Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de reactie op verzoek commissie over een uiteenzetting van de algemene principes die ten grondslag liggen aan luchtvaartverdragen en hoe deze worden vertaald in de luchtvaartverdragen waar het Koninkrijk der Nederlanden partij bij is (Kamerstuk 31936-998)
31 936 Luchtvaartbeleid
Nr. 1023
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 23 december 2022
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over:
• de brief van 31 oktober 2022 inzake de reactie op het verzoek van de commissie over
een uiteenzetting van de algemene principes die ten grondslag liggen aan luchtvaartverdragen
en hoe deze worden vertaald in de luchtvaartverdragen waar het Koninkrijk der Nederlanden
partij bij is (Kamerstuk 31 936, nr. 998),
• de brief van 12 september 2022 inzake het Verdrag inzake luchtdiensten tussen het
Koninkrijk der Nederlanden en de Coöperatieve Republiek Guyana; Georgetown, 8 december
2021 (Kamerstuk 36 192, nr. 1),
• de brief van 19 september 2022 inzake de Overeenkomst tussen de Europese Unie en haar
lidstaten, enerzijds, en de Republiek Armenië, anderzijds, inzake een gemeenschappelijke
luchtvaartruimte; Brussel, 15 november 2021 (Kamerstuk 36 199, nr. 1)
• en de brief van 26 september 2022 inzake de Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen
de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Staat Qatar, anderzijds; Luxemburg,
18 oktober 2021 (Kamerstuk 35 960, nr. 2).
De vragen en opmerkingen zijn op 7 november 2022 aan de Minister van Infrastructuur
en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 21 december 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, T. de Groot
Adjunct-griffier van de commissie, Koerselman
Luchtvaartverdragen
1. De leden van de VVD-fractie willen weten met welke landen langs de randen van de
EU Nederland een luchtvaartverdrag heeft gesloten. Ook willen deze leden weten welke
luchtvaartverdragen op dit moment worden herzien, waar onderhandelingen over lopen
of waar onderhandelingen over zijn gestopt.
De bilaterale luchtvaartverdragen tussen Nederland en de landen aan de randen van
de Europese Unie (EU) zijn grotendeels vervangen door luchtvaartverdragen die door
de EU zijn afgesloten. Dit zijn gemengde verdragen waarbij zowel de EU als de lidstaten
partij zijn. In de directe omgeving heeft de EU-luchtvaartverdragen afgesloten met
Noorwegen, IJsland en Liechtenstein onder het «EER-verdrag» (Europese Economische
Ruimte) en met de Westelijke Balkan1 onder het «ECAA verdrag» (Europese Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte). Deze verdragen
zijn de meest verregaande verdragen waarbij de genoemde landen onderdeel worden van
de Europese interne luchtvaartmarkt en hun luchtvaartmaatschappijen dezelfde rechten
krijgen als die van de EU-lidstaten binnen de interne markt. Hier staat tegenover
dat deze landen het volledige pakket aan EU-luchtvaart wet- en regelgeving (acquis)
geïmplementeerd moeten hebben.
Daarnaast heeft de EU in het kader van het Europees Nabuurschapsbeleid (ENB)2 luchtvaartverdragen met derde landen afgesloten met het doel om één gedeelde luchtvaartruimte
te creëren. Uitgangspunt hierbij is geleidelijke marktopening in ruil voor «regelgevende
convergentie» waarbij deze landen op termijn EU luchtvaartwet- en regelgeving overnemen
op bijvoorbeeld het gebied van luchtvaartveiligheid, beveiliging, consumentenbescherming,
concurrentie, sociale aspecten en duurzaamheid.
De EU heeft inmiddels luchtvaarverdragen afgesloten met de volgende landen aan de
randen van de EU:
– Europese gemeenschappelijke luchtvaartruimte (ondertekend in 2006)
– EU-Marokko (ondertekend in 2006)
– EU-Georgië (ondertekend in 2010)
– EU-Jordanië (ondertekend in 2010)
– EU-Moldavië (ondertekend in 2012)
– EU-Israël (ondertekend in 2013)
– EU-Oekraïne (ondertekend in 2021)
– EU-Armenië (ondertekend in 2021)
– EU-Tunesië (moet nog ondertekend worden)
Daarnaast heeft de Europese Commissie in 2016 onderhandelingsmandaten gekregen om
met Qatar, Turkije en de Verenigde Arabische Emiraten EU-luchtvaartverdragen af te
sluiten. In oktober 2021 is het EU-luchtvaartverdrag met Qatar ondertekend. Met Turkije
hebben diverse onderhandelingsrondes plaatsgevonden. De partijen konden het niet eens
worden over de tekst van een luchtvaartverdrag en de onderhandelingen zijn gestaakt.
De Verenigde Arabische Emiraten hebben op voorhand aangegeven geen interesse te hebben
in een EU-luchtvaartverdrag omdat zij op basis van de bilaterale luchtvaartverdragen
met de individuele EU-lidstaten voldoende markttoegang menen te hebben tot Europa.
2. De leden van de VVD-fractie willen weten of in deze luchtvaartverdragen wordt meegenomen
dat er een gelijk speelveld wordt gecreëerd tussen Nederlandse luchthavens en luchtvaartmaatschappijen
en buitenlandse luchthavens en luchtvaartmaatschappijen op het gebied van veiligheid,
vlieg- en rusttijden en klimaat.
In hoeverre er een gelijk speelveld gecreëerd kan worden, is per land verschillend.
Onder het EER-verdrag en het ECAA-verdrag dient op termijn het volledige EU-luchtvaartacquis
geïmplementeerd te worden, waarmee voor alle luchtvaartmaatschappijen in principe
dezelfde wet- en regelgeving van toepassing is. In ruil hiervoor krijgen de luchtvaartmaatschappijen
uit deze landen volledige toegang tot de EU interne luchtvaartmarkt.
Binnen de luchtvaartverdragen die met de landen zijn gesloten in het kader van het
Europees Nabuurschapsbeleid, is er op onderdelen ook ruimte voor eigen invulling in
nationale wet- en regelgeving. Een voorbeeld hiervan is de nationale wet- en regelgeving
op het gebied van werk- en rusttijden. Dit kan van invloed zijn op het gelijke speelveld.
De luchtvaartmaatschappijen uit deze landen krijgen om die reden geen volledige toegang
tot de interne Europese markt.
Datzelfde geldt voor de EU-luchtvaartverdragen met overige derde landen zoals met
Qatar. Voor deze landen wordt in het onderhandelingsmandaat vastgelegd in welke mate
regelgevende convergentie moet worden nagestreefd en in welke mate markttoegang hier
tegenover dient te staan, waarna het luchtvaartverdrag conform dit mandaat wordt uit
onderhandeld.
3. De leden van de VVD-fractie willen weten of Nederland de oproep van België voor
een impactassessment op het gebied van klimaat en duurzaamheid als onderdeel van het
onderhandelingsmandaat voor de EU voor toekomstige luchtvaartverdragen steunt.
België heeft aangegeven dat bij nieuwe EU-luchtvaartverdragen, de volgende elementen
onderdeel dienen te zijn van de onderhandelingsmandaten:
– Een analyse van staatssubsidies aan de luchtvaartsector van betreffend derde land;
– Een onderliggend milieu en klimaat impactassessment;
– Het betrekken en implementeren van de respectieve mensenrechten en sociale rechten.
Nederland kan deze oproep steunen.
4. Over het luchtvaartverdrag tussen de EU en Qatar vragen de leden van de VVD-fractie
welke EU-landen dit verdrag nog moeten ratificeren en waarom deze EU- landen dit nog
niet gedaan hebben.
Het EU-luchtvaartverdrag met Qatar is inmiddels door zes EU-lidstaten geratificeerd,
te weten Estland, Griekenland, Ierland, Letland, Oostenrijk en Tsjechië (zie ook Overheid.nl | Verdragenbank).
In de EU-lidstaten worden de benodigde parlementaire goedkeuringsprocedures doorlopen
en die nemen, net als in Nederland, geruime tijd in beslag.
5. Voorts vragen de leden van de VVD-fractie in hoeverre Qatar zich aan dezelfde klimaateisen
moet houden als luchthavens en luchtvaartmaatschappijen binnen de EU. Tevens vragen
zij of het klopt dat bij de EU-luchtvaartovereenkomsten met Qatar en met ASEAN geen
regels zijn openomen die de European Green Deal onderschrijven.
