tot slot vragen de leden als voornoemd of al bekend is hoe de resterende € 140 miljoen
voor sectorplannen verdeeld gaat worden over de verschillende sectoren. Zo ja, waar
is dit op gebaseerd? Zo nee, hoe komt dat proces eruit te zien, zo vragen zij.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het Bestuursakkoord 2022 hoger
onderwijs en wetenschap. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
Deze leden juichen toe dat er afspraken zijn gemaakt om kansengelijkheid en studentenwelzijn
te bevorderen. De leden zijn van mening dat hier nog een wereld te winnen is. Teleurstellend
vinden zij wel dat de afspraken niet concreet zijn. Kan de Minister per afspraak concrete
doelen stellen, zo vragen zij.
De leden als voornoemd lezen in het bestuursakkoord dat instellingen zelf zorg gaan
dragen voor een structurele monitor over sociale veiligheid. Deze leden vinden het
goed dat sociale veiligheid gemonitord gaat worden, maar hebben nog wel zorgen over
de onafhankelijkheid hiervan. De leden vragen waarom deze monitor niet uitgevoerd
kan worden door een onafhankelijke partij. De Inspectie van het Onderwijs heeft duidelijke
wettelijke eisen opgesteld waar monitoringsinstrumenten voor scholen aan moeten voldoen
en de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving hiervan. De leden
stellen net als het ISO voor dat er voor het hoger onderwijs een soortgelijke onafhankelijke
monitor komt met duidelijke wettelijke eisen waar deze monitor aan moet voldoen.
De leden van de SP-fractie hebben tot slot begrepen dat studenten en docenten niet
zijn betrokken bij de totstandkoming van dit akkoord en zij vragen waarom hiervoor
is gekozen. Deze leden willen de Minister vragen om voortaan de studentenbonden en
docenten wel te betrekken bij de totstandkoming van toekomstige bestuursakkoorden.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met enige zorg kennisgenomen van het onderhavige
bestuursakkoord. Deze leden kunnen zich voorstellen dat scholieren in het basisonderwijs
niet per se een goede overlegpartner zijn bij het sectorakkoord po10, maar zij menen dat studenten in het hoger onderwijs wel een goed overlegpartner
kunnen zijn. Klopt het dat studentenorganisaties, zoals het ISO en de LSVb11 noch formeel, noch informeel werden betrokken bij de totstandkoming van dit bestuursakkoord?
Welke overwegingen liggen daaraan ten grondslag, zo vragen zij.
Deze leden signaleren dat de afspraken over studentenwelzijn onvoldoende duidelijkheid
verschaffen over de verantwoordelijkheid van instellingen, doordat deze afspraken
nog altijd niet concreet genoeg zijn. Er gaat jaarlijks € 15 miljoen naar de instellingen
voor de integrale aanpak studentenwelzijn, maar dit kan volgens de leden ook betekenen
dat instellingen middelen, die ze tot nog toe besteed hebben aan studentenwelzijn,
voortaan gaan aanwenden voor eigen hobby’s. Wat gaat de Minister ondernemen om dit
te voorkómen? Wat gaat de Minister doen om de vrijblijvendheid weg te nemen bij de
verantwoordelijkheid van instellingen voor studentenwelzijn? Is de Minister bereid
om in plaats van (medische) diagnoses de ondersteuningsvraag van studenten te laten
hanteren als criterium voor ondersteuning? Wil de Minister zich bij de (tussen)evaluatie
van het bestuursakkoord op dit punt niet alleen baseren op de inspanningen van de
instellingen, maar tevens op de beleving van het welzijn van studenten, zo vragen
zij.
De leden als voornoemd lezen in het bestuursakkoord dat er geen afspraken meer worden
gemaakt over toekenning en besteding van de € 625 miljoen die in het kader van de
kwaliteitsafspraken worden toegevoegd aan de lumpsum. Evenmin zal sprake zijn van
toetsing vooraf van de gemaakte afspraken door de NVAO12. Wat betekent dit voor afspraken over individuele begeleiding op lokaal niveau, zo
vragen zij.
De leden van de PvdA-fractie zijn geen voorstander van de overgang naar een instellingsaccreditatie.
Het bestuursakkoord suggereert volgens deze leden dat dit zou bijdragen aan een sterker
gevoel van eigenaarschap bij studenten en docenten. Kan de Minister toelichten of
met de instellingsaccreditatie elke onafhankelijke controle komt te vervallen? Zo
nee, op welke wijze blijft dan nog wel onafhankelijke controle bestaan, zo vragen
zij.
