Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het leden Maatoug, Westerveld en Ellemeet over de inhuur van externe arbeid in publieke sectoren
Vragen van de leden Maatoug, Westerveld en Ellemeet (allen GroenLinks) aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, voor Primair en Voortgezet Onderwijs en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de inhuur van externe arbeid in publieke sectoren (ingezonden 27 september 2022).
Antwoord van Minister Van Gennip (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), mede namens de
Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de Minister voor Langdurige Zorg
en Sport (ontvangen 14 december 2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2022–2023, nr. 371.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Meerderheid jonge zorgmedewerkers overweegt vaste baan
in te ruilen voor flexbaan»?1
Antwoord 1
Ja
Vraag 2
Deelt u de opvatting dat de continuïteit, betaalbaarheid en de kwaliteit van zorg
onder druk staat door de toename van flexwerkers en zelfstandigen?
Antwoord 2
Voor de kwaliteit en continuïteit van zorg nu en in de toekomst is het belangrijk
dat de zorgsector voor alle zorgmedewerkers aantrekkelijk is om in te werken. Medewerkers
kiezen er vaker voor zich als zelfstandige in te laten huren, omdat ze het gevoel
hebben op die manier meer te kunnen verdienen en prettiger te kunnen werken met minder
werkdruk, minder regels en meer vrijheid. Naast de hogere kosten die dit voor zorgaanbieders
meebrengt, zet het de kwaliteit en continuïteit van zorg onder druk waardoor de werkdruk
bij het overige personeel juist nog verder toeneemt.
Door het werken in loondienst aantrekkelijker te maken en de balans tussen medewerkers
in loondienst en flexwerkers te herstellen, kunnen we deze negatieve spiraal doorbreken.
In dit kader bereidt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onder meer maatregelen
voor om de balans te herstellen rondom het werken met en als zelfstandige(n), flexibele
arbeidsovereenkomsten verder te reguleren en de wendbaarheid voor ondernemingen te
vergroten.
Het stimuleren van goed werkgeverschap en het verkennen van nieuwe vormen van flexwerken
is daarom expliciet onderdeel van het programmaplan «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt
Zorg en Welzijn», dat door de Minister voor Langdurige Zorg en Sport op 30 september
jl. aan uw Kamer is gezonden.2
Vraag 3
Wat is het aandeel van externe arbeid in de (semi-)publieke sectoren, en met name
in de sectoren onderwijs en zorg en welzijn? Kunt u voor de sector onderwijs een opsplitsing
maken naar deelsectoren, waaronder de deelsector huiswerkbegeleiding? Kunt u voor
de sector zorg en welzijn ook een opsplitsing maken naar deelsectoren, waaronder de
jeugdzorg en de ziekenhuiszorg?
Antwoord 3
Behalve onderstaande cijfers over inhuur van externe arbeid binnen de Rijksoverheid,
het onderwijs en zorg en welzijn, worden geen data bijgehouden voor (semi)-publieke
(deel)sectoren.
Voor wat betreft de Rijksoverheid geldt dat uit de Jaarrapportage bedrijfsvoering
Rijk3, waarin jaarlijks wordt gerapporteerd over het aandeel externe inhuur binnen de Rijksoverheid,
blijkt dat in 2021 het aandeel externe inhuur 13,4 procent bedraagt van de totale
personele uitgaven.
De grootste inhuurcategorieën zijn net als een jaar eerder te vinden in de IT-gerelateerde
uitgaven (advisering opdrachtgevers automatisering 44%) en in de uitvoering van de
beleidsondersteuning (formatie en piek 36%).
Voor de onderwijssectoren geldt dat de uitgaven aan personeel niet in loondienst (PNIL),
als percentage van de totale personeelslasten, in 2021 zijn: primair onderwijs (po)
3,8%, voortgezet onderwijs (vo) 3,9%, mbo 7,0%, hbo 7,6% en wo 5,3%. Dit blijkt uit
de financiële jaarverslagen van onderwijsinstellingen. Het gaat bij PNIL om alle externe
inhuur, bijvoorbeeld zelfstandigen (zzp’ers) en inhuur via een uitzendbureau of van
een flexpool. We hebben geen cijfers over arbeidscontracten in de huiswerkbegeleiding.