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister kan toelichten waarom Qatar Airways
niet aan de Europese milieunormen hoeft te voldoen.
Overname van binnen de EU geldende klimaat wet- en regelgeving door een ander land
kan niet eenzijdig worden opgelegd. Omdat het overnemen en implementeren van deze
wet- en regelgeving geen onderdeel was van de onderhandelingsmandaten met Qatar en
ASEAN die in 2016 zijn verleend, zijn hier geen nadere afspraken met Qatar of ASEAN
over vastgelegd in de respectieve EU-luchtvaartverdragen. Er zijn in deze luchtvaartverdragen
dan ook geen regels opgenomen die de European Green Deal uit 2020 onderschrijven.
Regelgevende convergentie op het gebied van EU-klimaat wet- en regelgeving was geen
onderdeel van de onderhandelingsmandaten met Qatar en ASEAN omdat in ruil hiervoor
meer markttoegang tot de Europese markt zou worden geëist. Daar was in 2016 onvoldoende
draagvlak voor onder de EU-lidstaten.
Uiteraard dienen luchtvaartmaatschappijen uit Qatar en de ASEAN-landen zich op routes
naar bestemmingen in de EU wel te houden aan de geldende Europese wet- en regelgeving,
ook op het gebied van milieu en klimaat. Zo dienen deze luchtvaartmaatschappijen zich
te houden aan de geldende geluidsnormen op de Europese luchthavens.
6. De leden van de D66-fractie vragen op welke manier het EU-luchtvaartverdrag met
Qatar ervoor zorgt dat er geldende afspraken over verduurzaming worden gemaakt.
Artikel 16 van het EU-luchtvaartverdrag met Qatar bepaalt dat de verdragsluitende
partijen alle passende maatregelen nemen om het effect van de burgerluchtvaart op
het milieu tot een minimum te beperken overeenkomstig hun rechten en plichten die
volgen uit het internationaal recht. Daarbij hebben de partijen afgesproken samen
te werken bij de ontwikkeling van instrumenten om de uitstoot van broeikasgassen –
zoals CORSIA – te beperken en om samen te werken op het gebied van het reduceren van
geluidsoverlast.
Dit artikel wordt nader uitgewerkt in het gemengd comité. In dit comité stemmen vertegenwoordigers
van de verdragspartijen af over de uitvoering van het verdrag en worden de verschillende
initiatieven ter verduurzaming van de luchtvaart op zowel nationaal als EU-niveau
besproken evenals de inzet op internationale initiatieven.
7. De leden van de VVD-fractie vragen wat de grote verschillen zijn, nu de EU met
Qatar een luchtvaartverdrag heeft gesloten.
Het uitgangspunt om een EU-luchtvaartverdrag met Qatar af te sluiten was om gefaseerd
meer markttoegang mogelijk te maken in ruil voor stevige afspraken over eerlijke concurrentie
en financiële transparantie. Het verdrag bevat daartoe onder andere bepalingen over
markttoegang, concurrentievoorwaarden, financiële transparantie, consumentenbescherming
en gelijke operationele voorwaarden, maar ook bepalingen met betrekking tot de daarvoor
benodigde handhavingsinstrumenten. Deze afspraken gaan veel verder dan de bilaterale
afspraken tussen Nederland en Qatar zoals vastgelegd in de op 6 december 1980 te ’s-Gravenhage
tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staat Qatar
inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden (Trb. 1981, nr. 17). Zo ontbreken in het bilaterale luchtvaartverdrag uitgebreide afspraken over eerlijke
concurrentie en financiële transparantie en biedt het bilaterale verdrag onvoldoende
instrumenten om hierop te kunnen handhaven. Voor Nederland was dit dan ook de belangrijkste
reden om in te stemmen met een EU-luchtvaartverdrag met Qatar. Een EU-luchtvaartverdrag
is namelijk een kansrijkere manier om afdwingbare afspraken te maken over eerlijke
concurrentie en financiële transparantie dan via een bilateraal luchtvaartverdrag.
Daarnaast zijn in het EU-luchtvaartverdrag met Qatar ook artikelen opgenomen die het
belang van verduurzaming van de luchtvaart en bevordering van de sociale dimensie
onderstrepen. Dit biedt de Europese Commissie handvatten om het belang van verduurzaming
of vermeende misstanden binnen de sociale dimensie aan te kaarten. Afspraken hierover
ontbreken in het bilaterale luchtvaartverdrag tussen Nederland en Qatar.
8. De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre KLM vrij kon vliegen op Qatar en
Qatar op de EU voor het verdrag en na het verdrag, welke regels erbij zijn gekomen
en welke regels eraf zijn gegaan voor de KLM en Qatar.
KLM en Qatar Airways mochten op basis van het bilaterale luchtvaartverdrag tussen
Nederland en Qatar 7 keer per week passagiersvluchten en 7 keer per week vrachtvluchten
op elkaars grondgebied uitoefenen. Daarbij mochten op 2 van deze vluchten ook vracht
vervoerd worden tussen de andere verdragsluitende staat en een punt in een derde land
(zogeheten «vijfde vrijheidsvervoer»). De mate waarin Qatari luchtvaartmaatschappijen
op de overige EU-lidstaten mochten opereren hangt af van de bilaterale afspraken die
daarover per EU-lidstaat met Qatar zijn gemaakt.
De afspraken zoals vastgelegd in het EU-luchtvaartverdrag met Qatar worden sinds de
ondertekening op 18 oktober 2021 voorlopig toegepast. Op basis van dit EU-luchtvaartverdrag
mogen de verdragsluitende partijen een onbeperkt aantal luchtvaartmaatschappijen aanwijzen
om op basis van het luchtvaartverdrag vluchten uit te voeren. Afspraken over markttoegang
zijn vastgelegd in een stappenplan van 5 stappen voor een 5-tal landen, waaronder
Nederland, om plotselinge en/of ingrijpende markteffecten te voorkomen. Op routes
tussen Qatar en de overige EU-lidstaten geldt vanaf de «baseline» een ongelimiteerd
aantal vluchten per week.
Voor Nederland geldt onderstaand stappenplan:
Routes
Baseline
Per 7 juni 2019
Stap 1
Per IATA winter 2020/2021
Stap 2
Per IATA winter 2021/2022
Stap 3
Per IATA winter 2022/2023
Stap 4
Per IATA winter 2023/2024
Stap 5
Per IATA winter 2024/2025
Passagiers
Naar/van punten in Qatar en Amsterdam
10
12
14
14
17
ongelimiteerd
Naar/van alle andere punten tussen NL en Qatar
7
7
14
17
21
ongelimiteerd
Vracht
Naar/van alle punten tussen NL en Qatar
10
14
14
17
21
ongelimiteerd
Daarbij is het de aangewezen luchtvaartmaatschappijen toegestaan om vrachtvluchten
met vijfde vrijheidsvervoer uit te voeren tussen de andere verdragsluitende staat
en een punt in een derde land volgens onderstaand schema met een eindmaximum van 7
vluchten per week. Voor het vijfde vrijheidsvervoer is in bijlage 2 bij het verdrag
een geografisch toepassingsgebied gedefinieerd.
Baseline
Per 7 juni 2019
Stap 1
Per IATA winter 2020/2021
Stap 2
Per IATA winter 2021/2022
Stap 3
Per IATA winter 2022/2023
Stap 4
Per IATA winter 2023/2024
3
4
5
6
7
Daarbij dient benadrukt te worden dat een ongelimiteerd aantal frequenties niet betekent
dat de aangewezen luchtvaartmaatschappijen ook een ongelimiteerd aantal frequenties
kunnen uitvoeren. Om een vlucht uit te kunnen voeren, moeten luchtvaartmaatschappijen
niet alleen over het aantal toegestane frequenties beschikken, maar ook voldoen aan
de in Nederland geldende eisen, zoals het hebben van slots. Deze slots worden verleend
door de onafhankelijke slotcoördinator. Een luchtvaartmaatschappij kan geen slots
opeisen op basis van verkeersrechten.
