Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 11 en 12 december 2022 (deel 2) (Kamerstuk 21501-32-1472)
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1496
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 21 december 2022
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over o.a. de brief van 29 november 2022 over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad
11 en 12 december 2022 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1472). De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.
De vragen en opmerkingen zijn op 6 december aan de Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 14 december 2022 is een deel van de vragen
beantwoord. De overige vragen zullen op een later moment worden beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Geurts
Adjunct-griffier van de commissie, Holtjer
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
aankomende Landbouw- en Visserijraad. Zij hebben daar een aantal vragen en opmerkingen
over.
Europees fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV)
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de maatregelen die zijn genomen
voor de vissersvloot en aquacultuursector. Deze leden vragen zich af hoe het plafond
van het tijdelijke staatssteunkader tot stand is gekomen. Graag een reflectie. Deze
leden vragen zich af welk plafond Nederland momenteel hanteert en in welke mate dit
plafond opgehoogd zal worden door de verhoging van het plafond van het tijdelijke
staatssteunkader. Graag een reactie. Voorts verzoeken deze leden uit te leggen wat
het Nederlandse standpunt is aangaande de ophoging van het tijdelijke staatssteunkader.
Deze leden ondersteunen de activering van het crisismechanisme onder het Europees
fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV). Deze leden vragen zich af wanneer
het crisismechanisme van het EFMZV in werking treedt en hoe de Nederlandse vissersvloot
en aquacultuursector gebruik kan maken van het EFMZV. Graag ontvangen wij een duidelijke
uitleg van de procedure en het tijdspad dat geldt om gebruik te maken van het EFMZV.
Antwoord
De Europese Commissie heeft dit jaar een tijdelijk crisiskader voor steunmaatregelen
ter ondersteuning van de economie vanwege de Russische invasie in Oekraïne opengesteld.
Onder dit kader kunnen lidstaten regelingen opzetten die het mogelijk maken om steun
te verlenen. Voor de visserij en aquacultuur was toegestane steun op basis van dit
kader gesteld op € 35.000,- per onderneming. Onlangs is de toegestane steun opgehoogd
naar € 300.000,- per onderneming.
De Europese Commissie heeft ook een mogelijkheid opengesteld om in kader van het EMFZV,
(officiële looptijd 2014–2020) een regeling open te stellen om de visserij- en aquacultuursector
tegemoet te komen vanwege de invasie in Oekraïne. De subsidiabiliteitsperiode van
het EFMZV loopt in 2023 af. Dit betekent dat alle uitgaven met EFMZV-middelen in 2023
gemaakt, betaald en beoordeeld moeten zijn.
Bij totstandkoming van een politiek akkoord over de steunverlening aan de visserijsector
vanuit Nederland is besloten om geen gebruik te maken van de bovenstaande opties.
Er wordt een regeling uitgewerkt op basis van de-minimus visserij. Het totale bedrag
aan de-minimissteun dat een onderneming kan ontvangen mag niet hoger zijn dan € 30.000,-.
Verduurzaming vissersvloot en aquacultuur
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de aankondiging van de Europese
Commissie om met voorstellen te komen voor de verduurzaming van de vissersvloot en
de aquacultuursector. Deze leden ondersteunen het belang van verduurzaming van de
sector. De leden vragen zich af hoe gewaarborgd wordt dat ondersteuning van de verduurzaming
van de sector tijdig zal plaatsvinden. Graag reactie. Voorts verzoeken deze leden
om te onderbouwen hoe de vier genoemde faciliterende factoren voor ondersteuning in
de verduurzaming tot stand zijn gekomen. De leden van de VVD-fractie ontvangen graag
een vooruitblik welke maatregelen voor het verbeteren van het ondernemingsklimaat
en financieringsmogelijkheden voor de sector mogelijk zijn. Graag reactie.