In de jaarlijkse Trendrapportage Arbeidsmarkt Leraren po, vo en mbo zijn al eerder
cijfers opgenomen over het aandeel PNIL in de onderwijssectoren.4
Voor de sector zorg en welzijn geldt tot slot dat in 2021 13,3% procent van de werkenden
in die sector uit zzp’ers, zelfstandigen met personeel en uitzendkrachten (exclusief
kinderopvang; bron: azwstatline5) bestaat. In onderstaande tabel is een uitsplitsing gemaakt per branche.
Totaal aantal werkenden
Uitzendkracht
Zelfstandige
(met en zonder personeel)
Aandeel uitzendkrachten + zelfstandigen
Zelfstandige zonder personeel
Zelfstandige met personeel
Meewerkend gezinslid
AZW branches
x 1.000
x 1.000
x 1.000
x 1.000
x 1.000
Zorg en welzijn (smal)
1.449
50
105
36
2
13,3%
Universitair medische centra
86
3
1
0
0
4,7%
Ziekenhuizen en overige med. spec. zorg
258
4
8
4
0
6,2%
Geestelijke gezondheidszorg
94
0
9
1
0
10,6%
Huisartsen en gezondheidscentra
45
1
8
8
0
37,8%
Overige zorg en welzijn
237
26
45
19
1
38,4%
Verpleging, verzorging en thuiszorg
454
10
20
1
0
6,8%
Gehandicaptenzorg
166
2
2
1
0
3,0%
Jeugdzorg
34
1
2
0
0
8,8%
Sociaal werk
75
3
9
0
0
16%
Vraag 4
Wat is het aandeel externe arbeid dat hiervoor in dienst was als werknemer binnen
diezelfde sector? Hoe vaak gebeurt het dat zelfstandigen in (semi-)publieke sectoren maar voor één opdrachtgever werken? Kunt u dit uitsplitsen per sector?
In hoeverre is er sprake van schijnzelfstandigheid?
Antwoord 4
Met betrekking tot deze vraag zijn, zover ik heb kunnen nagaan, geen cijfers bekend.
Vraag 5
Hoe staat het met de toezegging over het toepassen van de webmodule in de gezondheidszorg
en de toezegging over het toepassen van de webmodule in de culturele sector?
Antwoord 5
De webmodule is een instrument dat nu al ingezet kan worden om ongeacht de sector
te gebruiken voor verduidelijking van de aard van de arbeidsrelatie. De inzet van
de webmodule is in de huidige vorm van dit instrument niet verplicht, maar indicatief.
Deze kan dus ook binnen sectoren ingezet worden door werkgevenden (evt. samen met
de werkende) om duidelijkheid te verkrijgen over de aard van de arbeidsrelatie bij
het aangaan van een overeenkomst tot het verrichten van werk. In het breed gesprek
over de beoordeling van arbeidsrelaties dat ik als Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
samen met de Staatssecretaris van Financiën en Fiscaliteit voer, is onder meer met
de genoemde sectoren gesproken over het instrument van de webmodule en hoe die een
rol zou kunnen spelen bij het bieden van meer duidelijkheid in de betreffende sectoren.
De webmodule geeft immers in circa 70% van de gevallen een indicatie van de arbeidsrelatie
en kan daarmee in veel gevallen voor duidelijkheid zorgen. Het is aan de betreffende
sectoren om het gebruik van de webmodule in de praktijk te stimuleren.
De webmodule zal inhoudelijk niet worden toegespitst op specifieke sectoren. Juist
ook om oneigenlijke effecten tussen sectoren onderling te veroorzaken, zou de vraag
of een arbeidsovereenkomst bestaat niet af moeten hangen van in welke sector iemand
werkzaam is. De huidige webmodule blijft vooralsnog beschikbaar voor iedere werkgevende
die er gebruik van wil maken en fungeert als voorlichtingsinstrument.
Vraag 6
De Minister van Primair en Voortgezet Onderwijs heeft in antwoord op schriftelijke
vragen6 aangegeven dat hij samen met de sectorraden strengere eisen gaat opstellen voor de
samenwerking van scholen met private partijen, waaronder uitzendbureaus; hoe staat
het daarmee?
Antwoord 6
In een overleg tussen OCW en de PO-Raad, VO-raad, MBO Raad, VH, WVOI en NFU is inmiddels
gesproken over de mogelijkheid dat sociale partners in de cao’s bepalingen kunnen
opnemen over een maximumtarief voor inhuur van medewerkers.
