Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Leijten over de uitspraak van de rechter in de rechtszaken tussen RWE en Uniper en de Staat
Vragen van het lid Leijten (SP) aan de Minister voor Klimaat en Energie over de uitspraak van de rechter in de zaak tussen RWE en Uniper en de Staat (ingezonden 1 december 2022).
Antwoord van Minister Jetten (Klimaat en Energie) (ontvangen 16 december 2022).
Vraag 1
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter in de zaak tussen de staat en de
kolencentrales?1 Welke gevolgen heeft deze uitspraak voor uw klimaatbeleid?
Antwoord 1
De uitspraken van de rechter in de drie rechtszaken onderschrijven dat het Nederlandse
klimaatbeleid duidelijk en consistent is, namelijk dat de Nederlandse overheid aanzienlijke
CO2-reductie nastreeft om te voldoen aan de verplichtingen uit de diverse klimaatakkoorden
en thans het Akkoord van Parijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de noodzaak om
CO2 te reduceren vanaf 2009, het jaar waarin de investeringsbeslissing werd genomen voor
de moderne kolencentrales en de bouw ervan nog een aanvang moest nemen, toenam, dat
de klimaatdoelstellingen steeds verder zouden worden aangescherpt en dat deze tot
steeds strengere maatregelen ter beperking van CO2-uitstoot zouden leiden. De Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie was daarom
voorzienbaar, te meer omdat de bedrijven zelf onvoldoende actie ondernamen om tot
de benodigde CO2-reductie te komen.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat in het bijzonder bij activiteiten waarvan
de toelaatbaarheid onderdeel is van maatschappelijk debat men extra bedacht moet zijn
op maatregelen. De rechtbank overweegt in dat kader2:
«Bij de beoordeling van de vraag of een maatregel voorzienbaar is, geldt als uitgangspunt
dat van een onderneming, zeker als deze deel uitmaakt van een internationaal concern,
mag worden verwacht dat zij op de hoogte is van nationale en internationale ontwikkelingen
die (op termijn) kunnen leiden tot overheidsmaatregelen waardoor de activiteiten van
haar onderneming geraakt zouden kunnen worden. Dit geldt des te meer voor een onderneming
die activiteiten ontplooit waarvan de toelaatbaarheid onderwerp is van maatschappelijk
debat, bijvoorbeeld omdat die activiteiten door (een deel van) de publieke opinie
als moreel verwerpelijk, onveilig, schadelijk voor het milieu of voor de gezondheid
worden gezien («omstreden branches») en daardoor weerstand oproepen. Dan dient een
onderneming extra bedacht te zijn op de mogelijkheid van regulerende maatregelen van
overheidswege en zich daarop in te stellen, bijvoorbeeld door die activiteiten aan
de daarentegen levende bezwaren aan te passen dan wel zich (mede) te richten op andere,
minder controversiële activiteiten, waardoor haar kwetsbaarheid voor die maatregelen
kan verminderen. Als een bedrijf dat niet of in onvoldoende mate doet, is dat voor
haar eigen risico.»
Vraag 2
Kunt u aangeven of er beleid geremd (of beïnvloed) is uit angst voor juridische procedures?
Zo ja, welke en hoe wordt daar nu vervolg aan gegeven?
Antwoord 2
Nee, er is geen beleid geremd of beïnvloed uit angst voor juridische procedures. De
uitspraak van de rechter toont aan dat het kabinet consequent (klimaat)beleid heeft
gevoerd. De maatregel, in dit geval de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie,
is door de rechter dan ook rechtmatig geoordeeld.
Vraag 3
Zijn er nog lopende arbitragezaken? Welke uitkomst verwacht u hier?
Antwoord 3
Zowel de ICSID-procedure van RWE als van Uniper is op dit moment geschorst. De motivatie
en het tijdpad van de schorsing verschilt per zaak. In de zaak van RWE (ICSID nr.
ARB/21/4) heeft de Staat op 5 september 2022 zijn verweerschrift ingediend. Daarna
heeft RWE schorsing aangevraagd, omdat zij eerst een uitspraak in het hoger beroep
van het Duitse federale gerechtshof over de ontvankelijkheid van de internationale
arbitrageprocedure wil afwachten. De schorsing is ingegaan op 18 oktober jl. en duurt
in principe negen maanden.
In de zaak van Uniper (ICSID nr. ARB/21/22) is door de partijen op 5 september 2022
een schorsing aangevraagd nadat bekend werd gemaakt dat het Duitse steunpakket om
Uniper te redden als voorwaarde bevat dat Uniper de ICSID-procedure intrekt. Daarmee
voldoet Duitsland aan de Verklaring over de gevolgen van de Achmea-uitspraak, waarin
lidstaten hebben aangegeven dat zij stappen nemen om te zorgen dat ondernemingen met
een staatsdeelneming aanhangige arbitrageprocedures intrekken. De schorsing duurt
tot de datum waarop Uniper in haar aandeelhoudersvergadering definitief een beslissing
neemt over het Duitse steunpakket. Deze schorsing heeft vooralsnog niet geleid tot
het intrekken van het hoger beroep door Uniper bij de Duitse rechter inzake de ontvankelijkheid
van de ICSID-procedure.
