Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport
36 275 Regels aangaande een tijdelijke uitwisseling van persoonsgegevens ter identificering van de ouders die gedupeerd zijn als gevolg van problemen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag en geconfronteerd zijn met uithuisplaatsing van kinderen (Tijdelijke wet uitwisseling persoonsgegevens UHP KOT)
Nr. 4
                   ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
                  d.d. 30 november 2022 en het nader rapport d.d. 9 december 2022, aangeboden aan de
                  Koning door de Minister voor Rechtbescherming. Het advies van de Afdeling advisering
                  van de Raad van State is cursief afgedrukt.
               
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 24 oktober 2022, nr. 2022002323,
                  machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
                  het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies,
                  gedateerd 30 november 2022, nr. W16.22.0205/II, bied ik U hierbij aan.
               
De tekst van het advies treft u hieronder cursief aan, voorzien van mijn reactie.
Bij Kabinetsmissive van 24 oktober 2022, no. 2022002323, heeft Uwe Majesteit, op voordracht
                     van de Minister voor Rechtsbescherming, bij de Afdeling advisering van de Raad van
                     State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende regels aangaande
                     een tijdelijke uitwisseling van persoonsgegevens ter identificering van de ouders
                     die gedupeerd zijn als gevolg van problemen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag
                     en geconfronteerd zijn met uithuisplaatsing van kinderen (Tijdelijke wet uitwisseling
                     persoonsgegevens UHP KOT), met memorie van toelichting.
Het voorstel stelt regels voor de tijdelijke verwerking van persoonsgegevens van de
                     bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag gedupeerde ouders en hun uithuisgeplaatste
                     kinderen. Het doel hiervan is inzicht te verkrijgen in deze groep ouders en kinderen
                     en hen een ondersteuningsaanbod te kunnen doen. Daarnaast wordt beoogd de betrokken
                     instanties met deze gegevens in staat te stellen te reflecteren op hun eigen handelen
                     in dossiers van de kinderen van deze ouders.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft begrip voor het streven van dit
                     wetsvoorstel om het mogelijk te maken dat de betrokken ouders en kinderen een ondersteuningsaanbod
                     ontvangen en dat de betrokken instanties op hun eigen handelen kunnen reflecteren.
                     De hiervoor benodigde tijdelijke gegevensverwerking is, gelet op de achterliggende
                     problematiek, privacygevoelig.
De Afdeling maakt enkele opmerkingen over de in het wetsvoorstel voorgestelde doelen
                     en taken. Zo blijkt uit de toelichting onvoldoende dat het verkrijgen van inzicht
                     in de groep ouders en kinderen een zelfstandig doel van het wetsvoorstel moet zijn.
                     Verder gaat de toelichting niet in op de randvoorwaarden voor de reflectie door de
                     betrokken instanties. Ten slotte adviseert de Afdeling om in het wetsvoorstel de verlengingsmogelijkheid
                     te maximeren en te regelen dat de verlenging enkel kan plaatsvinden bij dringende
                     redenen. In verband met deze opmerkingen is aanpassing wenselijk van het voorstel
                     en de toelichting.
Ik ben verheugd te lezen dat de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna:
                  de Afdeling of de Afdeling advisering) begrip heeft voor het streven om ouders een
                  ondersteuningsaanbod te doen en om mogelijk te maken dat organisaties reflecteren
                  op het eigen handelen. Het voorstel heeft de Afdeling aanleiding gegeven tot het maken
                  van een aantal opmerkingen. Graag ga ik op deze opmerkingen in het navolgende nader
                  in.
               
