Antwoord schriftelijke vragen : Antwoorden op vragen van het lid Koekkoek over afkeuring bouwvrijstelling en de gevolgen voor de herbeoordeling van milieuvergunningen voor bouwprojecten
Vragen van lid Koekkoek (Volt) aan de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening over afkeuring bouwvrijstelling en de gevolgen voor de herbeoordeling van milieuvergunningen voor bouwprojecten (ingezonden 3 november 2022).
Antwoord van Minister De Jonge (Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening), mede namens
de Minister voor Natuur en Stikstof (ontvangen 23 december 2022). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 852.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Rechter haalt streep door bouwvrijstelling, grote gevolgen
voor projecten»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u bekend met het artikel «Doe vooral wat je zelf goed acht», waarin voormalig
voorzitter Ed Nijpels van het Voortgangsoverleg Klimaatakkoord van de Sociaal Economische
Raad zijn zorgen uitspreekt over capaciteitstekorten bij de regionale omgevingsdiensten
die de milieuvergunningen afgeven en controleren?2
Antwoord 2
Ja
Vraag 3
Bent u bekend met het artikel «Nijpend gebrek aan personeel nekt bouwplannen»?3
Antwoord 3
Ja
Vraag 4
Kunt u een overzicht geven van de huidige achterstanden bij gemeenten wat betreft
de (herbeoordeling en afgifte van milieuvergunningen bij gemeenten? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 4
Het wegvallen van de bouwvrijstelling leidt in beginsel niet tot het verlenen van
extra milieuvergunningen, of het alsnog moeten verlenen van milieuvergunningen voor
de periode waarin de bouwvrijstelling van toepassing was. In de meeste gevallen is
voor de bouw zelf namelijk geen milieuvergunning nodig.
Voor zover gedoeld wordt op de gevolgen van het wegvallen van de bouwvrijstelling
voor de afgifte van natuurvergunningen ligt het eventueel (her)beoordelen of sprake
is van natuurvergunning niet bij gemeenten, maar meestal bij de provincie. Hierop
ga ik nader in bij antwoord op vraag 6.
Het artikel «Doe vooral wat je zelf goed acht» gaat in op de regels over energiebesparing.
Deze regels volgen wel uit milieuregelgeving. In de meeste gevallen gaat het om algemene
milieuregels waarbij de bedrijven waar het om gaat geen milieuvergunning nodig hebben.
Het artikel gaat daarom ook voornamelijk over de inhoud van de algemene regels en
over toezicht en handhaving, en slechts waar het gaat om de meest vervuilende bedrijven
over milieuvergunningen. Onder de huidige regels zijn bedrijven onder de CO2-emissiehandel, vergunningplichtige en glastuinbouwbedrijven uitgezonderd van de energiebesparingsplicht.
Om dat te veranderen, scherpt de Minister voor Klimaat en Energie in 2023 deze plicht
aan, waardoor deze doelgroep ook alle energiebesparende maatregelen moet nemen die
zich in vijf jaar of minder terugverdienen. Daarnaast stelt het kabinet, om het toezicht
en de handhaving van de energiebesparingsplicht te verbeteren, 56 miljoen euro extra
beschikbaar aan de omgevingsdiensten om de eigen capaciteit en kennis te versterken
op het gebied van energiebesparing.4 Ook verken ik samen met de Minister voor Klimaat en Energie hoe omgevingsdiensten
meer inzicht kunnen krijgen in energiegebruiksgegevens, waardoor de doelgroep beter
in beeld kan worden gebracht en toezicht en handhaving gerichter kan plaatsvinden.
Vraag 5
Kunt u een overzicht geven van de huidige achterstanden bij de regionale omgevingsdiensten
wat betreft de beoordeling en afgifte van milieuvergunningen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Zoals uit antwoord op vraag 4 blijkt heeft het wegvallen van de bouwvrijstelling geen
gevolgen voor de (her)beoordeling van milieuvergunningen door regionale omgevingsdiensten.
Voor zover gedoeld wordt op de gevolgen van het wegvallen van de bouwvrijstelling
voor de afgifte van natuurvergunningen ligt het eventueel (her)beoordelen in bepaalde
gevallen wel bij omgevingsdiensten. Hierop ga ik nader in bij antwoord op vraag 7.
Vraag 6
Kunt u aangeven wat de gevolgen zullen zijn qua extra werkdruk voor de vergunningenafdelingen
van gemeenten nu alle nog niet vergunde bouwprojecten opnieuw een individuele bouwvergunning
aan moeten vragen?
Antwoord 6
De bouwvrijstelling hield in dat bij het bepalen of sprake is van natuurvergunningplicht
voor een bouwactiviteit geen rekening hoefde te worden gehouden met eventuele tijdelijke
stikstofdepositie die als gevolg van een project tijdens de realisatiefase ontstaat.
De omvang van de stikstofdepositie in de realisatiefase en eventuele gevolgen daarvan
voor de natuur zijn in deze gevallen daarom niet per activiteit beschouwd.
Na het wegvallen van de bouwvrijstelling moet bij het beoordelen of een bouwactiviteit
een natuurvergunning behoeft ook de stikstofdepositie in de realisatiefase worden
meegenomen, net zoals dat het geval was voordat de vrijstelling in werking trad. Per
project moet weer worden bekeken of rekening houdend met de depositie in de realisatiefase
een natuurvergunning moet worden aangevraagd. Indien dat wel het geval is moet het
bevoegd gezag vervolgens de effecten op de beschermde natuur beoordelen. Het wegvallen
van de bouwvrijstelling kan voor een deel van de bouwactiviteiten dus leiden tot aanvraagprocedures
voor het verkrijgen van een natuurvergunning ook voor de realisatiefase, en kan ook
invloed hebben voor aanvraagprocedures voor de bouwvergunning als de eventueel benodigde
natuurvergunning daarin wordt meegenomen. De initiatiefnemer kan er namelijk voor
kiezen om geen losse natuurvergunning aan te vragen, maar de vergunningplicht voor
de bouwactiviteit te gebruiken om ook toestemming vanuit natuurbelang te verkrijgen.
