Lijst van vragen : Lijst van vragen inzake kabinetsreactie op CPB onderzoek Ongelijkheid en herverdeling (Kamerstuk 35925-IX-31)
2023D01302 LIJST VAN VRAGEN
De vaste commissie voor Financiën heeft over een brief van de Minister van Financiën
over de kabinetsreactie op het CPB-onderzoek Ongelijkheid en herverdeling (Kamerstuk
35 925 IX, nr. 31) de navolgende vragen ter beantwoording aan de Minister voorgelegd.
De voorzitter van de commissie,
Tielen
De adjunct-griffier van de commissie,
Lips
Nr
Vraag
1
Hoe hoog dient een realistisch netto besteedbaar inkomen (vóór enige herverdeling
door de overheid) in Nederland te zijn om te kunnen voorzien in alle primaire basisbehoeften
zoals huisvesting, voedsel, energie, zorg, onderwijs, oudedagsvoorziening, et cetera?
Kan hierbij een onderscheid worden gemaakt per uitgavencategorie (inclusief de verschuldigde
belastingen/heffingen)?
2
In hoeverre wijkt de AOW-uitkering (bij volledige opbouw) af van het benodigde realistische
netto besteedbare inkomen (vóór enige herverdeling door de overheid)? Welke verklaring
is daarvoor te geven?
3
In hoeverre wijkt het bijstandsniveau af van het benodigde realistische netto besteedbare
inkomen (vóór enige verdere herverdeling door de overheid)? Welke verklaring is daarvoor
te geven?
4
In hoeverre wijkt het basisbehoeftenbudget, zoals gehanteerd door het Sociaal en Cultureel
Planbureau (SCP), af van het benodigde realistische netto besteedbare inkomen (vóór
enige herverdeling door de overheid)? Welke verklaring is daarvoor te geven?
5
In hoeverre wijkt het niet-veel-maar-toereikendbudget, zoals gehanteerd door het SCP,
af van het benodigde realistische netto besteedbare inkomen (vóór enige herverdeling
door de overheid)? Welke verklaring is daarvoor te geven?
6
Hoe hoog is het huidige netto besteedbaar inkomen (vóór herverdeling door de overheid,
maar na belastingen) per inkomensdeciel, op minimumloonniveau, bij een modaal inkomen,
1,5x modaal en 2x modaal? Hoe hoog dient dit te zijn om zonder herverdeling te kunnen
voorzien in de primaire basisbehoeften?
7
Hoe hoog dient het bruto-inkomen te zijn bij de huidige belastingdruk (zoals gehanteerd
door het CPB, dus inclusief bijvoorbeeld de indirecte belastingen) om het realistisch
benodigde netto besteedbaar inkomen (vóór enige herverdeling door de overheid) te
bereiken? Hoeveel wijkt dit af van het huidige modale bruto inkomen?
8
Klopt het dat de helft van alle huishoudens, waarnaar het CPB verwijst, een gemiddeld
bruto jaarinkomen heeft van 17.524 euro (vóór herverdeling)? Wat is de samenstelling
van deze huishoudens? Kan dit per inkomensdeciel worden opgesplitst in leeftijd, migratieachtergrond,
aantal gezinsleden, bijstandsgerechtigdheid, dienstverband en ondernemerschap? Hoeveel
personen van de totale bevolking omvatten deze huishoudens?
9
Klopt het dat de helft van de huishoudens in Nederland een gemiddeld bruto jaarinkomen
(17.524 euro) heeft dat lager ligt dan het bruto minimumloon, sociaal minimum dan
wel AOW? Welke verklaring is daarvoor te geven?
10
Kan er een overzicht worden vertrekt van het aantal huishoudens en het aantal personen
(absoluut en relatief) dat in armoede leeft per inkomensdeciel?
11
Klopt het dat de helft van de huishoudens effectief meer ontvangt (22.541 euro) aan
belastingen en toelagen dan dat zij aan jaarinkomen hebben (17.524 euro)? Zo ja, is
dat vergelijkbaar met andere aan Nederland gelijkende westerse landen?
