Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : 36179 Nota naar aanleiding van het verslag inzake Wijziging van de Wet uitvoering antidopingbeleid ter instelling van de Beoordelingscommissie dopingzaken
36 179 Wijziging van de Wet uitvoering antidopingbeleid ter instelling van de Beoordelingscommissie dopingzaken
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 6 december 2022
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen die door de fracties van de
VVD, D66, het CDA, GroenLinks en de BBB zijn gesteld over het hierboven genoemde wetsvoorstel.
Ik dank de leden van deze fracties voor hun inbreng. In deze nota naar aanleiding
van het verslag is de opmaak van het verslag aangehouden, met dien verstande dat vergelijkbare
vragen waar mogelijk bij de beantwoording zijn samengenomen. Ten behoeve van de leesbaarheid
van deze nota heb ik de vragen genummerd en beantwoord in de volgorde waarin ze zijn
gesteld. De nota wordt mede uitgebracht namens de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties.
I. ALGEMEEN DEEL
1. AANLEIDING EN DOEL VAN HET WETSVOORSTEL
Vraag 1
De leden van de D66-fractie wijzen de regering op het grote belang dat verduidelijkt gaat worden wat de grenzen
tussen tuchtrecht en strafrecht zijn en wie welke rol heeft, zoals verwoord in de
motie-Westerveld c.s.1 Deze leden vragen de regering naar de voortgang van de uitvoering van deze motie.
De leden vragen zich af of dit al voldoende duidelijk is en vragen de regering of
het onderzoek naar aanleiding van deze motie niet op meer plaatsen om aanpassingen
in wet- en regelgeving vraagt, zodat de grenzen tussen tuchtrecht en strafrecht duidelijker
zijn. Verder vragen de leden zich af of het apart behandelen van dit wetsvoorstel
niet tot vertraging leidt in deze opgave Waarom wordt de wet nu wel op dit specifieke
punt aangepast, maar wordt de motie-Westerveld c.s. niet uitgevoerd, zo vragen deze
leden de regering.
De regering merkt hierover op dat u onlangs door ondergetekende geïnformeerd bent
over de opvolging van de motie Westerveld c.s.2 Deze wordt meegenomen in een breed onderzoek naar een veilige en integere sport.
Hierin wordt gekeken naar de governance van een veilige en integere sport alsmede
een evaluatie van het sporttuchtrecht. Daarbij wordt ook gekeken naar de afbakening
tussen het straf- en het tuchtrecht. De uitkomsten van het onderzoek veilige en integere
sport verwacht ik begin 2023, daar kan ik daarom nu nog niet verder op in gaan. De
regering is van mening dat het apart behandelen van onderhavig wetsvoorstel niet leidt
tot vertraging in de opgave die vervat zit in de motie Westerveld c.s. en het onderzoek
dat mede naar aanleiding daarvan is gestart, omdat het verschillende kwesties zijn.
Het onderzoek kijkt op systeemniveau naar het onderwerp veilige en integere sport,
naar de verdeling van rollen en verantwoordelijkheden en gerelateerd daaraan ook naar
de afbakening tussen tuchtrecht en strafrecht. Het voorliggende wetsvoorstel ondervangt
een door WADA geconstateerd gebrek in de context van het bestaande stelsel, zonder
dat stelsel zelf ter discussie te stellen. Ik ben daarom van mening dat beide kwesties
los van elkaar gezien kunnen worden.
Vraag 2
De leden van de D66-fractie vinden het voorts zorgelijk dat er met dit wetsvoorstel gekozen lijkt te zijn voor
een proces dat naar oordeel van de Raad van State niet passend is in het kader van
de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zeker omdat de Kamer al gevraagd heeft dit hele
stelsel te analyseren via de genoemde motie-Westerveld c.s. Zij vragen zich af waarom
er bijvoorbeeld niet voor gekozen is om conform de motie-Westerveld c.s. het tucht-
en strafrechtstelsel grondig te analyseren, zodat wellicht een groter wetstraject
de overeenstemming met de WAD-code had kunnen oplossen en tegelijkertijd de problemen
uit de motie-Westerveld c.s. en de bezwaren vanuit de Raad van State had kunnen aanpakken
op een wijze die wel passend is binnen de Awb.
Op dit punt, de manier waarop een bezwaar- en beroepscommissie bij voorkeur gepositioneerd
wordt, staat de WAD-Code haaks op het reguliere Nederlandse bestuursrecht; de twee
zijn op dit punt niet verenigbaar. Een grondige analyse van het tucht- en strafrechtstelsel
cf. de motie Westerveld c.s. zal niet tot een andere conclusie leiden.
Er zit een zekere tijdsdruk achter dit wetsvoorstel. De tijdslijn die met WADA is
afgesproken is niet ruim, waardoor ik ook rekening moet houden met het geduld dat
WADA met de Dopingautoriteit heeft om een non-compliance verklaring van de Dopingautoriteit
en bijbehorende sancties te vermijden. Daarom heb ik ervoor gekozen om twee parallelle
paden te bewandelen: dit wetsvoorstel om zo snel mogelijk de door WADA gesignaleerde
non-conformiteit te adresseren, en gelijktijdig de uitvoering van de motie Westerveld
c.s.
Vraag 3
De leden van de D66-fractie stellen vast dat de Raad van State zeer kritisch is op de juridische constructie.
Dat heeft geleid tot een negatief dictum. De regering neemt een deel van de suggesties
van de Raad van State over. De leden vragen zich af hoe de regering tegenover het
idee staat om de Raad van State nu, na de wijzigingen, opnieuw advies te laten uitbrengen
over het gewijzigde wetsvoorstel.
In lijn met de door de Raad van State gemaakte opmerkingen dat de in het wetsvoorstel
gekozen constructie feitelijk neerkomt op een vorm van administratief beroep, is het
wetsvoorstel aangepast. De door de Raad van State aangedragen alternatieven bieden
naar de mening van de regering geen sluitende oplossing waarbij zowel voldaan wordt
aan de eisen die de WAD-code stelt alsook een uitvoerbare situatie wordt gecreëerd.
Een nieuw advies van de Raad van State leidt naar verwachting niet tot een nieuwe
analyse van of alternatieve oplossingen voor het probleem dat dit wetsvoorstel beoogt
te verhelpen. Gelet hierop en gelet op de impact van de door WADA in het vooruitzicht
gestelde sancties (zie paragraaf 1.1 van de memorie van toelichting bij onderhavig
wetsvoorstel) op het moment dat het door WADA geconstateerde gebrek in de Nederlandse
wetgeving niet snel genoeg ondervangen wordt, heb ik ervoor gekozen om verder te gaan
met het proces rond dit wetsvoorstel en te bevorderen dat het wetsvoorstel zo snel
als mogelijk aan uw Kamer aangeboden kon worden. De eventuele gevolgen van de hier
bedoelde sancties zijn voor de sportwereld, en vooral de Nederlandse sporters, eenvoudigweg
te groot.
Vraag 4
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering constateert dat de WAD-code sterk juridificeert. Zij vragen
zich af of dit een ontwikkeling is die de regering toejuicht of zorgen baart. Ook
vragen deze leden zich af welke acties de regering onderneemt als gevolg daarvan.
De regering constateert een continue ontwikkeling van de bestrijding van doping in
de sport en de steeds verder gaande instrumenten die daarbij ingezet (kunnen) worden.
Ik begrijp dat daar vanuit WADA steeds gedetailleerdere regels en voorschriften voor
worden gegeven, en ik begrijp ook dat WADA daarbij sterk inzet op een zo uniform mogelijke
toepassing daarvan, om een gelijk speelveld voor de sporters van de wereld te bevorderen.
De keerzijde van deze ontwikkelingen is dat het steeds ingewikkelder wordt voor ondertekenaars
van de WAD-Code om zich aan de Code te houden. Daar komt bij dat elke ondertekenaar
de WAD-code alleen maar kan uitvoeren als daartoe in de nationale wetgeving toereikende
bevoegdheden zijn toegekend. In die nationale wetten worden vervolgens ook weer steeds
gedetailleerdere keuzes gemaakt om aan de beginselen van de WAD-code te blijven voldoen.
Aangezien zowel de WAD-code als de nationaal-wettelijke systemen ertoe neigen almaar
gedetailleerder van aard te worden, vraagt het steeds meer creativiteit om de beide
systemen in elkaar te laten passen en met elkaar in overeenstemming te brengen. Het
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is samen met de Dopingautoriteit
actief en spreekt zich ook uit in internationale gremia om voor deze ontwikkelingen
en specifiek de verdergaande juridificering aandacht te vragen, bij andere stakeholders
en bij WADA.
Vraag 5
De leden van de D66-fractie vragen zich voorts af waarom de huidige mogelijkheid om na bezwaar bij de Dopingautoriteit
naar de bestuursrechter te stappen onvoldoende is om te voldoen aan de WAD-code, terwijl
daarmee ook een mogelijkheid bestaat tot onafhankelijk beroep bij een dopinggerelateerd
besluit.
WADA is van mening dat de Awb-procedure van eerst in bezwaar bij de Dopingautoriteit,
niet voldoet aan de eisen in de WAD-code, omdat er al in de bezwaarfase sprake moet
zijn van institutionele onafhankelijkheid van de Dopingautoriteit. In de Awb-procedure
is dat niet het geval. Nu WADA hierover meermalen heeft aangegeven dat zij de huidige
procedure niet in overeenstemming acht met de Code, is het in stand laten van de huidige
bezwaarprocedure, gelet op de impact van de door WADA in het vooruitzicht gestelde
sancties (zie paragraaf 1.1 van de memorie van toelichting), naar het oordeel van
de regering geen begaanbare weg.
Vraag 6
De leden van de D66-fractie willen de regering in de context van het onderhavige wetsvoorstel graag wijzen op
motie-Van der Laan c.s.3 over een sportwet. Deze leden vragen zich af wat de voortgang is van de uitvoering
van deze motie en hoe de keuzes die in dit wetsvoorstel gemaakt worden, passen bij
de verdiepingsslag die gemaakt wordt als gevolg van deze motie. Zij vragen zich verder
af of dit wetsvoorstel vooruitloopt op de stelseldiscussie die onderdeel is van de
uitvoering van deze motie.
Voor de uitvoering van de motie Van der Laan c.s. heb ik een verdiepingsslag uitgevoerd
naar een mogelijke sportwet met betrekking tot de veiligheid, kwaliteit en toegankelijkheid
van de sport. Uw Kamer is bij brief van 21 november 2022 geïnformeerd over de uitkomsten
van die verdiepingsslag.4 De keuzes in het onderhavige wetsvoorstel zien enkel op het adresseren van de door
WADA geconstateerde non-conformiteit van de Dopingautoriteit binnen de context van
het huidige systeem zoals we dat nu kennen. Dit staat naar mijn mening los van de
keuzen die te maken zijn in het kader van de verdiepingsslag en ik vind dan ook niet
dat met dit wetsvoorstel vooruitgelopen wordt op de uitkomsten van de verdiepingsslag.
