Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 169 Wijziging van de Klimaatwet (implementatie Europese klimaatwet)
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 7 december 2022
ALGEMEEN
Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor
Economische Zaken en Klimaat. Graag beantwoord ik de gestelde vragen. Bij de beantwoording
is zoveel mogelijk de indeling van het verslag aangehouden. Enkele vragen zijn vanwege
de inhoudelijke samenhang gezamenlijk beantwoord.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering gekozen heeft voor een versnelde
wetgevingsprocedure, omdat zij het voorliggende wetsvoorstel als implementatiewetgeving
beschouwt. Deze leden zetten hier vraagtekens bij. Is de veronderstelling juist dat
het streefdoel van 55% reductie niet automatisch voortvloeit uit de Europese verordening,
omdat niet van iedere lidstaat dezelfde bijdrage wordt verwacht, maar dat deze afhankelijk
is van de nationale situatie en verschillen in doorwerking van Europese maatregelen?
Deze leden zijn van mening dat derhalve sprake is van een zekere keuzevrijheid voor
lidstaten en dat derhalve een zorgvuldige behandeling nodig is.
Naar aanleiding van de Europese ophoging van het reductiedoel voor 2030 naar 55% heeft
de regering er voor gekozen het nationale streefdoel cijfermatig in overeenstemming
te brengen met het Europese reductiedoel voor 2030. Door dit doel via een wijziging
van de Klimaatwet te veranderen wordt een zorgvuldige behandeling geborgd. Daarbij
wordt echter – zoals ook deze leden terecht veronderstellen – opgemerkt dat de reductiedoelen
uit de Europese klimaatwet gelden voor de Unie als geheel. De Europese reductienorm
van 55% kan dus niet één op één worden overgenomen als reductienorm voor Nederland.
Dat is niet alleen niet mogelijk omdat de onderhandelingen over het Fit for 55 pakket
nog gaande zijn maar ook omdat voor de realisatie van dat pakket diverse beleidsmaatregelen
zijn voorgesteld. Een deel van die maatregelen is direct te vertalen in emissiereducties
die door lidstaten moeten worden gerealiseerd. Voor andere beleidsinstrumenten, zoals
(de verbreding en aanscherping van) het Europees Emissiehandelssysteem (ETS), geldt
dat niet. Met het ETS is een EU-wijd plafond gesteld aan emissies. De emissies van
de bronnen die onder het ETS vallen worden dus niet gerelateerd aan de individuele
prestatie van een lidstaat. Andere verplichtingen zien bijvoorbeeld op energiebesparing
en hernieuwbare energie die niet direct zijn te vertalen in emissiereducties aangezien
er verschillende mogelijkheden zijn om hier invulling aan te geven. Hoewel de uitkomst
van die onderhandelingen nog niet exact vaststaat is het al wel duidelijk dat het
Fit for 55 pakket een aanzienlijke aanscherping van het beleid betreft dat, zoals
blijkt uit eerste analyses van het PBL en het CPB, ook voor Nederland consequenties
heeft. Een ophoging van het nationale streefdoel voor 2030 ligt dan ook in de rede.
Het lid van de BBB-fractie is bezorgd over het feit dat er steeds meer wettelijke
grondslagen in de wet worden opgenomen, op zowel klimaat- als stikstofbeleid, waar
dit relatief nieuwe beleidsterreinen zijn en de ambities veelal niet corresponderen
met de realiteit of de uitvoeringscapaciteit.
Deelt de regering de analyse van het Planbureau voor de leefomgeving (Pbl) dat de
ambities voor klimaatdoelstelling richting 2030 grenzen aan het maximaal haalbare?
De voorgestelde wijziging van Klimaatwet bevat geen nieuwe wettelijke grondslagen
maar strekt er toe de Klimaatwet in overeenstemming te brengen met de Europese klimaatwet.
De regering erkent dat er grote inspanningen nodig zijn om de doelen voor 2030 die
in de Europese Klimaatwet en het coalitieakkoord zijn vastgelegd, te realiseren. Met
de gekozen aanpak via uitvoeringsoverleggen en kwartaaloverleggen houdt de regering
scherp zicht op eventuele knelpunten zodat die kunnen worden opgelost.
