Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Nijboer over het aanbieden van verzekeringsproducten aan alleen hoger opgeleiden
Vragen van het lid Nijboer (PvdA) aan de Minister van Financiën over het aanbieden van verzekeringsproducten aan alleen hoger opgeleiden (ingezonden 19 oktober 2022).
Antwoord van Minister Kaag (Financiën) (ontvangen 21 december 2022). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 639.
Vraag 1
Bent u bekend met verzekeraars (zoals Promovendum) die naar eigen zeggen alleen verzekeringen
met een bepaalde lage premie aanbieden aan hoger opgeleiden?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u schetsen wat wettelijk is toegestaan op het gebied van het niet accepteren
van mensen die een aanvraag doen bij een verzekeraar (acceptatieplicht) en de mogelijkheid
van verzekeraars om binnen verzekeringsproducten de premie te differentiëren op bepaalde
kenmerken en specifiek op opleidingsniveau?
Antwoord 2
Een acceptatieplicht voor verzekeringsproducten geldt momenteel in Nederland alleen
voor de basiszorgverzekering. Dit is neergelegd in de Zorgverzekeringswet. Zorgverzekeraars
hebben de plicht om iedereen te accepteren die aan de wettelijke vereisten voldoet
en hen tegen gelijke voorwaarden en premies een basisverzekering aan te bieden. Hier
staat tegenover dat alle burgers ook een verzekeringsverplichting hebben.
Bij alle overige verzekeringsproducten zoals aanvullende zorg-, schade- en levensverzekeringen
is geen sprake van acceptatieplicht, een door de overheid vastgesteld basispakket
of een verbod op premiedifferentiatie. Burgers hebben de keuze (en geen plicht) om
een verzekering af te sluiten. Een uitzondering hierop is de verplichting voor bezitters
van motorrijtuigen om een WA-verzekering af te sluiten, op grond van de Wet aansprakelijkheidsverzekering
motorrijtuigen. Het staat verzekeraars op hun beurt vrij om hun aanbod te beperken
tot bepaalde groepen. Tevens hebben verzekeraars vrijheid om te differentiëren in
de premies die zij vragen. Dit kan ook ten gunste van de consument komen, wat verder
wordt toegelicht in het antwoord op vraag 3.
Er zijn gegevens die niet gebruikt mogen worden om het aanbod te ontzeggen aan bepaalde
groepen of om tot onevenredige premiedifferentiatie te komen, omdat daarmee sprake
zou zijn van overtreding van het discriminatieverbod dat onder meer volgt uit artikel
1 van de Grondwet en artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Het discriminatieverbod is nader uitgewerkt in de Algemene Wet Gelijke Behandeling.
Daarin is expliciet gemaakt dat geen direct of indirect verboden onderscheid gemaakt
mag worden op basis van gegevens over godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid,
ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat.
Verder is er de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronisch ziekte,
op grond waarvan het verzekeraars verboden is om bij het aanbieden van verzekeringen
onderscheid te maken gebaseerd op handicap of chronische ziekte. Het discriminatieverbod
leidt er overigens niet toe dat dat de genoemde gronden geheel niet gebruikt mogen
worden door verzekeraars. Een indirect onderscheid is wettelijk toegestaan wanneer
daar een objectieve rechtvaardiging voor is. Daarvoor is vereist dat het onderscheid
een legitiem doel heeft, en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en
noodzakelijk zijn. Hierdoor is het bijvoorbeeld mogelijk dat een hogere verzekeringspremie
wordt gevraagd voor een aanvullende zorg-, overlijdens- of levensverzekering op basis
van een handicap of chronische ziekte. Alle kenmerken die niet in discriminatiewetgeving
zijn gespecificeerd – waaronder het opleidingsniveau – mogen ruimer gebruikt worden
bij klantacceptatie en het vaststellen van de hoogte van premies, mits dit niet leidt
tot een indirect onderscheid dat verboden is op basis van de wettelijk geëxpliciteerde
kenmerken.