Vraag 7
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Minister aangeeft dat een aantal van de besluiten die volgens de
WAD-code appellabel bij de Dopingautoriteit zijn belegd. Deze leden vragen of de regering
precies kan aangeven welke appellabele besluiten niet bij de Dopingautoriteit zijn
belegd en waar deze besluiten dan wel zijn belegd.
De WAD-code en het daarop gebaseerde nationaal dopingreglement bevatten een opsomming
van beslissingen waartegen beroep mogelijk moet zijn.5 Deze beslissingen worden deels genomen door de Dopingautoriteit en deels door de
sportbonden zelf. De Dopingautoriteit neemt deze beslissingen ter uitvoering van haar
wettelijke taak, waardoor deze beslissingen als besluit in de zin van de Awb worden
gekwalificeerd. De beslissingen die door de sportbond worden genomen, zijn weer onder
te verdelen in enerzijds beslissingen die door de tuchtcommissies van de sportbonden
worden genomen (de beslissing om een sanctie op te leggen, de beslissing dat een zaak
niet-ontvankelijk is en de beslissing dat er een overtreding heeft plaatsgevonden).
Anderzijds neemt het bestuur van de sportbond nog beslissingen die gaan over het wel
of niet opleggen van een ordemaatregel.
Vraag 8
De leden van de CDA-fractie merken voorts op dat aangezien het Instituut Sportrechtspraak (ISR) en andere commissies
van beroep binnen de sportbonden en -organisaties, dopingovertredingen beoordelen,
heeft de huidige Bezwaarcommissie Nationaal Dopingreglement (BND) alleen een aanvullende
functie. De leden van de CDA-fractie lezen in de brief van 27 augustus 20216 dat in de eerste tweeëneenhalf jaar van het bestaan van de BND daarom slechts twee
zaken door de BND zijn behandeld. Deze leden vragen de regering aan te geven wat voor
soort zaken dit waren.
De door de BND behandelde beroepen betroffen de volgende zaken. (1) Een zaak waarbij
een sporter wegens het overtreden van de voorwaarden van zijn dopingschorsing een
nieuwe schorsing opgelegd had gekregen. De verantwoordelijke commissie van de Dopingautoriteit
had vastgesteld dat de betreffende sporter ondanks zijn schorsing aan een officiële
wedstrijd had meegedaan. Deze commissie koppelde aan deze overtreding van de schorsingsvoorwaarden
een nieuwe schorsing. De betrokken sporter stelde tegen deze beslissing beroep in
bij de BND. (2) Een zaak waarin een sporter naar aanleiding van de inwerkingtreding
van de nieuwe WAD-code een verzoek tot herziening van zijn dopingschorsing had ingediend
bij de voorzitter van de Dopingautoriteit. De voorzitter van de Dopingautoriteit wees
dit herzieningsverzoek af, waarna de betreffende sporter bezwaar instelde bij de BND.
Vraag 9
De leden van de CDA-fractie vragen tevens of de regering kan reflecteren op de proportionaliteit van het oprichten
van een aparte zelfstandig bestuursorgaan (zbo) ten behoeve van zo weinig zaken. Zij
vragen zich af of de regering heeft overwogen om – als er werkelijk geen alternatief
zou zijn voor het oprichten van een apart zbo – extra taken bij dit zbo te beleggen.
Onder verwijzing naar de hoofdstukken 5 en 6 van de memorie van toelichting en punt
3 van het nader rapport inzake onderhavig wetsvoorstel (Kamerstukken II 2021/22, 36 179, nr. 4), waarin ieder door de Raad van State aangedragen alternatief is besproken, kan ik
bevestigen dat grondig onderzoek gedaan is naar mogelijke alternatieven voor de oprichting
van een apart zbo. De aangedragen alternatieven bieden naar de mening van de regering
geen sluitende oplossing, waarbij zowel voldaan wordt aan de eisen van de WAD-code
alsook een uitvoerbare situatie wordt gecreëerd. De keuze om van de Beoordelingscommissie
dopingzaken een zbo te maken, is daarmee naar de mening van de regering onontkoombaar.
In het verlengde hiervan merk ik op dat proportionaliteit een thema is dat op verschillende
manieren op de achtergrond bij dit wetsvoorstel speelt, zo ook in de overweging of
het beleggen van meer taken bij het nieuwe zbo echt noodzakelijk is. Ik ben tot de
conclusie gekomen dat er echter geen extra taken zijn waarvoor het voor de hand zou
liggen die bij dit zbo onder te brengen. Daarop is besloten het op te richten zbo
beperkt in omvang te houden. Als in de toekomst zou blijken dat het opportuun is toch
extra taken bij dit zbo onder te brengen, kunnen die taken eenvoudig worden toegevoegd.
Vraag 10
De leden van de CDA-fractie merken verder op dat zowel de Raad van State als de regering zelf aangeven van mening
te zijn dat met de huidige mogelijkheid van beroep bij de bestuursrechter onafhankelijkheid
van een beroepsprocedure al gegarandeerd is. De leden van de CDA-fractie vragen of
de regering nader kan toelichten met welke argumentatie het Wereld Anti-Doping Agentschap
(WADA) aangeeft dat deze mogelijkheid van beroep bij de bestuursrechter echter toch
niet voldoet aan de WAD-code.
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 5 van de
leden van de D66-fractie.
Vraag 11
De leden van de CDA-fractie merken op dat de toenmalig Staatssecretaris van VWS in de brief van 1 oktober 20217 schreef dat hij in overleg was met de Dopingautoriteit over eventueel door hen te
nemen juridische stappen tegen een mogelijke non-compliance verklaring. De leden van
de CDA-fractie vragen de regering wat de uitkomsten van dit overleg zijn. Zij vragen
zich af of de regering daarnaast overwogen heeft om de constatering van non-compliance
voor te leggen bij het Hof van Arbitrage voor Sport (CAS). Zo nee, dan vragen de leden
om uit te leggen waarom niet
Er is inderdaad gesproken met de Dopingautoriteit over een mogelijke gang naar het
CAS indien WADA over zou gaan tot een non-compliance verklaring van de Dopingautoriteit.
Er is echter eerst getracht om vooraf met WADA tot overeenstemming te komen over een
oplossing, om een non-compliance verklaring en een gang naar het CAS af te wenden;
dat zijn immers tijdrovende en kostbare procedures. Toen we overeenstemming bereikten
met WADA over een korte termijn en een lange termijn-oplossing was een gang naar het
CAS over de constatering van mogelijke non-compliance niet meer opportuun.
Vraag 12
De leden van de CDA-fractie vragen een toelichting van de regering op het proces van wijziging van de WAD-code.
Zij vragen of Nederland of een Nederlandse organisatie hierin een rol heeft gespeeld
en/of mee mogen praten.
Een proces dat moet leiden tot wijziging van de WAD-Code wordt door WADA ongeveer
anderhalf tot twee jaar voor de beoogde datum van vaststelling van de nieuwe Codetekst
onder stakeholders aangekondigd. WADA geeft daarbij aan welke aandachtspunten zij
zelf voor wijziging van de Codetekst ziet. Stakeholders kunnen dan in diverse ronden
inbreng leveren op conceptteksten. WADA maakt daar een nieuwe concepttekst van, die
vervolgens opnieuw gecirculeerd wordt voor een volgende ronde voor inbreng. Wat de
inbreng van stakeholders was, welke onderdelen van de inbreng worden verwerkt in de
nieuwe concepttekst, welke onderdelen niet, en waarom, is daarbij niet altijd duidelijk.
Waarbij opgemerkt moet worden dat het met meer dan 300 stakeholders die inbreng leveren
een grote opgave is om dat op een transparante manier te doen.
Nederlandse organisaties leveren daarbij doorgaans, op voorspraak van de Dopingautoriteit,
gezamenlijk inbreng. Een volgende wijziging van de Code wordt voorzien voor goedkeuring
eind 2025, maar die nog door WADA moet worden aangekondigd. Ik ben daarbij voornemens
om, gezien de effecten die er kunnen zijn op onze wet- en regelgeving, ook (de juristen
van) VWS een rol in het proces voor de Nederlandse inbreng te geven.
Vraag 13
De leden van de CDA-fractie vragen zich af of bij het tot stand komen van de wijziging van de WAD-code het (nog)
niet duidelijk was dat deze wijziging zou kunnen leiden tot non-conformiteit aan de
WAD-code.
Nee, dat was toen nog niet duidelijk. De eis van institutionele onafhankelijkheid van een beroepscommissie is weliswaar nieuw in de 2021 WAD-Code,
maar het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport was samen met de Dopingautoriteit
van mening dat dit binnen de kaders van het Nederlandse bestuursrecht al goed was
vormgegeven. En omdat tijdens de implementatie van de 2015 WAD-Code ook gesprekken
hebben plaatsgevonden met WADA over de structuur van het Nederlandse antidopingsysteem,
dat door WADA toen geaccepteerd werd, was er voor de Dopingautoriteit geen reden om
aan te nemen dat dat met de 2021 WAD-Code zou veranderen. Het probleem is ontstaan
omdat WADA op een andere manier met monitoring van de implementatie van de Code omgaat:
WADA is meer gaan controleren op een letterlijke implementatie van de Code. Waar we
voorheen ruimte kregen voor een nationale manier van uitvoering van de implementatie,
zodat het in ons nationale bestuursrechtelijke systeem ingepast kon worden, lijkt
die ruimte nu zeker in eerste instantie minder aanwezig.
Vraag 14
De leden van de CDA-fractie vragen voorts of Nederland hier naar oordeel van de regering eerder van op de hoogte
had kunnen en moeten zijn?
Nee, dat had niet gekund: WADA deelt niet van tevoren hoe zij de implementatie monitort.
Vraag 15
De leden van de CDA-fractie vagen de regering hoe realistisch het nog is dat dit wetsvoorstel uiterlijk in het
najaar van 2022 wordt geïmplementeerd. Zij ook stellen de vraag wat de consequenties
zijn als de implementatie van het wetsvoorstel later dan dit najaar zal zijn.
Ik ben bezig met de voorbereidingen die nodig zijn om het zbo zoals beschreven in
het wetsvoorstel operationeel te hebben op de datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel.