Antwoord
Ik deel het belang dat de Europese Commissie hecht aan verduurzaming van de visserijsector,
zeker in het licht van de hoge brandstofprijzen. De Commissie is voornemens in 2023
met een initiatief te komen gericht op de energietransitie van de sector. Dit initiatief
moet uit in ieder geval de volgende 4 elementen bestaan: 1) betrokkenheid van alle
actoren, 2) dichten van kennis- en innovatielacunes, 3) verbeteren van het investeringsklimaat
en financiële mogelijkheden, en 4) ontwikkeling van vaardige arbeidskrachten. Deze
elementen zijn door de Commissie naar voren gebracht. Ik onderschrijf deze inzet van
de Commissie van harte en ook ik zet mij in voor de verduurzaming en energietransitie
van de sector en werk daarbij met dezelfde elementen. Ik betrek de actoren – scheepsbouwers,
onderzoekers, vissers – bij het bij elkaar brengen van kennis en ideeën via het Visserij
Innovatie Netwerk (VIN). Hun input gebruik ik bij het ontwikkelen van subsidie- en
investeringsregelingen die voor de korte termijn vooral gericht zijn op brandstofbesparing.
De verdere invulling van deze regelingen hoop ik spoedig met de sector te kunnen delen.
Hiermee verbeter ik het investeringsklimaat. De ontwikkeling van vaardige arbeidskrachten
is belegd bij het visserijonderwijs.
Fiscale afhandeling stakingswinst
De leden van de VVD-fractie hebben signalen ontvangen dat de fiscale afhandeling van
stakingswinst bij het gebruik van de saneringsregeling voor hoge schulden zorgt bij
stoppende vissers. In welke mate herkent het kabinet deze signalen? Deze leden vragen
zich af hoe de fiscale afhandeling van de stakingswinst voor vissers die gebruik maken
van de saneringsregeling precies verloopt. Graag reactie van het kabinet. Voorts vragen
deze leden zich af welke mogelijkheden het kabinet ziet om de negatieve gevolgen van
de huidige fiscale afhandeling van de stakingswinst te beperken.
Antwoord
Het kabinet heeft geen concrete signalen dat de fiscale behandeling van stakingswinst
bij gebruik van de saneringsregeling voor hoge schulden zorgt bij stoppende vissers.
De fiscale afhandeling verloopt voor vissers net als bij iedere andere ondernemer/onderneming.
Wij zien geen aanleiding of mogelijkheid om de fiscale afhandeling van de stakingswinst
specifiek voor vissers aan te passen. Wel blijf ik uiteraard in gesprek met de sector,
ook over deze materie.
Resolutie van Europees Parlement aangaande de wolf
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de resolutie aangaande de wolf,
waarin het Europees Parlement benadrukt dat de staat van instandhouding van de wolf
op pan-Europees niveau een verlaging van de beschermingsstatus rechtvaardigt. Kan
het kabinet reflecteren op deze aangenomen resolutie? Hoe verhoudt deze uitspraak
van het EP zich tot het kabinetsbeleid ten aanzien van de wolf in Nederland?
Antwoord
De aangenomen resolutie betreft een oproep van het Europees Parlement aan de Europese
Commissie en Raad onder meer om meer aandacht voor preventieve maatregelen en om een
heroverweging van de beschermde status van de wolf. Het Europees Parlement heeft daarin
ook haar zorgen geuit over het samenleven met de wolf in Europa. De Minister voor
Natuur en Stikstof heeft uw Kamer onlangs in een brief over het Nederlandse standpunt
met betrekking tot het verlagen van de beschermde status van de wolf geïnformeerd
(Kamerstuk 33 576, nr. 329). De Raad voor Dieraangelegenheden (RDA) is gevraagd met de dilemma’s die hierbij
spelen aan de slag te gaan om te kijken hoe we hier verder het beste mee om kunnen
gaan. Het is niet verstandig om nu, vooruitlopend op de maatschappelijke dialoog die
de RDA gaat organiseren en het advies wat de RDA zal uitbrengen, het standpunt van
Nederland binnen de EU te wijzigen. Vandaar de keuze om de discussie over de beschermde
status samen met de betrokken stakeholders op een zorgvuldige manier te voeren. Mocht
uit het advies van de RDA blijken dat voor Nederland een heroverweging van de beschermde
status van wolven gerechtvaardigd is, dan zal dat in ogenschouw worden genomen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Verordening natuurherstel
De leden van de D66-fractie hebben met interesse gelezen over de voortgang van de
verordening natuurherstel. Tijdens de technische briefing van donderdag 1 december
jongstleden hebben de leden vernomen dat het verslechteringsverbond onder de natuurherstelverordening
iets anders is dan het verslechteringsverbod onder de VHR. Is de Minister het met
de leden van de D66-fractie eens dat de angst voor negatieve bureaucratische gevolgen
ongegrond is, omdat in de EU-verordening een bepaling zoals genoemd in artikel 6,
lid 3 en 4 van de Habitatrichtlijn niet aanwezig is?