De Minister voor Klimaat en Energie bespreekt vanuit zijn coördinerende rol ieder
kwartaal de voortgang van de uitvoering van het klimaatbeleid met de verantwoordelijk
bewindspersonen en de medeoverheden. De voortgang wordt gemonitord via het Dashboard
Klimaatbeleid. Deze monitoring zal samen met departementen en medeoverheden worden
verdiept, met een focus op de implementatie van aangekondigde maatregelen en bijbehorende
tijdlijnen in de uitvoering. Het dashboard en de reguliere kwartaaloverleggen moeten
het mogelijk maken om, zowel voor de coördinerend Minister voor Klimaat en Energie
als voor de vakministers, beter overzicht en inzicht te hebben in de feitelijke uitvoering
van maatregelen en zodoende vroegtijdig aangrijpingspunten voor bijsturing te identificeren.
Het kabinet zal uiterlijk in begin 2023 het eerste inzicht hierin geven. Hiermee wordt
uitwerking gegeven aan de verstevigde regie op de uitvoering.
Bij de besluitvormingen over nieuwe maatregelen heeft het kabinet nadrukkelijk oog
voor de uitvoerbaarheid. Tegelijkertijd gaat deze transitie gepaard met onzekerheden
en zullen er in de toekomst knelpunten optreden die we vooraf niet zagen aankomen.
Met de verstevigde regierol beoogd het kabinet hier accurater op te kunnen acteren,
zodat vertraging wordt voorkomen.
Zijn er interventies die de regering in kan bouwen om te voorkomen dat, als door omstandigheden
blijkt dat de doelen níet haalbaar blijken, de kosten daarvan op onze samenleving
worden afgewenteld, omdat organisaties zoals Urgenda de staat voor de rechter dagen?
Is hier een impactanalyse van gemaakt, zo vraagt het lid van de BBB-fractie.
Een burger of maatschappelijke organisatie zal niet rechtstreeks op grond van de Klimaatwet
de nakoming van de reductiedoelen kunnen afdwingen. Dat heeft te maken met de aard
van de wet. De Klimaatwet bevat reductiedoelen voor 2030 en 2050 en een vast proces
voor beleidsvorming en verantwoording voor de realisatie van deze doelen. De doelen
gelden daarbij als streefdoelen waaraan de regering zich heeft te houden bij het ontwikkelen
van klimaatbeleid. Deze doelen gelden als politieke doelen waarvan de nakoming niet
rechtstreeks voor de rechter kan worden afgedwongen maar waar het parlement de regering
aan kan houden. De Klimaatwet waarborgt daarmee een politieke controle op de voortgang
van het klimaatbeleid.
De reductienormen in de Klimaatwet kunnen wel indirect een rol spelen als een burger
of maatschappelijke organisatie zich beroept op zorgvuldigheidsnormen of verplichtingen
voor de Staat op grond van de artikelen 2 en 8 van het EVRM en vordert dat Nederland
meer inspanningen moet leveren in het tegengaan van klimaatverandering, zoals in de
Urgenda-zaak. Uit het arrest in deze zaak blijkt dat op de Staat op grond van het
EVRM een positieve verplichting rust om uitstoot van broeikasgassen te beperken. Indien
in de internationale wetenschappelijke gemeenschap overeenstemming bestaat dat bijvoorbeeld
55% reductie (of mogelijk meer) voor 2030 het minimale nodige aandeel van Nederland
is om vergaande schade en gevaar van klimaatverandering voor leven en gezondheid te
voorkomen, dan is deze reductie een in het kader van de artikelen 2 en 8 EVRM nodige
maatregel van de Staat respectievelijk het Nederlandse fair share in de internationale
strijd voor dit doel. De rechter kan op basis daarvan ook nu al – dus ongeacht de
Klimaatwet en het daarin vastgelegde reductiepercentage – een bindende uitspraak doen.
De uitspraak van de rechter in de Urgenda-zaak dateert van vóór de inwerkingtreding
van de Klimaatwet en toont daarmee aan dat de regering buiten de Klimaatwet om kan
worden aangesproken op haar bijdrage in het ontwikkelen van beleid om klimaatschade
te voorkomen.