Vraag 4
Zijn er meer lopende claims van fossiele industrie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 5
Er lopen geen civielrechtelijke claims van bedrijven uit de fossiele industrie tegen
het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
Vraag 5
Beïnvloedt deze uitspraak de ambities voor normering en verplichting tot verduurzaming
bij industrie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 5
Ik zie de uitspraak van de rechter in de zaak tussen RWE en Uniper en de Staat als
ondersteuning van onze huidige aanpak. De uitspraak van de rechter laat zien dat bedrijven
een eigen verantwoordelijkheid hebben in het reduceren van CO2-emissies. Als bedrijven veel CO2-uitstoten en de overheid herhaaldelijk duidelijk maakt dat men moet reduceren en
er alternatieven voorhanden zijn om te reduceren, dan is ingrijpen op den duur voorzienbaar
bij het ontbreken van acties door de bedrijven zelf. We zijn nu in gesprek met bedrijven
die veel CO2-uitstoten om plannen te maken voor verduurzaming, en het maken van maatwerkafspraken,
evenals we in het verleden afspraken met RWE en Uniper hebben gemaakt over reductie
van CO2 bij hun centrales en daarbij subsidies hebben verstrekt om hen bij de noodzakelijke
verduurzaming behulpzaam te zijn. Voor de bedrijven waarvoor nu de maatwerkaanpak
is opgezet, geldt ook dat zij een verantwoordelijkheid dragen voor het uitvoeren van
deze plannen.
Vraag 6
Heeft deze uitspraak effect op de mogelijkheid om fossiele energieopwekking sneller
af te bouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 6
De uitspraken van de rechter laten zien dat bedrijven die geïnvesteerd hebben in fossiele
energieopwekking een eigen verantwoordelijkheid hebben om hun CO2-uitstoot te beperken. Voor de kolencentrales heeft de rechtbank geoordeeld dat de
wet waarin de Amercentrale een overgangsperiode tot 1 januari 2025 en de moderne centrales
een overgangsperiode tot 1 januari 2030 is gegeven alvorens het verbod op kolen in
gaat, rechtmatig is. Of maatregelen getroffen kunnen worden waardoor andere bedrijven
die fossiele energie opwekken op korte termijn moeten stoppen met deze fossiele opwekking,
zal per geval bekeken moeten worden.
Vraag 7
Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak voor de nadeelcompensatie voor kolencentrales
bij afbouw van hun activiteiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 7
RWE en Uniper vorderden in deze procedures schadevergoeding van de Staat, omdat zij
menen dat de wet onrechtmatig is vanwege het ontbreken van (ontoereikende) financiële
compensatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat met de wet sprake is van geoorloofde
regulering van eigendom, waardoor de Staat niet gehouden is om financiële compensatie
te bieden om te zorgen voor een fair balance. In het bijzonder de voorzienbaarheid
van de maatregel en de overgangsperiode van ruim 10 jaar zijn hiervoor voldoende.
De wet is daarom rechtmatig en de claims van RWE en Uniper worden om die reden afgewezen,
met andere woorden: de rechtbank heeft geoordeeld dat zij geen recht hebben op financiële
compensatie voor het verbod op kolen.
De juridische procedures hebben geen betrekking op de productiebeperking die tijdelijk
begin dit jaar gold. Deze nadeelcompensatie staat daarom niet ter discussie.
Vraag 8
Welke effecten heeft deze uitspraak voor andere beleidsdoelstellingen met betrekking
tot de verduurzaming van Nederland?
Antwoord 8
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 5.
Vraag 9
Bent u van plan om nu strenger op te treden tegenover vervuilende industrie om zo
verduurzaming af te dwingen?
Antwoord 9
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 5.
Vraag 10
Wat zijn de kosten die gemoeid zijn met deze juridische procedure? Bent u bereid deze
kosten te verhalen op de bedrijven die de Staat hebben aangeklaagd? Kunt u uw antwoord
toelichten?
Antwoord 10
De proceskosten van deze drie rechtszaken zijn redelijk omvangrijk. RWE en Uniper
hebben omvangrijke stukken ingediend waarop gereageerd moest worden; dit heeft aanzienlijke
kosten met zich meegebracht. Nu de vorderingen van RWE en Uniper zijn afgewezen, zijn
zij in de proceskosten veroordeeld, ten bedrage van in totaal 60.000 euro. Hiermee
wordt een deel van de proceskosten van de Staat gedekt. Het is in het Nederlands civiele
procesrecht gebruikelijk dat de partij die in het gelijk wordt gesteld een forfaitaire
vergoeding ontvangt voor de door hem gemaakte proceskosten, waarmee niet alle proceskosten
worden gedekt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.