1. Inhoud van het wetsvoorstel
               
Het wetsvoorstel vindt zijn oorzaak in de afhandeling van de toeslagenaffaire.
Het voorziet als gevolg van een toezegging aan de Tweede Kamer2 in een tijdelijke regeling voor de uitwisseling van persoonsgegevens. Deze is gericht
                        op identificering van de ouders die gedupeerd zijn door de uitvoering van de kinderopvangtoeslagwetgeving
                        en mogelijk in verband hiermee geconfronteerd zijn met uithuisplaatsing van hun kinderen
                        (UHP KOT-ouders en UHP KOT-kinderen).3 De voorgestelde gegevensuitwisseling heeft blijkens het wetsvoorstel drie doelen:
– het verkrijgen van inzicht in de groep gedupeerde ouders en hun kinderen;
– het doen van een ondersteuningsaanbod aan deze ouders en kinderen, en;
– de reflectie door de betrokken instanties op hun handelen ten aanzien van deze groep.4
                              
De Minister voor Rechtsbescherming vervult in het wetsvoorstel een centrale rol. Hij
                     ontvangt van de Belastingdienst/Toeslagen de persoonsgegevens van de gedupeerde aanvragers
                     van kinderopvangtoeslag en hun kinderen.5 Van de raad voor de kinderbescherming, de Raad voor de rechtspraak en de gerechten
                     ontvangt hij de persoonsgegevens van uithuisgeplaatste kinderen en hun ouders.6 Vervolgens koppelt de Minister deze gegevens en stelt hij een lijst samen van UHP
                     KOT-kinderen en een lijst van UHP KOT-ouders.7 Hij verstrekt deze lijsten aan de Belastingdienst/Toeslagen, de gecertificeerde instellingen
                     die kinderbeschermingsmaatregelen uitvoeren, de raad voor de kinderbescherming, de
                     Raad voor de rechtspraak en de gerechten. Op basis van deze gegevens kan een aanbod
                     tot ondersteuning worden gedaan. Voorts kunnen de betrokken instanties de dossiers
                     doorlichten en zo reflecteren op hun handelen.8
                     
2. Achtergrond
               
Sinds begin 2022 kunnen de UHP KOT-ouders en kinderen zich melden bij het Ondersteuningsteam
                     Uithuisplaatsingen Toeslagenaffaire. Dit team staat ouders en kinderen bij door te
                     luisteren, een plan te maken voor de verbetering van de gezinssituatie en hen in het
                     proces te begeleiden. In oktober 2022 rapporteerde het Ondersteuningsteam dat inmiddels
                     198 personen zich hebben aangemeld die tot de doelgroep behoren.9
                     
Het Centraal Bureau van de Statistiek (CBS) onderzoekt op verzoek van de Inspectie
                     Justitie en Veiligheid hoe de jeugdbescherming is omgegaan met gezinnen die gedupeerd
                     zijn door de toeslagenaffaire. Het CBS heeft berekend dat er 1675 UHP KOT-kinderen
                     zijn.10 Het CBS heeft verder onderzocht of de toeslagenaffaire de kans op een kinderbeschermingsmaatregel
                     heeft vergroot, en komt tot de conclusie dat dit niet het geval lijkt.11 Aangezien het CBS werkt met anonieme gegevens, is er geen zicht op de specifieke
                     ouders en kinderen die het betreft.
Tegen deze achtergrond heeft de Afdeling begrip voor het streven om in beeld te krijgen
                     welke gedupeerden ook geconfronteerd zijn met uithuisplaatsing. Met de persoonsgerichte
                     benadering van dit wetsvoorstel wordt het mogelijk om in individuele gevallen een
                     ondersteuningsaanbod te doen. De «regie» blijft bij de ouders; zij hoeven op het ondersteuningsaanbod
                     niet in te gaan. Daarnaast kunnen de betrokken instanties naar aanleiding van de gegenereerde
                     gegevens voor die gevallen nauwkeuriger bezien welke overwegingen ten grondslag lagen
                     aan hun handelen en welke lessen hieruit zijn te trekken.
Het wetsvoorstel limiteert de te verwerken persoonsgegevens. Van belang daarbij is
                     dat achter de uithuisplaatsing doorgaans een complexe problematiek schuil gaat. Het
                     enkele gegeven dat hiervan sprake is, is privacygevoelig. Dat geldt daarom ook voor
                     de gegevensverwerkingen die het wetsvoorstel mogelijk maakt. Enkele beginselen die
                     de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) regelt, zijn daarbij van bijzonder
                     belang. Naast het beginsel van doelbinding en van de juistheid van de gegevens, valt
                     daarbij te denken aan het beginsel van gegevensminimalisering en vertrouwelijkheid.12 Dat betekent ook dat gegevens zodra mogelijk gepseudonimiseerd of vernietigd moeten
                     worden.
3. Doelen en taken
               
