Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Omtzigt over het prudent persons principle en het beleggen met geleend geld in de Wet toekomst pensioenen
Vragen van het lid Omtzigt (Omtzigt) aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen over het prudent persons principle en het beleggen met geleend geld in de Wet toekomst pensioenen (ingezonden 5 december 2022).
Antwoord van Minister Schouten (Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen) (ontvangen
            12 december 2022).
         
Vraag 1 en 2
            
Herinnert u zich de volgende vraag uit het wetgevingsoverleg van 2 december: «Heeft
               de Minister laten toetsen of in de situatie met opheffing van de leenrestrictie in
               combinatie met het individueel toerekenen van rendementen, nog steeds wordt voldaan
               aan de prudent person regel. De Minister geeft in haar toelichting aan dat het fonds
               als geheel niet hoeft te lenen en er daardoor geen strijd is met dit beginsel. Echter,
               dat geldt op macro-niveau dus voor het fonds en is niet anders dan in het huidige
               stelsel waar dit eveneens op fondsniveau wordt beoordeeld. Kan de Minister heel specifiek
               aangeven hoe de individuele toedeling (die dus formeel negatief kan worden zonder
               aanvullende wetgeving) tóch niet in de weg staat aan de prudent person regel?»
            
Wilt u deze vraag heel precies beantwoorden?
Antwoord 1 en 2
            
Ja, deze vraag herinner ik me. Volgens de prudent person regel, een open norm zoals
               beschreven in artikel 19 van de IORP-Richtlijn, dienen de activa te worden belegd
               op lange termijn in het belang van de deelnemers en de pensioengerechtigden in hun
               geheel. De verantwoordelijkheid om een beleggingsbeleid te voeren in overeenstemming
               met het prudent person-beginsel ligt bij het pensioenfonds. De uitvoerder geeft in
               het beleggingsbeleid invulling aan dit beginsel en onderbouwt dat wordt voldaan aan
               de prudent person regel.
            
Volgens overweging 45 van de IORP-Richtlijn vereist naleving van de prudent person
               regel een beleggingsbeleid dat is toegespitst op de deelnemersstructuur van de afzonderlijke
               pensioeninstelling. In het voorliggende wetsvoorstel wordt nader invulling aan deze
               eis gegeven door de voorschriften rond de vaststelling van de risicohouding die toegespitst
               moeten worden op leeftijdscohorten en eventuele overige kenmerken van het deelnemersbestand.
               Berekeningen van CPB en Ortec hebben laten zien dat opheffing van de leenrestrictie
               bijdraagt aan welvaartswinst en daarmee aan stabielere of hogere pensioenen voor het
               collectief op de lange termijn.1 Opheffing van leenrestrictie kan in het belang van de deelnemers zijn. Het wettelijk
               bieden van de mogelijkheid tot een grotere blootstelling dan 100% aan zakelijke waarden,
               zoals opgenomen in het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen is samen met de genoemde
               wettelijke voorschriften in lijn met de Richtlijn. In de regelgeving zijn bovendien
               maatregelen genomen die voorkomen dat deelnemers geconfronteerd zouden kunnen worden
               met een negatief persoonlijk vermogen. Als dit zou ontstaan, moet er vanuit de reserves
               van de pensioenuitvoerder een aanvulling op dit persoonlijke pensioenvermogen worden
               gedaan, waardoor de deelnemer niet met een schuld wordt geconfronteerd of de pensioenuitvoerder
               met een schuld zou moeten verlaten.
            
Het is zoals gezegd vervolgens aan de individuele uitvoerder om binnen de gestelde
               wettelijke kaders invulling te geven aan het beleggingsbeleid en te onderbouwen dat
               wordt voldaan aan het prudent person-beginsel.
            
Vraag 3
            
Kunt u zich een omstandigheid voorstellen waarin meer dan 100% investeren in aandelen
               voor een individu/cohort in overeenstemming kan zijn met het prudent persons principle
               (PPP), dat is vastgelegd in de IORP-II richtlijn? Zo ja, kunt u die casus beschrijven
               en aangeven hoe hoog die blootstelling zou kunnen zijn in dat geval?
            