In hoeverre een luchtvaartmaatschappij gebruik wil maken van het aantal toegestane
frequenties, hangt af van de eigen commerciële afwegingen. Naast de afweging of een
bepaalde route past binnen het eigen bedrijfsmodel en strategie, zal de maatschappij
een afweging moeten maken of het hier schaarse slots voor wil inzetten.
9. De leden van de VVD-fractie vragen welke acties de Minister aan het nemen is of
ondernomen heeft om bij de Europese Commissie of in de Raad onder de aandacht te brengen
dat de EU en Qatar de vlieg- en rusturen anders tellen. Daarnaast vragen deze leden
in hoeverre de discussie over vlieg- en rusturen speelt voor Emirates en Turkije.
De leden van de D66-fractie vragen waarom er nog geen onderzoek is ingesteld naar
deze praktijken bij Qatar Airways en vragen op welke manier Qatar Airways verplicht
wordt tot wat wettelijk verplicht is in Europa, wanneer het vliegt van en naar Europese
bestemmingen. De leden vragen of er nog andere sociale aspecten in het geding zijn
waar de EU middels de overeenkomst met Qatar over in gesprek gaat?
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister de meldingen over extreme vermoeidheid
onder piloten van Qatar Airways heeft onderzocht en, zo ja, op welke wijze deze zijn
betrokken bij het opstellen van het nieuwe verdrag met Qatar.
Tijdens het Commissiedebat over luchtvaartveiligheid op 15 september jl. (Kamerstuk
24 804, nr. 194) is toegelicht dat de Internationale organisatie voor de burgerluchtvaart (ICAO)
de mondiale kaders voor werk- en rusttijden vaststelt voor het vliegend personeel.
Deze worden vervolgens nationaal geïmplementeerd door de ICAO-lidstaten. Deze regels
gelden vervolgens voor het vliegend personeel van de nationale luchtvaartmaatschappij
gedurende de vlucht. Het is vervolgens primair de verantwoordelijkheid van de nationale
autoriteiten – in dit geval van Qatar – om aandacht te besteden aan mogelijke veiligheids-
en gezondheidsproblemen bij het vliegend personeel en meldingen daaromtrent te onderzoeken.
Het EU-luchtvaartverdrag met Qatar biedt wel handvatten om vermeende misstanden aan
te kaarten. Met dit luchtvaartverdrag hebben de EU en Qatar zich namelijk gecommitteerd
de sociale dimensie binnen de luchtvaart te borgen.
Zoals aangegeven tijdens het overleg op 15 september jl. wordt de berichtgeving omtrent
vermeende misstanden bij de piloten in dienst van Qatar Airways ten gevolge van de
geldende werk- en rusttijden onder de aandacht gebracht van de Europese Commissie
in de voorbereiding van het gemengd comité onder het EU-luchtvaartverdrag met Qatar.
In dat comité stemmen vertegenwoordigers van de verdragspartijen af over de uitvoering
van het verdrag. De Europese Commissie kan hier vervolgens op basis van dit luchtvaartverdrag
het gesprek aangaan met Qatar.
Op dit moment zijn bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat geen signalen
bekend over andere sociale aspecten die in het geding zouden zijn bij Qatar Airways.
Mochten wij dergelijke signalen ontvangen, dan zullen deze eveneens onder de aandacht
gebracht worden van de Europese Commissie ter voorbereiding van het gemengd comité.
Overigens kunnen vakbonden van vliegend personeel – die doorgaans als eerste signalen
over mogelijke misstanden ontvangen – dit ook zelf onder de aandacht brengen van de
Europese Commissie, aangezien ook zij uitgenodigd zijn om deel te nemen aan het gemengd
comité en betrokken zijn bij de voorbereiding van dit overleg.
Er zijn bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat geen signalen bekend over
vermeende misstanden bij de nationale luchtvaartmaatschappijen van de Verenigde Arabische
Emiraten of Turkije ten gevolge van de geldende wet- en regelgeving op het gebied
van werk- en rusttijden.
10. De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre bepalingen over onder meer commerciële
activiteiten, tarieven, luchtvaartveiligheid en -beveiliging en eerlijke concurrentie
terugkomen in luchtvaartverdragen met Qatar, Emirates en Turkije.
Zoals toegelicht in de brief aan de Kamer over de algemene principes die ten grondslag
liggen aan luchtvaartverdragen d.d. 31 oktober jl. zijn luchtvaartverdragen doorgaans
variaties op de modelovereenkomst die ICAO heeft opgesteld. Deze modelovereenkomst
bevat standaardartikelen over onder meer commerciële activiteiten, tarieven, luchtvaartveiligheid-
en beveiliging en eerlijke concurrentie en deze artikelen zijn ook standaard onderdeel
van de modelovereenkomst die Nederland de laatste jaren gebruikt.
De Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek
Turkije, tot stand gekomen op 17 september 1971 (Trb. 1971, nr. 199) bevat bepalingen over tarieven (artikel 9), luchtvaartbeveiliging (artikel 10bis)
en eerlijke concurrentie (artikel 8 «bepalingen ten aanzien van de capaciteit»). Dit
verdrag bevat geen bepalingen over commerciële activiteiten. Er is sinds 1972 tijdens
verschillende onderhandelingsrondes met Turkije getracht afspraken te maken over commerciële
activiteiten en over luchtvaartveiligheid. Wanneer het luchtvaartverdrag in de toekomst
wordt aangepast, dan zal Nederland zich er hard voor maken om afspraken hierover in
het verdrag op te nemen.
De op 31 juli 1990 te Abu Dhabi tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk
der Nederlanden en de Verenigde Arabische Emiraten ten behoeve van de instelling van
luchtdiensten tussen en buiten hun onderscheiden grondgebieden (Trb. 1990, nr. 135) bevat bepalingen over tarieven (artikel 6), eerlijke concurrentie (artikel 9 – bepalingen
met betrekking tot de exploitatie van overeengekomen diensten), luchtvaartbeveiliging
(artikel 10) en commerciële activiteiten (artikel 13). In 2000 hebben Nederland en
de Verenigde Arabische Emiraten overeenstemming bereikt over de tekst van een bepaling
over luchtvaartveiligheid. Wanneer het luchtvaartverdrag in de toekomst aangepast
wordt, dan wordt deze bepaling in het verdrag opgenomen.
Het EU-luchtvaartverdrag met Qatar bevat alle genoemde bepalingen, te weten eerlijke
concurrentie (artikel 7), commerciële activiteiten (artikel 8), tarieven (artikel
11), luchtvaartveiligheid (artikel 13) en luchtvaartbeveiliging (artikel 14).
11. De leden van de VVD-fractie willen weten of er periodieke evaluaties zijn opgenomen
in luchtvaartverdragen om regelmatig en los van eventuele signalen te toetsen of gemaakte
afspraken worden gevolgd en oneerlijke concurrentie wordt voorkomen.
In de bilaterale luchtvaartverdragen zijn geen afspraken opgenomen over periodieke
evaluaties om te toetsen of gemaakte afspraken worden gevolgd en oneerlijke concurrentie
wordt voorkomen. Dit is internationaal ook niet gangbaar en ook lastig uitvoerbaar
gezien het grote aantal luchtvaartverdragen wereldwijd. Wel zijn in bilaterale luchtvaartverdragen
standaard afspraken opgenomen over het consultatieproces bij vermeende misstanden
of andere relevante onderwerpen die een verdragsluitende partij wenst te bespreken
en de termijnen waarbinnen de verdragsluitende partijen hierover om tafel moeten zitten
om tot oplossingen te komen. In dat verband kan mogelijke oneerlijke concurrentie
ook worden geadresseerd.
De EU-luchtvaartverdragen bevatten ook geen bepalingen over periodieke evaluaties.
Onder deze luchtvaartverdragen is een gemengd comité opgericht – bestaande uit vertegenwoordigers
van de verdragsluitende partijen – die minstens één keer per jaar bijeenkomt. Tijdens
deze bijeenkomst wordt de werking van het verdrag besproken, waardoor dit een logisch
moment is om de gemaakte afspraken te evalueren.
12. De leden van de D66-fractie vragen wat de afweging van de Minister is geweest
om het EU-luchtvaartverdrag met Qatar met stilzwijgend goedkeuren te behandelen in
plaats van deze voor te leggen aan de Kamer.
