Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Inge van Dijk over het bericht ‘Zwartspaarder spint garen bij schrappen vermogenstaks’
Vragen van het lid Inge van Dijk (CDA) aan de Staatssecretaris van Financiën over het bericht «Zwartspaarder spint garen bij schrappen vermogenstaks» (ingezonden 25 november 2022).
Antwoord van Staatssecretaris Van Rij (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst)
(ontvangen 6 december 2022).
Vraag 1, 2, 3, 4, 5 en 7
Wat vindt u van de uitwerking van de uitspraak van de Hoge Raad op zwartspaarders,
daar waar de Belastingdienst nu totaan 2017 niet meer kan navorderen en bovendien
geen reële boete meer kan opleggen, omdat die is gebaseerd op de hoogte van de aanslag?1
Kunt u reflecteren op deze onbedoeld ontstane situatie en hoe u hiermee zou willen
omgaan?
Hoe beoordeelt u deze situatie vanuit een rechtvaardigheidsperspectief ten opzichte
van de niet-bezwaarmakers, aangezien deze zwartspaarders door geen aangifte te doen
in feite ook bewust hebben afgezien van hun mogelijkheid tot het maken van bezwaar
en daarmee nu wel hetzelfde effect sorteren als wel-bezwaarmakers?
Is het volgens u terecht dat niet-bezwaarmakers slechter af zijn dan mensen die opzettelijk
geen vermogen hebben opgegeven in box 3 en daarmee in feite fraude hebben gepleegd?
Wat denkt u dat een dergelijke uitwerking doet met het vertrouwen in het Nederlandse
belastingstelsel, als de regels formeel zo kunnen uitwerken dat iemand die fraudeert
er achteraf beter uitkomt dan iemand die de wet heeft gerespecteerd en gevolgd?
Doet u onderzoek naar mogelijkheden om alsnog te kunnen navorderen, of in ieder geval
een reële boete op te kunnen leggen, voor het niet aangeven van het vermogen in box
3, ook om daarmee het signaal af te geven dat het niet naleven van de wet niet loont?
Antwoord 1, 2, 3, 4, 5 en 7
De Hoge Raad heeft op 24 december 2021 geoordeeld dat de met ingang van 1 januari
2017 geldende vermogensrendementsheffing in strijd is met het Europees Verdrag tot
bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in het
geval een belastingplichtige door dit forfaitaire stelsel wordt geconfronteerd met
een heffing waarbij wordt uitgegaan van een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger
is dan het werkelijk behaalde rendement (het Kerstarrest, ECLI:NL:HR:2021:1963). Het
recht zoals dat vanaf deze datum luidt, geldt voor een ieder wiens aanslag inkomstenbelasting
over kalenderjaren vanaf 2017 nog niet onherroepelijk vaststond of aan wie daarna
over deze kalenderjaren een belastingaanslag inkomstenbelasting is of wordt opgelegd.
Dit kunnen ook belastingplichtigen zijn aan wie na 24 december 2021 een belastingaanslag
opgelegd wordt wegens niet eerder aangegeven box 3-vermogensbestanddelen, bijvoorbeeld
vanwege in het buitenland aangehouden vermogen of contant gehouden vermogen.
Als gevolg van het Kerstarrest wordt aan belastingplichtigen rechtsherstel verleend.
De kaders daarvoor zijn neergelegd in de Wet rechtsherstel box 3, zoals recentelijk
door de Tweede Kamer aangenomen, in navolging van het Besluit rechtsherstel box 3.2 Genoemde herstelwetgeving houdt in dat het voordeel uit inkomen uit sparen en beleggen
dat een belastingplichtige over de jaren vanaf 2017 geniet, naar een ander bedrag
kan worden vastgesteld vanwege aangepaste forfaitaire rendementspercentages die meer
aansluiten bij de werkelijkheid. Aangezien het rendement op spaargeld in de afgelopen
jaren (zeer) laag is geweest, gelden voor banktegoeden op basis van het rechtsherstel
lage forfaitaire rendementspercentages.
Als een zogenoemde «zwartspaarder» zich nu bij de Belastingdienst meldt vanwege door
hem eerder verzwegen (buitenlandse) banktegoeden, kan de inspecteur daarvoor aan die
belastingplichtige een navorderingsaanslag opleggen. Daarbij kan ook een vergrijpboete
worden opgelegd. De termijn om aan een belastingplichtige met betrekking tot in het
buitenland gehouden banktegoeden een navorderingsaanslag en boetebeschikking op te
leggen, bedraagt twaalf jaar. Bij het opleggen van een belastingaanslag dient de inspecteur
rekening te houden met de regels die uit het geldend recht voortvloeien. Voor de jaren
vanaf 2017 – de jaren waarop het Kerstarrest betrekking heeft – zal de inspecteur
bij het vaststellen van die navorderingsaanslag dus rekening moeten houden met het
Kerstarrest en de nieuwe box 3-regels. Dit heeft als gevolg dat het bedrag dat bij
een belastingplichtige kan worden nagevorderd over verzwegen (buitenlandse) banktegoeden,
vanwege het aangepaste en verlaagde forfaitaire rendementspercentage daarop relatief
beperkt zal zijn. Omdat de hoogte van een vergrijpboete gekoppeld is aan de hoogte
van de te betalen belasting, zal een eventuele vergrijpboete met betrekking tot niet
aangegeven buitenlandse banktegoeden in box 3 ook relatief beperkt zijn qua omvang.