Antwoord 3
            
Zoals aangegeven in antwoord 1 kan het opheffen van de leenrestrictie in het belang
               van de deelnemers zijn en dient een pensioenfonds te onderbouwen of het beleggingsbeleid
               in overeenstemming is met de prudent person regel. In ieder geval zal het betreffende
               pensioenfonds moeten aantonen dat de blootstelling aan bepaald beleggingsrisico in
               overeenstemming is met de vastgestelde risicohouding van een bepaalde deelnemer of
               een bepaald cohort aan deelnemers. Een exact percentage hoe hoog deze blootstelling
               mag zijn, kan ik dus ook niet geven aangezien deze afhankelijk is van de specifieke
               kenmerken van een pensioenfonds. Ik heb eerder in uw Kamer uitgesproken dat mijn gedachtewisseling
               met uw Kamer over dit onderwerp mij ervan heeft overtuigd dat een maximering van de
               leenrestrictie een wenselijke toevoeging aan het wetsvoorstel is. Hiertoe heb ik via
               een nota van wijziging een wettelijke maximering van 150% blootstelling aan zakelijke
               waarden opgenomen. Met een dergelijke wettelijke bovengrens wordt voldoende ruimte
               geboden aan pensioenuitvoerders om in het belang van hun deelnemers, indien nodig
               én passend bij de risicohouding meer risico te nemen en anderzijds recht te doen aan
               de zorgen zoals deze door de Kamer zijn geuit.
            
Vraag 4
            
Klopt het dat volgens de IORP-II aan de PPP voldaan moet worden op individueel (deelnemer)
               niveau?
            
Antwoord 4
            
Volgens de prudent person regel, zoals beschreven in artikel 19 van de IORP-Richtlijn,
               dienen de activa te worden belegd op lange termijn in het belang van de deelnemers
               en de pensioengerechtigden in het geheel. Ten aanzien van de prudent person regel
               is al in regelgeving nader geconcretiseerd dat pensioenuitvoerders van premieovereenkomsten
               en van variabele uitkeringen bij de samenstelling van de beleggingsportefeuille rekening
               moeten houden met de leeftijd van de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.
               Dit wordt nader geconcretiseerd in het wetsvoorstel door het voorschrift dat per leeftijdscohort
               een risicohouding moet worden vastgesteld, waarbij een passend beleggingsbeleid met
               passende toedelingsregels moet worden gevolgd.
            
Vraag 5 en 6
            
Acht u een risicoblootstelling van 1.600% aan zakelijke waarden voor 25-jarigen –
               zoals opgenomen in het De Nederlandsche Bank (DNB-)model – in overeenstemming met
               het PPP?
            
Acht de toezichthouder DNB een risicoblootstelling van 1.600% aan zakelijke waarden
               voor 25-jarigen – zoals opgenomen in het DNB-model – in overeenstemming met het PPP?
            
Antwoord 5 en 6
            
In de transitie-berekeningen die DNB in opdracht van het Ministerie van SZW heeft
               gemaakt, is een voorbeeld-invulling van het nieuwe contract gehanteerd. Bij gebrek
               aan praktijkvoorbeelden – het nieuwe contract wordt nog niet uitgevoerd – is voor
               het opstellen van de toedeelregels gekozen om aan te sluiten bij inzichten uit de
               academische literatuur.2 De circa 1600% risicoblootstelling aan zakelijk waarden voor de allerjongste deelnemers
               volgt uit deze inzichten. Aan de eis in het wetsvoorstel dat vermogens niet negatief
               mogen worden, is in de DNB-analyses invulling gegeven doordat deelnemers door negatieve
               aandelenrendementen maximaal de helft van hun kapitaal kunnen verliezen.
            
In de berekeningen van DNB van december 2022 over de transitie-effecten op basis van
               het advies van de Commissie parameters, die ik uw Kamer tevens heb doen toekomen,
               wordt uitgegaan van een opheffing van de leenrestrictie op basis van 150% zakelijke
               waarden voor jongere deelnemers.
            
Eén van de uitgangspunten van de prudent person regel is dat een pensioenfonds de
               waarden belegt in het belang van aanspraak- en pensioengerechtigden. De prudent person
               regel volgt uit de IORP Richtlijn en is geïmplementeerd in de Pensioenwet en in lagere
               regelgeving, in het bijzonder artikel 135 Pensioenwet en artikelen 13 en 13a Besluit
               FTK. De prudent person regel is een open norm; het is aan pensioenfondsen zelf om
               te onderbouwen dat het gevoerde strategische beleggingsbeleid past binnen de prudent
               person regel. Dat is zo bepaald in artikel 13a, vierde lid Besluit FTK
            
In deze context is relevant dat een fonds voor de langere termijn een strategisch
               beleggingsbeleid dient vast te stellen dat aansluit op de doelstellingen en beleidsuitgangspunten
               van het fonds, waaronder de risicohouding. Het is aan een pensioenfonds om te onderbouwen
               dat de risicoblootstelling aan zakelijke waarden voor leeftijdscohorten aansluit bij
               de risico’s die leeftijdscohorten kunnen en willen nemen. Op basis van het wetsvoorstel
               Wet toekomst pensioenen dienen pensioenfondsen bij de onderbouwing van de risicohouding
               naast wetenschappelijke inzichten deelnemerskarakteristieken en het risicopreferentie-onderzoek
               te betrekken.
            