Antwoord
Het voorgestelde verslechteringsverbod buiten Natura 2000-gebieden verschilt in zoverre
van dat voor Natura 2000-gebieden, dat het een limitatieve opsomming bevat van zeer
beperkte uitzonderingsgronden, onder andere voor een project van groot openbaar belang
waarvoor geen minder schadelijke alternatieve oplossingen beschikbaar zijn, wat per
geval tot geval moet worden bepaald (artikelen 4, achtste lid, en 5, achtste lid van
het voorstel van de verordening). Binnen Natura 2000-gebieden geldt onder andere als
uitzonderingsgrond dat een plan of project overeenkomstig artikel 6, vierde lid, van
de Habitatrichtlijn is goedgekeurd (artikelen 4, negende lid, en 5, negende lid van
het voorstel van de verordening).
De formulering van de uitzonderingen in het voorstel van de verordening kunnen volgens
het kabinet lastig anders worden gelezen dan dat een vergunningprocedure moet worden
doorlopen voor alle projecten binnen en buiten Natura 2000-gebieden die verslechtering
veroorzaken en die de voortdurende verbetering van habitattypen of leefgebieden van
soorten belemmeren. Dit met bijbehorende lasten voor initiatiefnemers en bevoegde
instanties. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat conform de voorgestelde artikelen
4, achtste lid, en 5, achtste lid, van het voorstel van de verordening voor een afzonderlijk
project van geval tot geval moet worden bepaald of sprake is van verslechtering, en
omdat ook de goedkeuring overeenkomstig artikel 6, vierde lid, van de Habitatrichtlijn
als bedoeld in de artikelen 4, negende lid, en 5, negende lid, van het voorstel van
de verordening een individuele voorafgaande beoordeling van het (plan of) project
vereist, die ook nog voortbouwt op de passende beoordeling als voorzien in artikel
6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. Het is van belang om op dit punt absolute duidelijkheid
te verkrijgen en – mocht dit oordeel van Nederland in de ogen van het voorzitterschap
ongegrond zijn en er geen individuele toets, die volgens het kabinet dan zou moeten
worden opgenomen in een wettelijke toestemmingsstelsel, zijn vereist – zodanige aanpassingen
in de teksten door te voeren dat die op dit punt geen interpretatieruimte laten.
Kan de Minister bij de Commissie navragen hoe de afstemming tussen de Verordening
Natuurherstel en het RepowerEU-voorstel is op het gebied van de offshore windtransitie
op de Noordzee?
Antwoord
De verordening natuurherstel verwijst in artikel 11 lid 6 naar de renewables go-to-areas uit het REPowerEU-voorstel. Hier word aangegeven dat lidstaten verantwoordelijk zijn
voor synergie tussen de renewables go-to-areas en nationale herstelplannen. Het is voor Nederland waarschijnlijk mogelijk om bestaande
en toekomstige wind op zee-gebieden aan te wijzen als renewables go-to-areas. Onderhandelingen over REPowerEU zijn echter nog niet afgerond, waardoor de mogelijkheden
voor aanwijzen en implementeren van go-to-areas en het betrekken van energie-infrastructuur in die gebieden nog niet zeker zijn.