Ik richt me daarbij op 1 januari 2023 als vroegste datum. Dit is uiteraard afhankelijk
van de parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel. De consequenties van latere
implementatie zijn moeilijk te voorspellen. Ik houd WADA voortdurend op de hoogte
van de vorderingen en vertrouw erop dat ik WADA kan overtuigen geen actie te ondernemen
gedurende de gebruikelijke procedure van een wetsbehandeling.
2. INHOUD WETSVOORSTEL
Vraag 16
De leden van de D66-fractie vragen de regering waarom de Beoordelingscommissie alleen beroepen zal beoordelen
die appellabel zijn op grond van de WAD-code. Zij vragen om wat voor besluiten van
de Dopingautoriteit het gaat die niet appellabel zijn op grond van de WAD-code. Zij
vragen zich voorts af of het daarvoor niet mogelijk en/of logisch is om ook hierbij
een beroep bij de Beoordelingscommissie mogelijk te maken, zodat er een eenduidige
procedure is.
De in het wetsvoorstel gekozen constructie van administratief beroep bij de Beoordelingscommissie
als nieuw in te stellen zbo is, zoals tevens blijkt uit het advies van de Raad van
State, een uitzonderlijke constructie. Gelet hierop is het van belang deze route zo
beperkt mogelijk te houden. Enkel daar waar de WAD-code het verplicht, wordt beroep
opengesteld bij de Beoordelingscommissie. Aangezien de WAD-code alleen een dergelijke
beroepsconstructie verplicht voor besluiten die appellabel zijn op grond van de WAD-code,
zal de Beoordelingscommissie uitsluitend die besluiten behandelen.
Bij besluiten van de Dopingautoriteit die op grond van de WAD-code niet appellabel
zijn, gaat het bijvoorbeeld om besluiten over de samenstelling van de topsportgroep.
De reden waarom de WAD-code tegen deze besluiten geen direct beroep openstelt, is
dat de sporter ervoor kiest om zich aan de regels van de topsport te onderwerpen en
dat het systeem van de WAD-code al voldoende voorziet in effectieve rechtsbescherming.
Als een sporter in de topsportgroep is opgenomen, moet de sporter de whereabouts doorgeven
aan de Dopingautoriteit. Doet een sporter dat niet of niet goed, dan doet de Dopingautoriteit
hiervan een constatering in de vorm van een «strike». Tegen deze constatering kan
de sporter een herziening bij de Dopingautoriteit aanvragen.8 Doet een sporter het drie keer niet of niet goed, dan is er – na herziening – sprake
van een «whereabouts-fout». Dit betreft een dopingovertreding. Het al dan niet verbinden
van consequenties aan een dopingovertreding, is altijd appellabel op grond van de
WAD-code.9 Dit betekent dat hoewel het volgens de WAD-code niet mogelijk is direct in beroep
te gaan bij de Beoordelingscommissie tegen besluiten inzake de samenstelling van de
topsportgroep, een sporter die in de topsportgroep zit altijd rechtsbescherming heeft
tegen de merkbare gevolgen. Hetzelfde geldt voor de andere besluiten die op grond
van de WAD-code niet-appellabel zijn. Zo is het besluit van de Dopingautoriteit dat
een sporter een dopingcontrole moet ondergaan op grond van de WAD-code een niet-appellabel
besluit, maar een weigering van een dopingcontrole of onsuccesvolle poging hiertoe,
wordt wél in de WAD-code als appellabele dopingovertreding gekwalificeerd.10
Omdat Nederland niet alleen aan de principes onderliggend aan de WAD-code gebonden
is, maar ook aan het Nederlandse bestuursrecht, zijn voornoemde in de zin van de WAD-code
niet appellabele besluiten, wel besluiten in de zin van de Awb. Zie voor een toelichting
hierop paragraaf 3.3.1 van de memorie van toelichting op het wetsvoorstel. Voor dit
soort besluiten geldt de rechtsbescherming van de Awb en in dat kader is bezwaar bij
de Dopingautoriteit mogelijk. In formele zin heeft het in de Nederlandse wet uitvoering
geven aan het systeem in de WAD-code en het voorkomen van een non-conformiteit aan
de WAD-code tot gevolg dat er voor sporters ten aanzien van niet-appellabele WAD-code
besluiten twee procedures zijn ontstaan: 1) in bezwaar bij de Dopingautoriteit en
2) in beroep bij de Beoordelingscommissie. Ik kan uw Kamer bevestigen dat voor sporters
deze beide procedures om tegen besluiten op te komen administratief zo laagdrempelig
mogelijk wordt georganiseerd, zodat gewaarborgd wordt dat er een eenduidige procedure
is.
Vraag 17
De leden van de D66-fractie vragen waarom de regering niet nader is ingegaan op het alternatief dat de Raad van
State aandraagt om dopinggerelateerde besluiten op te nemen op de negatieve lijst
van de Awb. Op die manier is er immers nog steeds de mogelijkheid om na bezwaar naar
de burgerlijke rechter te stappen, maar voldoet de gang van zaken wel aan het stelsel
binnen de Awb, zo stelt de Raad van State.
Over het door de Raad van State aangedragen alternatief is de regering in het nader
rapport ingegaan.11 Allereerst wordt hierover opgemerkt dat het een bewuste keuze is geweest om dopinggerelateerde
besluiten niet op de negatieve lijst te zetten. Op dat moment ontneem je de sporter
namelijk een rechtsgang (namelijk die van bezwaar bij de Dopingautoriteit), terwijl
dit wetsvoorstel juist beoogt om geen veranderingen door te voeren in de huidige rechtspositie
van sporters. Voorts ontslaat het plaatsen van dergelijke besluiten van de Dopingautoriteit
op de negatieve lijst van de Awb, de ondertekenaars van de WAD-code niet van de verplichting
in de WAD-code dat tegen besluiten van de Dopingautoriteit beroep moet openstaan bij
een van de Dopingautoriteit onafhankelijke instantie12, die bovendien beschikt over zowel kennis over antidopingbeleid als juridische kennis13. Hiertoe dient de Beoordelingscommissie dopingzaken. Het instellen van deze commissie
zou daarom alsnog noodzakelijk zijn in het geval van een plaatsing van dopinggerelateerde
beslissingen op de negatieve lijst. Aangezien die commissie bij het in beroep beoordelen
van de Awb-besluiten van de Dopingautoriteit voorts persoonsgegevens (eveneens bijzondere,
waaronder medische gegevens) zal moeten kunnen verwerken, zal deze commissie moeten
worden gepositioneerd als een bestuursorgaan. Met het instellen van een zelfstandig
bestuursorgaan is – zoals de Afdeling in haar advies ook stelt – in feite sprake van
administratief beroep. Hiermee is het opnemen van de besluiten van de Dopingautoriteit
op de negatieve lijst overbodig.
Vraag 18
De leden van de D66-fractie vragen zich verder af waarom de rechter niet kan beschikken over de benodigde kennis
en daarmee gelden als onafhankelijke beroepsmogelijkheid. Zij stellen de vraag hoe
het kan dat de regering deze optie overbodig acht, terwijl de Raad van State deze
aandraagt als alternatief voor hun voornaamste bezwaar tegen dit wetsvoorstel dat
deze procedure niet passend is in het kader van de Awb.
De regering is met de Raad van State van mening dat de rechter wel kan beschikken
over de hier bedoelde kennis. In de praktijk betekent dit echter ook een belasting
voor de rechterlijke macht, terwijl dit wetsvoorstel juist geen veranderingen beoogt
te brengen in de rechtspositie van sporters en de werklast van de rechtspraak (zie
ook paragraaf 11.1 en 11.2 van de memorie van toelichting op het wetsvoorstel). Aangezien
de Awb-bezwaarprocedure – vanwege de deskundigen die kunnen worden ingeroepen om bezwaren
inhoudelijk te beoordelen – een filterfunctie heeft, waarborgt de Awb-bezwaarprocedure
dat de rechtspraak onnodig wordt belast. Om die reden wordt in dit wetsvoorstel óók
voor de op grond van de WAD-code appellabele besluiten aangesloten bij die systematiek
die de Awb kent door eerst administratief beroep bij de Beoordelingscommissie open
te stellen (filterfunctie) en dan pas beroep open te stellen bij de rechter.
Vraag 19
De leden van de D66-fractie vragen merken in het verlengde hiervan op dat de regering aan heeft gegeven het wetsvoorstel
en de memorie van toelichting hierop integraal te hebben herzien. Zij vragen zich
af welke wijzigingen er zijn doorgevoerd naar aanleiding van dit alternatief.
Het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn zo aangepast dat tegen besluiten
van de Dopingautoriteit administratief beroep kan worden ingesteld. Zie hiervoor onder
andere de artikelen 14 en 15, paragraaf 2.2, 8.3.1, 14.3 en de artikelsgewijze toelichting.
In de artikelen van het wetsvoorstel en in de tekst van de memorie van toelichting
is bovendien de formulering in overeenstemming gebracht met de procedure van administratief
beroep in de Awb.
Vraag 20
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of het wetsvoorstel is voorgelegd aan de WADA en of de regering
de garantie van de WADA heeft dat als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, Nederland
weer voldoet aan de WAD-code.
Zoals ik in antwoord op vraag 11 van deze leden heb geschreven is er overeenstemming
met WADA bereikt over de oplossing van het probleem dat door WADA bij de Dopingautoriteit
is geconstateerd. Daarbij heeft WADA duidelijk aangegeven dat zij de constructie die
is overeengekomen als voldoende adressering van de non-conformiteit te zien. De regering
heeft die oplossing vervolgens verwerkt in het voorliggende wetsvoorstel en een vertaling
van die tekst met WADA gedeeld. WADA heeft daar vervolgens opmerkingen bij kunnen
geven, die niet substantieel waren.
Ik heb geen schriftelijke garanties gekregen van WADA. Ik heb wel steeds bij WADA
de verwachting uitgesproken dat als de strekking van het wetsvoorstel nadat het is
aangenomen door beide Kamers nog in lijn is met hetgeen door de regering met WADA
is overeengekomen en vervat in het ingediende wetsvoorstel, WADA deze kwestie ook
als afgerond beschouwt. WADA heeft deze verwachting niet weerlegd, dus ik ga er van
uit dat als het wetsvoorstel in werking treedt WADA zich aan haar deel van de afspraak
zal houden.
Vraag 21
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of het bij alle besluiten die genomen worden op grond van de taken
uit artikel 5, eerste lid, onder a, b of c van de Wet uitvoering antidopingbeleid
(Wuab) zo is dat beroep alleen door de Beoordelingscommissie dopingzaken behandeld
kan worden.
De regering bevestigt dit.
