Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen Van den Hil en Van Campen over het artikel ‘Populaire kinderopvang bij de boer gehinderd door starre regels’
Vragen van de leden Van den Hil en Van Campen (beiden VVD) aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het artikel «Populaire kinderopvang bij de boer gehinderd door starre regels» (ingezonden 21 oktober 2022).
Antwoord van Minister Van Gennip (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) en van Minister
Adema (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 6 december 2022). Zie ook
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 736.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Populaire kinderopvang bij de boer gehinderd door starre
regels»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening dat, gezien de nijpende personeelstekorten, agrarische kinderopvang
een waardevolle toevoeging is voor de kinderopvangsector in zijn geheel? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 2
De Minister van SZW deelt de mening dat agrarische kinderopvang als een mooie vorm
van kinderopvang gezien kan worden, waarin kinderen al op jonge leeftijd in aanraking
komen met de natuur en kennismaken met de agrarische sector. Naast de meerwaarde voor
de ontwikkeling van kinderen zijn dit soort innovatieve vormen van kinderopvang in
deze tijd van arbeidsmarktkrapte een goede toevoeging aan de kinderopvangsector in
zijn geheel. Het is uiteraard wel van belang dat de kinderopvang veilig en van hoge
kwaliteit is en dus voldoet aan de kwaliteitseisen die vanuit de Wet kinderopvang
worden gesteld.
Vraag 3
Bent u al in contact met boeren en Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO) over
belemmerende regelgeving rondom kinderopvang om te bezien hoe knelpunten weggenomen
kunnen worden? Zo ja, wat is de uitkomst van dit contact? Zo nee, hoe zouden deze
knelpunten kunnen worden weggenomen om zo de deze regelgeving te vergemakkelijken?
Antwoord 3
Ja, we zijn in contact met LTO over de belemmerende regelgeving. Veel van de belemmeringen
liggen op gemeentelijk niveau in relatie tot (verschillen in) vergunningverlening.
We zijn dan ook in overleg met de VNG om te kijken hoe we deze belemmeringen waar
mogelijk kunnen wegnemen. Een toename van de agrarische kinderopvang leidt immers
enerzijds tot een groter aanbod van kinderopvangplekken waar nu in veel regio’s sprake
is van wachtlijsten en anderzijds tot mogelijkheden om het verdienmodel van de agrarische
ondernemers te verbreden.
Vraag 4
Bent u bereid om, naar aanleiding van gesprekken met boeren en LTO, inzichtelijk te
maken welke regelgeving op dit moment belemmerend werkt bij het opzetten van agrarische
kinderopvang en de Kamer daarover de informeren? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
LTO en de Verenigde Agrarische Kinderopvang (VAK) hebben een aantal belemmeringen
aangedragen in een notitie «Belemmerende wet- en regelgeving agrarische kinderopvang».
Dit ziet op belemmeringen zowel bij de opzet van een kinderopvanglocatie als in de
situatie dat de neventak groter wordt dan de hoofdtak. Deze belemmeringen aangekaart
door LTO en de VAK lijken vooral op gemeentelijk niveau te liggen en deze kunnen dus
ook per gemeente verschillen waardoor er niet één lijst is met knelpunten voor alle
agrarische opvanglocaties die ik met uw Kamer kan delen. Aan de hand van de aangedragen
knelpunten zijn zowel LNV als SZW met de betrokken partijen (en ook VNG) in gesprek
gegaan. Met hen wordt bekeken of er nog meer belemmeringen of knelpunten worden ervaren
en hoe we deze belemmeringen kunnen wegnemen, zodat deze belemmeringen een groei van
de agrarische kinderopvang niet in de weg staan.
Vraag 5
Hoe beschouwt u het knelpunt dat de neventak kinderopvang voor de boer vaak niet groter
mag worden dan de hoofdtak, de agrarische activiteiten en bent u het eens dat er een
transitie mogelijk gemaakt moet worden waarbij de boer zelf de keuze kan maken om
meer in te zetten op kinderopvang, zonder dat deze nevenactiviteit verboden wordt
wanneer het groter wordt dan de landbouwtak?
Antwoord 5
Het kan zijn dat in sommige gemeenten de vergunning voor een agrarische kinderopvang
gekoppeld is aan het uitoefenen van een actief agrarisch bedrijf, en dat daarbij een
specifiek omzetpercentage is opgenomen. Eén van de redenen hiervoor is mogelijk de
wens tot behoud van de agrarische hoofdfunctie van een gebied. Gemeenten kunnen die
koppeling heroverwegen. VNG is gevraagd om te inventariseren hoe dat nu bij verschillende
gemeenten geregeld is en we gaan hierover verder in gesprek, ook om te kijken of dat
mogelijk in de toekomst tot belemmeringen kan leiden wanneer boeren in transitie zich
gaan oriënteren op het verbreden van het verdienmodel met bijvoorbeeld agrarische
kinderopvang.