Daarnaast werkt de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs aan maatregelen om
het private aanbod (de instituten voor huiswerkbegeleiding) in het publieke onderwijs
tegen te gaan, in reactie op de moties van Kwint en Westerveld.7 Er zijn bijvoorbeeld gesprekken met de sectorraden om richtlijnen op te stellen om
het private aanbod op school te beperken en te voorkomen dat scholen reclame maken
voor commerciële diensten en producten. De Minister maakt hier haast mee en informeert
u hier komend voorjaar nader over.
Ook komt er dit voorjaar een geactualiseerde handreiking Inhuur derde partijen voor
scholen met o.a. een stappenplan. Verder is een wetsvoorstel in voorbereiding dat
regelt dat het personeel van huiswerkinstituten altijd in bezit moet zijn van een
verklaring omtrent het gedrag. Dit voorstel wordt dit najaar ter internetconsultatie
gebracht. Begin 2023 zal de monitor naar aanvullend onderwijs starten. Hierin wordt
bijvoorbeeld onderzocht wat de marktomvang is, hoe hoog de deelname van leerlingen
is en welke kosten er per leerling worden gemaakt aan aanvullend onderwijs.
Ook moet deze monitor inzicht geven in hoeveel onderwijsbudget er naar externe onderwijsbureaus
doorstroomt.8 Tot slot is de branche bezig met het opstellen voor een keurmerk voor bijlesbureaus
en huiswerkbegeleidingsinstituten.
Vraag 7
Gaat u zich als stelselverantwoordelijke over de werking van de arbeidsmarkt, werkgever
in publieke sectoren en financierder van (semi-)publieke sectoren inspannen om (de
kosten van) externe inhuur te beperken?
Antwoord 7
Het kabinet vindt, als stelselverantwoordelijke, dat zowel vormen van werknemerschap
als zelfstandig ondernemerschap een belangrijke functie en waarde hebben. Bovendien
zijn partijen in Nederland in principe vrij om afspraken te maken over hoe ze het
werk inrichten en de contractuele relatie vormgeven. Dit moet wel gebeuren binnen
de grenzen van de wet. Tegelijkertijd heeft het kabinet in de Hoofdlijnenbrief arbeidsmarkt
van 5 juli jl. duidelijk gemaakt dat voor structureel werk arbeidsovereenkomsten voor
onbepaalde tijd in beginsel de aangewezen contractvorm zijn. In diezelfde brief is
uiteengezet via welke lijnen het kabinet het verschil tussen werknemerschap en schijnzelfstandigheid
wil verkleinen. Over de voortgang hierop wordt uw Kamer nog dit jaar geïnformeerd.
Daarnaast zal in bredere zin ook de Hoofdlijnenbrief over de hervorming van de arbeidsmarkt
op dit punt ingaan. Deze ontvangt uw Kamer in het eerste kwartaal van 2023.
Sturing op uitgaven aan externe inhuur krijgt binnen het Rijk aandacht vanuit het
werkgeverschap voor de sector Rijk. Uitgangspunt hierbij is dat deze uitgaven niet
meer dan 10% van de totale personele uitgaven betreffen (de zogenaamde Roemernorm
naar aanleiding van de motie Roemer). Daarnaast geldt een maximum uurtarief (excl.
btw) van € 225 (n.a.v. de motie De Pater-Van der Meer). Dit maximum uurtarief geldt
voor overeenkomsten buiten mantelcontracten. In het geval de norm of het uurtarief
wordt overschreden, is het uitgangspunt «leg uit» (comply-or-explain). De verantwoordelijkheid
voor het voldoen aan de norm en het maximum uurtarief ligt bij de vakministers. Zij
leggen verantwoording af in hun departementale jaarverslag.
In aanvulling hierop geldt dat het kabinet, als financier van (semi)publieke sectoren,
per sector waar nodig maatregelen neemt. Zo zijn er in het programma «Toekomstbestendige
Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn» diverse acties opgenomen om (de kosten van) externe
inhuur te beperken. Dat programma is door de Minister voor Langdurige Zorg en Sport
op 30 september jl.9 aan uw Kamer gezonden. Inzet is om het werken in loondienst aantrekkelijker te maken
en de balans tussen medewerkers in loondienst en flexwerkers te herstellen. Daarmee
wil de Minister voor Langdurige Zorg en Sport de uitstroom uit vaste dienst beperken.
