Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Aartsen over de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 20 september 2022 omtrent de Tegemoetkoming Vaste Lasten
Vragen van het lid Aartsen (VVD) aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de uitspraak van het College voor het Beroep van het bedrijfsleven van 20 september 2022 over het feit dat startende ondernemers bij de Tegemoetkoming Vaste Lasten Q4 onterecht zijn afgewezen (ingezonden 23 september 2022).
Antwoord van Minister Adriaansens (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen 12 december
2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 348.
Vraag 1
Bent u bekend met de uitspraak van het College voor het Beroep van het bedrijfsleven
(CBb) over het onterecht afwijzen van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) aan startende
ondernemer in de het vierde kwartaal (Q4)?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoeveel startende ondernemers hebben in Q4 2020 een aanvraag voor de TVL gedaan en
hoeveel daarvan zijn er afgewezen vanwege een ontbrekende referentieperiode?
Antwoord 2
2.321 ondernemingen die zich voor het eerst tussen 1 oktober 2019 en 29 februari 2020
hebben ingeschreven in het Handelsregister hebben een aanvraag TVL Q4 2020 ingediend.
Hoeveel ondernemingen daarvan zijn afgewezen als gevolg van het ontbreken van de referentieperiode
is niet bekend. Dit omdat er verschillende afwijzingsgronden voor deze groep kunnen
gelden, namelijk het missen van de vereiste 30% omzetdaling of het niet voldoen aan
de forfaitaire vaste lasten van € 3.000. Het is niet inzichtelijk te maken of deze
afwijzingen het gevolg zijn van het ontbreken van de referentieperiode. Hierdoor is
de groep starters die zijn afgewezen niet nader te specifiëren.
Vraag 3
Kunt u een inschatting geven hoe groot de groep startende ondernemers is, die ten
onrechte een afwijzing van de TVL heeft gekregen?
Antwoord 3
De uitspraak ziet op startende ondernemingen die zich voor het eerst tussen 1 oktober
2019 en 29 februari 2020 hebben ingeschreven in het Handelsregister. De uitspraak
die dhr. Aartsen aanhaalt onder vraag 1, heeft alleen betrekking op TVL Q4 2020. Voor
latere openstellingen heb ik hierover geen gegevens, om dezelfde reden als gegeven
onder vraag 2 voor TVL Q4 2020 en doordat de TVL vanaf TVL Q1 2021 een losse startersregeling
kende, welke vanaf TVL Q2 2021 geïntegreerd is in de reguliere openstellingen.
Vraag 4
Herinnert u zich de debatten in de Kamer over de kwestie van startende ondernemers
die bij de TVL buiten de boot zijn gevallen en waarbij de VVD-fractie meermaals heeft
gepleit voor een passende oplossing voor Q4 2020?
Antwoord 4
Ja.
Vraag 5
Om welke reden is daar destijds geen gehoor aan gegeven? Welke juridische adviezen
lagen er destijds over deze kwestie? Is er een ambtelijke juridische inschatting geweest
over het wel of niet standhouden bij de rechter van het besluit om startende ondernemers
niet te helpen in Q4?
Antwoord 5
Mijn voorganger heeft in deze debatten zeker gehoor gegeven aan het pleidooi van uw
fractie om een passende oplossing te vinden voor startende ondernemers. De eerste
startersregeling voor het eerste kwartaal van 2021 is daar een direct resultaat van
geweest.
De referentieperiode voor startende ondernemers voor de TVL Q4 2020 bleek lastig.
Wanneer een ondernemer in de referentieperiode nog geen omzet had gegenereerd, was
het ook niet mogelijk om de omzetdaling vast te stellen. In het debat van 9 december
2020 heeft mijn voorganger nog aangegeven druk op zoek te zijn naar een passende oplossing.
Naar aanleiding van de debatten, maar ook na gesprekken met ondernemers en brancheverenigingen
is besloten met een oplossing te komen voor de problematiek omtrent startende ondernemers.
Daarom is voor het eerste kwartaal van 2021 een startersregeling naast de TVL ingevoerd
(TVL Q1 2021 Startersregeling) en is het mogelijk gemaakt om vanaf het tweede kwartaal
2021 (TVL Q2 2021) gebruik te maken van een extra keuze referentieperiode. De Startersregeling
Q1 2021 was een aparte regeling omdat het uitvoeringstechnisch niet meer mogelijk
was deze regeling te integreren in de reguliere openstelling van Q1 2021. Dit is vanaf
Q2 2021 wel het geval.
Dat hier niet eerder toe besloten is hangt samen met de ontwikkeling omtrent het coronavirus
en de uitbreiding van de TVL als reactie daarop. Zie hiervoor het overzicht in de
bijlage. Door de overige wijzigingen was er in een eerder stadium geen ruimte om een
startersregeling dan wel een keuze referentieperiode in te voeren.