Verder is onduidelijk wat de planning van inwerkingtreding van beide verordeningen
is, waardoor de mogelijkheid bestaat dat de verordening natuurherstel van kracht is
voordat er een uitzondering is. Dit aandachtspunt, en de wens om te voorkomen dat
verantwoordelijkheid voor synergie tussen beide verordeningen vooral bij de lidstaten
ligt, zal onder andere verwerkt worden in het Nederlandse standpunt voor onderhandelingen
bij RepowerEU.
Vogelgriep
De leden van de D66-fractie maken zich nog steeds zorgen over de uitbraken van vogelgriep.
De Minister heeft aangegeven hierover het gesprek aan te gaan met andere lidstaten.
Kan de Minister een update van deze gesprekken geven? De leden zijn van mening dat
de inzet van vaccinatie noodzakelijk is bij het tegengaan van vogelgriep. Hoe staat
het met het draagvlak voor vaccinatie in de EU? Wanneer verwacht de Minister hier
een doorbraak, zodat handelsbeperkingen niet langer een rol spelen bij de inzet van
vaccinatie?
Antwoord
In de brief aan de Tweede Kamer van 30 november jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 279 is ingegaan op het vaccinatiestappenplan. Een belangrijk onderdeel daarvan is de
aandacht voor de internationale handel, zowel in de Europese Unie als met derde landen.
Samen met andere lidstaten waaronder Frankrijk, Hongarije en Italië, neemt Nederland
in de EU het voortouw om de effectiviteit van vaccins en de mogelijkheden om vaccinatie
in te zetten ter preventie van vogelgriep te onderzoeken.
Er is geregeld overleg binnen de Europese Unie, door de chief veterinary officers, bij de landbouw- en visserijraad en bij het Scopaff (standing committee on plants, animals, food and feed). De Europese Commissie zal begin 2023 een werkgroep instellen die verschillende
zaken zal adresseren. Bij de CVO-bijeenkomst van 8 december jl. werd in overleg met
de lidstaten besproken welke onderwerpen door deze werkgroep moeten worden opgepakt
en uitgewerkt. Nederland heeft aangegeven daarin de gevolgen voor de handel te willen
bespreken en ook de mogelijkheden te willen verkennen om onder de vlag van de EC een
vaccinatiepilot uit te voeren. Bij de CVO-bijeenkomst werd tevens ook een update gegeven
van het vaccinatiestappenplan dat onder het Franse voorzitterschap is opgesteld.
Wat betreft het draagvlak voor vaccinatie in de EU hangt veel af van de ontwikkelingen
in de vogelgriepsituatie en hoe de lidstaten deze bestrijden met de huidige maatregelen.
De nieuwe verordening over onder andere het gebruik van vaccins ter preventie van
vogelgriep zal begin volgend jaar van toepassing worden. Hierin staan de voorwaarden
voor toepassing van vaccinatie, monitoring en veilige handel. Deze verordening is
afgestemd met alle lidstaten, en is daarmee een indicatie voor het draagvlak voor
vaccinatie. Het is echter de vraag of lidstaten uiteindelijk daadwerkelijk tot vaccinatie
zullen overgaan. Dat is aan elke lidstaat zelf om te besluiten.
Met enkele belangrijke handelspartners zal worden gekeken hoe zij staan tegenover
vaccinatie en aanpassingen om certificaten aan te passen. Er wordt ook geïnventariseerd
hoe derde landen producten van gevaccineerd pluimvee zullen beoordelen om hierop te
anticiperen. De internationale handelsaspecten van vaccinatie hebben de volle aandacht
van het ministerie, maar primair staat de volksgezondheid in het licht van vaccinatie
tegen vogelgriep voorop. De Tweede Kamer zal geregeld over de besprekingen worden
geïnformeerd.
