Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 269 Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en enige andere wetten in verband met het laten vervallen van de mogelijkheid tot het aanwijzen van bijzondere bromfietsen in hoofdstuk IIA van de Wegenverkeerswet 1994, het mogelijk maken van implementatie van het kader voor lichte elektrische voertuigen en enige andere wijzigingen
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
ALGEMEEN DEEL
1. Inleiding
In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994)
te wijzigen. Dit wetsvoorstel voorziet in het opvolgen van een van de aanbevelingen
uit het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (hierna: OvV) in verband met
het nationaal toelaten van voertuigen door een onafhankelijke goedkeuringsinstantie.1 Hierbij gaat het specifiek om nieuwe innovatieve voertuigen die op grond van artikel
20b van de Wvw 1994 als bijzondere bromfiets op de openbare weg kunnen worden toegelaten.
Tevens worden hiermee de eerste voorbereidende stappen gezet ter implementatie van
het kader voor lichte elektrische voertuigen (hierna: LEV-kader) dat met de Tweede
Kamer is gedeeld2, om ervoor te zorgen dat het gehele kader in één keer kan worden ingevoerd zonder
dat daar opnieuw een afzonderlijk wetsvoorstel voor nodig is. Deze onderwerpen hangen
nauw met elkaar samen, aangezien het LEV-kader voortvloeit uit de ontwikkelingen rond
bijzondere bromfietsen en bijzondere bromfietsen onderdeel uitmaken van het LEV-kader.
Daarmee zou een zelfstandig wetsvoorstel voor het LEV-kader niet gerechtvaardigd zijn.
De implementatie van het LEV-kader zelf volgt op een later moment, tezamen met de
daarvoor benodigde lagere regelgeving.
Voorgesteld wordt allereerst artikel 20b van de Wvw 1994, dat het stelsel van aanwijzing
van bijzondere bromfietsen voor toelating tot de weg bevat, af te sluiten voor nieuwe
aanvragen en alleen te laten bepalen dat reeds aangewezen bijzondere bromfietsen op
grond van dat artikel zijn toegelaten. Door de bepalingen in (hoofdstuk III van) de
Wvw 1994 komt daarvoor dan in de plaats het stelsel van goedkeuring van motorrijtuigen
om nieuwe motorrijtuigen op de markt te mogen aanbieden, in de handel te mogen brengen
en op de weg te mogen gebruiken. De bijzondere bromfiets wordt daarmee een motorrijtuig
dat net als andere motorrijtuigen in beginsel moet worden goedgekeurd voordat het
op de markt mag worden aangeboden, in de handel mag worden gebracht en op de weg mag
worden gebruikt. Zo wordt de Dienst Wegverkeer (hierna: RDW), net als voor andere
soorten motorrijtuigen, hiervoor de (onafhankelijke) goedkeuringsinstantie. Vanwege
deze overheveling van de taak van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat naar
de RDW is de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties mede betrokken
ingevolge artikel 6 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.
Er wordt voorzien in overgangsrecht voor de reeds afgegeven aanwijzingen en de bijzondere
bromfietsen die op basis daarvan in het verkeer zijn gebracht. De afgegeven aanwijzingen
kunnen gedurende de overgangsperiode nog in stand blijven. De overgangsperiode is
de tijd vanaf de wijziging van artikel 20b tot het moment dat een nationale typegoedkeuring
vereist is voor nieuw te produceren motorrijtuigen van een type motorrijtuig dat vóór
de inwerkingtreding van het wetsvoorstel valt onder een op dat moment bestaande aanwijzing.
Fabrikanten kunnen een nationale typegoedkeuring aanvragen als na inwerkingtreding
van het wetsvoorstel nog nieuwe motorrijtuigen zullen worden geproduceerd. Ook als
een nationale typegoedkeuring niet wordt aangevraagd en verleend, zullen de reeds
in gebruik zijnde bijzondere bromfietsen toegelaten blijven, zolang zij voldoen aan
de permanente eisen.
Daarnaast bevat dit wetsvoorstel de introductie van lichte elektrische voertuigen
(hierna: LEVs) in de Wvw 1994 als nieuwe soort motorrijtuigen en mettertijd ter vervanging
van de voertuigsoort bijzondere bromfiets. Hiermee wordt een begin gemaakt met de
invoering van het LEV-kader. Op wetsniveau zijn daarvoor enkele aanpassingen nodig
ten aanzien van de begripsbepalingen, de kentekenplicht en de rijbewijsplicht en enige
andere (fiscale) wetten omtrent motorrijtuigen. De kenteken- en rijbewijsplicht worden
niet direct in het leven geroepen – dat gebeurt bij algemene maatregel van bestuur –
maar daarvoor wordt voorgesteld in de Wvw 1994 grondslagen op te nemen zodat, indien
dat wenselijk wordt geacht, de verplichtingen kunnen worden geïntroduceerd. Voor de
invoering van het LEV-kader is naast dit wetsvoorstel dan geen andere wijziging van
de Wvw 1994 meer nodig.
Meer informatie over de aanleiding, de achtergrond en het doel van de wet volgt in
hoofdstuk 2 van deze memorie van toelichting. In hoofdstuk 3 worden de hoofdlijnen
van het wetsvoorstel besproken, gevolgd door de verhouding met andere regelgeving
in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 gaat in op de consequenties voor de uitvoering en handhaving.
Hoofdstuk 6 behandelt de gevolgen voor betrokkenen. In hoofdstuk 7 wordt aandacht
besteed aan de adviezen die zijn gevraagd en de consultatie die heeft plaatsgevonden.
Tot slot gaat hoofdstuk 8 over de inwerkingtreding en het overgangsrecht van deze
wet.
2. Aanleiding, achtergrond en doelstelling
2.1 Aanleiding
In oktober 2019 heeft de OvV het rapport «Veilig toelaten op de weg – Lessen naar
aanleiding van het ongeval met de Stint» uitgebracht.3 In dit rapport doet de OvV de aanbeveling om voor de nationale toelating van motorrijtuigen,
in het bijzonder de zogenoemde bijzondere bromfietsen4, een onafhankelijke goedkeuringsinstantie in te richten waardoor deze verantwoordelijkheid
buiten de politiek en in het bijzonder buiten het Ministerie van Infrastructuur en
Waterstaat komt te liggen. Het OvV-rapport was ook de aanleiding voor het opstellen
van een nieuw toelatingskader voor LEVs.
Op grond van het huidige artikel 20b van de Wvw 1994 is de Minister van Infrastructuur
en Waterstaat verantwoordelijk voor het besluit over toelating tot het verkeer op
de weg van de bijzondere bromfietsen door middel van een zogenoemde aanwijzing. Dit
in tegenstelling tot de (Europese) goedkeuringsprocedure voor «reguliere» voertuigen,
waarbij in Nederland de RDW de besluitvormende (goedkeurende) instantie is.
De bevoegdheid van de Minister en het stelsel van aanwijzingen is in het leven geroepen
als alternatieve toelatingsprocedure voor bromfietsachtige motorrijtuigen die niet
vallen onder de Europese regels van typegoedkeuring. Dit gebeurde mede op verzoek
van de Tweede Kamer naar aanleiding van de introductie van de Segway. Met de aanwijzingsprocedure
is mogelijk gemaakt dat deze bijzondere bromfietsen toch kunnen worden toegelaten
tot de Nederlandse weg, ondanks dat zij niet zijn goedgekeurd voor toelating tot de
weg door de RDW op grond van hoofdstuk III van de Wvw 1994. Sinds 2011 zijn zeventien
verschillende soorten motorrijtuigen via deze procedure aangewezen voor toelating
tot het verkeer op de weg.
Omdat de mogelijkheid bestaat dat (innovatieve) motorrijtuigen op de weg kunnen worden
toegelaten door een besluit van de Minister ondanks een eventueel negatief advies
van experts zoals de RDW en de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid
(hierna: SWOV), is deze situatie onwenselijk. In de huidige situatie spelen adviezen
van de RDW en SWOV over de aanvraag een belangrijke rol in de procedure. De Minister
van Infrastructuur en Waterstaat heeft in reactie op het OvV-rapport aangegeven de
adviezen van de RDW en SWOV als bindend te beschouwen. Echter, het is nog steeds de
Minister die het uiteindelijke besluit neemt. Om naar een toekomstbestendig systeem
te werken zijn drie begrippen van belang: onafhankelijkheid, expertise en scheiding
van verantwoordelijkheden.
Onafhankelijkheid
Bij de toelating van motorrijtuigen is onafhankelijkheid van groot belang en is het
zaak dat politieke druk geen rol speelt bij de beoordeling over toelating. Er spelen
grote belangen bij de toelating. Niet alleen van de desbetreffende fabrikant of importeur/distributeur
van motorrijtuigen, maar ook van de potentiële gebruikers en andere weggebruikers.
Hieraan kunnen ook grote economische belangen kleven.
Expertise
Motorrijtuigen worden technisch steeds complexer. Het bepalen of het motorrijtuig
op zichzelf technisch voldoende veilig is en of een motorrijtuig ook in de omgeving
voldoende veilig kan opereren zijn vragen die door experts moeten worden beantwoord.
Deze experts moeten ruimte hebben om te bepalen of ze voldoende zicht hebben op het
veiligheidsniveau. Hoewel de rol en ruimte voor experts er in het huidige proces al
is, staat deze onder druk van de besluitvorming die uiteindelijk politiek gestuurd
is.
Scheiding van verantwoordelijkheden
Op dit moment worden de regels die gelden voor de nationale toelating gemaakt door
de rijksoverheid, die ook – met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat als bevoegd
gezag – motorrijtuigen in de categorie bijzondere bromfietsen toelaat tot de weg.
Het is in het kader van de verkeersveiligheid noodzakelijk deze verantwoordelijkheden
te scheiden, zoals ook blijkt uit de aanbeveling van de OvV voor het inrichten van
een onafhankelijke goedkeuringsinstantie. De OvV merkt hieromtrent op dat de Tweede
Kamer en de Minister verantwoordelijk zijn voor het vaststellen van het beleid om
de verkeersveiligheid op de weg te verbeteren. Voor de groep licht gemotoriseerde
voertuigen betekent dit dat zij moeten vaststellen welk veiligheidsniveau acceptabel
is. Aan de hand van dit veiligheidsniveau dienen zij vervolgens te bepalen hoe de
verkeers- en voertuigveiligheid van de groep licht gemotoriseerde voertuigen geborgd
wordt in toetsingskaders en procedures. De besluitvorming over het daadwerkelijk toelaten
van specifieke voertuigen dient vervolgens te gebeuren aan de hand van door de Tweede
Kamer en de Minister vastgestelde kaders en procedures. Daarbij dient het toetsen
en beoordelen van voertuig- en verkeersveiligheid in het toelatingsproces objectief
plaats te vinden door een deskundige organisatie.5 Zo wordt voorkomen dat politieke druk dan wel de (grote) economische belangen van
bijvoorbeeld fabrikanten, importeurs en distributeurs van motorrijtuigen een rol spelen
bij de beoordeling van individuele aanvragen om een typegoedkeuring. Dat zou er immers
toe kunnen leiden dat een aanvraag van een typegoedkeuring voor een specifieke bijzondere
bromfiets die op zichzelf bezien voldoet, onder politieke druk toch niet wordt toegewezen.
Anderzijds zou naar aanleiding van een aanvraag die op grond van het toetsingskader
dient te worden afgewezen om dezelfde reden toch een goedkeuring kunnen plaatsvinden.