Het CBb heeft in meerdere uitspraken oog gehad voor het belang van de uitvoering,
maar woog in de uitspraak van september jl. het belang van de ondernemer zwaarder
dan het belang van de (on)mogelijkheden van de uitvoering.
Vraag 6
Deelt u de mening dat deze startende ondernemers die geen TVL hebben ontvangen in
Q4 2020 met terugwerkende kracht gecompenseerd dienen te worden? Zo ja, binnen welke
termijn gaat u deze groep ondernemers compenseren? Zo nee, hoe interpreteert u dan
de uitspraak van de CBb?
Antwoord 6
De uitspraak van het CBb verplicht niet tot het herzien van eerder genomen besluiten
op aanvragen en beslissingen op bezwaar. Het is het niet mogelijk om onverplicht met
terugwerkende kracht deze beschikkingen te herzien of TVL Q4 2020 opnieuw open te
stellen voor ondernemingen. Dit omdat met het aflopen van de Tijdelijke Kaderregeling,
waar de TVL onder valt, het niet mogelijk is om nog steun te verlenen na 1 juli 2022.
Onverplicht herzien betekent namelijk een nieuwe verlening. Dus zowel een hernieuwde
openstelling als het herzien van eerdere beschikkingen is niet mogelijk.
Vraag 7
Bent u ermee bekend dat dit de vierde CBb-uitspraak is waarbij u door de rechter op
de vingers wordt getikt met betrekking tot zaken waar de Kamer en de VVD-fractie u
al in 2020 en 2021 voor heeft gewaarschuwd? Hoe reflecteert u op de beslissingen die
destijds zijn genomen in combinatie met de rechterlijke uitspraken? Wilt u reflecteren
op hoe er met deze onderwerpen is omgegaan?
Antwoord 7
Ik ga ervan uit dat met deze vraag wordt gedoeld op: de uitspraak omtrent SBI-codes
in de eerste TVL-openstelling (TVL 1), de uitspraken omtrent SBI-codes in TVL Q4 2020,
de uitspraken rondom het begrip «startdatum van de activiteiten» en de recente uitspraak
omtrent de referentieperiode in TVL Q4 2020. In deze uitspraken oordeelde het CBb
dan wel dat de TVL-regeling anders uitgevoerd diende te worden gebaseerd op de uitleg
van de regeling door het CBb, of verklaarde het CBb dat onderdelen van de TVL-regeling
in strijd waren met het evenredigheidsbeginsel uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het is goed om te bedenken dat de TVL-regeling onder hoge druk en snelheid tot stand
gekomen is, waarbij de nadruk lag op het zoveel mogelijk ondernemers helpen in zo
kort mogelijk tijd. Dit betekende onder andere dat de regeling snel en grotendeels
geautomatiseerd moest kunnen worden uitgevoerd. Hierdoor is niet altijd ruimte voor
maatwerk geweest, al kwam hier later, vanaf TVL Q1 2021, wat meer ruimte voor zoals
beschreven in mijn antwoord op vraag 5.
Na iedere uitspraak heb ik mij laten informeren over de duiding en de consequenties.
Ook mijn voorgangers hebben zich hierover laten informeren. RVO past/paste de uitspraken
toe op lopende aanvragen, bezwaarprocedures en beroepsprocedures. Ook zijn er eerder
enkele aanpassingen aan de TVL-regeling gedaan zoals beschreven in mijn antwoord op
vraag 5.
Vraag 8
Hoeveel bezwaarschriften lopen er momenteel bij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
(RVO ten aanzien van de TVL? Hoeveel zaken lopen er momenteel bij het CBb? Welke onderwerpen/kwesties
betreffen deze zaken?
Antwoord 8
Tot dusver wordt op ongeveer 3% van de TVL-besluiten (verlening en vaststelling) bezwaar
aangetekend. Op een totaal van ruim 855.000 besluiten op aanvragen en vaststelling
zijn er:
– 3.873 bezwaarzaken in behandeling zowel in het kader van de TVL als de startersregeling
– 21.254 bezwaarzaken afgehandeld.
– 1.350 beroepzaken in behandeling.
– 662 beroepzaken afgehandeld. Hierbij is de ondernemer bij 69 procedures in het gelijk
gesteld.
(Peildatum, 2 november 2022)
De onderwerpen die qua aantallen het omvangrijkst zijn: SBI-codes, berekening van
de omzet en de hoogte van de vaststelling.
M.A.M. Adriaansens
Minister van Economische Zaken en Klimaat
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.