Voornoemde leden lezen in het bestuursakkoord dat het onderwijsaanbod in het hoger
onderwijs kwalitatief en kwantitatief moet aansluiten op de behoeften in de arbeidsmarkt,
maatschappij en wetenschap. Welke consequenties verbindt de Minister hieraan voor
opleidingen voor de essentiële sectoren zorg en onderwijs, waar personeelstekorten
een ernstig probleem vormen? Zijn daar wellicht in side letters nog nadere afspraken over gemaakt met de Vereniging Universiteiten van Nederland,
zo vragen zij.
Deze leden constateren dat inzake sociale veiligheid en inclusie veel verantwoordelijkheid
wordt gelegd bij de instellingen voor een eenduidige en structurele monitor van gedragsregels.
Universiteiten volgen de ambities uit het nationale actieplan voor meer diversiteit
en inclusie in onderwijs en onderzoek, maar de hogescholen volgen de ambities uit
de position paper van de Vereniging Hogescholen. De leden vragen welke verschillen tussen het hoger
beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs deze verschillende ambities rechtvaardigen.
Zou het niet de voorkeur verdienen om één lijst ambities te hanteren? Zou er inzake
de sociale veiligheid niet een onafhankelijke landelijke monitor moeten komen voor
het hoger onderwijs? Zouden instellingen niet moeten gaan rapporteren over kwalitatieve
data over de aard van incidenten, zo vragen zij.
Volgens de leden als voornoemd benoemt het bestuursakkoord bij kennisbenutting de
ambitie dat kennisoverdracht en maatschappelijke impact van kennis verder wordt versterkt.
Valt in dat geval onder de maatschappelijke impact tevens culturele verrijking via
culturele vormingsactiviteiten? Of mogen deze onderdelen, wat het bestuursakkoord
betreft, best in de verdrukking komen, zo vragen zij.
De leden van de PvdA-fractie vinden het verstandig dat er voor de kennisveiligheid
per instelling op bestuursniveau een portefeuillehouder komt en een adviesteam kennisveiligheid.
Welke waarborgen worden er ingebouwd om hun deskundigheid te waarborgen en cybercharlatans
te weren uit die functies, zo vragen zij.
Voornoemde leden lezen dat de doelen voor hogescholen inzake de tekortsectoren gezondheidszorg,
bètatechniek en onderwijs, een groeiende instroom en lagere uitval en studieswitch
zijn. Nu constateren deze leden dat deze doelen wel eens afbreuk kunnen doen aan elkaar.
Wie gaat op welk niveau de afweging maken tussen deze doelen? Hoe gaan deze doelen
in verband met eventuele averechtse effecten worden geëvalueerd, zo vragen zij.
De leden als voornoemd geven aan dat huisvesting van Nederlandse en internationale
studenten in toenemende mate een probleem vormt. Wat internationalisering betreft,
is afgesproken dat universiteiten zeer terughoudend zullen zijn met internationale
wervingsactiviteiten. Vanzelfsprekend moet hierbij rekening worden gehouden met regionale
verschillen en is het volgens deze leden begrijpelijk als een specialistische opleiding
voor waterbouwkunde in Zeeland relatief meer internationale studenten weet te werven.
De leden vrezen niettemin dat de bekostigingssystematiek bij internationale werving
te vaak een perverse prikkel kan vormen. Wie zal op welk niveau toezicht houden op
de afgesproken terughoudendheid, zo vragen zij.
De leden van de PvdA-fractie vragen ten slotte om het evaluatieproces zó gestalte
te geven dat niet alleen de inspanningen van instellingen in beeld komen, maar vooral
ook de resultaten die hiermee worden bereikt. Is de Minister hiertoe bereid, zo vragen
zij.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van
het Bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap. Deze leden hebben hierover
enkele vragen.
Deze leden hebben allereerst enkele vragen over de betrokkenheid van de studentenorganisaties
en vertegenwoordigers van het personeel bij het tot stand komen van het bestuursakkoord.
Aangezien een deel van het akkoord ook over zaken gaat zoals studentenwelzijn, vinden
de leden het van groot belang dat (vertegenwoordigers van) studenten ook voldoende
zijn betrokken geweest in het proces. Dit geldt volgens de leden ook voor de afspraken
inzake de werkdruk en de betrokkenheid van (vertegenwoordigers van) het personeel.
De betrokkenheid van studenten en docenten bij het tot stand komen van dergelijke
akkoorden is eerder ook een aandachtspunt geweest, aldus de leden. De Kamer heeft
meermaals aangedrongen om afspraken te maken met de sector, niet alleen met de vertegenwoordigers
van het bestuur. Kan de Minister aangeven op welke wijze dit is gedaan en of hij dit
voldoende vindt? Is de Minister van mening dat de betrokkenheid voldoende is gewaarborgd?
Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze kunnen de koepels dit verbeteren, zo vragen
zij.
Bestuurlijke afspraken hogescholen en universiteiten
Kansengelijkheid en studentenwelzijn
De leden als voornoemd lezen dat de instellingen zich in het bijzonder zullen blijven
inzetten op gelijke kansen bij selectieprocedures. Kan de Minister aangeven op welke
wijze de instellingen voornemens zijn dit te doen? Kan de Minister aangeven welke
streefcijfers hierbij horen? Hoe wordt vastgesteld dat de selectieprocedures eerlijker
zijn geworden, zo vragen zij.
Deze leden begrijpen van het ISO dat zij bezorgd zijn over het feit dat de afspraken
inzake studentenwelzijn geen duidelijkheid bieden over de verantwoordelijkheid van
instellingen. Het ISO is van mening dat deze afspraken nog niet voldoende concreet
zijn om een positieve verandering teweeg te brengen. De leden vragen of de Minister
deze constatering deelt. Zo ja, welke aanvullende afspraken en maatregelen zouden
de instellingen kunnen nemen, zo vragen zij.
Aanvullend constateren deze leden dat veel van de afspraken inzake studentenwelzijn
gaan over gesprekken en plekken waar studenten naartoe kunnen. Hoewel deze leden dit
ook belangrijk vinden, denken zij dat er nog veel te behalen is door preventie. Wordt
in de integrale aanpak studentenwelzijn ook voldoende aandacht besteed aan het voorkomen
van verminderd mentaal welzijn onder studenten, bijvoorbeeld door de prestatiedruk
te verminderen? Deze leden constateren dat de enorme problemen in de jeugdzorg en
GGZ ook een grote rol spelen als het gaat om het mentaal welzijn van studenten. Ziet
de Minister dit ook? Zo ja, is de Minister voornemens om hierover ook afspraken te
maken met de Minister voor Langdurige Zorg en Sport? Hoe wordt dit meegenomen bij
de integrale aanpak studentenwelzijn, zo vragen zij.
De leden als voornoemd vragen verder hoe de Minister aankijkt tegen het voorstel van
ISO om het criterium van (medische) diagnoses los te laten en de ondersteuningsvraag
van de student als uitgangspunt nemen voor het bieden van ondersteuning. Zou deze
wijziging ertoe kunnen leiden dat minder studenten buiten de boot vallen als het gaat
om hun ondersteuningsvraag? Kan de Minister hierover in gesprek gaan met de instellingen,
zo vragen zij.
Sociale veiligheid & inclusie.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat instellingen zelf zorg gaan dragen voor
een eenduidige en structurele monitoring van ervaren sociale veiligheid, waarbij de
monitoringsvragen door de instellingen uniform worden bepaald. Het ISO stelt dat deze
wijze, waarbij de monitoringsvragen door de instellingen zelf onderling uniform bepaald
zullen worden, kan leiden tot belangenverstrengeling of bevooroordeeldheid. Zo kan
een gebrek aan bewustzijn ertoe leiden dat onderwerpen niet worden gemonitord of kunnen
instellingen ervoor kiezen om bepaalde vragen niet te stellen omdat de uitkomst zou
kunnen leiden tot reputatieschade. Deze leden vragen of de Minister hierop een reactie
kan geven. Hoe kijkt de Minister aan tegen deze voorgenomen werkwijze van de instellingen?
Is de Minister het ermee eens dat onafhankelijke monitoring belangrijk is om problematiek
en trends binnen het gehele hoger onderwijs te detecteren om zo tijdig te kunnen handelen?
In het primair- en voortgezet onderwijs vindt jaarlijks een dergelijke onafhankelijke
veiligheidsmonitor plaats. De leden vragen hoe de Minister denkt over een soortgelijke
onafhankelijke landelijke monitor voor het hoger onderwijs en duidelijke wettelijke
eisen waaraan monitoring door instellingen zou moeten voldoen. Hoe kijkt de Minister
aan tegen het voorstel om de Inspectie van het Onderwijs toezicht te laten houden
op de monitoring door instellingen, zo vragen zij.
Toekomstverkenning
Voornoemde leden constateren dat VSNU13 en VH14 stellen dat de toekomstige vraag naar hoger opgeleiden onverminderd hoog lijkt te
zijn onder invloed van maatschappelijke transities. Deze leden zijn benieuwd naar
de onderbouwing van deze aanname. Waarop is deze constatering gebaseerd? Is het juist
niet zo dat de vraag naar praktisch geschoolden toeneemt in verband met bijvoorbeeld
de energietransitie, zo vragen zij.