Beide situaties zijn onwenselijk. Daarbij wordt hiermee voldaan aan een sterke behoefte
van aanvragers van een nationale typegoedkeuring om duidelijkheid over de aan hen
en het voertuig gestelde eisen. Een politiek-bestuurlijke afweging ten aanzien van
een individuele aanvraag is immers uitgesloten. Ook is daarmee een gelijk speelveld
tussen verschillende aanvragers en de behandeling van gelijksoortige voertuigen gegarandeerd.
Bovendien is door het invoeren van een nationale typegoedkeuring die wordt afgegeven
door de RDW, het goedkeuringsstelsel voor bijzondere bromfietsen in lijn gebracht
met het goedkeuringsstelsel zoals dat geldt voor motorrijtuigen. De RDW geeft immers
ook voor andere voertuigcategorieën reeds de goedkeuringen af. Dat is de reden waarom
met dit wetsvoorstel wordt voorgesteld de verantwoordelijkheid voor het afgeven van
een nationale typegoedkeuring over te hevelen van de Minister naar de RDW, terwijl
de verantwoordelijkheid voor het opstellen van regelgeving waaraan de RDW dient te
toetsen in het kader van een nationale typegoedkeuring bij de Minister blijft.
2.2 Doelstelling
De doelstelling van dit wetsvoorstel is de verantwoordelijkheden voor het opstellen
van de regels voor de toelating van innovatieve motorrijtuigen, die niet onder de
reikwijdte van de Europese goedkeuringsregels vallen, te scheiden van de verantwoordelijkheid
voor de besluitvorming over een aangevraagde toelating van motorrijtuigen. Dit wordt
mogelijk door de besluitvorming voor de nationale toelating van motorrijtuigen onder
te brengen bij een onafhankelijke goedkeuringsinstantie. Om dit te bereiken zijn verschillende
beleidsopties onderzocht. Zo is er gekeken naar de optie voor een nieuwe of bestaande
goedkeuringsinstantie, is er gekeken naar een mandaatconstructie of wettelijk opgedragen
taken, en zijn er binnen de wetgeving verschillende mogelijkheden onderzocht om de
verantwoordelijkheid te verankeren.
De doelstelling die ten grondslag lag aan de wet waarmee de aanwijzingsprocedure en
artikel 20b van de Wvw 1994 in het leven werden geroepen, blijven daarbij in essentie
in stand. Het blijft mogelijk om innovatieve motorrijtuigen die niet onder de reikwijdte
van de Europese goedkeuringsregels vallen, goed te keuren voor het gebruik in het
verkeer, mits dat niet leidt tot onveilige verkeerssituaties en de voertuigen veilig
zijn. Dit doel wordt dus wel op een andere manier bereikt, namelijk door het voertuig
een goedkeuringsproces bij de RDW te laten doorlopen, waarin aan eisen wordt getoetst
die door de Minister zijn vastgesteld.
De doelstelling van het beoogde LEV-kader, waarvoor met dit wetsvoorstel de eerste
voorbereidende stappen worden gezet, zodat de verdere uitwerking in lagere regelgeving
kan plaatsvinden, is om zeker te stellen dat LEVs die worden toegelaten tot de weg
technisch veilig zijn en veilig kunnen worden gebruikt binnen het bestaande verkeer.
2.3 Motivering instrumentkeuze
Verschillende scenario’s zijn onderzocht voor het creëren van een onafhankelijke goedkeuringsinstantie.
Hierbij werd al snel duidelijk dat de meest voor de hand liggende oplossing was om
de RDW als onafhankelijke goedkeuringsinstantie verantwoordelijk te maken. Naast het
feit dat de RDW al bevoegd is in het kader van Europese, nationale en individuele
goedkeuringsprocessen, zijn daar ook al taken belegd in het kader van de aanwijzing
van bijzondere bromfietsen. Er is op dit moment geen andere organisatie in Nederland
die deze rollen en de benodigde kennis en ervaring heeft. De oprichting van een nieuwe
goedkeuringsinstantie naast de RDW is zodoende niet opportuun.
Met de RDW als beoogde goedkeuringsinstantie als uitgangspunt, zijn er twee verschillende
opties onderzocht om hieraan invulling te geven: mandatering van taken en opdragen
van taken. Het waarborgen van de vereiste onafhankelijkheid speelt bij deze afweging
een belangrijke rol, evenals de mogelijke complexiteit van de in te richten processen.
Naar aanleiding van een uitvoeringstoets van de RDW werd geconcludeerd dat in dit
geval een mandaatconstructie niet past bij het laten uitvoeren van deze taken door
de RDW als zelfstandig bestuursorgaan, die op basis van wettelijke en opgedragen taken
de dienstverlening organiseert en financiert. De benodigde acties voor het borgen
van onafhankelijkheid van de politiek en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
maakt de uitvoering erg complex en maakt daarmee ook het proces voor aanvragers onduidelijk.
Bovendien blijft met een mandaatconstructie de formele verantwoordelijkheid bij de
Minister van Infrastructuur en Waterstaat. Dat past niet goed bij de aanbeveling van
de OvV om toelating onafhankelijk (van de politiek) te maken.
Er is gekozen voor de optie om een wetswijziging door te voeren waarbij de RDW de
wettelijk opgedragen taak krijgt het besluit te nemen over de goedkeuring van bijzondere
bromfietsen. Hiermee wordt invulling gegeven aan de aanbeveling van de OvV. Deze optie
geeft juridisch de zuiverste invulling aan de aanbeveling, omdat de onafhankelijkheid
van de RDW als goedkeuringsinstantie hierbij direct geborgd is. De RDW krijgt de bevoegdheid
rechtstreeks vanuit de wet geattribueerd en de Minister heeft geen directe rol bij
de uitoefening ervan. Daarnaast sluit het aan op bestaande goedkeuringsprocessen voor
andere soorten motorrijtuigen.
3. Hoofdlijnen wetsvoorstel
Het wetsvoorstel waarmee invulling wordt gegeven aan het advies van de OvV na bovengenoemde
afweging resulteert in een aanpassing aan de Wvw 1994.
De voornaamste aanpassing betreft het eerst aanpassen van artikel 20b van de Wvw 1994
en invoegen van overgangsbepalingen ten behoeve van de overgangsperiode en vervolgens
het laten vervallen van hoofdstuk IIA van de Wvw 1994.
In plaats van de aanwijzingsmogelijkheid uit hoofdstuk IIA wordt het stelsel van goedkeuring
van motorrijtuigen uit hoofdstuk III van de Wvw 1994 gevolgd. De bijbehorende goedkeuringseisen
waaraan motorrijtuigen moeten voldoen, worden opgenomen in de Regeling voertuigen.
Doordat de bijzondere bromfiets hiermee (totdat het LEV-kader in werking treedt) een
zelfstandige categorie wordt waarvoor een nationale typegoedkeuring geldt, net als
voor andere soorten motorrijtuigen, wordt de RDW hiervoor automatisch de goedkeuringsinstantie.
Daarbij wordt overigens voorgesteld de reikwijdte van de categorie bijzondere bromfiets
ten opzichte van de huidige reikwijdte in te perken. Voorgesteld wordt te bepalen
dat alleen een motorrijtuig met een elektromotor een bijzondere bromfiets kan zijn,
en een bijzondere bromfiets dus geen verbrandingsmotor kan hebben. In de praktijk
is dit geen verandering of belemmering, omdat alle aangewezen bijzondere bromfietsen
en alle motorrijtuigen waarvoor een aanvraag tot aanwijzing is gedaan, zijn voorzien
van een elektromotor. Wanneer later het LEV-kader in werking treedt, vervalt de categorie
bijzondere bromfiets. De desbetreffende motorrijtuigen zullen dan als LEV worden gecategoriseerd.
Dan is het ook vanzelfsprekend dat geen sprake kan zijn van een verbrandingsmotor.
Bijzondere bromfietsen zullen dan vallen onder een van de nieuwe categorieën binnen
dat LEV-kader, waarvoor goedkeuring vereist kan zijn.
Daarnaast worden in dit wetsvoorstel, vooruitlopend op de invoering van het LEV-kader
als de lagere regelgeving daarvoor gereed is, enkele aanpassingen gedaan die nodig
zijn ten aanzien van de begripsbepalingen, de kentekenplicht, de rijbewijsplicht en
enige andere (fiscale) wetten omtrent motorrijtuigen.
Het doel van het LEV-kader is zeker te stellen dat LEVs, die zijn toegelaten, technisch
veilig zijn en veilig gebruikt kunnen worden binnen het bestaande verkeer. Het LEV-kader
zal voor verschillende categorieën LEVs gerichte eisen gaan stellen aan de techniek
(voertuig), de gebruiker (mens) en de inpassing in het bestaande verkeer (omgeving).
Zo gaan voor gelijksoortige LEVs dezelfde regels gelden. Het kader ziet op voertuigen
zoals elektrische steps en relatief zwaardere en grotere (bak)fietsen met trapondersteuning
(met niet meer dan 250 W nominaal continu maximumvermogen), bedoeld voor personen-
of goederenvervoer. Ook de fietsen met trapondersteuning, de elektrische fietsen,
voor individueel gebruik vallen onder het LEV-kader, hoewel daarvoor wel een lichter
regime is voorzien vanwege de gelijkenis met «reguliere» fietsen. Voor iedere LEV-categorie
worden de eisen concreet vertaald naar drie sets van regels: voor de wijze van goedkeuring
en toezicht, voor de toelating tot de weg en voor het gebruik op de weg. Deze regels
worden op een later moment neergelegd in verschillende algemene maatregelen van bestuur
en ministeriële regelingen. In dit wetsvoorstel worden hiervoor in de Wvw 1994 de
noodzakelijke grondslagen opgenomen, zodat op een later moment de verplichtingen kunnen
worden geïntroduceerd, indien dat wenselijk wordt geacht.
4. Verhouding tot bestaande regelgeving
4.1 Europese regelgeving
Op dit moment is er geen geharmoniseerde Europese wetgeving voor LEVs, waarin eisen
worden gesteld aan het voertuig en de productie voor het veilig gebruik in het verkeer.
In Verordening (EU) nr. 168/20136 worden zelfbalancerende voertuigen, fietsen met trapondersteuning en voertuigen zonder
zitplaats, zoals e-steps, expliciet uitgesloten van de Europese typegoedkeuring van
twee- of driewielige voertuigen en vierwielers. Het voorgaande neemt echter niet weg
dat andere Europese kaders wel van toepassing kunnen zijn. Om aanvullende nationale
eisen te kunnen stellen aan veilig gebruik in het verkeer dient eerst beoordeeld te
worden of een LEV eventueel ook binnen het toepassingsgebied en de definities van
andere Europese kaders valt. Als dat het geval is dan dient eerst aan deze Europese
regelgeving voldaan te worden. Een voorbeeld van mogelijk toepasselijke Europese regelgeving
is de Machinerichtlijn.7 De Machinerichtlijn bevat diverse verplichtingen, waaronder essentiële veiligheids-
en gezondheidseisen waaraan machines (en dus ook LEVs, die onder het toepassingsgebied
en de definities van de Machinerichtlijn kunnen vallen) moeten voldoen. Essentiële
veiligheidseisen hebben onder meer betrekking op gevaar voor beknelling, gevaar voor
geluid en het gevaar om opgesloten te raken. Als wordt voldaan aan de Machinerichtlijn
(wat moet worden aangetoond met onder andere een verklaring van overeenstemming opgesteld
door de fabrikant), moet het verhandelen en op de markt aanbieden in alle lidstaten
worden toegestaan. De Machinerichtlijn laat echter ruimte aan lidstaten om regels
te stellen inzake het wegverkeer en de bescherming van de verkeersveiligheid,8 en juist daarop is het LEV-kader gericht.