Ik merk op dat deze gevolgen zich niet voordoen voor situaties waarop het Kerstarrest
geen betrekking heeft. Met name denk ik dan aan de jaren tot en met 2016. Doorgaans
zullen zwartspaarders hun spaargeld in het buitenland hebben ondergebracht, waardoor
de verlengde navorderingstermijn van toepassing is. Dan kan de Belastingdienst dus
substantiële bedragen navorderen en – indien de omstandigheden daar aanleiding toe
geven – ook een vergrijpboete opleggen. Vervolgens zijn die zwartspaarders ook voor
toekomstige belastingjaren belasting verschuldigd over dat eerder verzwegen vermogen.
Bovendien zal, indien aannemelijk is dat de box 3-vermogensbestanddelen afkomstig
zijn bijvoorbeeld uit (niet aangegeven) inkomen in box 1 of box 2, ook de daarover
verschuldigde belasting alsnog geheven worden en – indien de omstandigheden daartoe
aanleiding toe geven – een vergrijpboete worden opgelegd. Voor de erfbelasting geldt
in deze situaties verder een onbeperkte navorderingstermijn en daar kan eveneens –
indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven – een vergrijpboete worden opgelegd.
Ten slotte kan tot strafrechtelijke vervolging worden overgegaan door het Openbaar
Ministerie.
Ik begrijp dat het vanuit rechtvaardigheidsperspectief als een ongewenste situatie
kan worden gezien dat bij een navorderingsaanslag die de Belastingdienst nu oplegt
aan een zwartspaarder, die zwartspaarder daardoor een beroep kan doen op het Kerstarrest.
Voor velen zal dit als een onrechtvaardige situatie worden ervaren. Bij het opleggen
van een navorderingsaanslag dient de Belastingdienst evenwel uit te gaan van het op
dat moment geldende recht. Het Kerstarrest brengt nadrukkelijk niet met zich dat de
Belastingdienst bij zwartspaarders niet meer kan navorderen of beboeten. Beide zijn
nog wel degelijk mogelijk. Zoals reeds gezegd, ligt het grootste belang hierbij bij
de jaren vóór 2017, aangezien de herstelwetgeving voor de jaren vóór 2017 niet geldt
en de inspecteur hierbij een termijn van twaalf jaar voor navordering en beboeting
ter beschikking staat. Ik wil daarom benadrukken dat wel degelijk kan en wordt opgetreden
tegen zwartspaarders zowel voor 2017 als daarna. De Belastingdienst zal per zaak zal
onderzoeken en beoordelen wat rechtens juist is.
Verder heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd dat ik voornemens ben een onderzoek te
starten naar de herziening van het boeterecht.3 Daarbij wil ik voor de toekomst bezien welke mogelijkheden er voor de toekomst zijn
om de koppeling tussen de hoogte van een vergrijpboete en het te betalen bedrag van
een belastingaanslag, los te laten. Het is namelijk juridisch niet mogelijk om een
straf met terugwerkende kracht in te voeren of te verhogen. Een dergelijke wetswijziging
is juridisch zeer waarschijnlijk niet houdbaar vanwege strijdigheid met het legaliteitsbeginsel
(artikel 7 EVRM en artikel 5:46, vierde lid, Awb).
Vraag 6
Hoeveel gevallen van navordering op niet aangegeven vermogen in box 3 vinden er jaarlijks
ongeveer plaats en kunt u daarvan een overzicht geven over de afgelopen vijf jaar?
Kunt u daarbij ook aangeven wat de omvang van die vermogens was en hoeveel belasting
daarmee is nagevorderd?
Antwoord 6
De Belastingdienst houdt niet systematisch bij hoe vaak en hoeveel nagevorderd wordt
over uitsluitend niet aangegeven box 3-vermogensbestanddelen. Ik verwijs mevrouw Van
Dijk tevens naar het antwoord op de tweede vraag die de heer Grinwis gesteld heeft.
Vraag 8
Als het antwoord op de vragen 6 en/of 7 nee is, wilt u dan alsnog onderzoek doen naar
de juridische mogelijkheden en de Kamer hierover informeren?
Antwoord 8
Zoals uit de antwoorden op de vorige vragen reeds volgt, bezie ik in het kader van
de herziening van het boeterecht welke juridische mogelijkheden er zijn om een andere
grondslag voor vergrijpboeten in te voeren.
Toelichting:
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Nijboer (PvdA),
ingezonden 25 november 2022 (vraagnummer 2022Z23206).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.