Verdragen worden ter uitdrukkelijke goedkeuring aan het parlement voorgelegd als het
verdrag bepalingen bevat die afwijken van de Grondwet, als er uitvoeringswetgeving
nodig is of als het parlement met de regering van gedachten zou willen wisselen. Luchtvaartverdragen
voldoen in het algemeen niet aan deze criteria, waardoor deze ter stilzwijgende goedkeuring
worden voorgelegd.
Er was geen aanleiding om te veronderstellen dat er over het EU-luchtvaartverdrag
met Qatar een dergelijke gedachtewisseling nodig was, aangezien het een standaard
luchtvaartverdrag betreft en het parlement diverse malen over dit verdrag is geïnformeerd3. Op grond van artikel 5 van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen (Rgbv)
heeft het parlement daarnaast altijd de bevoegdheid om het stilzwijgen te doorbreken
zodat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring (bij wet) wordt onderworpen. In
dat geval wordt zo spoedig mogelijk een voorstel van wet tot goedkeuring van het verdrag
ingediend bij het parlement.
13. De leden van de D66-fractie vragen welke invloed lidstaten kunnen uitoefenen om
ervoor te zorgen dat in de EU-luchtvaartverdragen stevige afspraken worden vastgelegd
over eerlijke concurrentie, verduurzaming van de luchtvaart en de sociale aspecten
van de luchtvaart.
De EU-luchtvaartverdragen worden uit onderhandeld op basis van onderhandelingsmandaten
die aan de Europese Commissie worden verleend. De tekst van deze vertrouwelijke onderhandelingsmandaten
wordt opgesteld in overleg met de EU-lidstaten in diverse raadswerkgroepen waarna
de onderhandelingsmandaten aan de Raad ter instemming worden voorgelegd. Het parlement
wordt hierover geïnformeerd via de toelichting op de agenda voor desbetreffende Raad
en het verslag achteraf.
Tijdens de onderhandelingen over de verdragstekst hebben de EU-lidstaten eveneens
de mogelijkheid om invloed uit te oefenen op de verdragsteksten, binnen de lijnen
van het onderhandelingsmandaat. Het is dus van groot belang dat in het onderhandelingsmandaat
benoemd is dat het luchtvaartverdrag stevige afspraken over eerlijke concurrentie,
verduurzaming van de luchtvaart en de sociale aspecten van de luchtvaart moet bevatten.
Nederland zet hier ook op in bij de verlening van nieuwe onderhandelingsmandaten.
Belasting op kerosine
14. De leden van de D66-fractie vragen wanneer het Raadsakkoord wordt verwacht over
de mogelijkheid om per 2023 belasting op kerosine te heffen, wat hierbij de voortgang
is, hoe het krachtenveld eruit ziet en of er nog beren op de weg zijn om het voorstel
te kunnen realiseren. De leden vragen wat hierbij de rol van Nederland is, gezien
Nederland bij de eerste negen landen behoort die opriepen tot een Europese belasting
op vliegverkeer? Wat is de rol van luchtvaartverdragen in het aanwenden van de verduurzamingsclausule
in deze verdragen?
De voortgang in de Raad op de herziening van de richtlijn Energiebelastingen verloopt
traag vanwege de hoge energieprijzen en de grote verschillen in de energiemix en koopkracht
tussen lidstaten. Er is op korte termijn nog geen zicht op een Raadsakkoord. De inzet
van Nederland in de onderhandelingen is conform het BNC-fiche en het Coalitieakkoord
(Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77), namelijk dat Nederland een Europese accijns op kerosine voor commerciële vluchten
ondersteunt. Tijdens de Ecofinraad van 6 december jl. vond een gedachtewisseling plaats.
Nederland heeft zich uitgesproken vóór een kerosineaccijns. Lidstaten met eilanden,
die voor de bereikbaarheid vaak afhankelijk zijn van luchtvaart, zijn tegen het afschaffen
van de accijnsvrijstelling op kerosine.
Wanneer er met derde landen afspraken zijn of worden gemaakt over het uitvoeren van
commercieel vervoer binnen de EU, wordt er op verzoek van Nederland in de bilaterale
luchtvaartovereenkomst een bepaling opgenomen over het heffen van belasting op brandstof,
zie bijvoorbeeld het zesde lid van artikel 9 van het op 24 mei 2021 in Santiago tot
stand gekomen Verdrag inzake luchtdiensten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en
de Republiek Chili (Trb. 2021, nr. 75). In dit artikel staat dat Nederland de mogelijkheid heeft om in de toekomst belasting
op brandstof te heffen wanneer de luchtvaartmaatschappijen uit het desbetreffende
derde land vluchten uitvoeren tussen Nederland en een andere EU-lidstaat. In EU-luchtvaartverdragen
zijn soortgelijke bepalingen opgenomen, bijvoorbeeld het derde lid van artikel 9 van
het EU-Qatar luchtvaartverdrag.
Luchtvaartverdragen in relatie tot krimp en verduurzaming luchtvaart
15. De leden van de SP-fractie vragen of krimp van de luchtvaart een doelstelling
is die Nederland beoogt bij het afsluiten van nieuwe verdragen. Zij zijn van mening
dat afspraken over krimp of een maximering van het aantal vluchten tussen landen standaard
onderdeel dienen te zijn van nieuwe verdragen, zeker bij het sluiten van verdragen
met landen waarvan bekend is dat milieubescherming of borging van mensenrechten minder
zwaar wegen. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het huidige uitgangspunt
van de Nederlandse overheid om de marktvraag leidend te laten zijn bij nieuwe onderhandelingen
over luchtvaartverdragen niet bij standaarden past die zij maatschappelijk en ecologisch
verantwoord achten. Hoe kijkt de Minister hiernaar?
Luchtvaartverdragen zijn er primair op gericht om de gewenste mate van wederzijdse
markttoegang te verankeren en bevatten afspraken over de toegestane verkeersrechten
zoals het aantal luchtvaartmaatschappijen dat op basis van het luchtvaartverdrag vluchten
mogen uitvoeren, de routes waarop gevlogen mag worden en met welke frequentie dat
is toegestaan. Deze luchtvaartverdragen dienen daarmee zowel de commerciële behoeften
van de luchtvaartmaatschappijen als het Nederlandse publieke belang om goed verbonden
te blijven met belangrijke bestemmingen in de wereld.
Het is op grond van Verordening (EG) Nr. 847/2004 van het Europees Parlement en de
Raad inzake onderhandelingen over en de uitvoering van overeenkomsten inzake luchtdiensten
tussen lidstaten en derde landen (PbEU 2004, L 157) EU-lidstaten niet toegestaan om
een nieuw luchtvaartverdrag met een derde land af te sluiten dat restrictiever is
dan het voorgaande verdrag. Hierdoor is het niet mogelijk om de verkeersrechten die
in het verleden reeds zijn uitgewisseld te beperken. Daarbij is voor het terugbrengen
van reeds in een verdrag afgesproken verkeersrechten de instemming van beide verdragspartijen
noodzakelijk.
Voorts wil het uitwisselen van verkeersrechten nog niet zeggen dat deze ook daadwerkelijk
ingevuld worden door luchtvaartmaatschappijen. Dit hangt tevens af van de nationale
wet- en regelgeving waar de luchtvaartmaatschappijen aan zullen moeten voldoen.
Zoals onder het antwoord op vraag 8 aangegeven, moet een luchtvaartmaatschappij die
vanuit of naar Nederland wil vliegen zowel over de benodigde verkeersrechten beschikken
– waaronder het benodigde aantal toegestane frequenties – als over het aantal benodigde
slots indien er geopereerd wordt op slotgecoördineerde luchthavens. In Nederland gaat
het daarbij om de luchthavens van Schiphol, Rotterdam/The Hague en Eindhoven. Deze
slots worden verleend door de onafhankelijke slotcoördinator (ACNL). Daarbij is er
geen verband tussen de op basis van luchtvaartverdragen aan luchtvaartmaatschappijen
verleende verkeersrechten door de verdragsluitende staten en de van de slotcoördinator
benodigde slots om die verkeersrechten te kunnen uitoefenen op slotgecoördineerde
luchthavens. Een luchtvaartmaatschappij kan dus geen slots opeisen bij de slotcoördinator
op basis van de verkeersrechten zoals overeengekomen in de luchtvaartverdragen.