KRW
De deadline van de Kaderrichtlijn Water komt steeds dichterbij. De leden maken zich
zorgen of de doelen die gesteld zijn wel op tijd gehaald worden. Kan de Minister de
Europese Commissie vragen naar hoe de Commissie de deadline interpreteert? Hoe interpreteert
de Minister de deadline zelf? De leden van de D66-fractie zijn van mening dat in 2027
de gestelde doelen behaald moeten zijn.
Antwoord
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: IenW) heeft de Kamer tijdens
het wetgevingsoverleg water op 21 november jl. (Kamerstuk 36 200 XII, nr. 107) en tijdens de behandeling van de begroting 2023 van IenW op 30 november en 1 december
jl. (Handelingen II 2022/23, nrs. 29 en 30, Begroting Infrastructuur en Waterstaat
(Kamerstuk 36 200 XII)) geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de Kaderrichtlijn water.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de achterliggende stukken voor
de het schriftelijk overleg Landbouw- en Visserijraad (6 december 2022).
Visserij
De leden van de CDA-fractie zijn nog steeds erg bezorgd over de ontwikkelingen in
de visserijsector. Een groot deel van de vissers heeft zich aangemeld voor de uitkoopregeling.
Dat geeft aan hoe ernstig de situatie in de sector momenteel is en hoe groot het verlangen
naar perspectief is. De leden dringen er dan ook op aan om er alles aan te doen om
zo snel mogelijk met perspectief te komen voor de blijvende vissers. Kan de Minister
aangeven wat de stand van zaken hieromtrent is en op welke manier het mogelijk is
om het proces te versnellen? Op welke manier wordt de visserijsector bij de beleidsvorming
betrokken? In een antwoord op een van onze vragen in het vorige schriftelijke overleg
Landbouw- en Visserijraad was te lezen dat het ministerie informatie «mededeelt» aan
vertegenwoordigers van de visserijsector. In de ogen van de leden wordt op deze manier
de kans op draagvlak en samenwerking met de sector misgelopen en is het noodzakelijk
dat de sector de kans krijgt om mee te denken en te participeren in het beleidsvormingstraject.
Is de Minister hiertoe bereid? En ten aanzien van de antwoorden op de vragen over
de herinvesteringsreserve, is de Minister bereid om in overleg te gaan met de Minister
van Financiën en de sector te zoeken naar een oplossing? En kan de Minister in kaart
brengen welke invloed het wegvallen van een groot deel van onze visserijsector heeft
op de voedselzekerheid en welke milieu-impact dit met zich meebrengt, aangezien een
vis een zeer lage milieu-impact heeft?
Antwoord
Ik zet mij volop in voor de vissers die willen blijven vissen en geloof in een sterke
visserijsector. Gelukkig zijn er nog veel vissers die door willen en met wie ik samen
aan een toekomstperspectief werk. Ik zie dat de uitdagingen groot zijn door alle over
elkaar heen buitelende ontwikkelingen. Daarom heb ik het initiatief van mijn voorganger
omarmd en werk ik aan een visie op voedselwinning uit zee en grote wateren, omdat
ik deze voedselwinning wil borgen en vissers en nieuwe ondernemers een concreter perspectief
wil bieden. Dat geldt zeker voor de Noordzee, waar dit niet langer vanzelfsprekend
is. Om tot die visie te komen heb ik afgelopen maanden werkbijeenkomsten georganiseerd
met vissers, nieuwe ondernemers en andere stakeholders om hun input voor mijn visie
op te halen. Ik vind het belangrijk om alle relevante actoren bij dit visietraject
te blijven betrekken. Begin volgend jaar verwacht ik uw Kamer te informeren over de
oogst uit deze bijeenkomsten en mijn inzet voor het daadwerkelijk komen tot een visie.
Daarbij zal ik o.a. ingaan op het belang van voedsel uit zee vanuit onder andere de
bijdrage aan de voedselzekerheid.