1. Aanleiding
De leden van de D66-fractie lezen dat de Europese Commissie met een voorstel komt
voor een tussendoel voor 2040. Deze leden vragen naar de inzet van de regering voor
dit tussendoel. Is het de bedoeling dat dit tussendoel eveneens meeloopt in de tweede
wijziging van de Klimaatwet, waar onder meer ook de wetenschappelijk raad mee geborgd
wordt?
Conform de Europese klimaatwet zal de Europese Commissie uiterlijk juni 2024 een wetgevingsvoorstel
vaststellen voor de klimaatdoelstelling voor 2040. Voor zover mogelijk zal dit betrokken
worden bij de tweede wijziging van de Klimaatwet. In die tweede wijziging zal naast
de borging van de Wetenschappelijke Klimaatraad ook gezocht worden naar mogelijkheden
om de klimaatwetcyclus beter aan te laten sluiten op de begrotingscyclus. Ook worden
bij deze wijziging onder andere de volgende zaken bekeken: hoe om te gaan met emissie
van geïmporteerde en geëxporteerde elektriciteit conform de motie Bontenbal/Erkens
(TK 32 813, nr. 762) en eventuele doelen voor 2035 en 2040 voorafgaand aan de Europese besluitvorming.
De leden van de SP-fractie vinden het onwenselijk dat de Klimaatwet in twee delen
wordt aangepast, waarbij dit onderdeel een technische wijziging lijkt om in de Europese
pas te gaan lopen. Toch is het bindend maken van de doelstellingen en streefnormen
meer dan een technische wijziging. Welke verplichtingen volgen uit dit wetsvoorstel
en de Europese doelstelling en hoe kan de Kamer zicht houden op de keuzes die ten
grondslag liggen aan het beleid als de normen en doelstellingen van de Europese Unie
door de Nederlandse doelstellingen kunnen gaan lopen. Vindt de regering het niet wijs
om in één keer de klimaatwet te wijzigen en in lijn te brengen wat nodig is, zowel
nationaal gewenst
als volgend uit internationale verdragen en afspraken? Kan de regering dit toelichten?
In reactie op de vraag van deze leden is het belangrijk eerst te onderstrepen dat
het voldoen aan de EU-verplichtingen ook noodzakelijk is zonder voorliggende wijziging
van de Klimaatwet.
Om te waarborgen dat het Nederlandse klimaatbeleid niet alleen gericht is op de realisatie
van de nationale reductiedoelen maar tevens voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien
uit het Europees recht, is in het wetsvoorstel uitdrukkelijk bepaald dat Nederland
ook de passende maatregelen treft die nodig zijn om te voldoen aan Europese verplichtingen.
De verwezenlijking van de EU-reductieverplichtingen geldt als een zelfstandige verplichting
naast de realisatie van de nationale doelstellingen.
Door diverse Europese rapportageverplichtingen wordt inzichtelijk gemaakt of Nederland
voldoet aan de verplichtingen die volgen uit het Europees recht.
Het voorstel van deze leden om in één keer de Klimaatwet te wijzigen en deze in lijn
te brengen met wat nodig is, zowel nationaal gewenst als volgend uit internationale
verdragen en afspraken, wordt niet opgevolgd. Het opvolgen van het voorstel van deze
leden zou in strijd zijn met het beleid dat in de regel wordt gevolgd bij implementatie
van bindende EU-rechtshandelingen en Unietrouw. Als uitgangspunt voor wetgevingsbeleid
geldt dat de implementatie van bindende EU-rechtshandelingen niet wordt meegenomen
met een bredere herziening van de desbetreffende regelgeving of dat in de implementatieregeling
«extra» nationaal beleid wordt meegenomen. Bij dit laatste gaat het met name om regels
die geen verband houden met de bindende EU-rechtshandeling en om nodeloze verfijningen
ten opzichte van die regelgeving (Aanwijzing voor de regelgeving nr. 9.4). De regering
hecht sterk aan deze aanpak omdat de Europese klimaatwet reeds op 27 juli 2021 in
werking is getreden. Een wijziging van de Klimaatwet is noodzakelijk om een infractieprocedure
door de Europese Commissie tegen Nederland te voorkomen. Het voorstel van deze leden
zou leiden tot een (aanzienlijke) vertraging van de behandeling van het voorstel zoals
dat is opgenomen in het wetsvoorstel.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie zijn in verwarring over het bindende karakter
van de wet. Aan de ene kant beweert de regering dat een bindende doelstelling niet
noodzakelijk is, omdat er al bindende Europese wetgeving is. Aan de andere kant tracht
de regering met deze wetswijziging de Klimaatwet in lijn te brengen met diezelfde
Europese wetgeving waarin een bindende doelstelling staat. Dit kan niet allebei waar
zijn. Deze leden vragen waarom het volgens de regering niet noodzakelijk is om de
doelstellingen binnen de Klimaatwet niet bindend te maken. Volgens deze leden is het
wenselijk om de doelen binnen de Klimaatwet bindend te maken en is dit ook beter in
lijn met de Europese wetgeving.