Via de motie van het lid Westerveld15 hebben deze leden gevraagd naar een langetermijnvisie, waarbij de schreefgroei van
de studentenaantallen binnen de gehele onderwijssector wordt geadresseerd Kan de Minister
aangeven hoe het staat met de uitvoering van deze motie? In hoeverre worden de MBO16 Raad en JOB MBO17 betrokken bij het tot stand komen van de toekomstvisie van VH en VSNU, zo vragen
deze leden.
Bestuurlijke afspraken universiteiten
De leden als voornoemd zijn tot slot verheugd om te lezen dat de universiteiten voornemens
zijn om het aantal tijdelijke contracten en de werkdruk te verminderen. Tegelijkertijd
constateren deze leden dat ook hier streefcijfers en concrete doelen ontbreken. Hoe
wordt beoordeeld of het aantal tijdelijke contracten voldoende is verminderd? Welke
stappen worden ondernomen als dat niet het geval blijkt te zijn? Zijn er naast de
stimuleringsbeurzen en startersbeurzen aanvullende manieren om instellingen te stimuleren
meer vaste contracten aan te bieden? Welke aanvullende afspraken over het verminderen
van tijdelijke contracten kunnen worden opgenomen? Waarom is in de afspraken rondom
verantwoording, monitoring en evaluatie niets opgenomen over het aantal tijdelijke
contracten, zo vragen zij.
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie danken de Minister en de partners voor het sluiten
van het bestuursakkoord voor het hoger onderwijs en de wetenschap. Deze leden hebben
het bestuursakkoord met instemming gelezen en hebben nog enkele vragen over studentenwelzijn,
internationalisering en flexibilisering.
Over studentenwelzijn lezen de leden van de ChristenUnie-fractie dat de € 15 miljoen,
die vanaf 2023 wordt toegevoegd aan de lumpsum van de instellingen, door de instellingen
ingezet kan worden voor studentenwelzijn binnen het genoemde landelijk kader. Het
kader wordt begin 2023 afgerond. Deze leden vragen wanneer zij het kader kunnen verwachten
en hoe de Minister de Kamer hierover gaat informeren. De leden constateren dat instellingen
op diverse manieren omgaan met de bevordering van studentenwelzijn. Hoe wordt die
(mogelijkheid tot) diversiteit tussen instellingen geborgd in het kader? Wanneer is
de Minister van plan om het kader in te voeren? Vindt de Minister een enkele tussenevaluatie
in 2025 en eindevaluatie in 2030 voldoende? De leden constateren dat het mentaal welzijn
van studenten sterk onder druk staat en door de coronacisis in een relatief korte
tijd verder is verslechterd. Zou de Minister bereid zijn om tussen 2025 en 2030 nog
een evaluatie plaats te laten vinden of op een andere manier de resultaten en effecten
van het kader te monitoren, zo vragen zij.
De leden als voornoemd lezen dat flexibilisering in het hoger onderwijs geen plek
heeft in het bestuursakkoord, maar wel een plek krijgt in de toekomstverkenning. De
leden lezen dat in de toekomstverkenning stilgestaan wordt bij de vraag hoe we tegemoet
kunnen komen aan de vraag naar meer flexibel hoger onderwijs. Tevens lezen de leden
dat deze tegemoetkoming om nieuwe of andere wet- en regelgeving vraagt. Zij constateren
dat het nog aanhangige wetsvoorstel Wet Leeruitkomsten hoger onderwijs18 raakt aan flexibilisering. Zij vragen de Minister wanneer zij de nota naar aanleiding
van het verslag inzake dit wetsvoorstel kunnen verwachten. Zij constateren tevens
dat meerdere partijen bij het betreffende wetsvoorstel aandacht hebben gevraagd voor
de sociale functie van het onderwijs als gemeenschap. Wil je Minister nader ingaan
op de vraag naar flexibel en gepersonaliseerd hoger onderwijs enerzijds en naar de
sociale en socialiserende functie van het onderwijs anderzijds, zo vragen zij.
Tot slot staan de leden stil bij internationalisering in het hoger onderwijs. Sinds
het verschijnen van het bestuursakkoord zijn er diverse veranderingen geweest in het
internationaliseringsbeleid. De leden vragen de Minister welke afspraken in het huidige
bestuursakkoord gewijzigd zijn. Is er binnen de huidige afspraken voldoende ruimte
voor verschillen tussen onderwijsinstellingen en omgang met de verschillende behoeften
aan buitenlandse studenten, zo vragen zij.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.M. Huls, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.