Ten aanzien van de toepassing van de herinvesteringsreserve zijn mij geen problemen
bekend. Ik zal de sector vragen of er specifieke gevallen zijn waar dit tot problemen
leidt. Tegelijkertijd wil ik hierbij geen verwachtingen scheppen ten behoeve van het
daarvoor aanpassen van generieke instrumenten. Indien daar aanleiding voor is zal
ik hierover in gesprek gaan met de Staatsecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst.
Voor het perspectief op de korte termijn heb ik dit jaar een subsidieregeling opengesteld
en ook voor komend jaar werk ik aan subsidieregelingen voor innovaties en investeringen
om daarmee vissers te ondersteunen bij de noodzakelijke verduurzaming en vooral de
op dit moment urgente brandstofbesparingen. Bij het ontwikkelen van die regelingen
maak ik gebruik van de kennis en ideeën van scheepsbouwers, vissers en onderzoekers
die met elkaar samenwerken in het Visserij Innovatie Netwerk.
Wolf
In het vorige schriftelijke overleg Landbouw- en Visserijraad heeft de Minister toegezegd
om op korte termijn met de Raad voor de Dieraangelegenheden in gesprek te gaan over
onze dilemma’s, met het oog op het vormgeven van de maatschappelijke dialoog over
de wolf. Echter, dat is niet waar de leden van de CDA-fractie om hebben gevraagd.
Het gaat om de gevolgen die de beschermde status van de wolf heeft in een dichtbevolkt
land als Nederland en dat de mogelijkheden voor het beheren van de wolf in dergelijke
gevallen volgens de leden moeten worden verruimd. Is de Minister bereid om hier in
Brussel voor te pleiten? Graag een toelichting. Daarnaast wordt in het antwoord gesteld
dat de verantwoordelijkheid volledig ligt bij de eigenaar van de dieren die worden
verminkt of doodgebeten door de wolf. Dit stuit de leden van de CDA-fractie tegen
de borst, omdat dat lang niet altijd het geval is, aangezien maatregelen om de wolf
te weren in veel gevallen niet voldoende effectief blijken. Daarnaast is het de vraag
in hoeverre het wenselijk is om het buitengebied voor een groot deel vol te zeten
met hoge hekken, voorzien van stroomdraden. Graag een reactie van de Minister.
Antwoord
Zie voor de inzet in Europa het antwoord op de vraag van de VVD-fractie.
Elk gehouden dier dat door de wolf wordt verwond of gedood is te betreuren. Een goede
bescherming tegen aanvallen van de wolf zorgt dat dierenleed beter voorkomen kan worden.
Artikel 1.6, derde lid van het Besluit houders van dieren bepaalt dat een dier, indien
het niet in een gebouw wordt gehouden, bescherming wordt geboden tegen roofdieren.
Dit houdt in dat veehouders in gebieden waar wolven voorkomen hun vee dat in de wei
loopt dienen te beschermen tegen wolven. Er zijn goed uitvoerbare mogelijkheden om
dieren te beschermen tegen aanvallen door wolven, bijvoorbeeld het plaatsen van wolfwerende
hekken. In het huidige Interprovinciaal Wolvenplan staan deze maatregelen beschreven.
Dierhouders kunnen hiervoor gebruik maken van provinciale subsidies. Het plaatsen
van wolfwerende maatregelen betreft het heel gericht afperken van particuliere gebieden
waar vee en hobbydieren worden gehouden. Bij het op deze manier toepassen van wolfwerende
maatregelen zal er naar verwachting genoeg ruimte overblijven voor andere dieren om
zich vrijelijk in de natuur te bewegen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties hebben vragen met betrekking tot de Gemeenschappelijk
landbouwbeleid (GLB)-subsidies en hoe deze bijdragen aan vernieuwende ecologische
landbouw. De GLB-subsidies kennen een puntensysteem waarmee diverse gewassen en teelten
punten krijgen die maatgevend zijn voor de hoogte van de subsidie die een boer kan
krijgen. Het verbouwen van Lisdodde komt nu verrassend slecht uit die puntentelling
en deze leden zijn benieuwd waarom dit zo is. Lisdodde onttrekt voedingsstoffen aan
het water en draagt zo bij aan de waterkwaliteit. Het is ook een plant die thuishoort
in lage veengebieden, en dus in het Hollandse landschap. Andere, vaak niet inheemse
of minder effectieve, planten scoren hoger? Waarom wordt dan niet het maximale aantal
punten voor bodem, water en landschap toegekend? Kan de Minister in Europa op een
hogere waardering voor alternatieve gewassen inzetten, die op deze manier bijdragen
aan bodem, lucht, water en landschap?