4.2 Regelgeving betreffende goedkeuring
Door het vervallen van de mogelijkheid tot aanwijzing van bijzondere bromfietsen uit
hoofdstuk IIA van de Wvw 1994 kunnen bijzondere bromfietsen of LEVs alleen nog op
de weg worden gebruikt nadat ze zijn goedgekeurd. Hoofdstuk III van de Wvw 1994 regelt
dat onder meer aangewezen categorieën van voertuigen dienen te zijn goedgekeurd voor
ze op de markt mogen worden aangeboden, in de handel mogen worden gebracht of op de
weg mogen worden gebruikt. Het regelt de verschillende soorten goedkeuring, zowel
de Europese goedkeuringen als de nationale en VN/ECE-goedkeuringen, de wijze waarop
deze worden verleend en de rol van de RDW in dit kader.
Voor de onderhavige wijziging is artikel 21 van de Wvw 1994 met name relevant. Dat
artikel is samen met de rest van hoofdstuk III met ingang van 1 september 2020 vernieuwd.9 Ook speelt artikel 23 van de Wvw 1994 een rol. Op grond van deze artikelen worden
in de Regeling voertuigen de regels gesteld voor nationale typegoedkeuringen. Artikel
21 beperkt zich tot goedkeuring voorafgaande aan het op de markt aanbieden of in de
handel brengen. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) speelt een rol in het
kader van het toezicht op het niet overtreden van verschillende verboden genoemd in
(de artikelen 29 en 30 van) hoofdstuk III. Daarbij gaat het onder meer om het toezicht
op het op de markt aanbieden, in de handel brengen en op de weg gebruiken van voertuigen.
Het is verboden dat te doen als een voertuig niet is goedgekeurd. De ILT kan daarop
handhaven.
4.3 Regelgeving betreffende registratie en kentekening van motorrijtuigen
De registratie van het motorrijtuig na de goedkeuring is geregeld in hoofdstuk IV
van de Wvw 1994. Dit wordt relevant op het moment dat voor bijzondere bromfietsen
en later LEVs een kentekenplicht wordt ingevoerd. Hoofdstuk VI van de Wvw 1994 betreft
de rijvaardigheid en rijbevoegdheid. Op grond daarvan wordt in ieder geval de minimumleeftijd
voor het besturen van motorrijtuigen geregeld. Verder bevat het vooral regels over
het rijbewijs. Die regels zijn relevant indien een rijbewijsplicht voor LEVs van kracht
wordt. Zoals is toegezegd aan de Tweede Kamer10, wordt het voor het besturen van bepaalde LEVs wenselijk geacht een rijbewijs te
vereisen, omdat hiermee wordt geborgd dat er rijervaring wordt opgedaan met een gemotoriseerd
voertuig op de voor de LEVs bestemde plaats op de weg.
4.4 Overige regelgeving waarin de begrippen motorrijtuig en bromfiets terugkomen
Omdat de termen zoals motorrijtuig en bromfiets ook voorkomen in andere wetgeving,
bijvoorbeeld in fiscale wetgeving, worden ook in deze wetten enige technische aanpassingen
gedaan. Deze wijzigingen hebben met name betrekking op de toevoeging van de definitie
licht elektrisch voertuig. Voor de desbetreffende regels worden LEVs hetzelfde behandeld
als bromfietsen, aangezien nu reeds de bijzondere bromfietsen daar al een subcategorie
van zijn.
4.5 Kaderwet zelfstandige bestuursorganen
De RDW is een zelfstandig bestuursorgaan, waarop de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen
van toepassing is. Door het maken van de RDW als onafhankelijke goedkeuringsinstantie
voor bijzondere bromfietsen (en later LEVs) is sprake van het opdragen van een nieuwe
taak (van de uitoefening van openbaar gezag) aan een zelfstandig bestuursorgaan. Immers,
nu is de Minister van Infrastructuur en Waterstaat bevoegd om bijzondere bromfietsen
door middel van een aanwijzing toe te laten tot het verkeer op de weg. Er is dus sprake
van een overheveling van een ministeriële taak naar een taak van een zelfstandig bestuursorgaan.
Daarvoor is ingevolge artikel 6 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen medeondertekening
van het wetsvoorstel door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
vereist.
De RDW is reeds voor vrijwel alle voertuigcategorieën de onafhankelijke goedkeuringsinstantie
en de RDW beschikt dus over kennis en expertise om de desbetreffende aanvragen te
beoordelen en daarover een besluit te nemen. Vanuit dat oogpunt is te onderbouwen
waarom voor de goedkeuring door de RDW is gekozen. Het opdragen van deze nieuwe taak
past ook binnen de kaders die artikel 3 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen
stelt. Specifiek is het eerste lid, onderdeel a, van dat artikel van toepassing. Er
is behoefte aan onafhankelijke oordeelsvorming op grond van specifieke deskundigheid.
Zie ook hoofdstuk 2 van deze memorie van toelichting.
De specifieke deskundigheid kan worden beargumenteerd door het feit dat de RDW als
enige overheidsgerelateerde organisatie beschikt over de kennis en kunde om voertuigen
goed te keuren. De RDW is al sinds lange tijd de goedkeuringsinstantie voor andere
voertuigcategorieën. Ook ten aanzien van de onderhavige specifieke voertuigcategorie,
de bijzondere bromfietsen, heeft de RDW specifieke deskundigheid. De RDW voert, in
opdracht van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (op grond van de Beleidsregel
aanwijzing bijzondere bromfietsen), nu reeds de inhoudelijke keuring en beoordeling
uit van een aanvraag tot aanwijzing van een bijzondere bromfiets. De RDW adviseert
naar aanleiding daarvan de Minister over het te nemen besluit op de aanvraag tot aanwijzing.
De oordeelsvorming van de RDW is tevens onafhankelijk. De RDW toetst nu reeds sec
aan de (technische) eisen uit de Beleidsregel aanwijzing bijzondere bromfietsen (die
ten behoeve van de goedkeuring door de RDW in de Regeling voertuigen komen te staan).
De RDW kijkt daarbij niet naar normatieve argumenten als wenselijkheid van een voertuig
op de weg of politieke opvattingen. Met een onafhankelijke goedkeuringsinstantie wordt
ook een gelijk speelveld tussen verschillende aanvragers gegarandeerd. Hierdoor is
een gelijke behandeling van gelijksoortige voertuigen gegarandeerd, ongeacht de aanvrager.
Aan een dergelijk gelijk speelveld is behoefte.
5. Uitvoering, toezicht en handhaving
5.1 Algemeen
Handhaving op de geldende verkeersregels is het sluitstuk om verkeersveiligheid in
den brede te borgen. Handhaving op de geldende verkeersregels, zoals het verbod op
door rood licht rijden, het verbod op rijden onder invloed en het verbod op telefoongebruik,
verandert niet voor bijzonder bromfietsen of LEVs met de onderhavige wijzigingen.
Deze verkeersregels zijn onverminderd van toepassing op bijzondere bromfietsen en
LEVs. De handhaving daarop op straat door de politie vindt plaats met de reeds beschikbare
handhavingsmiddelen. Wel komen er met de gewijzigde regelgeving aanvullende regels
te gelden voor bijzondere bromfietsen en later LEVs, oftewel voertuigen die zijn uitgezonderd
van het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 168/2013. Het gaat om eisen aan
het voertuig, eisen aan de gebruiker en eisen aan het gebruik. De introductie van
de LEVs door middel van het LEV-kader beoogt zo veel mogelijk helderheid en eenduidigheid
aan te brengen in de regels die specifiek gaan gelden voor die voertuigen.
5.2 Gevolgen verkeershandhaving
De onderhavige wijzigingen zijn onder meer bedoeld als voorbereiding om helderheid
en eenduidigheid aan te brengen in de regels die op een later moment specifiek gaan
gelden voor de LEVs, ook met het oog op handhaving. De belangrijkste wijziging in
het onderhavige wetsvoorstel is het wijzigen van de aanwijzingsbevoegdheid van bijzondere
bromfietsen van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat naar de bevoegdheid tot
typegoedkeuring door de RDW. Door een groter aanbod aan verschillende voertuigen zal
de handhaving door de politie op straat er in eerste instantie niet eenvoudiger op
worden. Een kentekenplicht, waarvoor dit wetsvoorstel de basis legt voor het LEV-kader
maar die in lagere regelgeving moet worden uitgewerkt, zal de handhavingsmogelijkheden
verbeteren. De bedoeling is dat de kentekenplicht voor bepaalde LEVs tegelijk met
het LEV-kader in werking treedt, dus dat die LEVs vanaf het eerste moment kentekenplichtig
zijn. Vooruitlopend daarop is het voornemen om een kentekenplicht in te voeren voor
(nieuwe) bijzondere bromfietsen. Die plicht treedt op zijn vroegst in werking op hetzelfde
moment als de artikelen van dit wetsvoorstel ten aanzien van het goedkeuringsplichtig
maken van bijzondere bromfietsen. Ook die kentekenplicht moet worden uitgewerkt in
een algemene maatregel van bestuur, het Kentekenreglement. De hiervoor benodigde algemene
maatregel van bestuur is in voorbereiding.
De prioriteit van de politie gaat allereerst uit naar voertuigeisen die direct raken
aan de verkeersveiligheid, zoals het voeren van de verlichting en het niet overschrijden
van de toegestane maximumsnelheid, en eisen die door middel van visuele waarneming
door de agent op straat vast te stellen zijn. Bij lastig vast te stellen technische
eisen aan het voertuig zal de politie steeds een afweging moeten maken of bij de beoordeling
daarvan de politiecapaciteit het meest effectief ingezet wordt. Waar een voertuig
een duidelijk gevaar voor de verkeersveiligheid vormt door technische gebreken, kan
de politie een rijverbod voor het rijden op de weg opleggen. Tevens kan de politie
hiervan een melding doen bij de RDW, waarna het voertuig voor herkeuring moet worden
aangeboden aan de RDW. Dit gebeurt volgens een reeds bestaande procedure. Een en ander
kan echter alleen als de voertuigen worden geregistreerd en gekentekend.
5.3 Gevolgen toezicht conformiteit van productie
De RDW zal ingevolge hoofdstuk III van de Wvw 1994 toezicht houden op de conformiteit
van productie van nieuwe bijzondere bromfietsen en LEVs (die worden goedgekeurd).
Hiervoor worden de bestaande toezichtstructuren en -instrumenten gebruikt die al worden
toegepast bij de andere voertuigcategorieën. In de goedkeuringsprocedure wordt rekening
gehouden met de duurzaamheid van de technische eisen, zodat niet toegestane modificatie
van het voertuig na goedkeuring zo veel mogelijk wordt voorkomen.
