Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bisschop over het sombere toekomstperspectief voor de slateelt
Vragen van het lid Bisschop (SGP) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het sombere toekomstperspectief voor de slateelt (ingezonden 27 oktober 2022).
Antwoord van Minister Adema (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 5 december
2022).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat slatelers vrezen voor de toekomst vanwege
het wegvallen van gewasbeschermingsmiddelen?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening dat de groenteteelt een belangrijke bijdrage levert aan voedselzekerheid
en gezonde voeding en derhalve toekomstperspectief moet hebben?
Antwoord 2
Ja.
Vraag 3
Hoe waardeert u de constatering dat door het wegvallen van zaadcoating enkele keren
per teelt volvelds middelen gespoten moeten worden ter bestrijding van bladluizen?
Antwoord 3
De genoemde zaadcoating betreft een neonicotinoïde-houdend middel waarvan in 2018
Europees is besloten dat deze alleen nog in kassen gebruikt mag worden vanwege de
risico’s voor bijen (Kamerstuk 27 858, nr. 421). Het is inderdaad mogelijk dat alternatieve middelen vaker toegepast moeten worden.
Al deze toepassingen dienen wel door het Ctgb veilig te zijn bevonden voor mens, dier
en milieu.
Vraag 4
Hoe kan de slateelt overeind blijven als én zaadcoating verboden blijft én effectieve,
alternatieve middelen geen nieuwe toelating krijgen?
Antwoord 4
De genoemde effectieve, alternatieve middelen bevatten de werkzame stof spirotetramat,
waarvan de toelatinghouder heeft besloten geen hernieuwingsdossier in te dienen en
de stof niet meer Europees te verdedigen. Daardoor zal de goedkeuring van de stof
vervallen in 2024. Het is in de basis aan de sector en industrie om een goedkeuring
voor een werkzame stof in Europa en vervolgens een toelating voor een gewasbeschermingsmiddel
op nationaal niveau aan te vragen. In Nederland wordt een dergelijke aanvraag beoordeeld
op de risico’s voor gebruik door het Ctgb.
Wanneer gewasbeschermingsmiddelen wegvallen kan dit gevolgen hebben voor de bestrijding
van ziekten en plagen. Een van de doelen van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030
is om deze afhankelijkheid te verminderen door het intensiveren en stimuleren van
de omslag naar weerbare planten en teeltsystemen en het verbinden van land- en tuinbouw
met natuur. Binnen het Uitvoeringsprogramma van de Toekomstvisie gewasbescherming
2030 ondersteun ik deze transitie waar ik kan. Het is aan de sector om knelpunten,
zoals bijvoorbeeld in de slateelt, in te brengen binnen dit uitvoeringsprogramma.
Vraag 5
Bent u voornemens ervoor te zorgen dat er een vrijstelling voor zaadcoating komt als
effectieve, alternatieve middelen wegvallen?
Antwoord 5
Het staat de sector vrij een aanvraag voor een tijdelijke vrijstelling in te dienen.
Ik laat mij hierop adviseren door de NVWA voor de landbouwkundige noodzaak en door
het Ctgb op de risico’s voor gebruik. Zo zijn er eerder meerdere vrijstellingen verleend
voor alternatieven voor neonicotinoïde-houdende middelen ter bestrijding van bladluizen
in de bietenteelt.
Voor in het artikel genoemde neonicotinoïde-houdende zaadcoatingsmiddelen zijn er
in april 2018 restricties aangenomen (beperking tot gebruik in gesloten teelten),
waarover u destijds bent geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 421). Nederland heeft ingestemd met deze restricties om bijen te beschermen. Ik sta hier
nog steeds achter en zal de restricties respecteren. Een tijdelijke vrijstelling vind
ik niet in lijn met deze restricties. In het kader van een eerder vrijstellingsverzoek
in de bietenteelt is uw Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 443).
Vraag 6 en 7
Hoe waardeert u de constatering dat gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn om aan de
hoge kwaliteitseisen van afnemers, retail en consumenten te voldoen?
Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat kwaliteitseisen van afnemers zo
bijgesteld worden dat minder gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn? Neemt u dit aspect
mee bij het opstellen van een landbouwakkoord?
Antwoord 6 en 7
Bovenwettelijke kwaliteitseisen van afnemers, retail en consumenten worden in de basis
door de markt bepaald. Ik realiseer me dat kwaliteitseisen die te maken hebben met
de al dan niet aanwezigheid van uiterlijke kenmerken of plagen en ziekten, het gebruik
van gewasbeschermingsmiddelen beïnvloeden.
In de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden is vastgelegd dat het Ctgb beoordeelt
of een gewasbeschermingsmiddel veilig kan worden toegepast voor mens, dier en milieu.
Voor teelten, bedoeld voor export, kunnen door de ontvangende landen aanvullende fytosanitaire
eisen worden gesteld als het gaat om plantenziekten en -plagen.
Voor een omslag naar weerbare teeltsystemen met minder gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
is het belangrijk dat het verdienmodel voor de teler zodanig is dat een duurzame bedrijfsvoering
mogelijk blijft. Dat kan betekenen dat teelten moeten worden gewijzigd of kwaliteitseisen
moeten worden aangepast. In het landbouwakkoord wil ik aandacht besteden aan het vakmanschap
van de teler en de bijdragen van ketenpartijen om de beoogde omslag te realiseren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.