a. Het verkrijgen van inzicht
               
Het eerste doel dat het voorstel formuleert is «het verkrijgen van inzicht in de groep
                     van UHP KOT-ouders en hun uithuisgeplaatste kinderen».13 Het is volgens het wetsvoorstel een taak van de Minister om, door het koppelen van
                     de gegevens van de betrokken instanties, dit inzicht te verkrijgen.14 De toelichting schetst dat het inzicht een randvoorwaarde is voor de andere doelen,
                     te weten het doen van een ondersteuningsaanbod en het reflecteren op eigen handelen
                     (zie hierna).15 Het verkrijgen van inzicht lijkt daarmee eerder een middel dan een zelfstandig doel
                     van het wetsvoorstel.
Op grond van dit doel («het verkrijgen van het inzicht») worden blijkens het voorstel
                     persoonsgegevens verstrekt aan zowel de Belastingdienst/Toeslagen16 als de gecertificeerde instellingen.17 Als het gaat om de Belastingdienst/Toeslagen maakt de toelichting niet duidelijk
                     wat hiervan de bedoeling is. De Belastingdienst/Toeslagen heeft op grond van dit wetsvoorstel
                     immers geen taak bij het doen van het ondersteuningsaanbod en evenmin bij de zelfreflectie.18 Ook omdat de lijsten van UHP KOT ouders en kinderen ziet op gevoelige persoonsgegevens
                     dient de verstrekking hiervan door de Minister beperkt te worden tot situaties waarin
                     dit noodzakelijk is.19 Verstrekking van gegevens aan de Belastingdienst/Toeslagen voor het aangegeven doel
                     behoeft dan ook een dragende motivering.
Op grond van het voorstel ontvangen de gecertificeerde instellingen de gegevens van
                     de UHP KOT-kinderen met het oog op twee doelstellingen: het verkrijgen van inzicht
                     in deze groep en het reflecteren op het eigen handelen. De gecertificeerde instellingen
                     hebben geen taak bij het doen van het ondersteuningsaanbod.20 In dat licht bezien maakt de toelichting niet duidelijk waarom een gecertificeerde
                     instelling de persoonsgegevens voor het verkrijgen van inzicht nodig heeft. De toelichting
                     geeft aan dat naar aanleiding hiervan contact kan worden opgenomen met gedupeerde
                     ouders.21 Dit contact vindt echter reeds plaats op grond van de eigen wettelijke taken22 en lijkt los te staan van het ondersteuningsaanbod dat op grond van dit wetsvoorstel
                     wordt gedaan.
Het laatste roept de vraag op in hoeverre de UHP KOT-ouders en kinderen gebaat zijn
                     bij een separaat initiatief van de gecertificeerde instellingen. Het is immers de
                     bedoeling van het wetsvoorstel dat de gerichte ondersteuning wordt geïnitieerd door
                     de Minister en wordt uitgevoerd door het Ondersteuningsteam (zie hieronder). Het ligt
                     gelet daarop, en om te voorkomen dat gedupeerden door verschillende instanties worden
                     benaderd, in de rede dat alleen het Ondersteuningsteam het ondersteuningsaanbod doet.
                     Indien dat contact aanleiding zou geven tot inschakeling van de gecertificeerde instellingen
                     kan het Ondersteuningsteam, indien dat gewenst wordt door de ouders en hun kinderen,
                     de gecertificeerde instelling benaderen.
De Afdeling adviseert in het licht van het voorgaande dragend te motiveren waarom
                     het verkrijgen van inzicht in de groep gedupeerden een zelfstandig doel van het wetsvoorstel
                     is en waarom het met het oog op dat doel noodzakelijk is persoonsgegevens te verstrekken
                     aan de Belastingdienst/Toeslagen en de gecertificeerde instellingen. Indien dat niet
                     mogelijk is adviseert de Afdeling dat doel en de daarop betrekking hebbende verstrekkingsgrondslagen
                     in het wetsvoorstel te schrappen.
a. Het verkrijgen van inzicht
               
Naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling Advisering is in de toelichting
                  nader toegelicht waarom het verkrijgen van inzicht in de omvang van de groep gedupeerde
                  ouders en kinderen, naast een middel, (ook) een zelfstandig doel is (memorie van toelichting,
                  paragraaf 2.2). Verder is opnieuw nagedacht over de verstrekking van de persoonsgegevens
                  door de Minister voor Rechtsbescherming aan de Belastingdienst/Toeslagen en de gecertificeerde
                  instellingen. Dat heeft ertoe geleid dat de verstrekking van de lijst van UHP KOT-kinderen
                  en de lijst van UPH KOT-ouders aan de Belastingdienst/Toeslagen is geschrapt uit het
                  wetsvoorstel (artikel 6).
               
In het wetsvoorstel is behouden dat gecertificeerde instellingen inzicht krijgen in
                  de omstandigheid dat de ouder van een uithuisgeplaatst kind gedupeerd is als gevolg
                  van het kinderopvangtoeslagschandaal. In de toelichting is sterker benadrukt dat de
                  gecertificeerde instelling dit inzicht kan meenemen bij het contact met de betrokken
                  ouder, binnen het kader van zijn wettelijke taken. De gecertificeerde instelling heeft
                  reeds op grond van zijn wettelijke taak contact met ouders van een uithuisgeplaatst
                  kind. Dit wetsvoorstel brengt mee dat hij daarbij ook kan meewegen dat het gaat om
                  een gedupeerde ouder. De gecertificeerde instelling kan zo nodig in het gesprek wijzen
                  op het bestaande ondersteuningsaanbod vanuit de overheid.
               
b. Ondersteuningsaanbod
               
Het tweede doel van het voorstel is «het doen van een ondersteuningsaanbod aan de
                     UHP KOT ouders of hun uithuisgeplaatste kinderen».23 Dit is een taak voor de Minister voor Rechtsbescherming.24 De toelichting legt uit dat deze ouders gericht worden geïnformeerd over de beschikbare
                     ondersteuning. Het is aan de ouders of zij hier gebruik van willen maken. De aangeboden
                     ondersteuning leidt niet automatisch tot gezinsherstel, maar is bedoeld om de ouders
                     praktische hulp te bieden in hun gezinssituatie en waar mogelijk en gewenst te helpen
                     om de voor gezinsherstel benodigde stappen te zetten.25
                     
Er wordt in de toelichting niet nader ingegaan op de verschillende vormen van ondersteuning.
                     Evenmin blijkt wat de taakverdeling is tussen de Minister en zijn beleidsdepartement,
                     het Ondersteuningsteam Uithuisplaatsingen Toeslagenaffaire26 en andere instanties die ondersteuning kunnen leveren aan deze ouders. In het licht
                     van de verwachtingen die het voorstel en de daarin omschreven taak van de Minister
                     jegens de gedupeerden mogelijk oproepen, is het van belang hierover helderheid te
                     bieden. Daarbij dient ook te worden ingegaan op de vraag wat ouders kunnen doen indien
                     zij niet tevreden zijn over de aangeboden ondersteuning.
De Afdeling adviseert in de toelichting nader op het voorgaande in te gaan.
b. Ondersteuningsaanbod
               