Vraag 22
De leden van de CDA-fractie vragen zich voorts af of dit tevens betekent dat alleen besluiten die worden genomen
op basis van de taken die de dopingautoriteit heeft op basis van artikel 5, eerste
lid, onderdelen d en e van de Wuab onder de Awb blijven vallen? Wat voor besluiten
kunnen dat zijn, aangezien het hierbij slechts gaat om «het geven van voorlichting
over doping» en «andere door Onze regering opgedragen taken die verband houden met
het bestrijden van toepassing van doping in de sport».
Het is niet zo dat door de Dopingautoriteit alleen besluiten worden genomen op basis
van de taken die de Dopingautoriteit heeft op basis van artikel 5, eerste lid, onderdelen
d en e, van de Wuab onder de Awb blijven vallen. De Dopingautoriteit neemt, als elk
bestuursorgaan, ook besluiten in het kader van de Wet open overheid, de Uitvoeringswet
AVG en de Archiefwet. Deze besluiten houden geen verband met de uitvoering van de
WAD-code en de daaraan gerelateerde documenten. Deze besluiten neemt de Dopingautoriteit
volgens het kader van de Awb.
Vraag 23
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering voorstelt dat het zbo Beoordelingscommissie dopingzaken één
lid, de voorzitter, heeft. Daarnaast lezen de genoemde leden dat de regering van mening
is dat de Kaderwet zbo’s en het onderhavige wetsvoorstel voldoende waarborging bieden
om te verzekeren dat het lid van de Beoordelingscommissie onafhankelijk is en dat
de besluiten van de Beoordelingscommissie van een goede kwaliteit zijn. Zij vragen
de regering echter welke eisen concreet gesteld zullen worden aan de voorzitter om
diens onafhankelijkheid te garanderen. Daarnaast vragen zij de regering op basis van
welke concrete criteria de voorzitter geselecteerd zal worden.
Bij benoemingen van bestuurders van zbo’s wordt altijd stilgestaan bij eventuele nevenfuncties
of andere omstandigheden die de betrokken kandidaat zouden kunnen beletten volledig
onafhankelijk te opereren. Ook bij de benoeming van het lid van de Beoordelingscommissie
zal hier aandacht voor zijn. Van belang is dat het lid onafhankelijk en onpartijdig
is en niet direct of indirect belanghebbende of partij is bij beslissingen van de
Beoordelingscommissie. Buiten deze eisen van onafhankelijkheid, onpartijdigheid en
ook betrouwbaarheid, zal kennis van de dopingregels ook meegewogen worden.
Vraag 24
Verder merken de leden van de Groenlinks-fractie dat de regering stelt dat de kwaliteit van oordeelsvorming geborgd wordt door de
controlebevoegdheid van de Minister. Zij vragen zich af of de regering andere concrete
maatregelen neemt om de kwaliteit van de besluiten van de Beoordelingscommissie te
waarborgen. En als dat zo is, dan stellen de leden de vraag welke maatregelen dit
zijn. Als dit niet zo is, dan vragen de leden zich af waarom kiest de regering niet
voor verdere maatregelen kiest.
De kwaliteit van oordeelsvorming wordt geborgd door de controlebevoegdheid van de
Minister op grond van de Kaderwet zbo’s (zie hoofdstuk 12 van de memorie van toelichting
inzake toezicht). Het regime van de Kaderwet zbo’s stelt de Minister van VWS in staat
om op effectieve wijze toezicht te houden op het nieuwe zbo. Een toezichtarrangement
moet worden opgesteld teneinde op meer specifieke wijze de toezichtrelatie tussen
de Minister van VWS en de Beoordelingscommissie uit te werken. Zo kan worden gespecificeerd
hoe de controlebevoegdheid van de Minister wordt ingevuld, welke informatie daartoe
op welke momenten aan de Minister wordt verschaft, mogelijk aangevuld door een verplichting
om elke vijf jaar een evaluatie uit te laten voeren op doeltreffendheid en doelmatigheid
van het zbo. Zo kan op juiste wijze invulling worden gegeven aan de politieke verantwoordelijkheid
van de Minister op het terrein van dopingbestrijding.
Vraag 25
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat niet alle sporten verenigingsrechtelijk georganiseerd zijn. Deze leden
vragen de regering hoe de wetswijziging invloed zal hebben op beoefenaars van deze
sporten. De leden vragen welke concrete maatregelen de regering zal nemen om de Dopingautoriteit
te ondersteunen bij het bestrijden van doping binnen deze sporten. Zij stellen voorts
de vraag of atleten die een dergelijke sport beoefenen, of sportaanbieders die een
dergelijke sport aanbieden, aanspraak zullen kunnen maken op de Beoordelingscommissie.
Sporters die met de op te richten Beoordelingscommissie Dopingzaken te maken kunnen
krijgen zijn sporters die gebonden zijn aan dopingreglementen van een sportbond of
-organisatie of sporters die verbonden zijn aan dopingregels door middel van een wedstrijdlicentie
of ander type overeenkomst. Binding aan dopingregels hoeft dus niet uitsluitend uit
het verenigingsrecht te volgen, maar kan ook volgen uit het overeenkomstenrecht. Wel
moet het gaan om binding aan dopingregels die worden gehandhaafd door de Dopingautoriteit
en waarover de Dopingautoriteit een besluit heeft genomen. Sporten waarbij dat niet
het geval is, vallen in principe buiten de reikwijdte van de Dopingautoriteit. In
die zin dat deze sporten zich niet gebonden hebben aan een dopingregels waar de Dopingautoriteit
op handhaaft, waardoor de Dopingautoriteit over deze groep sporters geen besluiten
zal nemen. Daardoor zijn er ook geen besluiten waartegen deze sporters bezwaar of
beroep kunnen aantekenen bij de Beoordelingscommissie.
Vraag 26
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering overwogen heeft om de oplossing voor de problematiek welke
het onderhavige wetsvoorstel beoogt op te lossen, te laten liggen bij de sportorganisaties.
Genoemde leden lezen dat de regering uiteindelijk van mening was dat dit een minder
geschikte mogelijkheid is ten opzichte van overheidsinterventie. Zij vragen zich af
of de regering andere alternatieven heeft overwogen. En zo ja, dan vragen zij de regering
welke alternatieven dit zijn en waarom deze de voorkeur niet hadden.
Onder verwijzing naar de beantwoording van vraag 9 van de leden van de CDA-fractie,
de hoofdstukken 5 en 6 van de memorie van toelichting en punt 3 en 4 van het nader
rapport inzake onderhavig wetsvoorstel, waarin ieder door de Raad van State aangedragen
alternatief is besproken, kan ik bevestigen dat grondig onderzoek gedaan is naar mogelijke
alternatieven voor de oprichting van een apart zbo. Zo is ook overwogen om de oplossing
te laten bij de sportorganisaties. Deze variant vereist echter van de sportwereld
een complex afstemmingsproces, waarbij alle statuten, reglementen en ledencontracten
moeten worden herzien. De sportorganisaties hebben aangegeven dat dit een onuitvoerbare
financiële en organisatorische belasting is. Ik vind het bovendien, mede gezien het
geringe aantal beroepszaken waar het in de praktijk om gaat, niet proportioneel om
van de sportorganisaties een dermate omvangrijke en complexe aanpassingsoperatie te
vragen. Verder is overwogen om de wettelijke taak tot het beoordelen van appellabele
besluiten van de Dopingautoriteit toe te kennen aan een (al dan niet bestaande) rechtspersoon,
niet zijnde een zbo. Denk hierbij aan privaatrechtelijke stichtingen, verenigingen
en bedrijven die een bepaalde wettelijke taak hebben opgedragen gekregen. Er is echter
geen bestaande rechtspersoon beschikbaar waarbij deze taak snel en logisch kan worden
belegd (zie hoofdstuk 5 in de memorie van toelichting op onderhavig wetsvoorstel).
Bij het bij de beoordelen van de hier bedoelde appellabele besluiten is noodzakelijk
dat er persoonsgegevens (ook bijzondere persoonsgegevens) mogen worden verwerkt, waarvoor
ingevolge de AVG een wettelijke grondslag is vereist. Vanwege de grote belangen van
sporters die op het spel staan, kan de verwerking van de persoonsgegevens immers niet
plaatsvinden op grond van vrijelijk gegeven toestemming of een vrijelijk afgesloten
overeenkomst. Voorts is het volgende van belang. De regering heeft – in lijn met het
advies van de Raad van State – het wetsvoorstel zodanig aangepast dat de beslissingen
die de Dopingautoriteit neemt ter uitvoering van haar taken, besluiten zijn in de
zin van de Awb. Het nemen van Awb-besluiten gaat gepaard met het uitoefenen van openbaar
gezag. Uitsluitend een zelfstandig bestuursorgaan beschikt in dit kader over openbaar
gezag en er is geen bestaand bestuursorgaan beschikbaar waar deze taak bij past en
makkelijk kan worden ingeregeld. De regering is daarom van mening dat de taak dient
te worden belegd bij een nieuw zbo. Indien deze taak wordt belegd bij bestaande arrangementen
op het terrein van de tuchtrechtspraak en arbitrage in de sport, of andere privaatrechtelijke
organen zullen dergelijke instanties voor zover het zou gaan om de bij dit wetsvoorstel
toebedeelde wettelijke taak, eveneens met openbaar gezag worden bekleed. De keuze
om van de Beoordelingscommissie dopingzaken een zbo te maken, vloeit daaruit naar
de mening van de regering voort.
Vraag 27
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering verwacht dat privacyrisico’s met betrekking tot het onzorgvuldig
omgaan met informatie minimaal zijn. Zij vragen de regering waarop zij deze verwachting
baseert en hoe gegarandeerd zal worden dat de betrokken procespartijen in regel professionele
partijen zullen zijn die zich bewust zijn van de gevoeligheid van de informatie en
ook daarnaartoe handelen. Zij stellen de vraag welke concrete maatregelen getroffen
zullen worden om te voorkomen dat meer gegevens zullen worden gedeeld dan noodzakelijk.