Vraag 6
Klopt het dat fijnstof vanuit de overheid als een belemmering wordt gezien om een
agrarische kinderopvanginstelling op te zetten en geldt deze fijnstofnorm ook voor
stedelijke kinderopvanginstellingen en in hoeveel gevallen wordt deze overschreden?
Zo ja, kunt u uiteenzetten waarom er verschillende normen worden gehanteerd en hoe
deze verschillen weg kunnen worden genomen?
Antwoord 6
Een goede gezondheidssituatie is belangrijk op een plek waar veel jonge kinderen komen,
zoals een kinderopvanglocatie. Vanuit het Besluit gevoelige bestemmingen worden er
voor het waarborgen van een goede luchtkwaliteit regels gesteld ten aanzien van de
afstand van een kinderopvanglocatie tot een rijksweg of provinciale weg. Op gemeentelijk
niveau kunnen nadere regels worden gesteld rondom luchtkwaliteit die bijvoorbeeld
mee kunnen worden gewogen bij het bestemmingsplan. Gemeenten kunnen een afweging maken
van welke nadere regels zij willen stellen die passend is in hun context. De lokale
regelgeving kan daarom per gemeente verschillen. Hierover kunnen we in gesprek met
VNG. Aan de hand daarvan kunnen best practices worden gedeeld. Al zal het voor een
deel afhankelijk zijn van in welke gemeenten een opvanglocatie is gevestigd.
Vraag 7
Klopt het dat er momenteel nog geen standaardprocedures bestaan voor het opzetten
van agrarische kinderopvanginstellingen en dat het hierdoor langer duurt om een dergelijke
instelling op te richten? Zo ja, bent u bereid om te bezien of er zo’n standaardprocedure
kan komen en wat daarvoor nodig is, welke belemmering ziet u? Zo nee, welke standaardprocedures
zijn er op dit moment en in welke mate worden deze procedures nu gevolgd en helpen
deze bij het opzetten van opvanginstellingen?
Antwoord 7
Er is een standaardprocedure voor het starten van een kinderopvang. Voor het starten
van een kinderopvang dient aan een aantal voorwaarden te worden gedaan, waaronder
het hebben van een VOG en het aansluiten bij een Geschillencommissie Kinderopvang.
Ook moet aan de lokale regelgeving worden voldaan, zoals het bestemmingsplan en regels
m.b.t. veiligheid (bijv. brandveiligheid). Indien hieraan is voldaan, kan er een aanvraag
tot exploitatie bij de gemeente worden gedaan. Hiervoor zijn standaardformulieren
beschikbaar. De gemeente beoordeelt of aan alle voorwaarden is voldaan. Onderdeel
van deze procedure is een onderzoek door de toezichthouder (GGD). In dit onderzoek
wordt beoordeeld of de kinderopvang redelijkerwijs zal gaan voldoen aan de kwaliteitseisen
die in de Wet kinderopvang zijn opgenomen. Nadat het rapport van de toezichthouder
is vastgesteld, neemt de gemeente een besluit op de aanvraag tot exploitatie. Bij
een positief besluit wordt de kinderopvang geregistreerd in het Landelijk Register
Kinderopvang (LRK). Vanaf dat moment kan er gestart worden met de kinderopvang.
Deze procedure geldt voor alle kinderopvangorganisaties, dus ook voor de agrarische
kinderopvang, en is standaard voor iedere gemeente. Wel zal bij iedere aanvraag ook
gekeken worden naar de lokale omstandigheden, waarbij bijvoorbeeld rekening gehouden
dient te worden met het bestemmingsplan of de verkeerssituatie bij de betreffende
locatie. We gaan ervan uit dat gemeenten er alert op zijn geen onnodige belemmeringen
voor kinderopvang op te werpen. Er zijn daarnaast geen specifieke standaardprocedures
voor het opzetten van agrarische kinderopvang, al heeft bijvoorbeeld de Verenigde
Agrarische Kinderopvang het doel om ondernemers te begeleiden bij het starten van
een agrarische kinderopvang.
Vraag 8
Bent u het eens dat knelpunten in de huidige wet- en regelgeving op het gebied van
agrarische kinderopvang aangepakt moeten worden om zo agrarische kinderopvang in algemene
zin meer te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8
We zien agrarische kinderopvang als een kans om enerzijds het aanbod van kinderopvangplekken
te vergroten en anderzijds mogelijkheden voor agrarische ondernemers om hun verdienmodel
te verbreden. We gaan daarom verder in gesprek met LTO, Verenigde Agrarische Kinderopvang
(VAK) en VNG over de eventuele knelpunten, de gevolgen daarvan en wat er voor nodig
is om deze aan te pakken om zo agrarische kinderopvang te stimuleren en te voorkomen
dat de mogelijkheden hiervoor onnodig worden beperkt. De actualisering van de «Handreiking
Multifunctionele Landbouw en Ruimtelijke Ordening» is daarbij een eerste stap.