In reactie op de opmerkingen van de Afdeling is de toelichting aangevuld (memorie
                  van toelicht, paragraaf 2.3). Daarbij is nader toegelicht om welke ondersteuning het
                  gaat en door wie deze ondersteuning wordt geboden. De beschikbare ondersteuning bestaat
                  uit drie onderdelen:
               
1. Ondersteuning door de Belastingdienst/Toeslagen in het kader van de brede hersteloperatie.
2. Ondersteuning door het Ondersteuningsteam Uithuisplaatsingen Toeslagenaffaire. Dit
                        houdt in het beschikbaar stellen van een persoonlijke procesbegeleider, die onder
                        andere helpt om de gebeurtenissen op een rij te zetten, een plan te maken en praktische
                        ondersteuning voor betrokkene te regelen.
                     
3. Het aanbieden van kosteloze rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand aan gedupeerde
                        ouders in geval hun kinderen uithuisgeplaatst zijn en als zij te maken hebben met
                        een procedure over gezagsbeëindiging. Ook kunnen zij een vergoeding ontvangen van
                        de griffiekosten.
                     
De Minister van Rechtsbescherming zal met het verworven inzicht dat ontstaat uit de
                  datakoppeling op grond van deze wet de betrokken ouders gericht informeren over deze
                  voor hen beschikbare ondersteuning.
               
Het Ondersteuningsteam Uithuisplaatsingen Toeslagenaffaire heeft een klachtenregeling
                  indien ouders vragen hebben over de geboden ondersteuning. Bij vragen over het ondersteuningsaanbod
                  door de Belastingdienst/Toeslagen of door de Raad voor Rechtsbijstand kunnen ouders
                  bij deze organisaties terecht.
               
c. Reflectie
               
Het derde doel van het voorstel is «het reflecteren op het eigen handelen door de
                     raad voor de kinderbescherming, gecertificeerde instellingen en de gerechten inzake
                     de dossiers van uithuisgeplaatste kinderen van UHP KOT-ouders».27 De reflectie is niet gericht op herstel, maar op het trekken van lessen voor de toekomst
                     van de jeugdbeschermingsketen.28
                     
Aangezien het om gevoelige persoonsgegevens gaat, dient de verwerking zo beperkt mogelijk
                     te blijven en niet verder te gaan dan met het oog op het doel noodzakelijk is.29 Indien het voor de reflectie niet nodig is de identiteit van de betrokkenen te kennen,
                     dan is het aangewezen de gegevens bij aanvang van het proces te pseudonimiseren.30 Dit is zeker het geval als de reflectie landelijk plaatsvindt en hierbij externen
                     worden betrokken; in die gevallen immers worden veel persoonsgegevens op een centrale
                     plaats bijeengebracht en hebben relatief veel personen toegang tot die gegevens.31
                     
In het licht van het voorgaande merkt de Afdeling op dat de toelichting geen beschrijving
                     geeft van de randvoorwaarden voor de beoogde reflectie. Zo kan voor het beperken van
                     de inbreuk van belang zijn of de reflectie per gecertificeerde instelling of gerecht
                     wordt vormgegeven of landelijk en of dit door interne functionarissen gebeurt of door
                     externen. Ook wordt niet concreet ingegaan op de (on)mogelijkheden van het pseudonimiseren
                     van de persoonsgegevens. De Afdeling adviseert het voorstel met het oog hierop te
                     verduidelijken en de wettekst en de toelichting daarop aan te passen.
c. Reflectie
               
De opmerkingen van de Afdeling strekken ertoe dat de persoonsgegevens die aan de organisaties
                  worden verstrekt ten behoeve van reflectie, zoveel mogelijk te minimaliseren. Het
                  gaat hier om de lijst van UHP KOT-kinderen. Naar aanleiding van deze opmerkingen zijn
                  de persoonsgegevens die worden opgenomen op de lijst van UHP KOT-kinderen zoveel mogelijk
                  beperkt. Op de lijst van UHP KOT-kinderen worden nu alleen de burgerservicenummers
                  en de geboortedata opgenomen (artikel 5). Daarmee is voor derden niet (meteen) inzichtelijk
                  om welke personen het gaat. Tevens is de grondslag voor het opnemen van de geboortedata
                  op de lijst van UHP KOT-ouders geschrapt, nu deze niet relevant zijn voor het doen
                  van een ondersteuningsaanbod.
               