Een andere wettelijke norm die hierbij relevant is, betreft de vereisten van productontwikkeling
die zijn vastgelegd in de Richtlijn (EU) 2016/97 betreffende verzekeringsdistributie
(IDD). Daarin is opgenomen dat verzekeraars bij het ontwerpen van hun producten voldoende
rekening moeten houden met de belangen van de consument. Tot slot is bij het gebruik
van gegevens door verzekeraars eveneens alle privacywetgeving van toepassing, waaronder
de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Vraag 3
Wat vindt u van het feit dat verzekeraars adverteren met de boodschap om er alleen
voor hoger opgeleiden te zijn? Hoe beziet u dit in het licht van de kloven in de samenleving?
Antwoord 3
Marktpartijen hebben in beginsel de vrijheid om hun aanbod en marketing te beperken
tot bepaalde doelgroepen. Ik volg deze ontwikkelingen evenwel nauwlettend, omdat er
negatieve effecten kunnen optreden als deze marketingmethoden leiden tot vergaande
differentiatie. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft in een verkenning ook
gewezen op de mogelijke voordelen en risico’s van differentiatie in verzekeringspremies.1 Daarnaast heeft DNB in een rapport recent aandacht gevraagd voor dit onderwerp.2
Binnen het verzekeringsstelsel worden kosten verdeeld doordat degene met minder risico
en schade meebetalen voor degenen die hogere risico’s en kosten met zich meebrengen.
Het verzekeren van een gecombineerde groep van zowel hoog- als laagrisico subgroepen
zorgt voor een betere risicospreiding voor een verzekeraar. Dit wordt aangeduid als
risk pooling. Hiermee wordt bereikt dat premies lager en stabieler blijven. Er is daarmee sprake
van solidariteit tussen verzekerden. Het kan voor verzekeraars echter voordelig zijn
om zich te richten op klanten die minder risicovol zijn omdat er dan minder wordt
uitgekeerd en de kosten dus lager zijn. Een verzekeraar met een relatief minder risicovol
klantenbestand zal als gevolg van de lagere kosten een lagere premie kunnen vragen.
Het bestaan van deze premiedifferentiatie levert ook maatschappelijk voordelen op,
doordat het prikkels geeft voor mensen om wenselijker gedrag te vertonen, omdat zij
daarmee hun eigen kosten kunnen beperken. Dat is ook in het belang van de samenleving.
Als mensen bijvoorbeeld veiliger gaan rijden dan vergroot dat de algehele verkeersveiligheid.
Het risico bestaat echter dat de bovengemiddeld risicovollere verzekerden zich gaan
concentreren bij andere verzekeraars, waar de premies hoger zullen uitvallen. In het
uiterste geval zou dat er toe kunnen leiden dat bepaalde groepen in de maatschappij
zich niet meer kunnen verzekeren omdat de premies voor hen te hoog worden. Als het
uiteenlopen van de premies ook nog eens tot uiting komt langs de scheidslijnen van
bestaande ongelijkheid in de samenleving, zoals tussen hoger en lager opgeleiden,
dan bestaat de kans dat de ongelijkheid zal toenemen. Dit vind ik onwenselijk. Ik
houd dan ook nauwlettend in de gaten of dit effect zich voordoet. Als dat zo is, dan
zal ik daar tegen optreden. Er zijn mij op dit moment geen signalen bekend dat marketing
die is gericht op opleidingsniveau – of een ander kenmerk – leidt tot onwenselijk
hoge premies voor of onverzekerbaarheid van bepaalde groepen. Ik onderhoud hierover
contact met de AFM en DNB om gezamenlijk nauwgezet de ontwikkelingen te volgen.