16. In de Kamerbrief met toelichting over luchtvaartverdragen staat dat het volgens
de beginselen van de Europese Unie niet is toegestaan om verdragen af te sluiten die
restrictiever zijn dan de huidige verdragen. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie
vragen welke beginselen hiermee bedoeld worden. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie
vragen op basis waarvan de Minister tot de conclusie komt dat er geen nieuwe verdragen
mogen komen die de bestaande luchtvaartmarkt tussen de verdragsluitende staten zouden
beperken? Betekent dit dat maatregelen ter bescherming van de leefomgeving die de
luchtvaart zouden doen krimpen niet genomen mogen worden van de Europese Unie?
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het niet mogen afsluiten van restrictievere
luchtvaartverdragen een achterhaald en onwenselijk uitganspunt is dat onmiddellijk
dient te worden herzien en vraagt de Minister of hij dit standpunt deelt en zo ja,
op welke wijze hij hier uitvoering aan gaat geven?
Het uitgangspunt dat het niet is toegestaan om een nieuw luchtvaartverdrag te sluiten
dat restrictiever is dan het voorgaande verdrag, is vastgelegd in Verordening (EG)
Nr. 847/2004. Deze verordening werd ingesteld om te voldoen aan de uitspraak van het
Europees Hof van Justitie van 5 november 2002 in de Open Skies zaken. Volgens deze
verordening mogen lidstaten in bilaterale verdragen geen nieuwe regelingen opnemen
die een beperking inhouden van het aantal EU-luchtvaartmaatschappijen die kunnen worden
aangewezen om op een bepaalde markt vluchten uit te voeren.
Deze bepaling is er om te voorkomen dat EU-lidstaten de eigen nationale luchtvaartmaatschappijen
oneigenlijk beschermen door de eigen luchtvaartmarkt af te schermen voor EU-luchtvaartmaatschappijen
uit andere lidstaten. Deze bepaling is daarmee ook in het voordeel voor de Nederlandse
luchtvaartmaatschappijen aangezien zij hiermee de mogelijkheid behouden om routes
vanuit andere EU-lidstaten naar derde landen uit te voeren. Daarbij kunnen luchtvaartmaatschappijen
op basis van luchtvaartverdragen niet meer vluchten uitvoeren dan volgens de beschikbare
capaciteit op de Nederlandse luchthavens is toegestaan, ongeacht het aantal beschikbare
verkeersrechten. Er is dan ook geen reden om deze bepaling in Verordening (EG) nr.
847/2004 te herzien.
Overigens zijn in de Europese regelgeving ook voorzieningen opgenomen die in geval
van krimp van de luchtvaart moeten worden toegepast. In dit kader kan met name gewezen
worden op Verordening (EU) nr. 598/2014 inzake de vaststelling van regels en procedures
voor de invoering van geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen op luchthavens in
de Unie binnen het kader van een evenwichtige aanpak.
17. De leden van de SP-fractie vragen of de Minister kans ziet bij nieuw te sluiten
luchtvaartverdragen om het zakelijk veelvliegen te ontmoedigen.
In de luchtvaartverdragen wordt onderscheid gemaakt tussen het type vlucht: passagiersvluchten,
combinatievluchten en vrachtvluchten. Binnen de passagiersvluchten en combinatievluchten
wordt geen onderscheid gemaakt naar het type passagiers en daartoe wordt ook geen
mogelijkheid gezien.
18. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen waarom in de Kamerbrief nauwelijks
gesproken wordt over het verdrag van Chicago.
De aanleiding van het verzoek om een schriftelijk overleg over luchtvaartverdragen
te houden was de agendering van de goedkeuring van de luchtvaartverdragen tussen Nederland
en Guyana, de EU en Armenië en de EU en Qatar. Het gaat daarbij om luchtvervoersverdragen.
Het verzoek om een nadere uiteenzetting van de algemene principes die ten grondslag
liggen aan luchtvaartverdragen en hoe deze worden vertaald in de luchtvaartverdragen
waar Nederland partij bij is, is daarom geïnterpreteerd als een verzoek om nadere
toelichting op de verdragen die Nederland en de EU specifiek gericht op het uitoefenen
van luchtvervoer met derde landen sluiten en niet als een nadere toelichting op het
Verdrag van Chicago (1944). Het Verdrag van Chicago is geen specifiek luchtvervoersverdrag
maar biedt het bredere kader voor de regeling van uiteenlopende luchtvaartaspecten
waaronder naast luchtvaartveiligheidsaspecten, de grondslagen voor het uitoefenen
van luchtverkeer tussen aangesloten verdragslanden en de inrichting van de Internationale
organisatie voor de burgerluchtvaart.
19. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen waarom de Minister in ICAO
verband «zo dwangmatig» blijft bijdragen aan «de onverantwoordelijke en ontwrichtende»
groei van de sector?
Nederland werkt in ICAO verband samen met een groeiend aantal landen die er naar streven
regels op te stellen en maatregelen te nemen om mondiaal de luchtvaart te verduurzamen
in lijn met de afspraken die hierover in het Parijsakkoord zijn vastgelegd.
20. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister te bevestigen
dat ICAO-beleid dat zou sturen op een krimp van de sector strijdig zou zijn met de
verdragsdoelen en vragen de Minister welke gevolgen dat heeft, wat de gevolgen hiervan
zijn voor de bilaterale en multilaterale verdragen en of verdragen tussen twee of
meerdere ICAO-landen beleid mogen bevatten dat actief de noodzakelijke krimp van de
sector bevordert en zo nee waarom niet?
In artikel 44, onderdeel a, van het Verdrag van Chicago staat omschreven dat het doel
van ICAO is om zeker te stellen dat de internationale burgerluchtvaart over de hele
wereld zich veilig en ordentelijk kan ontplooien. Het gaat hier echter om een aanmoediging,
niet om een verplichting die ICAO aan de ICAO-verdragsstaten oplegt. Deze bepaling
moet ook worden gelezen in haar historische context van internationale wederopbouw
en gewenste groei van de internationale burgerluchtvaart na de Tweede Wereldoorlog.
Indien twee ICAO-verdragsstaten zouden willen besluiten om in hun bilaterale luchtvaartverdrag
een restrictiever regime van markttoegang overeen te komen, dan is dat verenigbaar
met de beginselen van het Verdrag van Chicago. Echter, zoals onder de antwoorden op
vragen 15 en 16 toegelicht, is het specifiek aan EU-lidstaten op basis van Verordening
(EG) Nr. 847/2004 niet toegestaan om een nieuw luchtvaartverdrag af te sluiten dat
restrictiever is dan het voorgaande verdrag om te voorkomen dat de rechten van EU-luchtvaartmaatschappijen
onrechtmatig worden ingeperkt.
21. Naar aanleiding van de bewoording over verduurzaming in de Kamerbrief met een
toelichting over luchtvaartverdragen vragen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
of de Minister de mening deelt dat «het streven naar verduurzaming van de luchtvaart»
een uiterst zwakke term is en vragen of het wel of niet behalen van dit streefdoel
niet zonder consequenties is. De leden van de partij voor de Dieren-fractie vragen
waarom de Minister niet stelt dat luchtvaartverdragen alleen worden afgesloten wanneer
ze passen binnen de maximaal 1,5 graad opwarming en of de Minister niet ziet dat «verdragen
aan de ene kant zekerheid geven voor partijen die onverantwoordelijke en ontwrichtende
groei willen, terwijl de noodzakelijke krimp van de luchtvaart en verduurzaming aan
de andere kant slechts een streven zijn».
De Partij voor de Dieren-fractie vraagt of de Minister bereid is om de bestaande luchtvaartverdragen
aan te passen om er zo voor te zorgen dat in alle verdragen échte duurzaamheidsafspraken
kunnen worden gemaakt?
In de Kamerbrief waarnaar verwezen wordt, is aangegeven dat Nederland ernaar streeft
om in nieuwe luchtvaartverdragen afspraken vast te leggen over verduurzaming van de
luchtvaart en niet dat Nederland slechtst «streeft naar verduurzaming» zoals de Partij
voor de Dieren suggereert.