5.4 Uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets Inspectie Leefomgeving en Transport
Aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is gevraagd een uitvoerbaarheids-
en handhaafbaarheidstoets uit te voeren op het wetsvoorstel. Die is uitgevoerd. De
uitkomst van de toets is dat het wetsvoorstel volgens de ILT handhaafbaar en fraudebestendig
is. Het voorstel heeft volgens de ILT nagenoeg geen impact op het toezicht van de
ILT op de voertuigcategorie bijzondere bromfietsen. De ILT oordeelt tevens dat, als
is voorzien in een duidelijk uitgewerkte overgangsregeling, het wetsvoorstel uitvoerbaar
is. In het voorstel waarop de ILT de toets heeft uitgevoerd was nog niet duidelijk
op welke wijze zou worden voorzien in overgangsrecht ten aanzien van reeds in de handel
gebrachte (aangewezen) bijzondere bromfietsen, welke nog niet in het verkeer zijn
gebracht (lees: de eindgebruiker nog niet hebben bereikt). Het was nog niet duidelijk
tot welke datum het op de markt aanbieden daarvan zou worden toegestaan. Naar aanleiding
daarvan is deze memorie van toelichting gewijzigd en verduidelijkt, door aan te geven
dat reeds in de handel gebrachte maar nog niet in het verkeer gebrachte voertuigen
voor onbepaalde tijd op de markt mogen worden aangeboden. Voor het gebruik van die
voertuigen geldt uiteraard wel dat die aan de minimale veiligheidseisen voor het gebruik,
de zogenoemde permanente eisen, moeten voldoen. Daarmee kan er een bepaald moment
komen waarop reeds geproduceerde maar nog niet in het verkeer gebrachte voertuigen
niet meer aan die eisen zouden kunnen voldoen, als die eisen worden aangescherpt.
Daarover kan echter nog niets concreet worden gezegd. Het uitgangspunt blijft daarmee
totdat eisen eventueel worden aangescherpt dat bijzondere bromfietsen tot het vervallen
van de aanwijzing geproduceerd mogen worden, en elke voor dat moment geproduceerde
bijzondere bromfiets op elk moment op de markt mag worden aangeboden, in de handel
mag worden gebracht en op de weg mag worden gebruikt. Voor de overgangsregeling wordt
verwezen naar paragraaf 7.6 (internetconsultatie) en hoofdstuk 8 (overgangsrecht).
Daarnaast wordt hier aangegeven dat de ILT toezicht houdt op marktdeelnemers. Dit
betreft het toezicht in de zogenoemde handelsfase van voertuigen. Er gelden verschillende
verboden voor marktdeelnemer, waaronder het op de markt aanbieden of in de handel
brengen van voertuigen die (onder de huidige systematiek) niet zijn aangewezen. De
huidige grondslag daarvoor ten aanzien van bijzondere bromfietsen is artikel 20g van
de Wvw 1994. Wanneer dit artikel vervalt als onderdeel van het vervallen van hoofdstuk IIA
van de Wvw 1994, blijft de ILT evengoed bevoegd om toezicht te houden en te handhaven.
De grondslag daarvoor ligt dan in de systematiek van goedkeuringen, en dus in hoofdstuk III
van de Wvw 1994, specifiek in artikel 30. De voornoemde verboden en daarmee het toezicht
in de handelsfase blijven dus materieel hetzelfde.
6. Gevolgen
In dit hoofdstuk worden de gevolgen beschreven van het vervangen van de systematiek
van aanwijzing van bijzondere bromfietsen door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat
door de systematiek van goedkeuring door de RDW. De onderdelen van het onderhavige
wetsvoorstel die samenhangen met het LEV-kader hebben geen directe gevolgen. Voor
zover er gevolgen zijn, zullen die bij de uitwerking in de lagere regelgeving nader
en specifiek worden toegelicht.
6.1 Gevolgen voor politiek-bestuurlijke verantwoordelijkheid
Door de verantwoordelijkheid voor de besluitvorming over de nationale goedkeuring
van motorrijtuigen bij het ministerie weg te laten en deze bij een onafhankelijke
instantie onder te brengen die de benodigde expertise heeft, worden beleid en uitvoering
gescheiden. De regelgeving wordt onder verantwoordelijkheid van de Minister van Infrastructuur
en Waterstaat voorbereid en op politiek niveau bekrachtigd. De daadwerkelijke toets
aan deze regels vindt door een onafhankelijke goedkeuringsinstantie plaats. Op deze
manier wordt een systeem gecreëerd waarin de algemene regels politiek bepaald worden
en de specifieke toelating buiten de politieke arena blijft. Bij het bepalen of een
motorrijtuig een voldoende veiligheidsniveau heeft om te worden goedgekeurd en toe
te laten tot de weg, is die onafhankelijkheid cruciaal.
6.2 Gevolgen voor de RDW
In een eerste uitvoeringstoets over de vraag of de taak als onafhankelijke goedkeuringsinstantie
voor bijzondere bromfietsen gemandateerd kon worden sprak de RDW de verwachting uit
dat de financiële en organisatorische impact gering zou zijn11. Dit gezien het beperkte aantal goedkeuringen dat in deze categorie wordt verwacht
en het feit dat deze extra goedkeuringen binnen het geldende proces kunnen worden
afgehandeld. Daarnaast voert de RDW al een deel van deze taken uit (zoals de technische
beoordeling van het motorrijtuig en periodiek toezicht).
In een tweede uitvoeringstoets heeft de RDW laten weten dat de positie als onafhankelijke
goedkeuringsinstantie betekent dat de RDW, in plaats van een door de Minister afgegeven
aanwijzing, een typegoedkeuring afgeeft12. Doordat het proces van het aanwijzen nog in 2019 is gewijzigd met de gewijzigde
Beleidsregel aanwijzing bijzondere bromfietsen en er bij dat proces op inhoud aangesloten
zal blijven worden, is de verwachte organisatorische en financiële impact gering.
Daarnaast sluit het proces nagenoeg aan op de standaardprocessen die de RDW reeds
hanteert voor het beoordelen en verlenen van aangevraagde typegoedkeuringen. De uitkomst
van een procedure verandert wel. Immers, in plaats van een advies van de RDW aan de
Minister van Infrastructuur en Waterstaat, neemt de RDW zelf een besluit op een aanvraag.
Daarnaast is de vorm anders: niet een aanwijzing als bijzondere bromfiets, maar een
typegoedkeuring voor een voertuig. Voor de praktijk heeft dat verschil in vorm overigens
geen directe gevolgen.
De kosten voor het inregelen van het typegoedkeuringsproces bij de RDW worden door
het Ministerie van IenW gedragen.
6.3 Gevolgen voor huidige aanwijzingen en op basis daarvan toegelaten motorrijtuigen
De wijziging van de wijze waarop bijzondere bromfietsen in het verkeer mogen worden
gebracht die in dit wetsvoorstel wordt geregeld, heeft geen gevolgen voor bestaande
exemplaren van aangewezen bijzondere bromfietsen. Een eenmaal toegelaten motorrijtuig
blijft toegelaten, ook wanneer de toelatingseisen of technische eisen nadien worden
aangepast. Voor rechthebbenden van aanwijzingen van bijzondere bromfietsen (fabrikanten)
wordt voorzien in overgangsrecht, waarmee het mogelijk wordt om met een aanwijzing
een aanvraag te doen voor het verlenen van een typegoedkeuring. Een directe omzetting
van een aanwijzing naar een typegoedkeuring is niet wenselijk. Door middel van het
overgangsrecht worden de negatieve gevolgen voor rechthebbenden van aanwijzingen van
bijzondere bromfietsen zo veel mogelijk verkleind. In paragraaf 8.2 wordt hier nader
op ingegaan.
6.4 Gevolgen voor de aanvragers (fabrikanten)
Voor de aanvragers zal de wijziging een positief effect hebben voor wat betreft de
duidelijkheid wie het aanspreekpunt is voor een aanvraag en wie de aanvraag daadwerkelijk
inhoudelijk beoordeelt. De procedure wordt versimpeld, doordat men alleen nog maar
bij de RDW hoeft te zijn. Omdat de RDW de kennis in huis heeft, zal de aanvrager met
inhoudelijke vragen direct geholpen kunnen worden. Daarnaast zullen de opgestelde
eisen meer duidelijkheid verschaffen over waar het motorrijtuig aan dient te voldoen.
Dat zal het proces versnellen.
6.5 Financiële gevolgen
De kosten voor het goedkeuringsproces en de feitelijke afgifte van een typegoedkeuring
worden gedragen door de fabrikant, die daarvoor de vastgestelde en kostendekkende
tarieven van de RDW betaalt. Deze kosten komen echter nagenoeg overeen met de kosten
die de aanvrager op dit moment moet maken voor het indienen van een aanvraag voor
een aanwijzing van een bijzondere bromfiets. Hierop heeft het onderhavige wetsvoorstel
dus geen positieve of negatieve invloed.
7. Advies en consultatie
7.1 RDW
De RDW acht het wetsvoorstel en de daarbij behorende nieuwe rol van de RDW haalbaar
en uitvoerbaar. In de uitvoeringstoetsen die de RDW op het wetsvoorstel heeft uitgevoerd,
heeft de RDW laten weten geen grote impact op de organisatie te verwachten met het
verkrijgen van de taak om te beslissen op aanvragen van typegoedkeuringen voor bijzondere
bromfietsen. De redenen hiervoor zijn dat de RDW in de huidige situatie al een nadrukkelijke
rol heeft bij de toelatingsprocedure in de vorm van een beoordeling van de fabrikant
en een keuring van het motorrijtuig. Ook bepaalt de RDW op dit moment, in overleg
met de SWOV, de wijze van invullen van een eventuele risico-inventarisatie. Deze verhouding
tussen de SWOV en de RDW blijft ongewijzigd.
7.2 SWOV
In de huidige situatie organiseert de RDW een startoverleg met de aanvrager en de
SWOV. Op basis van dat overleg bepaalt de RDW, in overleg met de SWOV, de precieze
invulling van een eventuele risico-inventarisatie voor een motorrijtuig. Deze werkwijze
wordt niet gewijzigd door dit voorstel, met als enige verschil dat de RDW niet langer
advies uitbrengt op een aanvraag, maar zelf een beslissing neemt. Om die reden is
er geen advies en/of consultatie van de SWOV gevraagd.
7.3 CBR
Er is door dit wetsvoorstel geen directe impact op het CBR, aangezien de eisen aan
de rijvaardigheid van de bestuurder van een bijzondere bromfiets met dit voorstel
niet wijzigen. Om die reden is er nu geen advies van het CBR gevraagd. Het CBR wordt
wel betrokken bij de uitwerking van de lagere regelgeving van het LEV-kader voor zover
het de rijbewijsplicht betreft.
7.4 Politie
De politie heeft inhoudelijk en bestuurlijk gereageerd op het wetsvoorstel. In paragraaf 5.2
is reeds aandacht besteed aan de gevolgen voor de verkeershandhaving. Daarmee wordt
rekening gehouden bij de totstandkoming van de kentekenplicht en de technische eisen
aan voertuigen. Voor wat betreft de bevoegdheid van de RDW als onafhankelijke goedkeuringsinstantie
heeft de politie geen opmerkingen. Het belangrijkste aandachtspunt van de politie
is de handhaafbaarheid op straat. Om die reden pleit de politie om de kentekening
van bijzondere bromfietsen en andere niet-gekentekende lichte voertuigen zo snel mogelijk
door te voeren. Dat is ook het voornemen en de voorbereiding daarvoor is reeds gestart,
maar vereist zorgvuldige afwegingen. Een andere notie van de politie is dat de aantallen
lichte elektrische voertuigen, en de diversiteit van lichte elektrische voertuigen,
toeneemt. Dit vergroot de druk op het fietspad. Ook hiervoor is aandacht en dit benadrukt
het belang van goede en heldere regulering, waarbij rekening wordt gehouden met overeenkomsten
verschillen tussen voertuigen.