De verwachting van de regering dat de kans dat deze risico’s zich voordoen minimaal
en goed beheersbaar zijn, is allereerst gebaseerd op het uitgangspunt dat de procespartijen
die betrokken zijn bij een mogelijke zaak, in de regel professionele partijen zijn,
die zich zeer bewust zijn van de gevoeligheid van de informatie. Het gaat immers om
de Dopingautoriteit die het primaire besluit heeft genomen, de sporter of andere belanghebbenden
bij de zaak (coaches van de sporter, de vereniging van de sporter). Van dergelijke
partijen mag verwacht worden dat zij zich bewust zijn van de gevoeligheid van de informatie
waarover zij in het kader van een bezwaarzaak beschikken. Voor zover de ontvangende
partij de sporter (of een andere persoon) is waar de zaak op ziet, kan aangenomen
worden dat deze terughoudend zal zijn met het verder delen van de gegevens, aangezien
het juist voor de sporter (of andere persoon) gevoelige informatie betreft. Om te
ondervangen dat deze gevoeligheid niet wordt gezien door ontvangende partijen kan
de Beoordelingscommissie bij het delen van de informatie met partijen in een zaak
de partijen instrueren dat het gevoelige informatie betreft die niet gedeeld dient
te worden. Daarnaast zijn de procespartijen in veel gevallen ook verwerkingsverantwoordelijke
in de zin van de AVG. Zij zullen dan ook aan de regels moeten voldoen die de AVG stelt
om de privacyrisico’s te waarborgen. Op de vraag welke concrete maatregelen zullen
worden getroffen om te voorkomen dat meer gegeven zullen worden gedeeld dan noodzakelijk,
kan worden opgemerkt dat de Beoordelingscommissie op grond van de AVG een verwerkingenregister
en incidentenregister zal bijhouden. Dit om te kunnen voldoen aan de regels die de
AVG stelt over onder andere rechtmatigheid, dataminimalisatie, juistheid, integriteit
en vertrouwelijkheid. Na instelling van de Beoordelingscommissie zal door de Beoordelingscommissie
zelf bovendien nog een uitvoerings- en gegevensbeschermingseffectbeoordeling worden
uitgevoerd, waarin ook op de beheersing van de genoemde risico’s ingegaan wordt.
Vraag 28
Daarnaast lezen de leden van de Groenlinks-fractie dat de regering erkent dat de mogelijkheid bestaat dat de Beoordelingscommissie de
aanwezige gegevens verwerkt voor andere doeleinden. Zij stellen de vraag welke consequenties
verbonden worden aan het onrechtmatig verwerken van gegevens.
Een onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens levert strijd op met de AVG. De
AVG schrijft in dit geval voor dat degene die het betreft recht heeft op vergetelheid
en beperking van de verwerking. Ingevolge artikel 39 van de AVG dient er een functionaris
gegevensbescherming (hierna: FG) te zijn die toeziet op de toepassing en de naleving
van de AVG en dat betrokkenen hun privacyrechten kunnen uitoefenen. Zbo’s zonder rechtspersoonlijkheid
die onder de systeemverantwoordelijkheid van de Minister van VWS vallen, vallen onder
het toezicht van de FG van het Ministerie van VWS. FG’s moeten worden aangemeld bij
de Autoriteit Persoonsgegevens. Problemen bespreekt de FG met de hoogst verantwoordelijke
binnen de organisatie. In het uiterste geval kan de FG niet-naleving van de AVG melden
bij de AP. De Autoriteit Persoonsgegevens kan op grond van de AVG boetes, lasten onder
dwangsom, berispingen, waarschuwingen en verwerkingsverboden opleggen.
Vraag 29
Ook lezen de leden van de Groenlinks-fractie dat de Beoordelingscommissie gebonden zal zijn aan een informatiebeveiligingsbeleid.
Zij vragen zich af op welke wijze het risico en de impact bepaald zal worden voor
dit informatiebeveiligingsbeleid en welke partijen betrokken zullen worden bij het
opstellen van het informatiebeveiligingsbeleid.
Er is een gegevensbeschermingseffectbeoordeling uitgevoerd door het ministerie waarin
risico’s voor gegevensbescherming en informatiebeveiliging voor de toekomstige Beoordelingscommissie
in kaart zijn gebracht. Het ministerie en de in te stellen Beoordelingscommissie zullen
met deze beoordeling in hand een informatiebeveiligingsbeleid opstellen, mede op basis
van de Baseline Informatiebeveiliging Overheid. In dat proces zal ook de Dopingautoriteit
naar alle waarschijnlijkheid een adviserende rol hebben, gezien hun ervaring met de
gegevens die de Beoordelingscommissie zal gaan verwerken.
Vraag 30
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering ook hoe de Dopingautoriteit sporters van verschillend niveaus
gaat behandelen. Genoemde leden zien eigenlijk drie categorieën. De eerste is de amateursporter,
de tweede de amateursporter op topniveau en tot slot de professionele sporter. Zij
vragen de regering of er onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende sporters
als het gaat om het gebruik van middelen op de dopinglijst en welke straffen daarbij
worden gegeven.
Sporters die gebonden zijn aan een dopingreglement worden door de Dopingautoriteit
gelijk behandeld bij het vaststellen van overtredingen en eventueel daaropvolgende
sanctionering. De status als amateursporter, amateursporter op topniveau of professioneel
sporter speelt daarbij geen rol. Voor elk van die sporters gelden ongeacht het niveau
dezelfde regels voor wat betreft het gebruik van middelen op de dopinglijst en de
sancties daar mogelijk voor worden gegeven. De enige uitzonderingen die hiervoor gelden,
betreffen de beschermde sporters (waaronder minderjarige sporters kunnen vallen) en
de zogenaamde recreatieve sporters (d.w.z. sporters op een lager niveau). Voor veel
takken van sport geldt dat de topsporters de status van amateursporter hebben.
Vraag 31
Ook vragen de leden van de Groenlinks-fractie de regering hoe de verschillende categorieën sporters worden gestraft als zij worden
betrapt op het gebruik van genotsmiddelen op de dopinglijst die in Nederland niet
zijn gecriminaliseerd. Zij vragen zich af of er verschil in de strafmaat is bij gebruik
van genotsmiddelen en prestatieverhogende middelen.
Het criterium dat bepalend is voor of de Dopingautoriteit tot straffen overgaat is
of het middel waarvan het gebruik is aangetoond op de dopinglijst van WADA staat.
Als dat het geval is, is het feit dat het gebruik van een dergelijk middel in Nederland
niet gecriminaliseerd is niet van invloed op de strafmaat: de Dopingautoriteit past
daarin de dopingregels toe. Voor bepaalde genotsmiddelen (cannabis, cocaïne, heroïne
en MDMA) geldt dat sprake is van een aparte strafmaat in het strafrecht, los van de
WAD-code.
Vraag 32
De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook nog een aantal zorgen over de positie van met name amateursporters. Als
zij worden betrapt op gebruik van een middel op de dopinglijst hebben zij geen professionele
organisatie die hen kan helpen bij de verdediging. Genoemde leden vragen de regering
hoe deze sporters worden geïnformeerd over hun rechten en welke juridische ondersteuning
aan hen wordt aangeboden.
Sporters die niet lid zijn van een sportvereniging of -bond die dopingregels heeft
vastgesteld of aan dopingregels verbonden zijn door middel van een wedstrijdlicentie
of ander type overeenkomst, lopen niet het risico om gecontroleerd te worden. De Dopingautoriteit
voert alleen controles uit bij sporters die gebonden zijn aan een dopingreglement.
Voor alle sporters die positief testen of worden beschuldigd van een dopingovertreding
geldt verder dat zij door de Dopingautoriteit via een standaardbrief (die moet voldoen
aan internationale eisen) worden geïnformeerd over hun rechten. Daarnaast worden deze
sporters opgebeld om hen verder uit te leggen en te informeren over wat hun rechten
zijn, wat de procedures zijn, etc.
Vraag 33
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering ook hoe amateursporters die wel gecontroleerd worden op doping,
worden voorgelicht. Zij vragen zich af op welke wijze aan hen duidelijk wordt gemaakt
welke middelen verboden zijn voor sporters op dat niveau en welke straf zij daarvoor
kunnen krijgen. Ook vragen deze leden zich af of dat een verantwoordelijkheid van
de (amateur)sporters zelf is, of dat de regering daar ook een rol weggelegd ziet voor
de Dopingautoriteit.
Om sporters goed voor te lichten over de risico’s van dopinggebruik en de regels rond
doping is door de Dopingautoriteit de Doorlopende Leerlijn Schone Sport ontwikkeld.
Die leerlijn is er op drie niveaus: brons, zilver en goud. Het streven is dat alle
sporters die voor het eerst gecontroleerd kunnen worden op dopinggebruik, het niveau
brons hebben gehad. Zodat zij weten hoe het proces van een dopingcontrole eruitziet,
wat er gaat gebeuren, wat ze wel en niet moeten doen en wat de gevolgen zijn als ze
zich niet aan de procedure houden. Naarmate de sportcarrière van een sporter vordert,
kunnen controles intensiever worden, komen er ook andere dingen bij kijken en is grotere
kennis over doping en de dopingregels nodig. Langs die lijn doorloopt een sporters
ook het niveau zilver. En de topatleten van ons land hebben allemaal het niveau goud
doorlopen voor zij bijvoorbeeld uitgezonden worden naar Olympische Spelen.
De regering ziet het volgen van voorlichting als gedeelde verantwoordelijkheid: NOC*NSF
en de Dopingautoriteit moeten ervoor zorgen dat de voorlichting beschikbaar is, en
NOC*NSF en de sporter moeten samen zorgen dat de sporter de voorlichting ook daadwerkelijk
volgt. De regering ondersteunt in de financiering van voorlichting.
3. HET HUIDIGE NEDERLANDSE RECHT INZAKE ANTIDOPING
Vraag 34
De leden van de CDA-fractie begrijpen uit het advies van de Raad van State dat er in het aanvankelijke wetsvoorstel
ten onrechte vanuit werd gegaan dat de dopinggerelateerde beslissingen van de Dopingautoriteit
een privaatrechtelijk karakter zouden hebben en dat de Awb daarom niet van toepassing
zou zijn. De regering neemt die kritiek over en constateert in het verband van dit
wetsvoorstel dat de Awb wel degelijk van toepassing is. De leden van de CDA-fractie
vragen de regering of deze constatering nog verdere consequenties voor de Dopingautoriteit
met zich meebrengt, en zo ja, welke.
Het antwoord op deze vraag luidt ontkennend. De constatering dat de dopinggerelateerde
beslissingen van de Dopingautoriteit wel besluiten zijn in de zin van de Awb, waar
de Awb op van toepassing is, zorgt ervoor dat de situatie zoals die bestond bij de
Dopingautoriteit, in stand blijft.
Vraag 35
De leden van de CDA-fractie merken voorts het volgende op. Eén van de aanleidingen om de Wuab in te voeren en
daarmee van de Dopingautoriteit een zbo te maken, was destijds dat de (toen nog privaatrechtelijke)
Dopingautoriteit geen informatie kon uitwisselen met bijvoorbeeld de douane. De leden
van de CDA-fractie vragen de regering of uit de ervaring van afgelopen jaren blijkt
dat dit probleem daadwerkelijk weggenomen is met de invoering van de Wuab.