12
Klopt het dat de helft van alle huishoudens (vanaf een inkomen van 54.865 euro), effectief
meer belastingen betalen dan ontvangen en derhalve verantwoordelijk zijn voor de volledige
inkomsten van het Rijk? Wat is de samenstelling van deze huishoudens? Kan dit per
inkomensdeciel worden opgesplitst in leeftijd, migratieachtergrond, aantal gezinsleden,
bijstandsgerechtigdheid, dienstverband en ondernemerschap? Hoeveel personen van de
totale bevolking omvatten deze huishoudens?
13
Kan per inkomensdeciel (en de top tien procent, de top één procent en de top 0,01
procent) in absolute bedragen de (gesaldeerde) bijdrage aan de rijksinkomsten dan
wel de rijksuitgaven worden weergegeven?
14
Wat moet worden verstaan onder de categorie «toegerekende huur» in figuur 3.2?
15
Acht u, gelet op het feit dat voor ongeveer 80 procent van alle huishoudens (figuur
4.2) geldt dat zij meer aan indirecte belastingen betalen dan aan inkomstenbelasting,
maar voor de lagere inkomensgroepen de indirecte belastingen relatief zwaar op het
inkomen drukken, het wenselijk om deze belastingen (bijvoorbeeld de omzetbelasting)
te verlagen? Waarom wel, dan wel waarom niet?
16
Is in de Policy Brief CPB eveneens de verschuldigde dividendbelasting op vermogen
meegenomen in de categorie «belastingen op inkomen en vermogen»?
17
De Policy Brief van het CPB is gebaseerd op cijfers uit 2016. Is rekening gehouden
met nieuwe maatregelen die vermogen sedertdien zwaarder belasten?
18
Kan er een overzicht, inclusief de aanvullende overheidsinkomsten per maatregel, worden
verstrekt van alle maatregelen die sinds 2016 genomen zijn die vermogen zwaarder belasten?
19
Kunt u een overzicht verstrekken van alle maatregelen, inclusief het bijbehorende
tijdspad, die u nog voornemens bent om in te voeren (aangaande het verkleinen van
de ongelijkheid tussen het belasten van arbeid en het belasten van vermogen)?
20
Kunt u, gelet op het feit dat volgens de Policy Brief van het CPB de inkomens(on)gelijkheid
in Nederland stabiel is, in internationaal perspectief laag en het laagste in Europa,
aangeven of het uiteindelijk daadwerkelijke besteedbare netto inkomen van huishoudens
in internationaal perspectief laag of hoog is?
21
Kunt u, gelet op het feit dat in de kabinetsreactie wordt gesteld dat ongelijkheid
hoort bij de normale werking van de economie en dat dit eveneens er voor zorgt dat
werken en ondernemen voldoende loont, aangeven hoe u werken dan wel ondernemen stimuleert
nu blijkt dat de gemiddelde belastingdruk voor nagenoeg alle huishoudens (t/m P90-P99,
figuur 4.1) min of meer gelijk is?
22
Welke maatregelen neemt u zodat 99 procent van de huishoudens vermogen kunnen opbouwen
en behouden om zodoende de vermogensongelijkheid te verkleinen?
23
Bent u voornemens om overige beleidskeuzes te maken die zorgen voor een stimulans
van vermogensopbouw onder 99 procent van alle huishoudens? Zo ja, welke?
24
Bent u voornemens om de belasting op arbeid te verlagen om zodoende het inkomen uit
werk en vermogen gelijker te belasten?
25
Welke spaarbuffer acht u wenselijk voor huishoudens om financiële tegenvallers op
te kunnen vangen? Hoeveel huishoudens beschikken over een dergelijke spaarbuffer?
26
Volgens het CPB zit het beschikbare vermogen voornamelijk in spaartegoeden, beleggingen,
de waarde van het eigen huis, overig onroerend goed en pensioenvermogen. Welke van
deze categorieën wil u zwaarder dan wel lichter belasten om vermogensongelijkheid
tegen verkleinen? Wat zijn de gevolgen van het zwaarder belasten van één of meerdere
van deze vermogenscategorieën voor de inkomensdecielen? Kan hierbij specifiek aandacht
besteed worden aan de 50 procent huishoudens lagere inkomsten (P0-P50), maar die desalniettemin
voor hun inkomen afhankelijk zijn van een aanzienlijk deel vermogen aldus figuur 3.2
(tussen de 25 procent en de 50 procent)?