De reden dat de term «streven» in de Kamerbrief is gebruikt, is omdat beide verdragsluitende
partijen in moeten stemmen met de bepalingen en inhoudelijke reikwijdte van het luchtvaartverdrag
of aanpassing daarvan. Nederland kan bij andere landen dus niet afdwingen dat in haar
luchtvaartverdragen met die landen een passage over verduurzaming van de luchtvaart
wordt opgenomen, maar kan hier wel naar streven en doet dat ook. Artikel 16 van het
luchtvaartverdrag met Chili bevat een dergelijke bepaling.
Luchtvaartverdragen zijn primair gericht op het vastleggen van afspraken over de wederzijdse
markttoegang. Voor het behalen van de mondiaal gestelde doelen om de luchtvaart te
verduurzamen, zijn andere instrumenten voorhanden. Het aanpassen van de luchtvaartverdragen
om dergelijke duurzaamheidsdoelen te behalen wordt dan ook weinig zinvol geacht zolang
daar mondiaal nog geen overeenstemming over is bereikt.
Nederland heeft zich daarbij gecommitteerd aan de internationale CO2-doelen voor de luchtvaart en maakt zich er op mondiaal niveau sterk voor dat deze
worden behaald en aangescherpt.
Het kabinet zet zich in op een verduurzaming van de gehele luchtvaartsector. De daartoe
gekozen aanpak is beschreven in de brief aan de Kamer van 27 maart 2019 en in de Luchtvaartnota
2020–2050. In het Coalitieakkoord zijn dan ook initiatieven voor de gehele luchtvaartsector
aangekondigd en herbevestigd zoals:
• bijmenging van duurzame luchtvaartbrandstoffen, en
• invoering van een CO2-plafond.
Verder zijn voor de luchtvaartsector de voorstellen van het Europese Fit for 55-pakket relevant die thans in Brussel worden besproken, met name:
• een Europese bijmengverplichting voor duurzame luchtvaartbrandstoffen,
• aanscherping van het EU ETS voor de luchtvaart, en
• de introductie van een brandstofbelasting.
22. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Minister zich realiseert
dat hij door de groeiambities in verdragen te faciliteren actief bijdraagt aan de
verdere verdieping van de klimaat- en biodiversiteitscrisis en dat hij op die manier
niet kan uitsluiten dat hij voorsorteert op ecocide? De leden van de Partij voor de
Dieren-fractie vragen of de Minister aan kan geven wat – op het gebied van de uitstoot
en verduurzaming – voor hem rode lijnen zijn waar hij niet overheen kan gaan. Gevraagd
wordt of dit duurzaamheidsdoelen in beperkende zin zijn of duurzaamheidsdoelen in
aanmoedigende zin? Deelt de Minister de mening dat beperkende doelen in lijn met de
1,5℃-doelstelling van Parijs onvermijdbaar zijn? Hoe gaat de Minister aan zijn collega
voor Klimaat en Energie uitleggen dat hij actief de verdere groei van de broeikasgasemissie
faciliteert? Wordt de inzet voor dit soort verdragen afgestemd met de bewindsvoerder
Klimaat? Zo nee, waarom niet?
Het lid van de BBB-fractie vraagt wat de gevolgen zijn van het verdrag dat tot stand
gekomen is tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Coöperatieve Republiek Guyana
– en andere verdragen – op het aantal vluchten in het Europese deel van het Koninkrijk
en of de stikstofcrisis hier impact op heeft? Hetzelfde geldt overigens voor de andere
verdragen.
Luchtvaartverdragen zijn primair gericht op het verankeren van afspraken over de wederzijdse
markttoegang en bevatten geen specifieke afspraken over uitstoot of verduurzaming,
waardoor de vraag wat op dat gebied rode lijnen zijn hier niet van toepassing is.
Zoals in het antwoord op vraag 21 toegelicht, wordt het behalen van de internationale
CO2 doelen via andere instrumenten gerealiseerd.
Het afsluiten van luchtvaartverdragen leidt niet automatisch tot verdere groei van
de broeikasgasemissies. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 15 moet een luchtvaartmaatschappij
die van, naar of via Nederland geregelde vluchten wil uitvoeren zowel over de benodigde
verkeersrechten beschikken zoals overeengekomen in de desbetreffende luchtvaartverdragen
als over het aantal benodigde slots van de onafhankelijke slotcoördinator (ACNL) om
die verkeersrechten te kunnen uitoefenen op de slotgecoördineerde luchthavens in Nederland.
Zoals in het antwoord op vraag 15 toegelicht kan een luchtvaartmaatschappij daarbij
geen slots opeisen op basis van de aan haar verleende verkeersrechten op basis van
de onderliggende luchtvaartverdragen. Er kunnen hierdoor op basis van deze luchtvaartverdragen
niet meer vluchten uitgevoerd worden dan volgens de beschikbare capaciteit op de Nederlandse
luchthavens is toegestaan ook al zijn er potentieel een onbeperkt aantal verkeersrechten
beschikbaar in verschillende bilaterale en EU-luchtvaartverdragen, zoals het EU-VS
Verdrag.
Zo zal een luchtvaartmaatschappij die gebruik wil maken van de verkeersrechten zoals
overeengekomen tussen Nederland en Guyana op basis van haar eigen commerciële afwegingen
een besluit moeten maken of desbetreffende route past binnen het eigen bedrijfsmodel
en strategie en zal daarbij een afweging moeten maken of het hier haar schaars beschikbare
slots voor in wil zetten.
Wanneer met een wederpartij overeenstemming is bereikt over de tekst van een luchtvaartverdrag,
wordt de instemming van de ministerraad (alle ministers inclusief EZK) gevraagd ten
behoeve van de ondertekening van het verdrag en het inzetten van de parlementaire
goedkeuringsprocedure.
23. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen graag weten op welke manier
internationale verdragen de noodzakelijke krimp van de sector in de weg zouden kunnen
staan.
Of een verdrag krimp van de luchtvaartsector in de weg staat zal afhangen van de instrumenten
waarmee een dergelijke krimp wordt nagestreefd. Zoals onder meer bij vraag 15 aangegeven
is het EU-lidstaten op grond van Verordening (EG) Nr. 847/2004 niet toegestaan om
een nieuw luchtvervoersverdrag met een derde land af te sluiten dat restrictiever
is dan het voorgaande verdrag. In het bredere kader van het Verdrag van Chicago maar
ook in Europees verband wordt momenteel echter gewerkt aan de verduurzaming van de
luchtvaart.
24. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister of hij van mening
is dat, wanneer het beperken van de luchtvaart zo moeilijk is, er extra voorzichtig
moet worden omgesprongen met het uitbreiden van die rechten? Is de Minister bereid
geen nieuwe verdragen te sluiten waarmee de groei van de luchtvaart vergemakkelijkt
wordt?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 22 leidt het afsluiten van luchtvaartverdragen
niet automatisch tot verdere groei van de luchtvaart of verdere groei van de broeikasgasemissies
omdat de verkeersrechten die worden vastgelegd in luchtvaartverdragen alleen uitgevoerd
kunnen worden binnen de toegestane capaciteit op de luchthavens waarop verkeersrechten
worden uitgeoefend op basis van die luchtvaartverdragen. Daarbij kan het afsluiten
van nieuwe luchtvaartverdragen juist bijdragen aan een efficiënter gebruik van verkeersrechten
door luchtvaartmaatschappijen, bijvoorbeeld doordat via kortere routes gevlogen kan
worden of door de aangeboden capaciteit beter af te stemmen op de vraag.
25. Kan de Minister aangeven hoe deze rechtsbescherming voor luchtvaartmaatschappijen
zich verhoudt tot de rechtsbescherming die burgers moet worden geboden, zeker gezien
de gerechtelijke uitspraken waarin de Staat is opgedragen zijn plicht te vervullen
en de uitstoot versneld te beperken? Deelt de Minister de mening dat door de rechten
van luchtvaartmaatschappijen zo nadrukkelijk te beschermen deze luchtvaartverdragen
de rechten van bijvoorbeeld burgers in gevaar brengen?
Zoals eerder toegelicht zijn luchtvervoersverdragen primair bedoeld om markttoegang
te realiseren tussen Nederland en andere landen. Hier profiteren zowel Nederlandse
luchtvaartmaatschappijen als Nederlandse burgers van. Dat neemt niet weg dat de luchtvaartsector
ook zal moeten voldoen aan haar wettelijke en uit de relevante rechtspraak voortvloeiende
verplichtingen om de negatieve effecten van luchtvaart op mens, milieu en natuur te
verminderen.