Antwoord
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties doelen met hun vraag op de ecoregeling.
«Natte teelt» is één van die eco-activiteiten binnen deze regeling, die boeren kunnen
uitvoeren. Op basis van wetenschappelijk advies van de WUR is er per eco-activiteit
een lijst van bijbehorende gewassen opgesteld. Lisdodde staat op de lijst van «natte
teelt». Vervolgens heeft de WUR op basis van expert judgment punten toegekend aan de eco-activiteiten. Deze rapporten zijn met uw Kamer gedeeld
op 13 mei jl. (Bijlage bij Kamerstuk 21 501-32, nr. 1425) en 17 juni jl. (Bijlage bij Kamerstuk 28 625, nr. 339) Deze systematiek van de ecoregeling is meerdere malen gevalideerd in pilots, praktijktoetsen,
doorrekeningen, en gesprekken met sector, natuurorganisaties, en wetenschappers. Hier
hebben mijn ambtsvoorgangers u doorlopend over geïnformeerd de afgelopen jaren.
De puntentoekenning voor de eco-activiteit «natte teelt» is gebaseerd op de combinatie
van de gewassen op de lijst van «natte teelt» en dus niet louter op de voor- dan wel
nadelen van lisdodde. In het kader van de uitvoerbaarheid en het voorkomen van onnodige
complexiteit voor agrariërs bij deze regeling, is het wat mij betreft op dit moment
geen optie om puntentoekenning te differentiëren naar specifieke gewassen.
Verder is met de Europese Commissie afgesproken dat ik mij aan deze systematiek van
wetenschappelijke onderbouwing houd voor het vaststellen van de gewassenlijsten en
punten in de ecoregeling. Ik ben van plan de WUR waar nodig jaarlijks te vragen de
lijsten en puntentoekenning opnieuw te evalueren. De ecoregeling is een nieuwe regeling
en ik zal mij er de komende jaren voor inzetten om deze verder te ontwikkelen en verbeteren.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de agenda van de Landbouw- en Visserijraad
en heeft daarover nog enkele opmerkingen.
Het lid van de BBB-fractie wil ten eerste graag weten of de Minister in navolging
van de Fransen ook voornemens is maximaal gebruik te maken van het tijdelijk staatsteunkader
om de visserij te ondersteunen, het maximale bedrag in te zetten en of de Minister
dit antwoord kan onderbouwen.
Antwoord
Ik heb begrip voor de moeilijke situatie waar de visserijsector zich momenteel in
bevindt. Daarom heb ik er als invulling van de aangenomen motie Grinwis voor gekozen
een de regeling uit te werken om visserij ondernemers een steun in de rug te geven
ter overbrugging naar hetzij sanering of de stap naar verduurzaming. Mede omwille
van de snelheid van de ontwikkeling van deze regeling zal dit een de-minimis-subsidie
zijn. Deze is gemaximeerd op € 30.000 per bedrijf. Ik maak voor de visserij dan ook
geen gebruik van de ruimte die het tijdelijk staatssteunkader biedt.
Het lid van de BBB-fractie leest over een politiek akkoord bereikt op Landgebruik,
landgebruiksverandering en bosbouw (LULUCF: Land Use, Land-Use Change and Forestry)
verordening (841/2018/EU). Wat is de inzet van de Minister geweest aangaande dit onderwerp?