Vraag 9
Hoe beziet u de opvatting dat agrarische kinderopvang een mogelijkheid kan zijn om
het verdienmodel van boeren te verbeteren die hun bedrijf willen extensiveren of omschakelen
en bent u het eens dat we het vrijwillig omzetten van de bedrijfsvoering moeten stimuleren?
Antwoord 9
De Minister van LNV ziet multifunctionele landbouw (MFL), waaronder agrarische kinderopvang,
als één van de mogelijkheden om het verdienmodel van de boer te verbeteren, ook in
relatie tot de extensivering en omschakeling die de komende tijd noodzakelijk zal
zijn. Deze vorm van landbouw zal echter niet voor elke boer een aanvullende inkomstenbron
kunnen bieden, omdat de vraag vanuit de markt voldoende moet zijn en een dergelijke
nevenactiviteit niet bij elke ondernemer zal passen.
Gezien deze mogelijkheid om het verdienmodel van de boer te verbeteren wil de Minister
van LNV de multifunctionele landbouw, waaronder kinderopvang, de komende tijd stimuleren
en daarmee een geleidelijke groei van deze sector faciliteren. De Minister van LNV
is in gesprek over het position paper over Multifunctionele landbouw dat LTO recent
heeft uitgebracht, over de belangrijkste uitdagingen voor de ontwikkeling van MFL-activiteiten.
In overleg met de partijen in het Platform MFL wordt de komende tijd bezien hoe multifunctionele
landbouw verder gestimuleerd kan worden, en welke middelen daarvoor nodig zijn.
Vraag 10
Bent u bereid om in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) informatievoorziening
richting gemeenten over agrarische kinderopvang op te zetten, zodat onbekend niet
langer onbemind maakt bij de vergunningverlening? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 10
Ja, daartoe zijn wij bereid. De Minister van LNV heeft hierover contact gelegd met
de VNG en op dit moment wordt er aan een voorstel gewerkt om de «Handreiking Multifunctionele
Landbouw en Ruimtelijke Ordening» uit 2011 te actualiseren. De informatie uit deze
handreiking kan door gemeenten worden toegepast bij gemeentelijke beleidsafwegingen
en bij het maken van plannen op het terrein van ruimtelijke ordening, economie en
milieu op het gebied van multifunctionele landbouw.
Vraag 11
Bent u bereid om een coulanceregeling te treffen, zodat de aangekondigde versoepelingen
per 2024 rondom personeelseisen om het personeelstekort tegen te gaan al per 2023
van kracht worden om zo de opvangsector te stimuleren en hoe denkt u deze versoepelingen
dan te versnellen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 11
Een coulanceregeling vraagt om op voorhand aan te geven aan welke kwaliteitseisen
niet voldaan hoeft te worden. De toezichthouder hoeft ten aanzien van die eisen dan
geen overtreding te noteren en er hoeft geen handhaving plaats te vinden. Dit is op
grond van de huidige Wet Kinderopvang niet mogelijk. In november vorig jaar heeft
het Ministerie van SZW met de branchepartijen en de toezichtpartijen afgesproken dat:
– de houders een plan maken hoe zij met situaties van personeelstekort willen omgaan
en dit afstemmen met ouders en personeel;
– bij een inspectie de toezichthouder rekening kan houden met de bijzondere verzachtende
omstandigheden van het geval en deze omschrijft in het rapport;
– en hier in het handhavingsadvies aan de gemeente rekening mee gehouden kan worden.
Of de toezichthouder hier gebruik van kan maken, hangt steeds af van de specifieke
omstandigheden en van de casuïstiek. Het is in alle situaties van belang dat de opvang
veilig en verantwoord is.
Daarnaast wordt in het kader van het herijkingstraject kwaliteitseisen kinderopvang
toegewerkt naar aanpassingen in de kwaliteitseisen, waar dit mogelijk en wenselijk
is, waarbij werkdruk een aandachtspunt is. De Minister van SZW vindt het belangrijk
om daarin zorgvuldige afwegingen maken. Enerzijds verkennen we welke aanpassingen
mogelijk zijn in de kwaliteitseisen en anderzijds geldt dat de kwaliteit en veiligheid
van de kinderopvang gewaarborgd moet blijven. Dit laat onverlet dat – zoals aangegeven
in antwoord 7, we van gemeenten verwachten dat zij er alert op zijn geen onnodige
belemmeringen voor kinderopvang op te werpen.
Vraag 12
Kunt u deze vragen uiterlijk één week voor het geplande commissiedebat Kinderopvang
op 16 november aanstaande beantwoorden?
Antwoord 12
Het is helaas niet gelukt de antwoorden voor het commissiedebat te versturen, omdat
de afstemming met de verschillende partijen meer tijd vergde.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.