De verplichtingen op grond van de Europese klimaatwet en de ter uitwerking daarvan
vastgestelde EU-rechtshandelingen zijn onvoorwaardelijk geformuleerd en hebben rechtstreekse
werking. De aanpassing van artikel 2 van de Klimaatwet doet dan ook geen afbreuk aan
de zelfstandige verplichting voor Nederland te voldoen aan de EU-verplichtingen tot
het reduceren van de uitstoot van broeikasgassen. In de voorgestelde wijziging van
artikel 2 van de Klimaatwet is expliciet tot uitdrukking gebracht dat de regering
passende maatregelen dient te treffen om te voldoen aan de Europeesrechtelijke verplichtingen.
Met deze bepaling is gewaarborgd dat Nederlands klimaatbeleid voldoet aan de Europeesrechtelijke
verplichtingen, naast het feit dat dit beleid gericht is op het nationale streefdoel
om de uitstoot van broeikasgassen in Nederland in 2030 met 55% te verminderen ten
opzichte van 1990.
Daarnaast is aanpassing noodzakelijk om de nationale doelen voor 2030 en 2050 in lijn
te brengen met de Europese klimaatwet. Niet alleen wordt de hoogte van de nationale
doelen aangepast, ook wordt geëxpliciteerd dat de nationale doelen gelden inclusief
landgebruik. Eerder in deze nota is al aangegeven dat de aangepaste EU-reductieverplichting
voor 2030 waarschijnlijk zal leiden tot een aanzienlijke aanscherping van het nationale
klimaatbeleid en om die reden het nationale streefdoel voor 2030 wordt opgehoogd.
Om de Klimaatwet in lijn te brengen met de Europese klimaatwet is het echter niet
noodzakelijk om het nationale streefdoel voor 2030 als bindende verplichting te formuleren.
Dat zou ook het misverstand in de hand kunnen werken dat Nederland met het voldoen
aan de nationale streefdoelstelling ook voldoet aan de EU-reductieverplichtingen.
Het wetsvoorstel beoogt juist de onderlinge relatie tussen de nationale en de Europese
reductiedoelstellingen te verduidelijken. Om deze reden is de regering ook niet meegegaan
in het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State dat een bindende doelstelling
voor 2030 noodzakelijk is. De nationale reductieverplichting voor 2030 blijft (vooralsnog)
een streefdoel dat enige flexibiliteit biedt in de realisatie daarvan. Als zich bijvoorbeeld
in 2028 onverwachte tegenvallers voordoen in de geraamde uitstoot voor 2030, die alleen
met zeer kostbare maatregelen op korte termijn gecompenseerd kunnen worden, kan de
regering kiezen om met minder kostbare maatregelen het doel enkele jaren later te
realiseren. Daarbij wil de regering benadrukken dat de reductieverplichtingen uit
de Klimaatwet gelden als doelen voor regeringsbeleid. Dat heeft te maken met de aard
van de wet. De Klimaatwet waarborgt een politieke controle op de voortgang van het
klimaatbeleid. Het parlement kan de regering aanspreken op de realisatie van deze
klimaatdoelen. De doelen zijn niet bedoeld om bij de rechter te worden afgedwongen.