Onderdeel van de centrale publieke belangen zoals onder meer centraal gesteld in de
Luchtvaartnota 2020–2050 is naast de goede verbinding van Nederland met belangrijke
bestemmingen wereldwijd nadrukkelijk ook het streven naar duurzaamheid en veiligheid
en een gezonde leefomgeving. In de bredere afweging waarbij nut en noodzaak van de
sluiting van verdragen wordt overwogen worden tevens belanghebbende luchtvaartmaatschappijen
betrokken.
26. Hoe verhoudt het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en
de fundamentele vrijheden (EVRM) zich tot de onverantwoordelijke en ontwrichtende
groei van de luchtvaart?
Het kabinet ziet geen eenvoudig verband tussen het EVRM en groei van de luchtvaart,
en herkent zich bovendien niet in de kwalificatie «onverantwoordelijk en ontwrichtend».
Het EVRM verplicht verdragspartijen, waaronder Nederland, de daarin vervatte mensenrechten
te beschermen van personen die zich binnen hun rechtsmacht bevinden. De jurisprudentie
ontwikkelt zich met betrekking tot de relatie tussen deze mensenrechten en het milieu,
waaronder klimaatverandering. Zo zijn er zaken gewezen en aanhangig bij het Europees
Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) die bijvoorbeeld kunnen gaan over luchtvervuiling.
Deze ontwikkeling bestaat ook op nationaal niveau. Een voorbeeld is de Urgenda-zaak,
die mede was gebaseerd op artikelen 2 (het recht op leven) en 8 (het recht op respect
voor het privé en familieleven) van het EVRM ten behoeve van het beschermen van burgers
tegen klimaatverandering. Enige normerende werking gaat dus wel uit van het EVRM.
Er moet bij dergelijke kwesties wel altijd een afweging worden gemaakt tussen de publieke
en individuele belangen.
27. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister om aan te geven
waarom hij zijn beleid zo laat dicteren door bedrijfsbelangen? Welke maatschappelijke
belangen moeten volgens de Minister behartigd worden met luchtvaartverdragen? Zij
vragen welke afweging wordt gemaakt, alvorens over te gaan tot onderhandelingen, wanneer
de sector die wens tot uiting brengt? De leden van de Partij voor de Dieren-fractie
lezen verder dat bij het voeren van de onderhandelingen ernaar gestreefd wordt om
zo veel mogelijk aan te sluiten bij de marktvraag. Ziet de Minister in hoe fout dit
is?
Luchtvervoersverdragen zijn er primair op gericht om afspraken te maken over de wederzijdse
markttoegang en dienen daarom zoveel mogelijk aan te sluiten bij de marktvraag. Deze
luchtvaartverdragen dienen daarmee zowel het Nederlandse publieke belang om goed verbonden
te blijven met belangrijke bestemmingen in de wereld als de operationele en commerciële
behoeften van de luchtvaartmaatschappijen. Deze belangen zijn leidend bij het maken
van de afweging om over te gaan tot onderhandelingen.
Zoals in de Kamerbrief met toelichting over luchtvaartverdragen aangegeven kunnen
er verschillende overwegingen ten grondslag liggen aan het besluit over te gaan tot
onderhandelingen over een nieuw luchtvaartverdrag, bijvoorbeeld omdat de huidige afspraken
niet langer aansluiten op de operationele wensen van een luchtvaartmaatschappij, omdat
er behoefte is aan duidelijkere afspraken op het gebied van eerlijke concurrentie
of omdat het noodzakelijk is gebleken om via andere routes te kunnen vliegen. Elk
verzoek vraagt hiermee om een eigen afweging.
28. De Partij voor de Dieren-fractie vraagt of de Minister zich realiseert dat hij
in gebreke blijft wanneer hij niet een afweging maakt op basis van de principes van
brede welvaart, alvorens over te gaan tot onderhandelingen? Dit principe is immers
omarmd door de Tweede Kamer en het kabinet.
Het proces waarin wordt overgegaan tot het onderhandelen over luchtvaartverdragen
is een zorgvuldig proces waarin uiteraard de algemene beleidsuitgangspunten die het
Kabinet in het belang van de Nederlandse Staat ook in het buitenland uitdraagt worden
meegenomen. Zo wordt daarbij mede rekening gehouden met de publieke belangen zoals
centraal gesteld in de Luchtvaartnota 2020–20504 en die beogen recht te doen aan een juiste beheersing van de luchtvaart.
29. De Partij voor de Dieren-fractie vraagt naar de uitkomst van de afweging krachtens
artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet
Overeenkomstig dit artikel uit de Comptabiliteitswet wordt in de Toelichtende Nota
bij ieder luchtvaartverdrag nader ingegaan op de vraag wat de aanleiding en het doel
van het afsluiten of wijzigen van het desbetreffende luchtvaartverdrag is. Voor zover
sprake is van financiële gevolgen voor het Rijk dan wel maatschappelijke sectoren
biedt een dergelijke nota eveneens gelegenheid voor het schetsen daarvan. De luchtvervoersverdragen
hebben over het algemeen geen gevolgen voor de rijksbegroting, apparaatsuitgaven of
de regeldruk.
Voor een nadere toelichting op de doelstellingen, doeltreffendheid en de doelmatigheid
alsook de beleidsinstrumenten die ingezet worden, wordt u gewezen op de Vergunningennota
Luchtvaart. Deze is op 12 mei 2014 ter informatie naar de Kamer gestuurd.
Het afsluiten van luchtvervoersverdragen hangt nauw samen met het vergunningenbeleid
zoals uiteengezet in de Vergunningennota Luchtvaart. Met het verlenen van vergunningen
voor geregeld en ongeregeld luchtvervoer, kan de Nederlandse overheid invloed uitoefenen
op het ontwikkelen van het netwerk. In de Vergunningennota staat beschreven binnen
welke kaders deze vergunningen worden verleend en welke afwegingen hieraan voorafgaan.
Vergunningen voor geregeld luchtvervoer worden binnen het kader van de luchtvaartverdragen
verleend.
30. De Partij voor de Dieren-fractie vraagt of de Minister beseft dat hij zich bij
de onderhandelingen als woordvoerder van de Nederlandse regering zou moeten inzetten
voor de publieke belangen van de Nederlandse bevolking en niet die van vervuilende
multinationals?
Luchtvervoersverdragen dienen zowel de commerciële behoeften van de luchtvaartmaatschappijen
als het Nederlandse publieke belang zoals verwoord in de Luchtvaartnota 2020–2050
om goed verbonden te blijven met belangrijke bestemmingen in de wereld. Een goede
internationale bereikbaarheid brengt zowel direct als indirect werkgelegenheid met
zich mee. Daarnaast zorgt het ervoor dat Nederland een interessante vestigingsplaats
is voor internationaal opererende bedrijven.
31. De Partij voor de Dieren-fractie vraagt op welke formele en informele manier bedrijven
betrokken zijn bij de onderhandelingen van dit soort verdragen?
Het openen van onderhandelingen over verdragen wordt zorgvuldig voorbereid. In dat
kader wordt niet alleen beleidsmatig nagegaan of een verdrag het meest geëigende instrument
is om het beoogde doel te bereiken, maar wordt tevens bezien welke partijen bij deze
beleidsafweging moeten worden betrokken.
Wanneer het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een verzoek ontvangt om te
onderhandelen over een nieuw luchtvaartverdrag, dan worden doorgaans de in Nederland
gevestigde EU-luchtvaartmaatschappijen en de belanghebbende Nederlandse luchthavens hierover geïnformeerd. Het
betrekken van alle in Nederland gevestigde EU- luchtvaarmaatschappijen wordt voorgeschreven
door Verordening (EG) Nr. 847/2004. Deze verordening bepaalt dat in het kader van
onderhandelingen alle communautaire luchtvaartmaatschappijen met een vestiging in
een lidstaat bij die onderhandelingen op gelijke voet behandeld moeten worden. Dit
betekent dat maatschappijen uit andere EU-lidstaten die in Nederland gevestigd zijn
in beginsel dus kunnen meedingen naar verkeersrechten die met derde landen worden
afgesproken.