7.5 Interprovinciaal Overleg
Vanuit het Interprovinciaal Overleg (IPO) is bestuurlijk gereageerd op het wetsvoorstel.
Het IPO beschouwt de bevoegdheid van de RDW als onafhankelijke goedkeuringsinstantie
als een goede eerste stap op weg naar het LEV-kader. Het IPO vraagt vooral aandacht
voor de juridische doorwerking van het LEV-kader in uitvoeringsregelgeving als het
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en de Regeling voertuigen. Daarnaast
vraagt het IPO aandacht voor duidelijkheid over de «omgeving» (plaats op de weg) en
eisen aan bestuurders zoals helmplicht en rijbewijseisen. Hiervoor is zeker aandacht
en dit wordt meegenomen in de algemene maatregel van bestuur ten aanzien van het LEV-kader,
waarin onder meer het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en het Reglement
rijbewijzen zullen worden gewijzigd.
7.6 Internetconsultatie
Er heeft een internetconsultatie plaatsgevonden van 13 april tot en met 11 mei 2022.
Er zijn in totaal achttien reacties ontvangen. Hieronder wordt per thema ingegaan
op de reacties.
7.6.1 RDW als onafhankelijke goedkeuringsinstantie
In tien reacties is ingegaan op het instellen van de RDW als onafhankelijke goedkeuringsinstantie
en het wijzigen van het stelsel van aanwijzingen als bijzondere bromfietsen naar nationale
typegoedkeuring. Over het algemeen wordt de onafhankelijke goedkeuring van motorrijtuigen
door de RDW als positieve ontwikkeling gezien, waarbij sommige respondenten wijzen
op de noodzaak van transparantie en duidelijkheid in de werkwijze van de RDW.
Vooropgesteld hierbij is dat het grootste deel van de beoordeling van aanvragen tot
aanwijzing van bijzondere bromfietsen in de huidige situatie al door de RDW wordt
uitgevoerd. De werkzaamheden omvatten in de huidige situatie het uitvoeren van een
technische keuring, waaronder de uitvoering van rijproeven, en een toets op het kwaliteitssysteem
van de fabrikant ten behoeve van het toezicht op de conformiteit van de productie.
De uitkomst hiervan is een advies aan de Minister, waarna de Minister beslist op de
aanvraag tot aanwijzing. In het wetsvoorstel blijven de inhoudelijke onderdelen van
de beoordeling bestaan. Het verschil met de huidige situatie is de RDW na inwerkingtreding
van het wetsvoorstel ook beslist op de aanvraag en de typegoedkeuring verleent, in
plaats van de Minister.
7.6.2 Benodigde capaciteit bij de RDW
Naast de principiële keuze is er in de internetconsultatie ook ingegaan op de benodigde
capaciteit om deze taak te kunnen uitvoeren. Enkele reacties gaan in op de verwachting
dat het aantal aanvragen zal toenemen en vraagt om die reden aandacht voor de capaciteit,
maar ook duidelijke kaders en transparantie bij de RDW. Het wetsvoorstel beoogt om
de bevoegdheid om motorrijtuigen toe te laten integraal te beleggen bij de RDW. De
RDW heeft aangegeven dat alle de hiervoor benodigde expertise, inclusief het afhandelen
van eventueel bezwaar en beroep, aanwezig is. Het te volgen typegoedkeuringsproces
is gelijk aan het typegoedkeuringsproces voor andere voertuigcategorieën. Dit betekent
dat er bij de RDW reeds informatie voor aspirant-aanvragers beschikbaar is. Bij een
nieuwe aanvrager (die voor het eerst een typegoedkeuring aanvraagt) wordt altijd een
intakegesprek aangeboden als onderdeel van de procedure. De RDW heeft laten weten
dat het verlenen van typegoedkeuringen en de afhandeling van bezwaar en beroep qua
procedure gelijk is aan aanvragen waarvoor dat nu ook gebeurt. Het aantal bezwaren
en beroepen tegen afwijzingen is op dit moment beperkt en op basis daarvan verwacht
de RDW dat het aantal bezwaren beperkt zal zijn.
7.6.3 Overgangssituatie voor houders huidige aanwijzingen
Vanuit houders van aanwijzingen van bijzondere bromfietsen is de zorg geuit over het
vervallen van de huidige aanwijzingen en de noodzaak voor hen om een typegoedkeuring
aan te vragen. In deze reacties wordt nut en noodzaak van een herbeoordeling betwijfeld.
Er is een voorkeur voor het automatisch omzetten van een aanwijzing in een typegoedkeuring,
waarmee extra kosten worden voorkomen en de continuïteit van hun onderneming niet
in het geding komt. Indien een automatische omzetting niet kan dan pleit men voor
een langere overgangstermijn van bijvoorbeeld vijf jaar.
In de periode tussen het afgeven van de aanwijzingen door de Minister en de inwerkingtreding
van voorliggend wetsvoorstel en de bijbehorende lagere regelgeving met onder meer
de technische eisen, zijn de eisen over techniek, veiligheid en conformiteit van productie
aangescherpt. Deze zijn tot uitdrukking gekomen in de vorm van de gewijzigde Beleidsregel
aanwijzing bijzondere bromfietsen13. In dat kader is geïnventariseerd in hoeverre de bestaande aanwijzingen aan die beleidsregel
voldoen. In de uitgebreide beleidsreactie op het rapport van de OvV van 16 juli 202014 heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aan de Tweede Kamer laten weten
dat de bestaande aanwijzingen niet aangepast hoeven te worden aan de gewijzigde beleidsregel.
Tegelijkertijd is wel aangegeven dat de aanwijzingen (te zijner tijd) wel aangepast
moeten worden aan het nieuwe toelatingskader.
Bij het stelsel van Europese typegoedkeuringen is het gebruikelijk dat een verleende
typegoedkeuring vervalt nadat eisen zijn verzwaard. Voor voertuigen die reeds voor
de vervaldatum van de typegoedkeuring zijn geproduceerd, maar nog niet op de markt
zijn aangeboden, zijn geregistreerd of in gebruik zijn genomen, geldt dat deze kunnen
worden aangemeld voor een zogenoemde restantvoorraadregeling. Voor geproduceerde voertuigen
die vallen onder Verordening (EU) nr. 168/2013, zou voor een dergelijke regeling gelden
dat voertuigen tot twee jaar na het in werking treden van nieuwe technische voorschriften
waarvoor die voertuigen niet zijn goedgekeurd nog op de markt mogen worden aangeboden,
mogen worden geregistreerd of in gebruik mogen worden genomen.
Het overgangsrecht voor aangewezen bijzondere bromfietsen is ruimer. Fabrikanten hebben
de mogelijkheid om op basis van de reeds afgegeven aanwijzing nog twee jaar nadat
de RDW bevoegd wordt als onafhankelijke goedkeuringsinstantie voertuigen te produceren.
Er kunnen geen nieuwe aanwijzingen meer worden afgegeven, maar de bestaande aanwijzingen
blijven gedurende die periode in stand. Twee jaar later vervalt de mogelijkheid om
nog voertuigen onder de aanwijzing te produceren, omdat dan artikel 20b Wvw 1994 en
daarmee de grondslag voor de aanwijzing vervalt. De door de fabrikant geproduceerde
voertuigen kunnen echter ook na deze twee jaar nog op de markt worden aangeboden,
in de handel worden gebracht en op de weg worden gebruikt. Het voorgaande betekent
dat de desbetreffende fabrikanten twee jaar de tijd krijgen om bij de RDW een typegoedkeuring
aan te vragen. Daarbij gelden dan wel de actuele eisen ten aanzien van techniek en
conformiteit van productie. De RDW heeft laten weten dat de huidige houders van aanwijzingen
niet eerder zijn beoordeeld op conformiteit van productie. Om die reden is aan de
houders van aanwijzingen toegezegd dat als zij een aanvraag voor een typegoedkeuring
zouden willen doen, hulp en begeleiding aangeboden krijgen bij het doorlopen van de
beoordeling door de RDW van de conformiteit van productie.
7.6.4 Reacties die zien op het toekomstige beleidskader voor LEVs
Het merendeel van deze reacties heeft betrekking op onderwerpen die in het LEV-kader
in algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen zal worden geregeld.
Deze reacties vallen uiteen in drie onderwerpen. Het betreft reacties op technische
eisen, eisen in het gebruik en meer generieke reacties op het LEV-kader als geheel.
Ten aanzien van de eisen aan de techniek is aandacht gevraagd voor maximale afmetingen
in lengte en breedte. Zo maakt de voorgestelde maximale breedte het lastig om duofietsen
en fietsen met een bak voor een rolstoel toegelaten te krijgen. Daarnaast stellen
enkele respondenten voor de maximale gewichtseis voor een ledig voertuig te vervangen
door een totale maximale massa, dus ledig gewicht plus maximale belading.
Met de eisen in het gebruik wordt vooral ingegaan op zaken als een verplichte WA-verzekering
van het motorrijtuig, rijbewijseis en kentekening. Hierover zijn verschillende punten
ingebracht. Zo is door diverse respondenten een voorkeur uitgesproken voor een gelijkstelling
van LEVs met (elektrische) fietsen, waarmee een kentekening en motorrijtuigverzekering
niet nodig is. Andere respondenten pleiten voor een differentiatie in regels tussen
lichte en zware LEVs.
Bij de meer generieke reacties op het LEV-kader wordt de noodzaak van goede en actuele
regelgeving breed gedeeld. Wel is er verschil van opvatting over de wijze van toelating.
Sommige respondenten zijn van mening dat het regime van de Machinerichtlijn leidend
moet zijn, waarmee voorafgaande toelating niet aan de orde zou zijn. Andere respondenten
pleiten voor een toelating zoals in Duitsland. Een breed gedeeld signaal is dat specifieke
eisen voor toelating en gebruik in Nederland het voor fabrikanten van LEVs weinig
aantrekkelijk maakt om voor Nederlandse afnemers te produceren.
Het voorgenomen beleidskader LEV is gedeeld met de Tweede Kamer op 13 juli 2021.15 Hoewel het LEV-kader niet het primaire onderwerp van het voorliggende wetsvoorstel
is, zijn reacties over deze onderwerpen toch waardevol voor de verdere voorbereiding
van dat LEV-kader. Deze uitwerking vindt plaats in de vorm van inhoudelijke normstelling
en technische eisen die in lagere regelgeving worden vastgelegd. Die regelgeving wordt
op een later moment vastgesteld, waarbij die dan ook wordt aangeboden voor internetconsultatie.
7.7 ATR
Er is een advies van het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) gevraagd bij de start
van de internetconsultatie. Het ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel
advies, omdat het naar verwachting geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
Daarbij wordt opgemerkt dat de adviesaanvraag enkel betrekking heeft gehad op de overheveling
van de toelating van motorrijtuigen van de Minister naar de RDW. Het LEV-kader wordt
te zijner tijd aan het ATR voorgelegd voor een advies op het LEV-kader als geheel.
7.8 Notificatie
Technische voorschriften moeten genotificeerd worden op grond van Richtlijn (EU) 2015/1535
van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure
op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de
informatiemaatschappij (PbEU 2015, L 241) voordat het bindende eisen en voorschriften
worden. In dit wetsvoorstel zijn echter geen technische voorschriften opgenomen, wat
maakt dat notificatie van dit wetsvoorstel niet nodig was. De technische voorschriften
zullen volgen in de onderliggende regelgeving, en deze regelgeving zal worden genotificeerd.