Ik sta positief tegenover de zelfregulering die vanuit de verzekeringssector hierover
tot stand is gekomen in de vorm van de Gedragscode Verzekeraars.3 Hiermee hebben de aangesloten verzekeraars zich verbonden om te zorgen dat zoveel
mogelijk (potentiële) klanten risico’s financieel af kunnen dekken en zij zich zullen
inspannen om te voorkomen dat mensen tegen hun wil onverzekerd zijn. De verzekeraars
hebben daarmee nog steeds ruimte om zich te richten op specifieke doelgroepen, maar
zij letten er op dat dit niet leidt tot onverzekerbaarheid van anderen. De jaarlijkse
Solidariteitsmonitor die door het Verbond van Verzekeraars wordt opgesteld ondersteunt
hierbij. Met dit project wordt in kaart gebracht hoe de spreiding in de premie zich
ontwikkelt, wat zicht kan geven op (onwenselijk) sterke stijging van premies die er
toe kan leiden dat bepaalde groepen in de maatschappij zich niet of minder goed kunnen
verzekeren. Tot op heden is daaruit niet gebleken dat sprake is van problematische
ontwikkelingen in de spreiding van premies.4
Voor reclame-uitingen met betrekking op de basiszorgverzekering is het hanteren van
de term hoger opgeleiden überhaupt onwenselijk, gezien de geldende acceptatieplicht
voor dit verzekeringsproduct. Het Ministerie van VWS heeft daarom reeds afspraken
met Promovendum dat deze terminologie niet zal worden ingezet bij commerciële uitlatingen
met betrekking tot de basiszorgverzekering.
Vraag 4
Hoe beoordeelt u het volgende antwoord op de website van Promovendum bij de vraag
of MBO-ers ook een verzekering kunnen afsluiten: «Met onze schadeverzekeringen richten wij ons op hoger opgeleiden. Daarom kijken wij
bij het afsluiten van een verzekering naar de hoogst afgeronde opleiding. Heb je een
diploma mbo niveau 4? Dan kun je je ook bij ons verzekeren tegen een iets hogere (en
toch nog zeer lage) premie.»?5
Antwoord 4
Het in rekening brengen van een afwijkende premie voor verschillende verzekerden maakt
onderdeel uit van het bedrijfsmodel van verzekeraars. Verzekeraars schatten potentiële
risico’s in, waarna zij vaststellen hoe hoog de premies moeten zijn om alle verwachte
schade uit te keren en daarnaast de overige bedrijfskosten te kunnen dragen. Verzekeraars
berekenen de hoogte van premies in de praktijk op basis van risicoprofielen die worden
gevormd door middel van vele verschillende kenmerken. Het opleidingsniveau is een
van de kenmerken die gebruikt kan worden door een verzekeraar.
Zoals in antwoord op vraag 3 beschreven, vind ik het echter van belang dat premiedifferentiatie
niet leidt tot sterke stijging van premies waardoor bepaalde groepen zich niet meer
zouden kunnen verzekeren. Als het uiteenlopen van de premies bestaande ongelijkheid
in de samenleving, zoals tussen hoger en lager opgeleiden, vergroot dan vind ik dat
onwenselijk en zal ik hiertegen optreden.
Vraag 5
Hoe heeft de houding van verzekeraars die alleen wensen hoger opgeleiden binnen te
halen effect op de premie van verzekerden (zowel verzekerden binnen deze groep en
verzekerden die uitwijken naar een andere verzekeraar)? Klopt het dat door een acceptatieplicht
een optimale gemiddelde premie ontstaat voor alle verzekerden? Hoe kijkt u dan aan
tegen het bundelen van risico’s (risk pooling) door verzekeraars die zich specifiek
richten op hoger opgeleiden?
Antwoord 5
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3 met betrekking tot de potentiële effecten
op de premies en risk pooling. Het effect van de onwenselijk sterke spreiding van premies zou mogelijk kunnen optreden
wanneer te veel hoger opgeleiden zich concentreren bij een bepaalde verzekeraar en
de overige verzekerden bij andere verzekeraars. Het is echter vooralsnog verre van
zeker dat alle (en alleen) hoger opgeleiden zich bij zo’n verzekeraar zullen verzekeren.
Ik heb daar tot op heden geen indicatie van. Consumenten laten zich bij de keuze voor
een verzekeraar leiden door een grote verscheidenheid aan factoren, bijvoorbeeld de
polisvoorwaarden. Daarnaast heeft een concentratie van hoger opgeleiden bij een verzekeraar
alleen problematische gevolgen voor de solidariteit als het opleidingsniveau het enige
kenmerk is dat het risico van de verzekerde bepaalt of een dominant effect heeft op
het uiteindelijke risicoprofiel. Dit staat echter niet vast. Er zijn immers nog vele
andere variabelen die meespelen bij de risicobepaling van verzekerden zoals leeftijd,
beroep of postcode.