Tevens is in de memorie van toelichting (paragraaf 2.6) benadrukt dat alle organisaties
                  zich bij de uitvoering dienen te houden aan de eisen van dataminimalisatie. Dat betekent
                  ook dat de toegang tot deze lijst met persoonsgegevens zoveel mogelijk wordt beperkt.
                  Niet meer personen dan noodzakelijk mogen dus de beschikking krijgen over deze persoonsgegevens.
                  Persoonsgegevens die niet relevant zijn voor de betrokken organisatie, dienen vernietigd
                  te worden. Artikel 7, eerste lid, van het wetsvoorstel bevat hiervoor een regeling
                  met betrekking tot de gecertificeerde instellingen.
               
4. Uitvoerbaarheid en verlengingsmogelijkheid
               
Op grond van het wetsvoorstel dienen verschillende typen verstrekkingen van gegevens
                     aan de Minister plaats te vinden. Het voorstel schrijft in de eerste plaats voor dat
                     de Belastingdienst/Toeslagen de persoonsgegevens van alle KOT-ouders verstrekt aan
                     de Minister.32 Daarnaast dienen de raad voor de kinderbescherming, de Raad voor de rechtspraak en
                     de gerechten de persoonsgegevens van alle in de genoemde periode uithuisgeplaatste
                     kinderen aan de Minister te verstrekken.33 Deze verstrekkingen vormen tezamen de grondslag voor het doen van een ondersteuningsaanbod.
De wet zal vervallen op 1 januari 2025.34 De termijn voor het aanvragen van een herstelmaatregel loopt tot 1 januari 2024.35 De gedachte is dat een periode van een jaar daarna voldoende is om te verzekeren
                     dat alle KOT-ouders een ondersteuningsaanbod ontvangen. Voor het geval dit niet zo
                     is, biedt het wetsvoorstel de mogelijkheid de vervaldatum bij koninklijk besluit telkens
                     met ten hoogste een jaar te verlengen. De voordracht hiervoor moet aan de Tweede en
                     de Eerste Kamer worden overgelegd.36
                     
Mede met het oog op de beoogde vervaldatum van de wet op 1 januari 2025 behoeft de
                     uitvoerbaarheid bijzondere aandacht. De Belastingdienst/Toeslagen geeft in de uitvoeringstoets
                     aan dat er inmiddels ruime ervaring is met vergelijkbare data-uitwisseling aan andere
                     instanties. Een grotere uitdaging lijkt te zijn om een sluitend overzicht van de uithuisplaatsingen
                     te verkrijgen.
Uit de toelichting en de consultatiereacties van de Raad voor de rechtspraak blijkt
                     dat bij de rechtspraak enkel de verzoeken tot uithuisplaatsingen centraal worden geregistreerd
                     en de uitspraken van de rechter hierover niet.37 De raad voor de kinderbescherming registreert wel alle toegekende verzoeken tot uithuisplaatsing,
                     maar dit overzicht is niet volledig omdat de raad niet in alle gevallen betrokken
                     is bij een uithuisplaatsing. Om die reden is het voornemen de koppeling trapsgewijs
                     te laten plaatsvinden. De precieze technische uitvoering wordt opengelaten, opdat
                     deze in de praktijk door de betrokken instanties kan worden ingevuld. De kosten die
                     dit met zich brengt komen voor rekening van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.38
                     