De bouwvergunning kan dan alleen worden verleend als het bevoegd gezag voor de natuurvergunning
een verklaring van geen bedenkingen afgeeft.
Voor nieuwe projecten betekent het wegvallen van de bouwvrijstelling dat afhankelijk
van het soort project vertraging kan ontstaan. Dit geldt ook voor urgente maatschappelijke
opgaven, zoals energietransitie en woningbouw. Het wegvallen van de bouwvrijstelling
leidt in ieder geval tot meer rekenen en beoordelen, en daarmee toename van lasten
aan de kant van initiatiefnemers en bevoegde instanties. Het kan ook leiden tot vertraging,
als de berekeningen en de eventuele beoordeling van effecten op natuur meer tijd in
beslag nemen dan de voorbereiding van de overige delen van het project, en het verkrijgen
van overige eventueel benodigde vergunningen.
Wat betreft het al dan niet moeten hebben van de natuurvergunning voor bouwprojecten
is het niet mogelijk om een overzicht te geven van wat het wegvallen van de bouwvrijstelling
betekent voor afgeronde en lopende bouwprojecten. Dit kan, ten eerste, niet omdat
er geen totaaloverzicht of registratie van bouwprojecten in Nederland bestaat. Ten
tweede betekende de bouwvrijstelling dat per project geen berekeningen van stikstofdepositie
in de realisatiefase vereist waren, waardoor het ook niet te zeggen is welke gevolgen
die depositie zou hebben als die bij de beoordeling of sprake is van natuurvergunningplicht
wel was meegenomen. Duidelijk is wel dat zonder de bouwvrijstelling lang niet voor
alle bouwprojecten vanwege de realisatiefase een natuurvergunning nodig is.
Wat de bevoegde instanties betreft zullen extra lasten vooral bij de provincies komen,
nu zij voor de meeste projecten het bevoegd gezag zijn voor de natuurvergunning en
het afgeven van de verklaring van geen bedenkingen. Zoals in de brief van de Minister
voor Natuur en Stikstof over de Voortgang integrale aanpak landelijk gebied en opvolging
uitspraak Raad van State over Porthos5 is aangegeven, werkt het kabinet mede om deze lasten en mogelijke vertraging te voorkomen
op korte termijn aan standaardisatie door middel van kengetallen of vuistregels, met
als doel snel inzicht te verschaffen in de vraag of voor een activiteit een natuurvergunningplicht
geldt. Parallel daaraan beziet het kabinet de mogelijkheid van een «generieke voortoets».
Zoals in voornoemde brief is aangegeven, zal de Tweede Kamer in 2023 hierover verder
worden geïnformeerd.
Vraag 7
Kunt u aangeven wat de gevolgen zullen zijn qua extra werkdruk voor de vergunningenafdelingen
van regionale omgevingsdiensten nu alle nog niet vergunde bouwprojecten opnieuw een
individuele bouwvergunning aan moeten vragen?
Antwoord 7
Voor omgevingsdiensten kan extra werkdruk vooral aan de orde zijn als de verlening
van natuurvergunningen en het afgeven van de verklaringen van geen bedenkingen door
de provincie bij de omgevingsdienst is belegd. Zoals bij vraag 6 is aangegeven is
geen overzicht te geven van de aantallen gevallen waarbij dat aan de orde is.
Vraag 8
Hoe beoordeelt u de huidige capaciteit van de afdelingen van gemeenten die gaan over
de afgifte en (her-)beoordelingen van milieuvergunningen?
Antwoord 8
Uit mijn antwoord op vraag 4 volgt dat het wegvallen van de bouwvrijstelling niet
tot (her)beoordeling van milieuvergunningen noodzaakt. Het wegvallen van de bouwvrijstelling
heeft dus ook geen gevolgen voor de capaciteit van afdelingen van gemeenten die milieuvergunningen
verlenen.
Vraag 9
Hoe beoordeelt u de huidige capaciteit van de afdelingen van regionale omgevingsdiensten
die gaan over de afgifte en (her-)beoordelingen van milieuvergunningen?
Antwoord 9
Uit mijn antwoord op vraag 5 volgt dat het wegvallen van de bouwvrijstelling niet
tot (her)beoordeling van milieuvergunningen noodzaakt. Het heeft dus ook geen gevolgen
voor de capaciteit van afdeling van regionale omgevingsdiensten die milieutaken uitvoeren.
Vraag 10
Welke plannen liggen er om de capaciteit van de milieuvergunning-afdelingen van de
omgevingsdiensten te vergroten?
Antwoord 10
Gelet op het antwoord op vraag 9 liggen er in relatie tot het wegvallen van de bouwvrijstelling
geen plannen om de capaciteit van de milieuvergunning-afdelingen van de omgevingsdiensten
te vergroten. In dit verband is het relevant op te merken dat het Rijk, provincies,
gemeenten en omgevingsdiensten in het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel
samenwerken aan de opvolging van de aanbevelingen van de commissie-Van Aartsen.6 Een van de acties van dit programma is om via een landelijke arbeidsmarktcampagne
medewerkers voor de omgevingsdiensten aan te trekken. Hoewel dit niet specifiek gericht
is op het verlenen van vergunningen wordt hiermee de capaciteit van omgevingsdiensten
vergroot.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening -
Mede namens
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.