Alleen een acceptatieplicht leidt er overigens op zichzelf niet toe dat onwenselijk
sterke spreiding van premies volledig kan worden tegengegaan. Ook wanneer verzekeraars
iedereen moeten accepteren, hebben zij de mogelijkheid om een meer of minder risicovol
klantenbestand op te bouwen. Dit kan plaatsvinden door middel van concurrentie op
andere elementen dan acceptatiecriteria zoals polisvoorwaarden of bijvoorbeeld door
gebruik van bepaalde reclame-uitingen. Het invoeren van een acceptatieplicht is daarom
geen garantie voor het ontstaan van een optimale gemiddelde premie voor alle verzekerden.
Vraag 6
Bent u bang voor het risico dat ook op internationale zorgverzekeringsmarkten bestaat
waar door adverse selection de premies stijgen en dit een specifieke groep verzekerden zich doet terugtrekken
wat weer gevolgen heeft voor de premie («premium death spiral»)? Hoe beziet u in dit
licht een acceptatieplicht in combinatie met de voorwaarde dat de premie niet gedifferentieerd
kan worden op (bepaalde) kenmerken en iedereen eenzelfde premie aangeboden krijgt
als oplossing?
Antwoord 6
Ik ben mij bewust van de mogelijkheid van een dergelijke spiraal. Dit kan in theorie
plaatsvinden bij alle soorten verzekeringen maar wordt in het bijzonder gezien als
een risico dat bestaat bij zorgverzekeringen. Dat komt doordat de discrepantie tussen
(gezonde en minder gezonde) doelgroepen meer aanwezig en beter is te identificeren
ten opzichte van de risicospreiding bij andere type verzekeringen.
Omdat bij de basiszorgverzekering in Nederland sprake is van verzekeringsplicht, is
de kans klein dat een spiraal zal optreden voor de zorg die gedekt wordt binnen het
basispakket. De verzekerden hebben immers geen mogelijkheid om zich terug te trekken
uit de markt. Momenteel zijn er daarnaast geen signalen dat dit fenomeen zal optreden
in Nederland voor de aanvullende zorg of bij andere vormen van verzekerbare risico’s.
Maatregelen zoals het invoeren van een acceptatieplicht met daarbij een verbod op
premiedifferentiatie voor andere verzekeringen dan de basiszorgverzekering vind ik
daarom nu niet nodig. Ik blijf niettemin in de gaten houden of een spiraal dreigt
op te treden om dan op tijd te interveniëren.
Vraag 7
Welke stappen bent u bereid te ondernemen om verregaande selectie door verzekeraars
(met verder gedifferentieerde premies ten gevolg) te voorkomen? Kunt u bij uw antwoord
betrekken dat we in Nederland ook geen gedifferentieerde zorgpremies opleggen aan
onderliggende karakteristieken van verzekerden?
Antwoord 7
Er zijn verschillende mogelijkheden om op te treden tegen een te vergaande selectie
door verzekeraars. Een acceptatieplicht of een verbod op gedifferentieerde premies
zijn daar voorbeelden van. Een andere mogelijkheid is om vast te leggen dat selectie
of differentiatie niet mag plaatsvinden op basis van bepaalde kenmerken. Op dit moment
zie ik echter geen noodzaak om dergelijke stappen te ondernemen. Evenwel houd ik scherp
in de gaten of problemen wat betreft te ver uiteenlopende premies of onverzekerbaarheid
zich voor gaan doen, om zo nodig in te grijpen.
Vraag 8
Hoe beziet u de rol van technologie in deze kwestie, zoals kastjes die het rijgedrag
van verzekerden bijhouden voor een lagere premie? In welke mate zijn er wettelijke
voorschriften voorhanden waar verzekeraars zich aan moeten houden op dit vlak?