Wanneer betreffende belanghebbende marktpartij aangeeft een belang te hebben bij het
uit te onderhandelen luchtvaartverdrag, dan wordt de inbreng van deze partij betrokken
bij het opstellen van het onderhandelingsmandaat. Tevens wordt deze partij de mogelijkheid
geboden om als waarnemer aan te sluiten bij de onderhandelingen.
32. De fractie vraagt of de Minister in het vervolg verzoeken om nieuwe onderhandelingsmandaten
voor EU-luchtvaartverdragen niet alleen te toetsen op de toegevoegde waarde voor de
netwerkkwaliteit, maar ook of het verdrag zal bijdragen aan een afname van de broeikasgasemissies.
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 22 leidt het afsluiten van luchtvaartverdragen
niet automatisch tot verdere groei van de luchtvaart of verdere groei van de broeikasgasemissies
omdat de verkeersrechten die worden vastgelegd in luchtvaartverdragen alleen uitgevoerd
kunnen worden binnen de toegestane capaciteit op luchthavens. Zoals in de beantwoording
op vraag 3 aangegeven, wordt de oproep van België gesteund om bij nieuwe EU-luchtvaartverdragen
een impactassessment op het gebied van klimaat en duurzaamheid als onderdeel van het
onderhandelingsmandaat steunen.
33. De Partij voor de Dierenfractie vraagt of de Minister bereid is een campagne te
starten om zijn Europese collega's te overtuigen van de noodzaak om de bijdrage van
de luchtvaart aan de klimaatcrisis drastisch te beperken en daartoe de internationale
verdragen aan te passen?
Zoals in de beantwoording op vraag 22 aangegeven leidt het afsluiten van luchtvaartverdragen
niet automatisch tot een verdere groei van de broeikasgasemissies en kunnen luchtvaartverdragen
juist bijdragen aan een efficiënter gebruik van verkeersrechten door luchtvaartmaatschappijen.
Het wordt daarom weinig zinvol geacht om bij de Europese collega’s aan te dringen
op herziening van de EU-luchtvaartverdragen.
Het kabinet zet zich samen met andere landen uiteraard in op zo ambitieus mogelijk
mondiaal en Europees klimaatbeleid, waaronder onlangs in de 41e Algemene Vergadering van ICAO en in de onderhandelingen van het fit for 55 pakket. Ook wordt met Europese collega’s gesproken over de noodzaak om de bijdrage
van de luchtvaart aan klimaatverandering versneld aan te pakken en de manier waarop
dit zou kunnen worden gerealiseerd.
34. De Partij voor de Dieren-fractie vraagt of de Minister bereid is een kader te
ontwikkelen en met de Kamer te delen op basis waarvan gewogen wordt of (en onder welke
voorwaarden) verdragen afgesloten, aangepast of opgezegd moeten worden? Is hij bereid
om met dat kader alle verdragen nogmaals te wegen?
Op het beleidsterrein van de luchtvaartverdragen moet met betrekking tot de sluiting
daarvan rekening worden gehouden met Europese voorschriften die medebepalend zijn
voor de bevoegdheden die Nederland op dit terrein kan uitoefenen. Zo wordt de afwegingsruimte
voor de sluiting van luchtvervoerverdragen mede bepaald door het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie, dat bijvoorbeeld kaderstellend is voor mededingingsvereisten
in de verdragen, maar ook door Verordening (EG) Nr. 847/2004. Deze laatstbedoelde
verordening stelt eisen aan de manier en het tempo waarop de EU-lidstaten luchtvaartverdragen
met derde landen kunnen sluiten. Gelet op het voorgaande is het vaststellen van een
apart afwegingskader niet opportuun.
35. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister of hij kan reflecteren
op de ontwikkelingen rondom het Energy Charter Treaty. Deelt hij de mening van deze
leden dat een verdrag soms een goed idee leek, maar dat dat later in de tijd niet
meer zo hoeft te zijn. De paragraaf in het ICAO-verdrag die ziet op de ordentelijke
groei van de sector was in 1944 een uitermate goed idee. Anno 2022 is het dat absoluut
niet meer. Deze leden vragen de Minister dat te erkennen en daarnaar te handelen.
De Minister voor Economische Zaken en Klimaat en de Minister voor Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingssamenwerking zijn verantwoordelijk voor de ontwikkelingen rondom het
Energy Charter Treaty en hebben daar de Kamer reeds uitgebreid over geïnformeerd.
In algemene zin is het inderdaad zo dat zaken, waaronder het sluiten van een verdrag,
soms een goed idee leken en dat beeld na verloop van tijd verandert. Wat het kabinet
betreft valt het Verdrag van Chicago niet in die categorie. Het is de verwachting
dat de luchtvaart internationaal, met name in en tussen opkomende economieën, stevig
zal groeien de komende decennia. Dat ICAO erop blijft toezien dat deze voorziene groei
ordentelijk plaatsvindt acht het kabinet nog altijd een goed idee.
Zoals omschreven in de Luchtvaartnota 2020–2050 ziet het kabinet groei of krimp van
de luchtvaart niet als een doel, maar een gevolg van een integrale afweging van klimaat,
leefomgeving, veiligheid en bereikbaarheid. De onderhevige passage, artikel 44a van
het Verdrag van Chicago, is vanuit het Nederlandse luchtvaartbeleid dan ook niet (langer)
noodzakelijk. Evenwel ziet het kabinet, zoals schriftelijk toegelicht op 7 januari
20225, in de praktijk dat deze bepaling geen significante invloed heeft op het beleid van
ICAO en staten. Een wijziging van het verdrag zou veel tijd kosten, en om eerdergenoemde
redenen zullen veel staten het schrappen van deze bepaling allerminst steunen. Een
inzet daarop zou zelfs het draagvlak voor het reeds bestaande klimaatbeleid in ICAO
kunnen afbreken.
Luchtvaartverdragen in relatie tot de sociale dimensie
36. De leden van de SP-fractie vragen of het mogelijk is om meer minimale voorwaarden
op te nemen ten aanzien van arbeidsomstandigheden.
De Europese Commissie streeft ernaar in alle toekomstige EU-luchtvaartverdragen toezeggingen te doen om een hoog niveau van arbeidsbescherming in de luchtvaartsector
te bieden, in overeenstemming met de internationale arbeidsnormen. Dit houdt onder
meer in dat de doelstellingen van de Agenda voor waardig werk van de Internationale
Arbeidsorganisatie (IAO) en de Verklaring van de IAO over sociale gerechtigheid voor
een eerlijke mondialisering van 2008 en de fundamentele principes en rechten op het
werk worden bevorderd. Hiernaast wordt ingezet dat het andere land de toezegging doet
om de resterende fundamentele IAO-verdragen te ratificeren en de ratificatie van andere
IAO-verdragen te overwegen6. In de elf fundamentele IAO-verdragen worden afspraken gemaakt over vakbondsvrijheid,
dwangarbeid, kinderarbeid, discriminatie en gezond en veilig werken.
37. De leden van de SP-fractie vragen of de Minister de mening deelt dat Nederland
op het gebied van arbeidsomstandigheden tot de koplopers dient te behoren.
Ja, goede arbeidsomstandigheden zijn een belangrijke voorwaarde voor een gezonde en
werkzame beroepsbevolking. Daarom streeft Nederland ernaar om tot de koplopers op
dit gebied te behoren.
38. De leden van de SP-fractie vragen of Nederland toetst in hoeverre potentiële verdragspartners
geldende afspraken over arbeidsvoorwaarden nakomen, alvorens met deze landen nieuwe
verdragen worden afgesloten.
Toezicht op de naleving van IAO-verdragen vindt plaats binnen de kaders van de IAO.
Partijen moeten regelmatig rapportages naar de IAO versturen die door een comité van
experts worden beoordeeld. Wanneer gebreken worden geconstateerd, wordt het betreffende
land gevraagd om nader informatie naar de IAO te versturen in een volgende rapportage.
Wanneer de vragen van het comité herhaaldelijk onbeantwoord blijven of een land geen
progressie laat zien, kan het land worden opgeroepen om zich te verantwoorden tijdens
de jaarlijkse Internationale Arbeidsconferentie. Ook kunnen vertegenwoordigers van
werkgevers en werknemers en alle IAO-lidstaten een klacht indienen wanneer een land
de verplichtingen in een IAO-verdrag niet nakomt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T.C. (Tjeerd) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
G.B. Koerselman, adjunct-griffier