27
Kunt u, gelet op het feit dat in de kabinetsreactie staat: «In het begin van de 21e
eeuw was het inzicht van economen dat het niet wenselijk is om vermogen zwaar te belasten.
Dit zou leiden tot een uitvlucht van deze vermogens naar landen waar de belasting
op winst en vermogen lager is. Dit zien we ook gebeuren: vermogens worden verplaatst
naar landen met lagere belastingen.» aangeven of het inzicht van economen omtrent
het (te zwaar) belasten van vermogen nog immer valide is nu tevens feitelijk geconstateerd
wordt dat vermogens ook daadwerkelijk verplaatst worden? Wat is het huidige inzicht
onder economen omtrent het belasten van vermogen (voor zover het gewijzigd is), wanneer
is dat inzicht gewijzigd en bestaat er brede consensus onder economen? Wijkt dit inzicht
af van fiscalisten?
28
Hoe bent u voornemens om de top één procent (80.000 huishoudens) en meer specifiek
de top 0,01 procent (800 huishoudens), gericht zwaarder te belasten zonder dat deze
huishoudens hun toevlucht zoeken tot landen met lagere (vermogens)belastingen, zoals
bijvoorbeeld België?
29
Hoe bent u voornemens om de top één procent (80.000 huishoudens) en meer specifiek
de top 0,01 procent (800 huishoudens), zwaarder te belasten, zonder dat de overige
99 procent van de huishoudens en meer specifiek de 50 procent van de huishoudens die
nu al afhankelijk zijn van herverdeling, geconfronteerd worden met hogere belastingen?
30
Is de huidige gemiddelde belastingdruk (van ongeveer 40 procent, in figuur 4.1) van
het beschikbare inkomen wenselijk? Zo niet, hoeveel lager dan wel hoger zou dit volgens
u moeten zijn en waarom?
31
Kunt u aangeven in welke mate het mogelijk was om in de jaren ’80 met een (enkel)
modaal inkomen vermogen op te bouwen in de vorm van een eigen woning en in welke mate
dat heden met een (enkel) modaal salaris nog mogelijk is?
32
Kan het optellen van vermogensinkomsten bij het inkomen en vervolgens middels eenzelfde
regime belasten bijdragen aan een gelijkere belasting op werk en vermogen?
33
Kan worden aangegeven in hoeverre de invoering van het tweeschijvenstelsel debet is
aan het feit dat de meeste inkomensgroepen een ongeveer gelijke belastingdruk hebben
in plaats van dat deze progressief is?
34
Welke belastingen zijn meegenomen in figuur 4.1 van de Policy brief? Zitten hierin
ook lokale lasten en milieubelastingen? Hoe zou deze figuur eruitzien als daadwerkelijk
alle belastingen waren meegenomen? Zou dit de figuur nog verder regressief maken?
35
Welke stappen gaat u zetten om het belastingstelsel minder regressief te maken? Kan
het effect daarvan worden gekwantificeerd?
36
Hoe kan het kabinet betogen dat «Voor het overgrote deel van de Nederlandse bevolking
geldt dat sterkste schouders de zwaarste lasten dragen», terwijl de belastingen regressief
uitpakken?
37
Welke positieve effecten heeft een bepaalde mate van scheefheid van de vermogensverdeling?
Op welk niveau is de vermogensongelijkheid optimaal om deze positieve effecten te
bereiken?
38
Hoeveel vermogens worden heden naar landen verplaatst met lagere (vermogens)belasting,
welke landen zijn dat en kunt u hierbij de absolute en relatieve gemoeide bedragen
en budgettaire samenhangende aspecten weergeven?
39
Op welk niveau is de inkomensongelijkheid optimaal om deze positieve effecten te bereiken?
40
Kunt u de gemiddelde belastingdruk (figuur 4.1) afzetten tegen de nominale belastingdruk,
de marginale belastingdruk en de verschillen verklaren? Kunt u per inkomensdeciel
absolute bedragen verstrekken?