Destijds waren er diverse drempels voor het uitwisselen van informatie tussen de Douane
en de Dopingautoriteit. De belangrijkste drempel was dat de Dopingautoriteit geen
overheidsorgaan was, en een volgende was het begrip doelbinding: informatie mag door
de overheid alleen ingezet worden voor het doel waarvoor ze is ingewonnen.
De eerste drempel die ik noemde is in 2019 weggenomen toen de Dopingautoriteit een
zbo werd. De tweede drempel bestaat nog steeds. In hoeverre het wegnemen van de eerste
drempel ervoor heeft gezorgd dat er meer informatie met bijv. de Douane wordt uitgewisseld
moet blijken uit de evaluatie van het bredere antidopingbeleid, die ik eind november
hoop te ontvangen van het onderzoeksbureau dat de evaluatie momenteel uitvoert.
4. INTERNATIONALE CONTEXT VAN HET NEDERLANDSE ANTIDOPINGBELEID
Vraag 36
De leden van de D66-fractie hebben enkele vragen over de houding van de Nederlandse regering ten aanzien van
de WAD-code en de Overeenkomst ter bestrijding van doping, waarin bepaald is dat de
Beoordelingscommissie onafhankelijk van de Dopingautoriteit zou moeten opereren, terwijl
dat niet het geval is in Nederland. Zij vragen zich af of de Nederlandse situatie
nog wel in overeenstemming met de WAD-code was voor de herziening op 1 januari 2021
inging. Ook vragen zij zich af of Nederland betrokken was bij het opstellen van de
herziening van de WAD-code, en zo ja, op welke manier de Nederlandse situatie van
beroep en bezwaar betrokken is in dit proces en of de Dopingautoriteit daar goed bij
betrokken is. Als dit niet het geval is, dan vragen de leden zich af waarom niet,
gezien dit een dermate grote impact heeft op het nationale topsportbeleid.
De commissie die binnen de Dopingautoriteit bezwaar en beroep afhandelde opereerde
onafhankelijk; de operationele onafhankelijkheid wordt door WADA niet als problematisch
gezien. Het probleem zit in institutionele onafhankelijkheid. Die eis staat in de
WAD-Code, niet in de Overeenkomst ter bestrijding van doping. Nederland is als land
niet gebonden aan de Code zelf. En in de Overeenkomst staat niets over institutionele
onafhankelijkheid van bezwaar- en beroepscommissies.
Nederlandse stakeholders waren betrokken bij de herziening van de WAD-Code in aanloop
naar 2021, waarbij doorgaans sprake is van een gezamenlijke inbreng op voorspraak
van de Dopingautoriteit. Zoals ik in antwoord op vraag 13 van de leden van de CDA-fractie
ook al kort schreef, was de verwachting op basis ervaringen uit het verleden, dat
WADA wederom de Nederlandse structuur op het gebied van sport en doping zou accepteren.
Er is geen indicatie geweest vanuit WADA dat dit niet meer het geval zou zijn.
Vraag 37
De leden van de D66-fractie vragen zich voorts af of binnen de context van de Overeenkomst ter bestrijding van
doping ook het punt van een onafhankelijke beoordelingscommissie heeft gespeeld en
zo ja, wanneer. Ook vragen zij zich af wat daarbij de positie van de Nederlandse regering
was.
Nee, het punt van een onafhankelijke beoordelingscommissie speelt niet binnen de context
van de Overeenkomst ter bestrijding van doping.
Vraag 38
De leden van de D66-fractie vragen of de regering destijds de Dopingautoriteit goed betrokken heeft bij het besluit
om al dan niet de overeenkomst te ondertekenen of om te pleiten voor aanpassing voor
de Nederlandse situatie.
De Overeenkomst ter bestrijding van doping bij de Raad van Europa dateert van 1989.
In dat jaar werd ook de oudste voorganger van het huidige zbo Dopingautoriteit opgericht,
het Nederlands Centrum voor Dopingvraagstukken (NeCeDo). De Dopingautoriteit zelf
bestond toen nog niet. NeCeDo was een onafhankelijke stichting die adviseerde voor
beleidsontwikkeling op dit onderwerp en was gericht op sportbonden die met deze materie
te maken kregen. Van gestructureerde dopingcontroles, een antidopingprogramma of een
Nederlands systeem om doping aan te pakken was destijds nog geen sprake. Pas in 2006
ging NeCeDo samen met een andere stichting om de stichting Dopingautoriteit te worden,
de voorganger van het huidige zbo. Ik kan niet achterhalen of in 1989 door het ministerie
met het toen net gevormde NeCeDo is gesproken over de Overeenkomst.
5. RECHTVAARDIGING OVERHEIDSINTERVENTIE
Vraag 39
De leden van de D66-fractie hechten er belang aan dat Nederlandse sporters onder eigen vlag kunnen deelnemen
aan toernooien en Nederland sportevenementen mag organiseren. Zij vragen zich af realistisch
het is dat Nederland deze rechten ontnomen worden als deze wetswijziging niet (snel)
wordt geïmplementeerd. Ook vragen zij zich af, indien dit risico aannemelijk is, waarom
de regering dan niet direct na totstandkoming van de WAD-code ervoor heeft gezorgd
dat deze kwestie opgelost werd. Deze leden vragen de regering waarom is gewacht tot
inwerkingtreding en toetsing van de herziene versie van de WAD-code tot aanpassing
van de wet.
Als de wetswijziging niet wordt geïmplementeerd zullen de in paragraaf 1.1 van de
memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel genoemde straffen alsnog volgen. WADA
is daar steeds duidelijk over geweest. Het niet kunnen deelnemen onder eigen vlag
of organiseren van sportevenementen (de voorbeelden die deze leden noemen) zijn onderdeel
van de consequenties die daarbij in het vooruitzicht zijn gesteld. De regering is
daarmee van mening dat het risico aannemelijk is en heeft dit wetsvoorstel in procedure
gebracht om dat risico te ondervangen.
De kwestie rond de beoordelingscommissie is opgekomen in een brief van WADA aan de
Dopingautoriteit in april 2021, naar aanleiding van het implementatietraject van de
2021 WAD-code. Zoals ik in antwoord op vraag 13 van de leden van de CDA-fractie heb
aangegeven, was er voor die tijd geen reden om te veronderstellen dat WADA een probleem
zag in de positionering van de bezwaar- en beroepscommissie van de Dopingautoriteit.
VWS is over de kwestie geïnformeerd eind juni 2021. In september 2021 bleek dat WADA
op basis van de geconstateerde non-conformiteit de stap naar een non-compliance procedure
ging zetten. De regering heeft daarop de dialoog met WADA gezocht. In oktober 2021
is overeenstemming gevonden met WADA over een tijdelijke en een lange termijn-oplossing
en is de regering het onderhavige wetsvoorstel gaan voorbereiden. De regering is dus
direct in actie gekomen toen het probleem duidelijk werd.
Vraag 40
De leden van de D66-fractie vragen de regering in hoeverre is overwogen om onafhankelijkheid tussen het oorspronkelijke
besluit van de Dopingautoriteit en het beroep bij de Beoordelingscommissie zodanig
te borgen dat voldaan kan worden aan de voorschriften uit de WAD-code, zonder dat
oprichting van een nieuw zbo nodig was.
Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 26 van de leden van de GroenLinks fractie,
kan ik bevestigen dat ook is overwogen om de hier bedoelde onafhankelijkheid te borgen
zonder dat oprichting van een nieuw zbo nodig was. Van belang hierbij is dat – in
lijn met het advies van de Raad van State – in dit wetsvoorstel ervanuit gegaan wordt
dat de beslissingen die de Dopingautoriteit neemt ter uitvoering van haar wettelijke
taken, besluiten zijn in de zin van de Awb. Het nemen van Awb-besluiten gaat gepaard
met het uitoefenen van openbaar gezag. Enkel een zelfstandig bestuursorgaan beschikt
over openbaar gezag. Gelet hierop is de regering van mening dat instelling van een
zbo noodzakelijk is. Aangezien voorts geen enkel bestaand bestuursorgaan beschikbaar
is waar de hier bedoelde taak bij past en makkelijk kan worden ingeregeld, is de oprichting
van een nieuw zbo naar het oordeel van de regering onontkoombaar.
Vraag 41
De leden van de D66-fractie merken op dat de Raad van State vraagtekens stelt in hoeverre de werkwijze van deze
nieuwe zbo past binnen de Awb. Zij vragen zich af of door de regering is overwogen
om de Awb zodanig aan te passen dat deze wel met elkaar in overeenstemming zijn.
Door de regering is niet overwogen de Awb zodanig aan te passen. De Awb bevat het
algemeen bestuursrecht en bevat algemene regels over de rechtsbescherming, handhaving
en over bijvoorbeeld de begrippen bestuursorgaan, besluit en beschikking. De Awb heeft
als doel meer eenheid te brengen in de bestuursrechtelijke wetgeving. Daarnaast bestaat
er bijzonder bestuursrecht, die zit vervalt speciale (bijzondere) bestuursrechtelijke
wetten. De Wuab is een bijzondere bestuursrechtelijke wet. Gelet hierop is het niet
passend om een algemene wet (de Awb) aan te passen. In bijzondere wettelijke bepalingen
(de Wuab) dient in beginsel bij de Awb te worden aangesloten, tenzij hiervan gemotiveerd
wordt afgeweken. Die afwijking hoort in de bijzondere wet thuis, niet in een aanpassing
van de Awb. Bovendien heeft de Raad van State geen twijfel over de vraag of de werkwijze
van deze nieuwe zbo past binnen de Awb. Die werkwijze is namelijk volledig in overeenstemming
gebracht met de Awb. De vragen van de Raad van State zijn erop gericht in hoeverre
het instellen van een nieuw zbo nodig is gelet op de stelling van de Raad van State
dat de procedure van eerst in bezwaar bij de Dopingautoriteit en vervolgens in beroep
bij de bestuursrechter al in lijn is met de Awb. De Raad van State heeft daarom vraagtekens
geplaatst bij de vraag in hoeverre de instelling van een nieuw zbo noodzakelijk is.
Vraag 42
De leden van de CDA-fractie merken op dat het Nederlandse systeem zowel bestuursrechtelijke als verenigingsrechtelijke
dimensies heeft. Dit is een combinatie die in ons omringende landen niet voorkomt.
De regering legt uit waarom het onverstandig is de oplossing van het probleem bij
de sportorganisaties te laten, maar legt niet uit waarom er niet voor wordt gekozen
dopingregelgeving vast te leggen bij wet zoals in België, Frankrijk, Griekenland,
Italië, Oostenrijk en Spanje het geval is. De leden van de CDA-fractie vragen de regering
waarom hier niet voor gekozen is en daarmee dopinggebruik strafbaar te stellen.