Vanwege de samenhang met en basis in dit wetsvoorstel, zal dit wetsvoorstel op dat
moment wel worden meegezonden met de notificatie van de technische voorschriften.
8. Inwerkingtreding en overgangsrecht
8.1 Inwerkingtreding
Dit wetsvoorstel treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Bij de bepaling van het tijdstip van inwerkingtreding zal rekening worden gehouden
met de systematiek van vaste verandermomenten van regelgeving, als bedoeld in aanwijzing
4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
Tevens is de mogelijkheid gecreëerd om de inwerkingtreding van de bepalingen van dit
wetsvoorstel te faseren. Het wetsvoorstel heeft immers twee doelstellingen (onafhankelijke
goedkeuringsinstantie en de eerste voorbereidende stappen voor de implementatie van
het LEV-kader met lagere regelgeving) die na elkaar zouden kunnen worden verwezenlijkt.
Voor de overgang van aanwijzingen naar goedkeuringen voor bijzondere bromfietsen is
de fasering eveneens nodig.
8.2 Overgangsrecht
Door het vervallen van hoofdstuk IIA van de Wvw 1994 en specifiek artikel 20b van
de Wvw 1994 vervalt de grondslag voor de reeds verleende aanwijzingen van bijzondere
bromfietsen. Deze aanwijzingen zouden daarmee vervallen, waardoor de motorrijtuigen
waarop die aanwijzingen zien niet meer op de weg zouden mogen worden gebruikt of op
de weg zouden mogen staan. Ze zijn immers niet goedgekeurd, terwijl het in de meeste
gevallen motorrijtuigen zullen zijn die goedgekeurd zouden moeten zijn. Daarom wordt
voorzien in overgangsrecht.
Er wordt voorgesteld in eerste instantie artikel 20b van de Wvw 1994 zodanig aan te
passen dat het artikel geen grondslag meer biedt voor het aanvragen of verlenen van
nieuwe aanwijzingen. De afgegeven aanwijzingen blijven na de voorgestelde wijziging
van artikel 20b in stand. Voorgesteld wordt dat dit zal gelden tot twee jaar na de
onderhavige wijziging van artikel 20b. De RDW zal op aanvraag de bestaande aanwijzing,
het desbetreffende voertuig en de productie inhoudelijk beoordelen om te bezien of
deze voldoen aan de eisen voor de verlening van een nationale typegoedkeuring. Waar
mogelijk zal een nationale typegoedkeuring worden verleend. De aanwijzingen zullen
in ieder geval na twee jaar vervallen door het vervallen van artikel 20b van de Wvw
1994. Daarmee heeft de rechthebbende van de aanwijzing twee jaar de tijd om de aanvraag
in te dienen en binnen deze periode van de RDW een nationale typegoedkeuring te krijgen.
Tijdens het aanvraagproces voor een typegoedkeuring kan de fabrikant volgens de geldende
aanwijzing blijven produceren. Dan geproduceerde voertuigen mogen op de markt worden
aangeboden, in de handel worden gebracht en op de weg worden gebruikt. Als een nationale
typegoedkeuring is afgegeven, wordt de aanwijzing vanaf de datum van afgifte van de
nationale typegoedkeuring ongeldig en mag alleen worden geproduceerd volgens de nationale
typegoedkeuring. Indien na een aanvraag daartoe geen typegoedkeuring is verleend,
mag de fabrikant na de overgangsperiode geen nieuwe voertuigen meer produceren voor
het op de markt aanbieden, in de handel brengen of op de weg gebruiken. Wel mogen
de voor het einde van de overgangsperiode geproduceerde voertuigen op de markt worden
aangeboden, in de handel worden gebracht en op de weg worden gebruikt. Daarnaast wordt
houders van bestaande aanwijzingen hulp en begeleiding aangeboden bij het doorlopen
van het typegoedkeuringsproces, in het bijzonder op het onderdeel conformiteit van
productie.
Een automatische verlening van nationale typegoedkeuringen op basis van de aanwijzingen
is niet gewenst, omdat daarmee het veiligheidsniveau van de aangewezen bijzondere
bromfietsen ten behoeve van de typegoedkeuring niet kan worden beoordeeld. De overgangstermijn
stelt rechthebbenden van de aanwijzingen (fabrikanten) in de gelegenheid om zich aantoonbaar
te kwalificeren als geschikt en om, waar nodig, hun processen aan te passen op zodanige
manier dat zij in staat zijn te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit
de wens om voertuigen te kunnen produceren onder een geldige typegoedkeuring. Met
de overgangstermijn van twee jaar wordt tevens de RDW in de gelegenheid gesteld om
voornoemd (goedkeurings)proces zorgvuldig uit te voeren.
Opgemerkt wordt dat indien de aanvraag voor een typegoedkeuring in een laat stadium
wordt ingediend, het risico bestaat dat de typegoedkeuring nog niet is verleend op
het moment dat de aanwijzing (na twee jaar) komt te vervallen. In dat geval kan de
fabrikant geen voertuigen produceren tot het moment dat de typegoedkeuring is verleend.
In het geval een aanvraag tot aanwijzing van een bijzondere bromfiets wordt ingediend
(kort) voordat het onderhavige wetsvoorstel van kracht is geworden, dan loopt deze
aanvraag onverkort door tot het moment dat daarop een beslissing is genomen. Indien
een beslissing kan worden genomen voor inwerkingtreding van het wetsvoorstel dan brengt
de RDW advies uit aan de Minister en beslist de Minister op de aanvraag. Indien niet
tijdig (voor de inwerkingtreding) een besluit kan worden genomen, kan de Minister
daarna geen besluit meer nemen. Alleen de RDW is dan bevoegd om een besluit te nemen,
in dat geval een besluit tot verlening van een typegoedkeuring. De beslissing op de
aanvraag wordt dan genomen door de RDW. In dit laatste geval zal de Minister de aanvraag
doorsturen naar de RDW met het verzoek om deze af te handelen als een verzoek tot
een nationale typegoedkeuring. Voor de inhoud en gevolgen van die beslissing zal dit
overigens geen verschil maken.
ARTIKELSGEWIJS DEEL
Artikel I
Onderdeel A, onder 1
In artikel 1, eerste lid, wordt de aanduiding van de Minister geactualiseerd.
Onderdelen A, onder 2 en 5, en B
Voorgesteld wordt om artikel 1, eerste lid, aan te passen voor de introductie van
LEVs als nieuwe soort motorrijtuigen. Daartoe wordt een nieuwe begripsbepaling ingevoegd.
Deze lijkt sterk op de huidige omschrijving van de bijzondere bromfiets uit artikel
20b van de Wvw 1994. Echter, in de nieuwe omschrijving vervalt dat een voertuig mag
zijn uitgerust met een verbrandingsmotor. Een licht elektrisch voertuig kan naar zijn
aard geen verbrandingsmotor hebben. Ook is in de definitie geen nominaal continu maximumvermogen
opgenomen. Dit zal in lagere regelgeving worden bepaald, nu dit mede afhankelijk is
van innovatieve en technologische ontwikkelingen. Voorts is in de definitie specifieker
gemaakt welke vorm van typegoedkeuring overeenkomstig in het kader van de Europese
Unie tot stand gekomen voorschriften niet van toepassing is. Het gaat dan om Verordening
(EU) nr. 168/2013. In deze verordening zijn in artikel 2, tweede lid, specifieke voertuigsoorten
genoemd waarop de verordening niet van toepassing is. Sommige soorten komen in aanmerking
voor de categorisering als LEV en dus voor een typegoedkeuring als zodanig. Het betreft:
– voertuigen die uitsluitend bestemd zijn om door een voetganger te worden meegevoerd (c);
– fietsen met trapondersteuning, voorzien van een elektrische hulpmotor met een nominaal
continu vermogen van ten hoogste 250 W waarvan de aandrijfkracht wordt onderbroken
wanneer de bestuurder ophoudt met trappen en anders geleidelijk vermindert en ten
slotte wordt onderbroken voordat het voertuig een snelheid van 25 km/h bereikt (h);
– zelfbalancerende voertuigen (i);
– voertuigen die niet met ten minste één zitplaats zijn uitgerust (j);
– voertuigen uitgerust met een bestuurderszitplaats waarvan de hoogte van het referentiepunt
van de zitplaats ≤ 540 mm voor de categorieën L1e, L3e en L4e of ≤ 400 mm voor de
categorieën L2e, L5e, L6e en L7e (k).
Het is gewenst om deze voertuigen aan te merken als LEV en daarmee een typegoedkeuring
te vereisen. Met het oog op de verkeersveiligheid en het veilig gebruik van deze voertuigen
door verkeersdeelnemers is het nodig dat de voertuigveiligheid en de kwaliteit van
het productieproces geborgd is.
Hoewel fietsen met trapondersteuning in allerlei soorten en maten voorkomen, is het
LEV-kader ten aanzien daarvan enkel bedoeld voor de relatief zwaardere en grotere
fietsen met trapondersteuning en niet voor bijvoorbeeld de fiets met trapondersteuning
die is bedoeld voor individueel of gezinsgebruik. De grotere en zwaardere fietsen
met trapondersteuning zullen door een wijziging van de definitie van het begrip «motorrijtuig»
als zodanig worden aangemerkt. Om ten aanzien van de fietsen met trapondersteuning
te kunnen differentiëren wordt een nieuw artikel 1a voorgesteld. Het voorgestelde
nieuwe artikel 1a bepaalt dat de regels in de Wvw 1994 en de daarop berustende bepalingen
betreffende motorrijtuigen, en daarmee LEVs, niet van toepassing zijn op fietsen met
trapondersteuning die voor wat betreft het gebruik en de verkeersveiligheid vergelijkbaar
zijn met fietsen zonder trapondersteuning. Het is niet wenselijk om op wetsniveau
al een volledigere en nadere categorisering van deze fietsen met trapondersteuning
in te voeren. De ontwikkelingen en innovatie op dit gebied laten dat niet toe en voorts
kan het vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid nodig zijn om relatief snel aanpassingen
te doen in de kenmerken van de voertuigen waarop de verschillende categorieën LEVs
gebaseerd zijn. Bovendien wordt het onderscheid gemaakt op basis van technische criteria.
Daarom wordt de delegatiemogelijkheid voorgesteld om de afbakening tussen lichte en
zware fietsen met trapondersteuning bij algemene maatregel van bestuur nader te kunnen
vaststellen. Doordat de vaststelling bij algemene maatregel van bestuur moet plaatsvinden,
worden ook de Tweede en Eerste Kamer betrokken bij deze vaststelling, via de verplichte
voorhang van artikel 2b van de Wvw 1994.
Nu bepaalde (zwaardere en grotere) fietsen met trapondersteuning onder de definitie
van motorrijtuig zullen gaan vallen, zullen ze in lijn met de definitie van »licht
elektrisch voertuig» en het nieuw voorgestelde artikel 1a als LEV worden behandeld.