De Afdeling merkt op dat de informatiehuishouding bij de rechtspraak een mogelijk
                     knelpunt is in de uitvoering van het wetsvoorstel. Deze is er niet op gericht om de
                     benodigde persoonsgegevens te genereren. Dit brengt het risico met zich op onvolkomenheden
                     en vertraging. Gelet op deze uitvoeringsproblematiek is het niet ondenkbaar dat tegen
                     het einde van de looptijd van het wetsvoorstel er een, op dit moment nog onbekend,
                     aantal verwerkingen nodig is voor (te) laat onderkende gevallen.
Tegen de achtergrond van deze uitvoeringsproblematiek dient het wetsvoorstel meer
                     duidelijkheid te geven over wanneer de noodzakelijke verwerking eindigt. De Afdeling
                     adviseert om die reden in het wetsvoorstel de verlengingsmogelijkheid te maximeren.
                     Ook adviseert zij in het wetsvoorstel tot uitdrukking te brengen dat de verlenging
                     enkel kan plaatsvinden indien daarvoor, zoals ook vermeld in de toelichting, dringende
                     redenen zijn.39 Tot slot dient in de toelichting verduidelijkt te worden hoe er tijdens de verlenging
                     voor gezorgd zal worden dat de verwerking van persoonsgegevens tot het minimum wordt
                     beperkt.40
                     
In reactie op de opmerkingen van de Afdeling is artikel 9 gewijzigd. In het tweede
                  lid is ingevoegd dat een verlenging alleen kan plaatsvinden indien daarvoor dringende
                  redenen zijn die samenhangen met de uitoefening van de taak van de Minister voor Rechtsbescherming
                  of het bereiken van de doelen uit het wetsvoorstel. Tevens is geregeld dat een verlenging
                  ten hoogste twee maal en steeds voor de duur van een jaar kan plaatsvinden. De toelichting
                  is op dit punt aangevuld (memorie van toelichting, paragraaf 2).
               
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het
                     voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede
                     Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De vice-president van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt het wetsvoorstel en de memorie van toelichting
                     in de volgende zin aan te passen. Het wetsvoorstel is aangepast op de recente publicatie
                     van de Wet hersteloperatie toeslagen (artikel 1); het eerder in het wetsvoorstel opgenomen
                     samenloopartikel is verwijderd uit het wetsvoorstel.
                  
Verder is gebleken dat de raad voor de kinderbescherming, de Raad voor de rechtspraak
                     en de gerechten persoonsgegevens kunnen aanleveren vanaf 2005. Het wetsvoorstel is
                     daarop aangepast (artikel 1). Omdat de raad voor de kinderbescherming en de gerechten
                     registreren op de verzoeken tot uithuisplaatsing van een kind en niet op de uitkomst
                     van het verzoek, is dit verder in het wetsvoorstel geregeld (artikel 1). Dit is van
                     belang voor de wijze van koppeling van de persoonsgegevens (memorie van toelichting,
                     paragraaf 2.6). De Raad voor de rechtspraak en de gerechten zullen tevens het zaaknummer
                     verstrekken aan de Minister voor Rechtsbescherming (artikel 4). Dit is van belang
                     voor het interne proces bij de rechtspraak om eenvoudig de relevante zaak te kunnen
                     achterhalen.
                  
Ten slotte is de inwerkingtredingsbepaling (artikel 9) aangepast in die zin dat de
                     wet in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad
                     waarin zij wordt geplaatst. Op deze manier is een spoedige inwerkingtreding van het
                     wetsvoorstel gewaarborgd. De hiervoor genoemde aanpassingen zijn steeds toegelicht
                     in de memorie van toelichting. In het wetsvoorstel en de toelichting is tevens een
                     aantal redactionele wijzigingen doorgevoerd.
                  
Ik moge U hierbij verzoeken het gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie
                  van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
               
De Minister voor Rechtsbescherming,
                  F.M. Weerwind
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State - 
              
                  Mede ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.