41
Uit de Policy brief blijkt dat het belastingsysteem minder herverdelend is dan gedacht:
was dit bekend?
42
Klopt het dat het draagkrachtbeginsel een van de heersende principes is in het Nederlandse
belastingstelsel, maar dat dit in praktijk niet zo uitwerkt?
43
Is het verenigbaar met het basisprincipe van het Nederlandse belastingsysteem «de
sterkste schouders dragen de zwaarste lasten» dat de totale belastingdruk ongeveer
gelijk is voor verschillende inkomensgroepen?
44
Wat is de inkomensbandbreedte voor de 10 procent hoogste inkomens en hoe is de verdeling
daarbinnen?
45
Wat is de inkomensbandbreedte voor de één procent hoogste inkomens en hoe is de verdeling
daarbinnen?
46
Wat levert een vermogensbelasting van 0,5 procent op vermogens boven 500.000 euro
op?
47
Wat levert een vermogensbelasting van één procent op vermogens boven één miljoen euro
op?
48
Op welke manieren kan herverdeling via meer progressie in het belastingstelsel worden
omgevormd?
49
In hoeverre zijn ondernemingswinsten als «opgepotte winsten» (CPB) te zien en in hoeverre
is dit ondernemingsvermogen waartoe een aandeelhouder geen toegang heeft?
50
Schept het een realistisch beeld voor de beschikbaarheid over vermogen dat alle ondernemingswinsten
en vennootschapsbelasting, et cetera worden toegerekend aan huishoudens die aandelen
houden?
51
Wat is de invloed van de levensloop van mensen op het beeld dat uit het CPB-onderzoek
komt?
52
Hoe kunnen bedrijfsbelastingen en overige collectieve uitgaven aan huishoudens worden
toegerekend?
53
Waarom zijn premies sociale zekerheid gemaximeerd op een bepaalde inkomensgrens?
54
Wat bedoelt het CPB met «daarmee laten we de herverdelende werking van belangrijke
elementen van de sociale zekerheid niet in deze policy brief», met betrekking tot
het meenemen van (pensioen)uitkeringen naast marktinkomens (bladzijde 7 van het CPB-rapport)?
55
Wat is de invloed van AOW en aanvullende pensioenuitkeringen op de inkomensverdeling?
56
Waarom zit de ophogingsfactor Nationale Rekeningen niet in de hoogste één procent
inkomen?
57
In hoeverre leidt meer inkomensgelijkheid ook tot meer vermogensgelijkheid?
58
Hoe sterkt is de correlatie tussen meer inkomen en relatief minder consumptie en meer
sparen?
59
Worden studiebeurzen ook meegenomen voor inkomen en herverdeling?
60
Klopt het dat lagere inkomensgroepen meer gebruik maken van producten met accijnzen
(fossiele brandstoffen, tabak en alcohol), dus niet alleen relatief ten opzichte van
hun inkomen en hoe kan een goede balans worden gevonden tussen inkomensgelijkheid
en stimuleren van gewenst gedrag met betrekking tot deze accijnzen?
61
Ten onrechte wordt vaak geroepen dat de inkomensongelijkheid groeit in Nederland.
Wat zou hiervan de bron of oorzaak kunnen zijn?
62
Kunt u, gelet op het feit dat volgens het IBO vooral de top één procent aanzienlijk
vermogender is «dan gedacht», aangeven door wie wat werd gedacht?
63
Zij er, gelet op het feit dat als de directe en indirecte belastingen bij elkaar op
worden geteld. de belastingdruk voor de meeste inkomensgroepen gelijk is, hetgeen
duidelijk is te zien in figuur 3 die de verdeling van de totale belastingdruk inzichtelijk
maakt, ook gegevens bekend van de spreiding BINNEN een bepaald deciel?
64
Kunt u, gelet op het feit dat het kabinet net als het IBO maatregelen in de inkomens
(o.a. giftenaftrek) ziet om vermogensverdeling te sturen, aangeven hoe deze inkomensmaatregelen
doorwerken op de vermogensverdeling?