Het probleem dat met dit wetsvoorstel wordt opgelost is de positionering van de commissie
die bezwaar en beroep op besluiten van de Dopingautoriteit behandelt. Volgens de WAD-Code
dient die buiten de Dopingautoriteit te zijn gepositioneerd. Dit probleem wordt niet
opgelost met strafbaarstelling van dopinggebruik in Nederland: als de regering daartoe
zou overgaan zou de positionering van de Beoordelingscommissie nog steeds niet voldoen
aan de eisen uit de Code.
6. RECHTVAARDIGING OPRICHTING NIEUW PUBLIEKRECHTELIJK ZBO
Vraag 43
De leden van de CDA-fractie merken verder het volgende op. De regering geeft aan dat er geen ander bestaand bestuursorgaan
bestaat waar deze taak bij past en gemakkelijk kan worden ingericht. De leden van
de CDA-fractie vragen de regering welke mogelijkheden bij andere bestuursorganen onderzocht
zijn en om welke redenen deze mogelijkheden niet passend zijn bevonden.
Naast de Dopingautoriteit houdt geen enkel ander in Nederland bestaand zelfstandige
bestuursorgaan zich bezig met de sport en dan meer specifiek het tegengaan van doping
in de sport. De organisatorische processen van deze zbo’s zijn er daarom niet op ingericht
om de hier bedoelde taak naast hun huidige taken te gaan uitvoeren. Daarom zijn deze
zbo’s niet passend bevonden.
Vraag 44
Voorts vragen de leden van de CDA-fractie zich het volgende af. Bij de Beoordelingscommissie dopingzaken gaat het slechts om
gemiddeld één zaak per jaar. Bovendien gaat het hierbij om zaken volgend uit internationale
regelgeving. Om die redenen vragen de leden van de CDA-fractie de regering of ook
is overwogen om voor de taken van de Beoordelingscommissie aan te sluiten bij een
internationale organisatie en/of samen met andere kleine landen een gezamenlijke beoordelingscommissie
in te richten.
Nee, de optie die de leden van de CDA-fractie aanreiken is niet overwogen. Toegankelijkheid
van een bezwaar- en beroepscommissie voor de betrokken sporters en sportbonden vind
ik belangrijk. Ook het op basis van een nationaalwettelijke grondslag kunnen uitwisselen
en verwerken van de noodzakelijke persoonsgegevens is van belang voor een goede behandeling
van de zaak. Die toegankelijkheid en de mogelijkheid tot het verwerken van de noodzakelijke
persoonsgegevens zou onder druk staan wanneer die taak bij een internationale organisatie
zou worden ondergebracht. Ik vind het op basis daarvan geen reële optie om aan te
sluiten bij een internationale organisatie of deze voor deze taak speciaal op te richten.
7. INRICHTING BEOORDELINGSCOMMISSIE DOPINGZAKEN
Vraag 45
De leden van de D66-fractie lezen dat er op dit moment slechts een laag aantal beroepszaken voorkomt bij de Beoordelingscommissie.
Zij vragen hoeveel zaken dit per jaar betrof de afgelopen tien jaar en wat de verwachting
is voor het aantal zaken in de komende jaren.
De huidige Bezwaarcommissie Nationaal Dopingreglement (BND) bestaat sinds 1 januari
2021. Sinds dat moment heeft de BND twee zaken behandeld. Voor een inhoudelijke beschrijving
van deze twee zaken, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 8 van de leden van de
CDA-fractie. De verwachting is dat het aantal zaken de komende jaren (zeer) laag zal
blijven.
Vraag 46
De leden van de D66-fractie vragen zich verder af of er een bepaalde ondergrens bestaat voor het aantal casussen
om een commissie apart van de Dopingautoriteit te laten opereren en een zekere mate
van kwaliteit te kunnen waarborgen. Zij stellen de vraag of de kwaliteit van de besluiten
niet onder druk staat indien deze commissie maar uit één lid bestaat.
Nee, er is geen formele ondergrens. Wel ziet de regering dat de kwaliteit van de dienstverlening
mogelijk onder druk kan komen te staan door het verwachte lage aantal casussen. Daarmee
tracht de regering zo veel mogelijk rekening te houden bij de inrichting van de Beoordelingscommissie.
De kwaliteit van de besluiten staat niet onder druk indien deze commissie uit één
lid bestaat: de beoordeling van de zaken die bij de Beoordelingscommissie zullen worden
ingediend wordt gedaan door een panel van experts die voor de behandeling ingeschakeld
worden.
Vraag 47
De leden van de D66-fractie merken op dat personen die de inhoudelijke behandeling van de voorgelegde zaken doen,
niet werkzaam mogen zijn bij de Dopingautoriteit. Zij vragen hoeveel mensen er zijn
die op dat niveau dopingzaken kunnen behandelen, daar voldoende ervaring mee hebben
en niet werkzaam zijn bij de Dopingautoriteit, gelet op het zeer specialistische werk
van de Dopingautoriteit.
Het aantal mensen met deze specialistische kennis is buiten de Dopingautoriteit inderdaad
gering. Dergelijke kennis bevindt zich in het bijzonder bij enkele gespecialiseerde
advocaten.
Vraag 48
De leden van de CDA-fractie, vragen zich voorts het volgende af. De regering benoemt, schorst en ontslaat de
experts die besluiten inhoudelijk beoordelen. Voor iedere specifieke zaak worden personen
uit deze groep genomineerd voor de behandeling. De leden van de CDA-fractie vragen
de regering hoe groot de groep van te benoemen experts (minimaal) moet zijn. Zij vragen
zich af wie bepaalt op welke wijze welke experts bij een specifieke zaak worden ingezet.
De voorzitter van de Beoordelingscommissie neemt uiteindelijk het besluit met inachtneming
van de WAD-code en de ISRM. In lijn daarmee worden door de Minister experts benoemd
die de besluiten van de Beoordelingscommissie inhoudelijk beoordelen. Die groep van
experts is, naar beoogd, vijf personen groot. In lijn met artikel 8.3 van de ISRM
zal van deze vijf personen, één persoon benoemd worden als algemeen voorzitter. Deze
algemene voorzitter benoemt per casus uit de groep van vijf experts, de experts die
nodig zijn om de zaak inhoudelijk en tijdig te behandelen. Naar verwachting zijn dit
doorgaans drie personen, zoals nu ook bij de Dopingautoriteit de gewoonte is. De algemeen
voorzitter weegt bij de benoeming van de experts onder andere de specifieke expertise
mee die een expert bezit en controleert de afwezigheid van eventuele belangenverstrengeling
die een onafhankelijke weging van de zaak in de weg zou kunnen staan.
Vraag 49
De leden van de BBB-fractie, merken het volgende op. De Beoordelingscommissie zal bestaan uit een voorzitter
en een secretaris. De leden van het expertpanel worden per zaak gekozen. Het lid van
de BBB-fractie begrijpt de achterliggende redenering om op deze wijze te handelen.
Van belang daarbij is volgens haar wel dat er duidelijkheid en transparantie is over
de keuze voor deze leden.
De regering onderschrijft dat het van belang is dat er duidelijkheid en transparantie
is over de keuze voor de leden van het expertpanel. In het wetsvoorstel is hier invulling
aangegeven door de inhoud van de artikelen 9, 12 en 13 van de Kaderwet zbo’s van toepassing
te verklaren. Zie hiervoor artikel 17, Wuab (nieuw). Concreet betekent dit dat de
Minister (net als het lid) de personen die de besluiten beoordelen benoemt, schorst
en ontslaat, dat de personen niet ondergeschikte ambtenaren kunnen zijn (en in aanvulling
daarop) niet werkzaam mogen zijn bij de Dopingautoriteit) en er met het oog op de
onafhankelijkheid en onpartijdigheid een regeling getroffen is omtrent nevenactiviteiten.
8. TAAK ZBO
Vraag 50
De leden van de CDA-fractie merken het volgende op. De regering geeft aan dat ingevolge de artikelen 4.4.2 en
13.2.3.2 van de WAD-code onder andere de Dopingautoriteit in beroep mag gaan tegen
besluiten die conform de WAD-code appellabel zijn. De leden van de CDA-fractie vragen
de regering hoe zij dit in de context van de Beoordelingscommissie dopingzaken moeten
zien, aangezien het hierbij gaat om bezwaar maken tegen besluiten van de Dopingautoriteit
zelf. Zij stellen de vraag of de regering hiermee bedoelt aan te geven dat de Dopingautoriteit
bij de (Nederlandse) Beoordelingscommissie in beroep mag gaan tegen besluiten van
antidopingautoriteiten in het buitenland.
Nee, dat is niet wat hier wordt bedoeld. In de Code-artikelen waarnaar wordt gerefereerd
specificeert WADA welke partijen als belanghebbende aangemerkt dienen te worden, en
voor wie dus een mogelijkheid moet bestaan om in beroep te gaan tegen een besluit.
Daar horen ook nationale antidopinorganisaties bij; de Dopingautoriteit is de Nederlandse
nationale antidopingorganisatie. In Nederland zal beroep tegen besluiten van de Nederlandse
nationale antidopingorganisatie na het aannemen van dit wetsvoorstel open staan bij
de Beoordelingscommissie Dopingzaken; andere landen hebben een eigen instantie die
belast is met het tuchtrecht rond doping en daarbij ook bezwaar- en beroepszaken voor
haar rekening neemt.
9. VERHOUDING TOT NATIONAAL RECHT
Vraag 51
De leden van de D66-fractie delen de mening dat sprake is van een besluit in de zin van Awb en dat het niet gaat
om een privaatrechtelijke aangelegenheid. Deze leden vernemen graag van de regering
of dat gevolgen heeft voor de juridische verplichtingen die rusten op het bestuursorgaan.
Zij denken bijvoorbeeld aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, die mogelijk
een meer prominente rol gaan spelen.
Omdat sprake is van een besluit in de zin van de Awb en het niet gaat om een private
aangelegenheid, geldt de Awb voor de besluiten die de Beoordelingscommissie neemt.
Daar komt bij dat de Beoordelingscommissie een bestuursorgaan in de zin van de Awb
is. Dit houdt zeker in dat de beginselen van behoorlijk bestuur in acht moeten worden
genomen. Een prominentere rol gaan deze beginselen niet spelen, omdat voor de inwerkingtreding
van onderhavig wetsvoorstel ook al de Awb van toepassing was op de procesvoering van
de Dopingautoriteit. Dat nu tegen bepaalde beslissingen van de Dopingautoriteit geen
bezwaar bij de Dopingautoriteit, maar administratief beroep bij de Beoordelingscommissie
open staat, verandert daar niets aan.