DNB en ik gaan ervan uit dat wanneer pensioenfondsen in de praktijk de risicohouding
               onderbouwen op basis van deelnemerskarakteristieken, het risicopreferentie-onderzoek
               en wetenschappelijke inzichten en bestuurlijke weging van de informatie uit deze bronnen,
               dit mogelijk zal leiden tot een lagere risico-blootstelling op jonge leeftijd dan
               resulteert op basis van het gehanteerde theoretische model voor de voorbeeld-invulling
               van het nieuwe contract. In aanvulling hierop heb ik in de nota van wijziging bij
               het wetsvoorstel een begrenzing van 150% blootstelling aan zakelijke waarden opgenomen.
            
Vraag 7
            
Wilt u aan DNB expliciet vragen welke risicoblootstelling aan zakelijke waarden zij
               – mogelijk per leeftijdscategorie – maximaal in overeenstemming achten met het PPP
               en het antwoord terugkoppelen aan de Tweede Kamer?
            
Antwoord 7
            
Het prudent person beginsel is een open norm. Het is aan pensioenfondsen zelf om te
               onderbouwen dat het gevoerde beleggingsbeleid in het bijzonder dat een pensioenfonds
               de waarden belegt in het belang van aanspraak- en pensioengerechtigden, past binnen
               het prudent person beginsel. Hiertoe hoort ook een onderbouwing ten aanzien van een
               risicoblootstelling aan zakelijke waarden. Dit is afhankelijke van de specifieke fondskarakteristieken.
               DNB kan daarom niet in zijn algemeenheid aangeven welk percentage risicoblootstelling
               aan zakelijke waarden volgt uit het prudent person principe.
            
Vraag 8, 9 en 10
            
Herinnert u zich dat er oorspronkelijk een maximum van 150% blootstelling aan zakelijke
               waarden in het wetsvoorstel zat (zie bijvoorbeeld de handelingen van de Tweede Kamer
               van 10 november 2022)?3
Wie heeft ervoor gelobbyd om zelfs die limiet van 150% uit het wetsvoorstel te verwijderen?
Op basis van welke nieuwe inzichten of welke lobby heeft u besloten om elke vorm van
               leenrestrictie los te laten in het nieuwe wetsvoorstel? Op welke dag heeft u dat besluit
               genomen?
            
Antwoord 8, 9 en 10
            
In het wetgevingsproces zijn met enige regelmaat conceptversies opgesteld. Zoals gebruikelijk
               bij wetgevingstrajecten worden concepten besproken met betrokken partijen. Dit kunnen
               ook externe partijen zijn, bijvoorbeeld wat betreft uitvoeringsaspecten. Dat is een
               continu proces, waarbij voortdurend inhoudelijke afwegingen worden gemaakt. Een exacte
               dag kan ik dan ook niet geven. In een eerdere conceptversie heeft in de toelichting
               bij het wetsvoorstel een maximering van 150% blootstelling aan zakelijke waarden gestaan.
               De afweging was toen dat het vastleggen van een percentage bij de opheffing van leenrestrictie
               wellicht te belemmerend zou kunnen zijn voor de uitvoeringspraktijk en daarmee zou
               leiden tot potentieel minder welvaartswinst voor deelnemers. Er is toen als alternatief
               in de regelgeving opgenomen dat deelnemers aan het einde van het jaar of bij tussentijds
               vertrek uit de pensioenregeling als gevolg van de opheffing van de leenrestrictie
               niet met een schuld geconfronteerd mogen worden.
            
Zoals ik al heb aangegeven in onder meer het antwoord op vraag 3 ben ik er inmiddels
               van overtuigd – mede naar aanleiding van de gedachtewisseling met uw Kamer – dat een
               maximering van de leenrestrictie een wenselijke toevoeging aan het wetsvoorstel is.
            
Vraag 11
            
Herinnert u zich dat er in de nota naar aanleiding van het nader verslag van het wetsvoorstel
               geen leenrestrictie meer was voor het solidaire contract, maar wel een blootstelling
               van maximaal 100% aan zakelijke waarden in het flexibele contract?4
Antwoord 11
            
Ik herken de uitspraak niet waaraan u refereert. In de nota naar aanleiding van het
               nader verslag staat: «Het is niet zo dat het pensioenfonds in totaliteit meer dan
               100% beleggingsrisico mag aangaan. Dit is alleen mogelijk voor de jongere deelnemers,
               waarbij het beleggingsrisico moet worden afgebouwd met het toenemen van de leeftijd.»
               In de beantwoording wordt hierbij gerefereerd aan de solidaire premieregeling, omdat
               opheffing van de leenrestrictie in de flexibele premieregeling niet is toegestaan
               in combinatie met beleggingsvrijheid.
            