65
Kunt u, gelet op het feit dat u aangeeft in de toekomst belastingen meer te willen
inzetten voor gedragsverandering, een uitputtend overzicht geven van de reeds bestaande
belastingen die primair gedragsverandering beogen, van welke gedragsverandering die
maatregelen exact beogen en de vastgestelde (in)effectiviteit van deze belastingen
publiceren? Kunt u hierbij specifiek ingegaan op de belastingdruk voor lagere inkomensgroepen
in dit kader?
66
Kunt u een uitputtend en specifiek overzicht geven van gedrag dat u onwenselijk acht,
waarom u het onwenselijk acht en welke aanvullende gedragsveranderende belastingen
u voornemens bent om in te voeren? Waaruit blijkt de effectiviteit van die (nog in
te voeren) belastingen?
67
In hoeverre hebben de huidige (geïmplementeerde) klimaatmaatregelen een negatief dan
wel positief effect op de koopkracht van huishoudens? Kunt u dit uitsplitsen per inkomensdeciel?
68
Kunt u uiteenzetten waar de totale kosten en ontvangsten (niet gesaldeerd) van alle
huidige (geïmplementeerde) klimaatmaatregelen neerslaan per inkomensdeciel?
69
Kunt u een uitputtend overzicht geven van alle (directe en indirecte) geïmplementeerde
klimaatmaatregelen? Kunt u het beoogde en gerealiseerde klimaatdoel per maatregel
weergeven, de budgettaire opbrengst dan wel kosten per maatregel en het beoogde (en
daadwerkelijk gerealiseerde) gedragseffect per klimaatmaatregel evalueren?
70
Kunt u inzicht geven in de absolute en relatieve bestedingen van huishoudens aan ontmoedigingsgoederen
en diensten per inkomensgroep?
71
Kunt u aangeven in welke mate de doelen (klimaatdoelen, verlagen aanschafprijs woningen
starters, betere balans belasting op arbeid en vermogen) zijn behaald door het verhogen
van de overdrachtsbelasting?
72
Is door beleggers de verhoging van de overdrachtsbelasting verdisconteerd in hogere
huren?
73
Maken de maatregelen, gelet op het feit dat het IBO zich vooral richt op de top één
procent van de meest vermogenden, maar de maatregelen zich richten op de overige 99
procent, niet alleen door inkorting van de eerste schijf vennootschapsbelasting en
het verhogen van het tarief naar 19 procent wat het echte (kleinere) mkb raakt, maar
ook verdere versobering Ondernemersfaciliteiten voor IB-ondernemers (afbouw zelfstandigenaftrek),
terwijl volgens de Kleinbedrijf Index Q3 2022 ruim meer dan 50 procent van kleine
ondernemers minder dan het minimumloon verdient, de vermogensverdeling niet juist
schever, refererend naar de brief van 20 september 20221?
74
Zou, gelet op het feit dat de top één procent volgens het IBO 26 procent van het vermogen
heeft, niet rekening moeten worden gehouden met pensioenen, ondernemingsvermogen en
de correlatie met inkomens (die volgens een artikel het top 1%-aandeel terugbrengen
naar vijf procent)?
75
Deelt u de conclusies van het IBO dat de vermogensverdeling in Nederland in de afgelopen
15 jaar stabiel is gebleven en dat het CBS zelfs concludeerde dat deze scheefheid
afvlakt? Zo ja, waar ligt dan volgens u de noodzaak tot fiscale maatregelen?
76
Aan welke niet fiscale maatregelen denkt u, als u in uw brief kansengelijkheid noemt,
om kansengelijkheid te verbeteren?
77
Wat behelst de «ophogingsfactor Nationale Rekeningen» (in figuur 3.2) die voor bijna
alle inkomensdecielen, min of meer, tien procent van het inkomen uitmaakt? Hoe is
die bepaald per inkomensdeciel?
78
Welke verklaring is te geven voor het relatief grote aandeel aan vermogen («toegerekende
huur», «beleggingsinkomsten pensioenen», «inkomen uit kapitaal» en «ingehouden winsten»)
in het inkomstendeciel P10–20 ten opzichte van de huishoudens die in inkomstendecielen
P20 tot en met P99 zitten?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
W.A. Lips, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.