Wat is de opgave voor Nederland en in hoeverre heeft dat invloed op de huidige doelstellingen
van het Klimaatakkoord? Kan de Minister aangeven welke juridische status dit akkoord
op dit moment heeft en hoe de afspraak wordt bestendigd?
Antwoord
Het klopt dat op 11 november jl. een voorlopig triloogakkoord bereikt is over de herziening
van de verordening inzake de broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik,
veranderingen in landgebruik en bosbouw (LULUCF). Op 7 december jl. (Kamerstuk 22 112, nr. 3566) informeerde de Minister voor Klimaat en Energie u dat het kabinet tevreden is met
dit voorlopige akkoord. Het doel voor de EU in 2030 is hierin vastgesteld op een netto
koolstofput (verwijdering van broeikasgassen) van 310 Mton CO2-equivalenten, in lijn met de Nederlandse inzet zoals beschreven in het BNC-fiche
(Kamerstuk 22 112, nr. 3195). Dit doel is ambitieuzer dan het doel uit de verordening uit 2018, daarin werd namelijk
gestreefd naar een netto koolstofput van 225 Mton in de EU in 2030.
Het kabinet had naar aanleiding van het akkoord tussen de lidstaten van juni dit jaar
een aantal zorgen over het ontbreken van voldoende waarborgen die lidstaten aansporen
om hun doelen daadwerkelijk te realiseren en de mogelijkheid voor lidstaten om emissies
veroorzaakt door natuurlijke verstoringen niet mee te tellen in de rapportage (Kamerstuk
22 112, nr. 3461). Deze zorgpunten zijn in het triloogakkoord weggenomen, waardoor dit akkoord meer
in lijn is met de inzet van het kabinet.
In het voorlopige akkoord zijn voor Nederland, net als voor alle andere lidstaten,
bindende nationale doelen opgenomen. Voor Nederland is het nationale doel 4,5 Mton
CO2-equivalenten aan netto emissies in 2030. Het Planbureau voor de Leefomgeving raamt
in de Klimaat en Energieverkenning 2022 (Bijlage bij Kamerstuk 32 813, nr. 1112) dat Nederland bij het huidige beleid in 2030 uitkomt op netto emissies door landgebruik
van 3,7 Mton. Het kabinet heeft in de uitwerking van het coalitieakkoord doelen gesteld
die zowel ambitieuzer zijn dan de doelen uit het Klimaatakkoord als de doelen uit
het triloogakkoord over de herziening van de LULUCF-verordening, namelijk een restemissie,
van 1,8–2,7 Mton CO2-equivalenten in 2030 (Kamerstukken 32 813 en 35 788, nr. 974).
Het bereikte akkoord moet nog formeel bekrachtigd worden door de lidstaten en het
Europese Parlement voordat het als verordening in werking kan treden.
II Volledige agenda
Geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 11/12 december 2022
Kamerstuk 21501-32-1472 – Brief d.d. 29 november 2022, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema
Verslag Landbouw- en Visserijraad van 21 november 2022
Kamerstuk 21501-32-1473- Brief d.d. 5 december 2022, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P.
Adema
Integrale ketenanalyse (IKA) van de visketen
Kamerstuk 29 675-218 – Brief d.d. 5 september 2022, Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
V.L.W.A. Heijnen
Gemeenschappelijk Landbouw Beleid in 2023
Kamerstuk 28 625-347 – Brief d.d. 14 november 2022, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema
Reactie op verzoek commissie om een appreciatie ten aanzien van het standpunt namens
de EU inzake het Verdrag van Bern
Kamerstuk 33 576-329 – Brief d.d. 2 december 2022, Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink
SCoPAFF gewasbeschermingsmiddelen 8 en 9 december 2022
Kamerstuk 27 858-602 – Brief d.d. 6 december 2022, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.L. Geurts, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
A. Holtjer, adjunct-griffier