De overige voertuigen die zijn genoemd in artikel 2, tweede lid, van Verordening (EU)
nr. 168/2013 worden uitgesloten van de definitie LEV. Het betreft:
– voertuigen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van ten hoogste 6 km/h (a);
– voertuigen die uitsluitend bestemd zijn voor gebruik door lichamelijk gehandicapten (b);
– voertuigen die uitsluitend bestemd zijn voor gebruik in wedstrijden (d);
– voertuigen die zijn ontworpen en gebouwd voor gebruik door de strijdkrachten, de burgerbescherming,
de brandweer, de ordehandhavingsdiensten en de medische nooddiensten (e);
– (kort gezegd) landbouw- of bosbouwvoertuigen die vallen onder Verordening (EU) nr. 167/2013 (f),
en;
– voertuigen die voornamelijk bestemd zijn voor gebruik in het terrein en ontworpen
zijn om op onverharde oppervlakken te rijden (g).
Gelet op de aard van deze voertuigen wordt het niet opportuun geacht om deze voertuigen
te kwalificeren als LEV en om deze onderhevig te laten zijn aan de regels rondom typegoedkeuring.
Het gaat daarbij onder meer om bijvoorbeeld (voornamelijk) speelgoed (a), wedstrijdvoertuigen
die niet bedoeld zijn voor gebruik op de openbare weg (d) en terreinvoertuigen (g).
Ten aanzien van gehandicaptenvoertuigen (b) in het bijzonder geldt dat reeds het voornemen
kenbaar is gemaakt aan de Tweede Kamer om daar op nationaal niveau een afzonderlijk
wetgevend kader voor te maken.16 Voor landbouw- en bosbouwvoertuigen die vallen onder Verordening (EU) nr. 167/2013
(f) gelden op grond van die verordening reeds Europese goedkeuringsregels en is dus
al in een wettelijk kader voorzien.
Onderdeel A, onder 3
Van de gelegenheid is gebruikgemaakt om een begripsbepaling voor fiets op te nemen.
Hoewel bij de totstandkoming van de Wvw 1994 redelijk voor de hand leek te liggen
wat daaronder moet worden verstaan, zijn er ten aanzien van de fiets verschillende
ontwikkelingen geweest. Door die ontwikkelingen lijken voertuigen niet altijd meer
op de fiets zoals we die van oudsher kennen, waardoor de vraag kon ontstaan hoe dergelijke
voertuigen pasten binnen het systeem van de Wvw 1994. De voorgestelde definitiebepaling
is bedoeld om geen twijfel te laten bestaan over de toelaatbaarheid van dergelijke
voertuigen op de weg en de toepasselijkheid van de regels voor fietsen. In dit voorstel
is een fiets een voertuig (vervoermiddel) dat wordt voortbewogen door middel van een
met spierkracht aan te drijven mechanische overbrenging van spierkracht op wielen.
In veel gevallen zal de spierkracht via pedalen een ketting in beweging zetten die
daarmee een wiel aandrijft. Deze gebruikte spieren worden niet gespecificeerd, waardoor
ook «handbikes» binnen de definitie van een fiets kunnen vallen. Naast voertuigen
met mechanische overbrenging zijn er ook voertuigen en producten op wielen zonder
mechanische overbrenging. Voorbeelden zijn hand- en bolderkarren, maar ook handmatige
steekkarren en (gewone) steps zijn als zodanig te duiden. De mechanische overbrenging
is aan de definitie toegevoegd, omdat voertuigen met mechanische overbrenging hogere
en constantere snelheden kunnen aanhouden dan voertuigen zonder een mechanische overbrenging.
Daarnaast is hiermee een duidelijk onderscheid te maken tussen voertuigen die wel
of niet op het fietspad horen. Verder heeft een fiets ten minste twee wielen, een
stuur en een zitplaats (zadel). Hierdoor kan bijvoorbeeld een step niet onder de definitie
van fiets vallen. Hoewel de voorgestelde definitie nog steeds enigszins ruim kan worden
opgevat, zorgt de Regeling voertuigen voor een afbakening van de voertuigsoort door
daaraan eisen te stellen.
Onderdeel A, onder 4
Omdat onder de nieuwe begripsbepaling van LEV ook de huidige bijzondere bromfietsen
gaan vallen, hoeven deze niet langer vermeld te worden in de begripsbepaling van bromfiets,
zoals deze onder verwijzing naar artikel 20b van de Wvw 1994 was opgenomen. Daarom
wordt ook voorgesteld de begripsbepaling van bromfiets aan te passen, waarbij rekening
wordt gehouden met de overgangsperiode van twee jaar en de verwachting dat het LEV-kader
later in werking treedt dan de overige onderdelen van het wetsvoorstel. Verder wordt
de begripsbepaling geactualiseerd, daar die nog is gebaseerd op de omschrijving van
bromfietsen uit Richtlijn 2002/24/EG17. Die richtlijn is inmiddels vervangen door Verordening (EU) nr. 168/2013. In de begripsbepaling
wordt naar de in die verordening gebruikte categorisering en bijbehorende omschrijving
verwezen. Deze categorisering wordt overigens reeds in het kentekenregister geregistreerd
om motorrijtuigen te classificeren. Tot slot is de definitie voor zover die betrekking
heeft op de bijzondere bromfiets (artikel 1, onderdeel e, subonderdeel d, van de Wvw
1994) zo aangepast dat enkel een elektromotor is toegestaan. Reden daarvoor is er
op dit moment geen bijzondere bromfietsen met een verbrandingsmotor zijn aangewezen.
Daarnaast wordt een verbrandingsmotor in dergelijke motorrijtuigen niet meer wenselijk
geacht met het oog op verduurzaming.
Onderdeel C
Artikel 20b van de Wvw 1994 wordt in het wetsvoorstel opnieuw vastgesteld. Hierdoor
vervalt de mogelijkheid tot het aanvragen of verlenen van een aanwijzing van een bijzondere
bromfiets. Het voorgestelde artikel bepaalt enkel dat motorrijtuigen waarvoor reeds
een aanwijzing is verleend, zijn toegelaten tot het verkeer op de weg. Dit in afwijking
van hoofdstuk III van de Wvw 1994, aangezien daardoor, in samenhang met een gelijktijdige
wijziging van de Regeling voertuigen, wordt bepaald dat voor een bijzondere bromfiets
een goedkeuring nodig is. Voor de reeds aangewezen bijzondere bromfietsen is dat dus
niet het geval. Door het vervallen van de aanwijzingsmogelijkheid in artikel 20b van
de Wvw 1994 vervalt ook de grondslag voor de Beleidsregel aanwijzing bijzondere bromfietsen.
Die zal dus te zijner tijd worden ingetrokken. De daarin vervatte regels krijgen een
plaats binnen het stelsel van goedkeuring van motorrijtuigen in de Regeling voertuigen.
Onderdeel D
Het vervallen van artikel 20c van de Wvw 1994 wordt voorgesteld, omdat dat artikel
samenhangt met een mogelijke aanvraag tot aanwijzing van een bijzondere bromfiets.
Aangezien aanvragen na de wijziging van artikel 20b als bedoeld in artikel I, onderdeel C,
van dit wetsvoorstel niet meer mogelijk zijn, is artikel 20c niet meer relevant.
De rest van hoofdstuk IIA blijft nog tijdelijk in stand. De reden hiervoor is dat
in de overgangsperiode, genoemd in paragraaf 8.2 van het algemeen deel van de memorie
van toelichting, de toezichts- en handhavingsinstrumenten ten aanzien van de reeds
afgegeven aanwijzingen in stand blijven. Zo kan bijvoorbeeld een reeds afgegeven aanwijzing
nog steeds worden geschorst of ingetrokken als daartoe aanleiding is.
Onderdeel E
De wijzigingen in dit onderdeel zijn technisch van aard, naar aanleiding van de voorgestelde
wijziging van artikel 20b (artikel I, onderdeel C, van dit wetsvoorstel).
Onderdeel F
Met dit onderdeel vervalt hoofdstuk IIA van de Wvw 1994 betreffende de aanwijzing
van bijzondere bromfietsen. De inwerkingtreding van dit onderdeel is op een later
tijdstip beoogd, zodat de noodzakelijke bepalingen in dit hoofdstuk voor de bestaande
aanwijzingen voorlopig van kracht blijven. Na het vervallen van hoofdstuk IIA geldt
voor bijzondere bromfietsen (en later LEVs) dat die voertuigen moeten worden goedgekeurd.
De RDW wordt dan, als onafhankelijke goedkeuringsinstantie, bevoegd om goedkeuringen
te verlenen.
Onderdelen G en H
Deze onderdelen hangen samen met de in het LEV-kader voorgestelde kentekenplicht voor
LEVs. In artikel 37, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de Wvw 1994 is nu bepaald
dat een kenteken niet vereist is voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen
bromfietsen. Daaronder worden onder meer bijzondere bromfietsen begrepen. Aangezien
in dit voorstel LEVs afzonderlijk worden gedefinieerd, is het noodzakelijk dat LEVs
ook afzonderlijk worden genoemd bij de mogelijke uitzonderingen op de kentekenplicht.
In het Kentekenreglement wordt dan nader bepaald welke bromfietsen en LEVs van de
kentekenplicht zijn uitgezonderd.
Aangezien wel aan de Tweede Kamer is voorgesteld18 dat bepaalde LEVs in het kentekenregister worden geregistreerd, een kenteken gaan
voeren en de minimumleeftijd voor het besturen van bepaalde LEVs net als nu reeds
het geval is voor (bijzondere) bromfietsen zestien jaar wordt, ligt aanpassing van
artikel 48, eerste lid, onderdeel b, van de Wvw 1994 voor de hand. Daardoor kan net
als bij bromfietsen en in afwijking van de andere motorrijtuigen, een LEV (in bepaalde
gevallen) al te naam worden gesteld in het kentekenregister vanaf zestienjarige leeftijd.
Hierdoor moet het vijfde lid dienovereenkomstig aangepast worden.
Onderdeel I
In artikel 107, eerste lid, van de Wvw 1994 is een rijbewijsplicht opgenomen voor
het besturen van motorrijtuigen. Artikel 108 bevat de uitzonderingen daarop, waaronder
de uitzondering voor bijzondere bromfietsen in onderdeel a van het eerste lid. Doordat
de bijzondere bromfietsen opgaan in het bredere LEV-kader en het begrip LEV, wordt
dat ook voorgesteld door te voeren in artikel 108, eerste lid, onderdeel a. Daarbij
wordt voorgesteld de uitzondering te beperken tot bij algemene maatregel van bestuur
aan te wijzen LEVs.
Doordat de LEVs een aparte categorie motorrijtuigen wordt waarvoor een rijbewijs kan
worden geëist naast bromfietsen, waaronder nu de bijzondere bromfietsen vallen, is
het nodig dat de LEVs ook afzonderlijk worden genoemd. Daarom wordt ook voorgesteld
de onderdelen d tot en met g van artikel 108, eerste lid, aan te passen.
Onderdeel i van artikel 108, eerste lid, bevat nu een uitzondering voor bestuurders
van bromfietsen in het internationaal verkeer. Deze kan niet één-op-één gelden voor
LEVs, omdat onderdeel i, onder 3°, niet geldt voor snorfietsen als subcategorie bromfietsen
(ingevolge het vierde lid van artikel 108). Voor het besturen van snorfietsen (bromfietsen
met een maximumconstructiesnelheid van minder dan 25 km/u) door inwoners van andere
lidstaten van de Europese Unie, Europese Economische Ruimte of Zwitserland in het
internationaal verkeer is nooit een rijbewijs vereist, omdat er op basis van de derde
rijbewijsrichtlijn19 geen Europese verplichting is om daarvoor een rijbewijs te eisen. Aangezien LEVs
gezien de maximumconstructiesnelheid van ten hoogste 25 km/u het meest lijken op snorfietsen,
is het voorstel daar ook wat betreft de uitzonderingen op de rijbewijsplicht, voor
zover die er komt, op aan te sluiten.