Vraag 12 en 13
            
Herinnert u zich dat er bij de artikelsgewijze behandeling volgens u ineens sprake
               was van het opheffen van de leenrestrictie in het flexibele contract (ten minste als
               er een solidariteitsreserve is)?
            
Kunt u aangeven hoe het nu precies zit met de leenrestrictie in het flexibele contract
               en waar het goed en waar het niet goed is meegedeeld in de wetsbehandeling in het
               Parlement?
            
Antwoord 12 en 13
            
In het kader van de artikelsgewijze behandeling heb ik bij de schriftelijke beantwoording
               aangegeven dat opheffing van de leenrestrictie in de flexibele premieovereenkomst
               wettelijk niet wordt uitgesloten. Bij een flexibele premieovereenkomst met beleggingsvrijheid
               mogen financiële mee- of tegenvallers als gevolg van het beleggingsrisico niet gecompenseerd
               worden door de risicodelingsreserve. Opheffing van de leenrestrictie in de flexibele
               premieovereenkomst in combinatie met keuzevrijheid in het beleggingsprofiel is dus
               niet toegestaan. Dit stond reeds in het wetsvoorstel en is ook altijd conform deze
               lijn uitgedragen in de wetsbehandeling. Van een expliciet verbod op het toedelen van
               beleggingsrisico boven de 100% in het wetsvoorstel is nooit sprake geweest. In een
               flexibele premieovereenkomst zonder beleggingsvrijheid is opheffing van de leenrestrictie dus niet wettelijk verboden,
               maar ik verwacht niet dat dit in de praktijk veel toegepast zal worden.
            
Vraag 14
            
Vindt u het nog steeds een idee om een jongere verplicht en zonder inspraak een beleggingsrisico
               te laten lopen van zeg 150% in aandelen in een fonds waar de jongere verplicht aan
               deelneemt en dus het risico te laten lopen dat de pensioenpot in enig jaar ook helemaal
               leeg is? Zo ja, bent u dan in de toekomst bereid om een gesprek te voeren met een
               jongere wiens pensioenpot helemaal leeg is?
            
Antwoord 14
            
Zoals ik heb uitgesproken in uw Kamer, acht ik een procentuele begrenzing ten aanzien
               van de blootstelling aan aandelenrisico bij het opheffen van de leenrestrictie wenselijk.
               Met een wettelijke bovengrens van 150% wordt de kans dat het persoonlijk pensioenvermogen
               daalt tot nul verder aanzienlijk kleiner. Bij een blootstelling van 150% aan zakelijke
               waarden zou een groot deel van de beleggingen volkomen waardeloos moeten worden om
               het persoonlijk pensioenvermogen tot nul of daaronder te laten dalen. Bij een gespreide
               beleggingsportefeuille, die toegepast moet worden op grond van de prudent person regel,
               is een dergelijk scenario bij een maximale blootstelling van 150% aan zakelijke waarden
               moeilijk voorstelbaar. De keerzijde van een maximering van de blootstelling is evenwel
               dat de potentiële welvaartswinst kleiner is. Ik acht dit gelet op de zorgen in uw
               Kamer voor potentieel te hoge risicoblootstellingen een acceptabel compromis.
            
Vraag 15
            
Vindt u het nog steeds een idee om een jongere verplicht en zonder inspraak een beleggingsrisico
               te laten lopen van zeg 150% in aandelen in een fonds waar de jongere verplicht aan
               deelneemt en dus het risico te laten lopen dat de pensioenpot in enig jaar ook helemaal
               leeg is? Zo ja, bent u dan in de toekomst bereid om een gesprek te voeren met een
               jongere wiens pensioenpot helemaal leeg is?
            
Antwoord 15
            
Ik acht – mede naar aanleiding van de debatten die ik hierover met uw Kamer heb gevoerd
               – een maximale blootstelling van 150% aan zakelijke waarden wenselijk, omdat hiermee
               een goed evenwicht wordt bereikt tussen enerzijds de welvaartswinst die met de opheffing
               van de leenrestrictie behaald kan worden en anderzijds het risico op een negatief
               persoonlijk pensioenvermogen met dit plafond sterk wordt gemitigeerd.
            
Vraag 16
            
Kunt u voor de tweede termijn met een nota van wijziging komen die een leenrestrictie
               aanbrengt?
            
Antwoord 16
            
In de nota van wijziging heb ik een maximale blootstelling van 150% aan zakelijke
               waarden opgenomen.
            
Vraag 17
            
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden en ten minste 24 uur voor de voortzetting
               van de plenaire behandeling van het wetsvoorstel?
            
Antwoord 17
            
De antwoorden heb ik tijdig aan u doen toekomen. Een beperkt aantal vragen is in samenhang
               beantwoord.
            
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen 
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.