Antwoord 8
Het inzetten van nieuwe technologie door verzekeraars heeft potentieel positieve gevolgen,
maar kent ook risico’s. Een voorbeeld van een positief effect is dat het kan bijdragen
aan preventie en het verlagen van de totale maatschappelijke schadelast. Wanneer een
auto wordt uitgerust met een dergelijk kastje zal de bestuurder mogelijk minder risicovol
gedrag vertonen. Dat zorgt er voor dat zijzelf minder schade oplopen, maar ook de
gehele verkeersveiligheid wordt daarmee beter. Echter, de grotere beschikbaarheid
van data maakt dat verzekeraars hun producten steeds nauwkeuriger kunnen beprijzen
en beter in kaart kunnen brengen welke klanten al dan niet risicovol zijn. Dit kan
mogelijk de vergaande selectie versterken en leiden tot problematiek rondom verminderde
solidariteit binnen het stelsel. Ook kan het meer concreet er toe leiden dat bepaalde
groepen binnen de maatschappij zich in de toekomst wellicht niet (goed) kunnen verzekeren.
Het Verbond van Verzekeraars heeft in dit kader zelfregulering opgesteld in de vorm
van het Ethisch Kader.6 Hierin zijn principes en normen vastgelegd waaraan alle aangesloten verzekeraars
zich houden bij datagedreven besluitvorming en de inzet van moderne technieken. Een
van de principes waaraan zij zich verbinden is het streven om zo veel mogelijk klanten
verzekerbaar te houden en klanten die moeilijker of onverzekerbaar dreigen te worden
te informeren over manieren om risico’s te verlagen of alternatieve manieren om risico’s
af te dekken.
Momenteel is er geen specifieke wetgeving die de inzet van deze technologie beperkt.
Uiteraard geldt hier wel het wettelijke kader zoals genoemd in het antwoord op vraag
1, waaronder het wettelijke discriminatieverbod, de productontwikkelingsnormen en
de privacywetgeving. Ook wordt momenteel gewerkt aan het voorstel van de Europese
Commissie voor een nieuwe EU-verordening tot vaststelling van geharmoniseerde regels
betreffende artificiële intelligentie («AI-verordening»). Dit zal mogelijk additionele
regels stellen voor verzekeraars bij gebruik van artificiële intelligentie.
Omdat er momenteel mij geen signalen bekend zijn die er op duiden dat de inzet van
nieuwe technologie leidt tot onwenselijk hoge premies of onverzekerbaarheid van bepaalde
groepen in de maatschappij, ben ik vooralsnog niet voornemens om hiernaast additionele
wettelijke kaders vast te stellen.De AFM constateerde dat het vaststellen van premies
aan de hand van geavanceerde data-analyses in Nederland nog niet breed lijkt te worden
toegepast door verzekeraars.7 Ik vind het ook van belang dat verzekeraars ruimte wordt gelaten voor verdere innovatie.
Wel ben ik mij bewust van de mogelijke risico’s en ik houd dan ook voortdurend in
de gaten of het gebruik van nieuwe technologie leidt tot nieuwe knelpunten rondom
het verzekerbaar houden van groepen in de maatschappij. Zie voor meer toelichting
ook het antwoord op vraag 3.
Vraag 9
Bent u van mening dat discriminatie naar opleidingsniveau bij het aanbieden van verzekeringen
niet door de beugel kan en beëindigd moet worden?
Antwoord 9
Voor ieder gedrags- of persoonskenmerk kan de vraag gesteld worden in hoeverre het
wenselijk is om hierop een onderscheid te baseren, waaronder ten aanzien van premies.
In de wet zijn al enkele kenmerken genoemd waarvan wij als samenleving vinden dat
zij beperkt gebruikt mogen worden om een onderscheid te maken door verzekeraars. Het
gaat dan om godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras en geslacht,
nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid, burgerlijke staat, handicap en
chronische ziekte. Op dit moment zie ik geen reden om daarbovenop nog het gebruik
van het opleidingsniveau bij het aanbieden van verzekeringen in te perken. Wel zal
ik de ontwikkelingen in de markt goed in de gaten houden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.