Het stimuleren van goed werkgeverschap en het verkennen van nieuwe vormen van flexwerken
zijn daarom expliciet onderdeel van het programmaplan Toekomstbestendige Arbeidsmarkt
Zorg en Welzijn. Nieuwe vormen van werken in loondienst kunnen voorkomen dat mensen
het loondienstverband (of eventueel zelfs de zorg) uit onvrede verlaten. Ook dragen
dergelijke initiatieven bij aan een betere balans op de arbeidsmarkt, meer regie bij
de zorginstellingen en lagere kosten. Dergelijke initiatieven dragen er verder aan
bij dat werkgevers conform de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties kunnen
handelen.
Vraag 8
Kunt u zich inspannen om het in dienst zijn met een (vaste) arbeidsovereenkomst in
de (semi-)publieke sectoren aantrekkelijker te maken, in termen van primaire arbeidsvoorwaarden
(loon), secundaire arbeidsvoorwaarden en (andere) niet-materiële zaken die van belang
zijn voor goed werk? Kunt u er bijvoorbeeld op sturen dat zelfstandigen geen voorrang
krijgen bij de inroostering of zich niet kunnen onttrekken aan verantwoordelijkheden
die werknemers wel hebben? Kunt u hierbij concrete doelen en streefcijfers benoemen?
Antwoord 8
Zoals hiervoor onder vraag 7 ook al genoemd, hanteert het kabinet als uitgangspunt
dat arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd in beginsel de aangewezen contractvorm
zijn voor het organiseren van structureel werk. Tegelijkertijd mag het belang van
wendbaarheid voor ondernemingen evenzeer niet uit het oog worden verloren. In de Hoofdlijnenbrief
van 5 juli jl. 10 is uitvoerig uiteengezet welke generieke inspanningen het kabinet hierbij levert.
Hierna treft u de inspanningen aan die specifiek binnen de sectoren zorg en welzijn,
onderwijs en Rijksoverheid op dit punt worden geleverd.
In aanvulling op deze generieke maatregelen wordt, zoals in eerdere antwoorden op
Kamervragen11 is genoemd, door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verkend op welke
manier normen en prikkels voor vaste contracten opgenomen kunnen worden in onderwijswetgeving.
Voor de Rijksoverheid spant de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
zich in om een aantrekkelijk werkgever te zijn en te blijven. Goede arbeidsvoorwaarden
en arbeidsomstandigheden zijn hiervoor de bouwstenen. De Rijksoverheid scoort altijd
goed in de verschillende lijstjes van aantrekkelijke werkgevers.
Een voorbeeld van de aandacht voor arbeidsvoorwaarden is de recent afgesloten CAO
Rijk met een looptijd van 1 april 2022 tot en met 30 juni 2024. Daar waar er binnen
de Rijksoverheid sprake is van (externe) inhuur van zelfstandigen, is het aan de betreffende
leidinggevende en de zelfstandige om goede afspraken te maken over de inhoud van het
werk. In het maken van dit soort afspraken zal er ook rekening worden gehouden met
de uitstraling richting medewerkers. Tegelijkertijd is het ook voorstelbaar dat ingehuurde
zelfstandigen juist heel specifiek ingezet worden om optimaal gebruik te maken van
hun expertise.
In de sector zorg en welzijn is er, naast de activiteiten genoemd onder vraag 7, binnen
het Integraal Zorg Akkoord en het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en
Welzijn afgesproken dat alle branches in deze sector voor 1 januari 2024 afspraken
maken waarin de verantwoordelijkheden tussen medewerkers in loondienst en zzp’ers
eerlijk verdeeld zijn, onder andere rondom ANW-diensten, scholing en beloning.
Vraag 9
Bent u bereid om onderlinge uitwisseling van personeel mogelijk te maken, zonder dat
daar btw over hoeft te worden betaald, met als doel dat zorgverleners ten behoeve
van de kwaliteit vaker en langer op dezelfde plek werken en de betaalbaarheid van
de zorg niet onder druk staat?
Antwoord 9
Zoals ook aangegeven in de Kamerbrief over het programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt
Zorg en Welzijn», die door de Minister voor Langdurige Zorg en Sport op 30 september
jl. aan uw Kamer is gezonden, is het vraagstuk rondom de vrijstelling van btw op detachering
in de zorg onderdeel van het interdepartementale traject gericht op de arbeidsmarkt
in den brede (gecoördineerd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid).