Vraag 52
De regering schrijft dat het merendeel van de dopingovertredingen niet strafbaar gesteld
is. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering voorbeelden kan geven van overtredingen die wel strafrechtelijke
consequenties hebben. Zij zien graag beantwoord hoe vaak zaken door de Dopingautoriteit
worden voorgelegd voor strafrechtelijke vervolging.
Handel in doping (als het gaat om geneesmiddelen of drugs), toediening van doping
aan sporters en manipulatie (waaronder fraude en valsheid in geschrifte vallen) zijn
dopingovertredingen die strafrechtelijke consequenties zouden kunnen hebben. Deze
overtredingen vinden in Nederland niet vaak plaats, maar komen eens in de paar jaar
voor.
Vraag 53
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering hoe mogelijke jarenlange uitsluiting van deelname aan sport zich
verhoudt tot het nationale recht, waarbij er geen straf staat op het gebruik van zulke
middelen. De leden van de fractie van GroenLinks vragen dit vooral met oog op amateursporters.
Op het gebruik van dopinggeduide middelen staat (mogelijk) alleen uitsluiting van
deelname aan sport voor die sporters die betrapt zijn op dopinggebruik èn die zich,
door middel van lidmaatschap van een sportvereniging of -bond, hebben onderworpen
aan de (private) dopingregels van die sportbond die worden gehandhaafd door de Dopingautoriteit.
De handhaving door de Dopingautoriteit richt zich grotendeels, maar niet uitsluitend,
op topsporters van (inter-)nationaal niveau en talenten die op weg zijn dat niveau
te bereiken. Het gros van de sporters die in Nederland op dit niveau sporten zijn
amateursporters die niet met sport in hun broodwinning voorzien.
Hierbij kan nog worden opgemerkt dat het zowel bij de dopingregels, de handhaving
ervan en de strafmaat gaat om afspraken die samen met en met inbreng van de sport
zijn gemaakt.
Vraag 54
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering ook hoeveel dopingzaken er in Nederland plaatsvinden en in hoeverre
deze betrekking hebben op professionele sporters en amateursporters. Zij vragen zich
ook af wat de gevolgen zijn voor amateursporters als zij worden betrapt op gebruik
van genotsmiddelen of prestatieverhogende middelen. De leden vragen of de regering
hier een overzicht van geven over de afgelopen tien jaar.
Afgaand op de jaarverslagen van de Dopingautoriteit hebben in de periode 2012–2021
in Nederland 109 dopingzaken plaatsgevonden. In hoeverre het daarbij ging om professionele
of amateursporters is niet na te gaan. In de regel is bij de Dopingautoriteit namelijk
niet bekend of het om professionele of amateursporters gaat. De WAD-code maakt ook
geen onderscheid qua regels of strafmaat tussen professionele en amateursporters.
De dopingregels zijn in principe gelijk voor alle sporters. Sinds 1 januari 2021 kent
de WAD-code wel bepaalde specifieke regels voor zogenaamde recreatieve sporters en
beschermde sporters.
10. GEVOLGEN, INCLUSIEF FINANCIELE GEVOLGEN
Vraag 55
De leden van de D66-fractie vinden het van groot belang dat de rechtspositie voor sporters op orde is. Indien
zij in beroep gaan bij de Beoordelingscommissie, kunnen zij daarna niet meer in bezwaar
gaan zoals dat nu het geval is. De leden vragen zich af in hoeverre dat een verandering
is van de huidige rechtspositie, waarbij het bezwaar ook uitgevoerd wordt door de
Beoordelingscommissie, maar dan nog niet als aparte zbo.
Het wetsvoorstel verandert niets aan de rechtspositie van de sporters. Het enige dat
het wetsvoorstel verandert, is dat het beroep door een ander bestuursorgaan zal worden
behandeld.
Vraag 56
In het verlengde hiervan vragen de leden van de D66-fractie zich af of er bepaalde rechten in de procedure zijn die als gevolg van dit wetsvoorstel
voor sporters worden toegevoegd of verdwijnen, omdat deze anders zijn voor bezwaar
bij de Beoordelingscommissie dan voor beroep bij de Beoordelingscommissie als zbo.
Nee, er is als gevolg van dit wetsvoorstel geen sprake van rechten die worden toegevoegd
of verdwijnen. Zoals hiervoor al kort omschreven verandert dit wetsvoorstel niets
aan de rechtspositie van de betrokken sporters, alleen dat zij hun beroepsschrift
elders indienen en door een ander bestuursorgaan zal worden behandeld.
Vraag 57
De leden de D66-fractie stellen de vraag in hoeverre dit wetsvoorstel iets verandert aan de rechten en procedure
van de blijvende mogelijkheid om daarna in beroep te gaan bij de bestuursrechter.
De herbeoordeling van bepaalde typen besluiten van de Dopingautoriteit (de ingevolge
de WAD-code appellabele besluiten) wordt met dit wetsvoorstel elders belegd, namelijk
bij de Beoordelingscommissie dopingzaken. Net als de Dopingautoriteit in bezwaar,
dient de Beoordelingscommissie de procedureregels uit de Awb te volgen. Dit wetsvoorstel
verandert daarom niets aan de rechten in die procedure, behalve dat bezwaar bij de
Dopingautoriteit voor die type besluiten niet meer mogelijk is. Na administratief
beroep is immers bezwaar niet meer mogelijk. Wel kan nog naar de bestuursrechter worden
gegaan. Aan die mogelijkheid verandert dit wetsvoorstel daarom ook niets.
11. MONITORING EN EVALUATIE
Vraag 58
De leden van de CDA-fractie merken het volgende op. Conform artikel 13a van de huidige Wuab is er in het voorjaar
van 2022 een eerste evaluatie van doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren
van het zbo Dopingautoriteit uitgevoerd. De leden van de CDA-fractie vragen de regering
wanneer de Kamer over de resultaten hiervan wordt geïnformeerd.
De eerste evaluatie van het functioneren van het zbo Dopingautoriteit gekoppeld aan
een evaluatie van het bredere antidopingbeleid, zoals door een van mijn ambtsvoorgangers
is toegezegd tijdens de behandeling van de Wet uitvoering antidopingbeleid in uw Kamer
in 2018, wordt nu uitgevoerd door een extern bureau. Ik streef ernaar om de resultaten
daarvan voor de jaarwisseling aan Uw Kamer te kunnen sturen, conform de termijn die
daartoe benoemd is in de toezegging door mijn ambtsvoorganger.
12. ADVIES EN CONSULTATIE
Vraag 59
De leden van de VVD-fractie vinden het zorgelijk te lezen dat de Afdeling advisering van de Raad van State ernstige
bezwaren heeft tegen het voorstel. De regering wenst te bevorderen dat voldaan wordt
aan de WAD-code en wil in dat verband de behandeling van bezwaren neerleggen bij een
instantie die onafhankelijk is van de Dopingautoriteit. De voorgestelde opzet komt
volgens de Raad van State feitelijk neer op een vorm van administratief beroep. Dit
is volgens de Raad van State echter niet verenigbaar met de hoofdsystematiek van de
Awb, die uitgaat van bezwaar bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen,
en daarna eventueel beroep bij de onafhankelijke bestuursrechter. Daarvan uitgaande
beschrijft de Raad van State drie alternatieven die kunnen worden verkend en die in
alle gevallen nopen tot fundamentele herziening van het wetsvoorstel. De regering
stelt dat de door de Raad van State aangedragen alternatieven geen sluitende oplossing
bieden waarbij zowel voldaan wordt aan de eisen die WAD-code stelt alsook een uitvoerbare
situatie wordt gecreëerd. De leden van de VVD-fractie hechten aan uitvoerbaarheid
en juridische houdbaarheid van de voorgestelde wet. Deze twee elementen lijken met
het advies van de Raad van State onder druk te staan. De leden van de VVD-fractie
horen graag van de regering wat de gevolgen zijn voor de uitvoering en de handhaving
indien de wet in huidige vorm wordt doorgezet. Deze leden vragen zich af of de regering
voornemens is om dit door de Raad van State nader in kaart te laten brengen.
De gevolgen van het wetsvoorstel in de huidige vorm voor uitvoering en handhaving
zijn naar mening van de regering gering. De nieuw in te stellen Beoordelingscommissie
zal binnen dezelfde context en op eenzelfde manier functioneren als de huidige commissie,
zij het naast de Dopingautoriteit in plaats van als onderdeel van de Dopingautoriteit.
Daar horen ook de aandachtspunten bij die horen bij het functioneren in een hybride
publiek-privaat stelsel, maar dat levert geen nieuwe problemen op. De regering is
niet voornemens om dit door de Raad van State nader in kaart te laten brengen. Zie
hiervoor ook mijn antwoord op vraag 3 van de leden van de D66-fractie.
Vraag 60
De leden van de VVD-fractie lezen in de beslisnota dat het miniserie van Justitie en Veiligheid na het Raad van
State-advies in het kader van de wetgevingstoets opnieuw naar het wetsvoorstel heeft
gekeken. Ambtelijk is akkoord ontvangen, maar de formele bevestiging moet nog. Genoemde
leden vragen de regering of de formele bevestiging inmiddels aan de orde is, of dat
dit nog moet gebeuren.
In het formele akkoord is inmiddels voorzien. Dit hoeft niet nog te gebeuren.
Vraag 61
De leden van de D66-fractie zouden graag meer toelichting willen bij de conclusie van de Dopingautoriteit dat
het zaak is om te komen tot een sluitende (wettelijke) constructie, separaat van het
wetsvoorstel. Zij vragen zich af op welke termijn de Kamer voortgang kan verwachten
op de dialoog die de regering hier aankondigt.
De constructie waar de Dopingautoriteit naar verwijst in de uitvoeringstoets is het
hybride publiek-private stelsel waarin de Dopingautoriteit zich bevindt. Die is complex
en de regering is in constante dialoog met de Dopingautoriteit en NOC*NSF over of
en hoe die constructie vereenvoudigd en/of verbeterd kan worden. Dit is ook een van
de punten die naar voren zal komen in het evaluatierapport waar ik in mijn antwoord
op vraag 58 van de leden van de CDA-fractie al aan refereerde, en dat ik voor het
eind van het jaar zal sturen aan uw Kamer.
II ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Onderdeel F en G
Vraag 62
De leden van de CDA-fractie merken het volgende op. Op basis van het nieuwe artikel 18 kan de Beoordelingscommissie
dopingzaken een vergoeding toekennen aan de personen die onderdeel zijn van het panel
van experts. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden vastgesteld met
betrekking tot de vergoeding. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering van
plan is nadere regels te gaan stellen, en zo ja, welke dat zijn.
Nee, de regering is niet van plan op dit punt nadere regels te stellen.
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport, C. Helder
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. Helder, minister voor Langdurige Zorg en Sport