Onderdeel J
Artikel 111, eerste lid onderdeel b, van de Wvw 1994 is de grondslag voor de regels
die worden gesteld voor het behalen van een rijbewijs. Daarbij is ook bepaald dat
voor de afgifte van een rijbewijs dat geldig is voor het besturen van bromfietsen
de aanvrager moet beschikken over een voldoende mate van rijvaardigheid. De (rij)geschiktheid
wordt niet beoordeeld. Hetzelfde zou gelden voor het mogen besturen van LEVs, als
daarvoor een rijbewijs wordt geëist.
Onderdelen K, M, N en O
Deze voorgestelde onderdelen betreffen technische wijzigingen door het vervallen van
de artikelen 20g, 20h en artikel 174a van de Wvw 1994.
Onderdeel L
Artikel 164, tweede lid, onderdelen d en e, van de Wvw 1994 betreft de bevoegdheid
tot vordering van het rijbewijs in bepaalde gevallen, waaronder bij een grote overschrijding
van de maximumsnelheid. Voor bromfietsen is een overschrijding van 30 km/h of meer
reden voor vordering van het rijbewijs, in plaats van een overschrijding van 50 km/h
of meer die geldt voor andere motorrijtuigen. Voor LEVs wordt, gezien de vergelijkbaarheid
van de motorrijtuigen, hetzelfde regime gevolgd als voor bromfietsen.
Onderdeel P
Met dit onderdeel wordt voorgesteld drie overgangsbepalingen in te voegen ten behoeve
van de overgangsperiode nadat de RDW bevoegd is geworden om voor (nieuwe) bijzondere
bromfietsen een goedkeuring te verlenen.
Artikel 186d
De fabrikanten en houders van de aanwijzingen die reeds voor inwerkingtreding van
dit wetsvoorstel zijn afgegeven, kunnen in aanmerking komen voor de verlening van
een nationale typegoedkeuring. De rechthebbende van een aanwijzing dient daartoe een
aanvraag in bij de RDW. Wanneer een dergelijke nationale typegoedkeuring is afgegeven,
geldt de aanwijzing vanaf die datum niet meer. Dan mogen op grond van de aanwijzing
geen nieuwe voertuigen meer worden geproduceerd, op de markt worden aangeboden, in
de handel worden gebracht en op de weg worden gebruikt. Dat mag alleen met voertuigen
die vallen onder de nieuwe nationale typegoedkeuring. Het voorgestelde nieuwe artikel
186d biedt daarvoor een expliciete grondslag. Die nieuwe situatie zal twee jaar bestaan.
Na die termijn zal artikel 186d vervallen (ingevolge het derde lid van dat artikel).
Op dat moment vervalt immers ook artikel 20b als onderdeel van hoofdstuk IIA (zie
artikel I, onderdeel F, van dit wetsvoorstel en hetgeen is bepaald over de inwerkintreding
in artikel X). Met deze termijn krijgen enerzijds fabrikanten van aangewezen bijzondere
bromfietsen hiermee de kans om een nationale typegoedkeuring aan te vragen en hun
productieproces aan te passen op zodanige manier dat zij in staat zijn te voldoen
aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wens om voertuigen te kunnen produceren
onder een geldige typegoedkeuring. Anderzijds krijgt de RDW de gelegenheid om de afgegeven
aanwijzingen (op aanvraag) te beoordelen en naar aanleiding daarvan – waar mogelijk –
nationale typegoedkeuringen als bedoeld in hoofdstuk III van de Wvw 1994 te verlenen.
Aanwijzingen waarvoor voor het einde van de overgangsperiode geen nationale typegoedkeuring
is verleend, vervallen definitief door het vervallen van artikel 20b. De motorrijtuigen
die op grond van de aanwijzingen reeds op de weg zijn gebracht, mogen wel blijven
rijden. Dit wordt ook bepaald in de Regeling voertuigen, door ze uit te zonderen van
de goedkeuringsplicht.
Artikel 186e
Het voorgestelde artikel 186e houdt de grondslag in dat aanvragen die reeds op grond
van het oorspronkelijk geldende artikel 20b van de Wvw 1994 zijn ingediend voordat
dat artikel wordt gewijzigd, maar die op dat moment nog niet zijn afgehandeld, na
de wijziging van artikel 20b ter afdoening door de Minister van Infrastructuur en
Waterstaat aan de RDW worden overgedragen. Na deze overdracht zal de RDW de aanvragen
behandelen als aanvragen voor een nationale typegoedkeuring, bedoeld als in artikel
21 van de Wvw 1994. Ervan uitgaande dat ook deze aanvragen uiterlijk binnen een termijn
van twee jaar zullen zijn afgedaan, komt tevens artikel 186e na twee jaar te vervallen.
Artikel 186f
In aanvulling op artikel 37 van de Wvw 1994 bepaalt het voorgestelde eerste lid van
artikel 186f dat voor bijzondere bromfietsen die voor de invoeringsdatum van de voorgenomen
registratieplicht in het verkeer zijn gebracht, de verplichting om een kentekenregistratie
te hebben niet geldt. Deze uitzondering is van kracht zo lang het desbetreffende artikel
geldt. Dit is de zogenaamde conversieperiode, waarvan nu het voornemen is om die één
jaar te laten duren. Dit is een overgangsrechtelijke bepaling die voorkomt dat de
houders van bijzondere bromfietsen op de datum van de inwerkingtreding van de voorgestelde
wijzigingen direct in overtreding zijn. Voor nieuwe bijzondere bromfietsen, die op
of na de invoeringsdatum van de voorgenomen registratieplicht in het verkeer gebracht
worden, geldt een algehele kentekenplicht.
Op grond van artikel 48, tweede lid, moet een motorrijtuig dat of een aanhangwagen
die van een kenteken wordt voorzien, zijn goedgekeurd voor toelating tot het verkeer
op de weg. Het voorgestelde artikel 186f, tweede lid, bepaalt dat bijzondere bromfietsen
die voor de invoeringsdatum van de voorgenomen registratieplicht in het verkeer zijn
gebracht van een kenteken kunnen worden voorzien zonder dat er wordt gecontroleerd
of aan het vereiste van goedkeuring is voldaan. Deze uitzondering op het goedkeuringsvereiste
geldt eveneens gedurende de eerdergenoemde conversieperiode van een jaar.
Artikel 50 regelt de tenaamstelling van gekentekende motorrijtuigen en aanhangwagens.
Een belangrijke voorwaarde daarbij is dat de aanvrager van de tenaamstelling persoonlijk
moet verschijnen bij een loket voor tenaamstelling. Het derde lid van artikel 186f
stelt voor dat bijzondere bromfietsen die voor de invoeringsdatum van de voorgenomen
registratieplicht in het verkeer zijn gebracht voor wat betreft de eerste inschrijving
en tenaamstelling van de werking van artikel 50 worden uitgezonderd. Deze uitzondering
op het goedkeuringsvereiste geldt eveneens gedurende de conversieperiode. Wanneer
die bijzondere bromfietsen, na te zijn ingeschreven en te naam zijn gesteld van eigenaar/houder
veranderen, zijn de krachtens artikel 50 gestelde regels wel gewoon van toepassing.
Het overgangsrecht is immers alleen van toepassing op de eerste inschrijving en tenaamstelling
na de inwerkingtreding dit artikel.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zullen regels worden gesteld over
de wijze van aanvragen van de eerste inschrijving en tenaamstelling (voorgesteld artikel
186f, vierde lid). Dit maakt het mogelijk om te bepalen dat bijzondere bromfietsen
die voor de invoeringsdatum van de voorgenomen registratieplicht in het verkeer zijn
gebracht langs elektronische weg kunnen worden tenaamgesteld. De mogelijkheid van
tenaamstelling op de gebruikelijke wijze (aan het RDW-loket) zal ook blijven bestaan.
Artikel II tot en met VIII
De voorgestelde artikelen betreffen enkele technische wijzigingen in andere wetten
dan de Wvw 1994. Deze technische wijzigingen hebben met name betrekking op de toevoeging
van de definitie licht elektrisch voertuig, maar in een enkel geval (het wijzigen
van de Wet op de economische delicten) ook op het vervallen van artikel 20g van de
Wvw 1994, in verband met het vervallen van hoofdstuk IIA van die wet.
Artikel IX
Dit artikel betreft een samenloopbepaling met het voorstel van de Wet uitvoering markttoezichtverordening
(Kamerstukken 36 093). Dat wetsvoorstel bevat evenals dit wetsvoorstel wijzigingen in relatie tot hoofdstuk IIA
van de Wvw 1994. Het betreft in dat wetsvoorstel voornamelijk toevoegingen van verwijzingen
naar artikelen uit hoofdstuk IIA. Wanneer die worden doorgevoerd voordat dit wetsvoorstel
in werking treedt, moeten de wijzigingsopdrachten van het onderhavige wetsvoorstel
daarop worden aangepast. Wanneer hoofdstuk IIA van de Wvw 1994 vervalt (artikel I,
onderdeel F, van dit wetsvoorstel) voordat het voorstel van de Wet uitvoering markttoezichtverordening
in werking treedt, worden alle wijzigingen ten aanzien van artikelen uit hoofdstuk IIA
in dat wetsvoorstel overbodig.
Artikel X
Het eerste lid stelt voor dat dit wetsvoorstel in werking treedt op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip, waarbij kan worden gedifferentieerd per artikel of artikelonderdeel
van dit wetsvoorstel. In deze faseringsmogelijkheid wordt voorzien om het systeem
van goedkeuringen al eerder te kunnen toepassen op bijzondere bromfietsen dan dat
het gehele LEV-kader van kracht wordt. Dat betekent bijvoorbeeld dat in de definitiebepaling
van artikel 1 van de Wvw 1994 wijzigingen na elkaar zullen plaatsvinden. De wijziging
van de definitie van bromfiets is eerder van toepassing dan de introductie van de
definitie van licht elektrisch voertuig.
Zoals in paragraaf 8.2 is opgemerkt, wordt een overgangsperiode geboden, onder meer
om (op aanvraag) de aanwijzingen van bijzondere bromfietsen – indien mogelijk en wenselijk –
in aanmerking te laten komen voor nationale typegoedkeuringen. Daarvoor wordt in artikel
X van het wetsvoorstel expliciet bepaald dat de overgangsbepalingen na een overgangsperiode
van twee jaar vervallen.
Voor de inwerkingtreding van de bepalingen die verband houden met het LEV-kader is
het noodzakelijk dat ook de wijzigingen van algemene maatregelen van bestuur en ministeriële
regelingen gereed zijn. Concreet voor dit wetsvoorstel betekent het dat artikel I,
onderdelen A, onder 1 en 4, onder a, C tot en met E en P, mogelijk eerder in werking
treedt dan de rest van het wetsvoorstel.
Deze memorie van toelichting wordt ingevolge artikel 6 van de Kaderwet zelfstandige
bestuursorganen ondertekend mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
vanwege het opdragen van de goedkeuring van bijzondere bromfietsen aan de RDW in plaats
van het aanwijzen van bijzondere bromfietsen door de Minister van Infrastructuur en
Waterstaat.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.