Hierbij is geconcludeerd dat de ruimte die de Europese btw-richtlijn en (Europese)
jurisprudentie bieden, reeds is benut. De wens om extra mogelijkheden binnen het fiscale
terrein te krijgen vergt een wijziging van de Europese btw-richtlijn, hetgeen op de
korte termijn geen kans van slagen heeft. Een te actieve opstelling met betrekking
tot verruiming van de huidige btw-vrijstelling kan mogelijk zelfs contraproductief
werken en leiden tot gedwongen inperking van de bestaande vrijstelling. Extra ruimte
kan vooral worden gevonden door regionale samenwerkingsinitiatieven (onderling) te
(laten) wijzen op de bestaande mogelijkheden van btw-vrije uitleen van personeel.
Vraag 10
Bent u bekend met het bericht «Negen ziekenhuizen spannen samen om flexwerkprobleem
aan te pakken»?12
Antwoord 10
Ja, de Minister voor Langdurige Zorg en Sport is bekend met dit bericht.
Vraag 11
Deelt u de opvatting dat het maken van afspraken over een minimale inzet van externe
arbeid ten goede komt van de kwaliteit van de zorg? Kunt en wilt u dergelijke afspraken
stimuleren?
Antwoord 11
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport is van mening dat een dergelijk oordeel
afhankelijk is van de concrete invulling. In het programmaplan «Toekomstbestendige
Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn», dat door de Minister voor Langdurige Zorg en Sport
op 30 september jl. aan uw Kamer is gezonden zijn hiervoor onder opgave 5 – aantrekkelijker
maken van werken in loondienst – twee beoogde afspraken geformuleerd; te weten afspraak
9 en 10.
Bij opgave 5 uit het programmaplan staat als doel van deze afspraken om de negatieve
spiraal, zoals ook genoemd bij vraag 2, te doorbreken, zodat de mensen in loondienst
behouden blijven en de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de zorg binnen
de diverse branches door meer schouders gedragen wordt.
Hierbij hoort ook dat werkgevers conform de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties
handelen en zo schijnzelfstandigheid tegengaan.
Vraag 12
Wat is precies de opzet van Workflow? Hoeveel mensen die gebruik van deze dienst zijn
werknemer en hoeveel zelfstandige? Wat vindt u van dergelijke initiatieven?
Antwoord 12
WorkFlow is een alternatieve arbeidspropositie ontwikkeld door de ziekenhuizen in
de regio Rijnmond. Met dit alternatieve regionale dienstverband kunnen zorgmedewerkers
via ondernemend werknemerschap flexibel werken bij meerdere ziekenhuizen in de regio
Rotterdam-Rijnmond. Er zijn nu veel zzp’ers actief bij deze ziekenhuizen. Met deze
hybride vorm van werknemerschap willen de samenwerkende ziekenhuizen een aantrekkelijk
alternatief voor het zzp-schap bieden. Ook zorgmedewerkers die nu in loondienst zijn
bij één van de ziekenhuizen, kunnen kiezen voor deze meer flexibele vorm van loondienst.
Voor de werknemer biedt WorkFlow een basiscontract, waarin de «basisuren» en zekerheden
als inkomen bij ziekte en langdurige arbeidsongeschiktheid en pensioenbijdrage vanuit
de werkgever/ het ziekenhuis zijn geregeld.
Via het online WorkFlow-platform kan een zorgmedewerker, indien gewenst en passend
bij de persoonlijke omstandigheden, extra diensten aannemen bij aangesloten zorginstellingen.
Voor de werkgever is het voordeel dat hij voor meer diensten kan beschikken over medewerkers
in loondienst en daarmee conform de Wet DBA handelt.
Alle medewerkers die gebruik (zullen) maken van WorkFlow zijn in loondienst bij een
van de aangesloten ziekenhuizen, of later mogelijk breder bij een van de aangesloten
zorginstellingen.
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport juicht dergelijke initiatieven zeer toe.
Nieuwe vormen van werken in loondienst kunnen voorkomen dat mensen het loondienstverband
(of eventueel zelfs de zorg) uit onvrede verlaten. Ook dragen dergelijke initiatieven
bij aan een betere balans op de arbeidsmarkt, meer regie bij de zorginstellingen en
lagere kosten. Dergelijke initiatieven dragen er verder aan bij dat werkgevers conform
de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties kunnen handelen.
Vraag 13
Is er aanleiding om te geloven dat de werkenden die via Workflow voor het ziekenhuis
werken schijnzelfstandigen zijn? Zo ja, wat kunt en gaat u eraan doen om ervoor te
zorgen dat deze mensen in dienst gaan?
Antwoord 13
Degenen die bij WorkFlow zijn aangesloten, zijn in dienst bij één van de betrokken
zorginstellingen. Zij zijn daarmee dus geen zelfstandigen en zeker geen schijnzelfstandigen.
Vraag 14
Deelt u de opvatting dat het goed is dat werkenden verzekerd zijn tegen arbeidsongeschiktheid
en pensioen opbouwen? Deelt u de opvatting dat het voor zelfstandigen die eigenlijk
werknemer zijn goed is dat de opdrachtgever deze premies betaalt? Deelt u de opvatting
dat het echter beter is als schijnzelfstandigen conform de aard van de arbeid in dienst
gaan?
Antwoord 14
Ik deel het principe dat het goed is dat werkenden verzekerd zijn tegen arbeidsongeschiktheid.
Naast de bestaande WIA voor werknemers, zet het kabinet een grote stap door ook zelfstandigen
(verplicht) te verzekeren tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico. Zie daarvoor ook
uitgebreider de hoofdlijnenbrief arbeidsmarktbeleid. 13
Ook ben ik het met de leden eens dat werkenden in staat moeten zijn een adequaat pensioen
op te bouwen. Het kabinet faciliteert pensioenopbouw op verschillende manieren, onder
meer fiscaal en via de verplichtstelling. Specifiek voor zelfstandigen is het kabinet
voornemens om de facilitering van pensioenopbouw door zelfstandigen te verbeteren.
Zie daarvoor ook uitgebreider de eerder genoemde hoofdlijnenbrief arbeidsmarktbeleid.14
Uiteraard geldt in algemene zin dat, als blijkt dat een arbeidsrelatie kwalificeert
als werkgever – werknemerrelatie, de bijbehorende financiële verplichtingen die uit
de wet- en regelgeving volgen moeten worden nageleefd.
Maatregelen zoals meer duidelijkheid in regelgeving over het onderscheid tussen werknemers
en zelfstandigen, inzet van een rechtsvermoeden van werknemerschap en intensivering
van toezicht en handhaving, dragen bij aan het voorkomen dat de verplichting wordt
ontweken om voor werknemers bij te dragen aan een pensioenfonds. Onder meer deze maatregelen
zijn in de eerder genoemde hoofdlijnenbrief aangekondigd. Nog dit jaar wordt u over
de voortgang op deze maatregelen nader geïnformeerd.
Vraag 15
Worden dergelijke initiatieven ook elders opgepakt?
Antwoord 15
Zoals bij vraag 7 en 8 benoemd, zijn er binnen het Programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt
Zorg en Welzijn en ook binnen het Integraal Zorg Akkoord diverse initiatieven in gang
gezet om werken in loondienst te bevorderen en schijnzelfstandigheid tegen te gaan.
Vraag 16
In de «Rapportage Cao-afspraken 2021» die onlangs naar de Kamer is verzonden staat
dat in vier collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) bepalingen zijn opgenomen over
het hanteren van tarieven voor zelfstandigen; kunt en gaat u dergelijke afspraken
over tarieven stimuleren?
Antwoord 16
Het is aan zelfstandigen, hun vertegenwoordigers en hun opdrachtgevers om te bepalen
of zij – binnen de wettelijke mogelijkheden – collectief willen onderhandelen over
hun tarieven.
Uit de «Rapportage Cao-afspraken 2021» blijkt dat er met name in de culturele en creatieve
sector in een aantal cao’s afspraken gemaakt zijn over minimumtarieven voor zzp’ers.
De afspraken passen binnen de arbeidsmarktagenda voor de culturele sector, waar de
Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap achter staat.
Ik blijf de cao-bepalingen over het hanteren van minimumtarieven voor zelfstandigen
monitoren en uw Kamer daar jaarlijks over informeren.
Vraag 17
Wat voor instrumenten heeft u nog meer om (de kosten van) externe inhuur te beperken?
Gaat u deze inzetten?
Antwoord 17
Alle maatregelen die worden genomen zijn in bovenstaande antwoorden benoemd. Graag
wijzen wij u daarbij expliciet op de antwoorden bij vragen 7 en 8.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede namens
C. Helder, minister voor Langdurige Zorg en Sport -
Mede namens
A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.