Dit is niet anders als het 2030-doel in de Klimaatwet als een bindend doel wordt geformuleerd.
2. Inhoud wetsvoorstel
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.
Deze leden hebben wel nog enkele vragen over de totstandkoming van het streefdoel
van 55%. De regering geeft aan dat het nog onduidelijk is wat het Europese doel van
55% betekent voor Nederland. Waarom is besloten om te kiezen voor een Nederlands streefdoel
van 55%? Is dit om expliciet te voldoen aan Europese wetgeving, volgt dit uit de afspraken
van het coalitieakkoord of heeft de regering hier een andere motivatie voor?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op de eerste vraag
van de leden van de SGP-fractie over het streefdoel van 55% reductie.
Deze leden zijn daarnaast ook benieuwd hoe andere lidstaten omgaan met de Europese
doelstelling van 55%. Kiezen andere lidstaten er ook voor om deze Europese doelstelling
op nationaal niveau juridisch vast te leggen of geven zij hier op een andere manier
invulling aan? Hanteren andere lidstaten daarbij ook een nationale doelstelling van
55% of kiezen zij voor een ander percentage?
Omdat Nederland in een Klimaatwet nationale reductiedoelen heeft geformuleerd is het
noodzakelijk deze wet aan te passen in verband met de aangescherpte reductieverplichtingen
in de Europese klimaatwet. Niet alle lidstaten hebben echter een dergelijke wet vastgesteld.
Omdat de verplichtingen op grond van de Europese klimaatwet en de ter uitwerking daarvan
vastgestelde EU-rechtshandelingen onvoorwaardelijk zijn geformuleerd en rechtstreekse
werking hebben behoeven deze lidstaten geen wetgeving aan te passen aan de Europese
klimaatwet. Hoe andere lidstaten met de Europese doelstelling van 55% omgaan is onder
meer afhankelijk van de vraag of zij (een vorm van) een nationale Klimaatwet hebben
en of daarin en op welke wijze nationale doelen zijn opgenomen. Ook de percentages
voor nationale doelen verschillen per lidstaat. Duitsland heeft een bindend doel van
65% reductie ten opzichte van 1990. Denemarken heeft een bindend doel van 70% reductie
ten opzichte van 1990. Finland heeft een bindend doel van 60% reductie ten opzichte
van 1990. Frankrijk en Hongarije hebben een bindend doel van 40% reductie ten opzichte
van 1990. Zweden heeft een bindend doel van 63% reductie ten opzichte van 1990 voor
de ESR-sectoren.
De leden van de VVD-fractie nemen ook kennis van de plannen van de Europese Unie om
een nieuw wetsvoorstel op te stellen om een klimaatdoelstelling van de Europese Unie
voor 2040 in de Europese Klimaatwet op te nemen om zo te verzekeren dat de Europese
Unie in 2050 volledig klimaatneutraal zal zijn.
Wanneer is de Europese Unie voornemens om dit wetgevingsvoorstel te doen? Hoe zal
dit proces eruit gaan zien en op welke momenten kan Nederland erop bijsturen?
Hiervoor wordt verwezen naar het antwoord bij vraag van de leden van de D66-fractie
naar de inzet van de regering voor het tussendoel voor 2040.
Deze leden begrijpen verder dat de huidige Europese Klimaatwet al resulteert in inspannings-
of resultaatsverplichtingen voor lidstaten. Wat zijn de juridische implicaties van
het in wetgeving opnemen van de reductiedoelstelling van 55%?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op de eerste vraag
van de leden van de SGP-fractie over het streefdoel van 55% reductie.
De leden van de VVD-fractie willen tot slot graag weten waarom de regering ervoor
kiest om in de Klimaatwet vast te leggen dat Nederland in 2050 de netto-uitstoot van
broeikasgassen tot nul zal reduceren. Waarom wordt er hierbij gekozen voor de term
netto-uitstoot, aangezien dit niet volgt uit de Europese Klimaatwet? Wat betekent
dit concreet voor de emissies uit landverbruik? Sluit de regering hiermee de mogelijkheid
tot saldering van de uitstoot bij landgebruik uit?
Nederland sluit aan bij de Europese klimaatwet die ook uitgaat uit van netto-nul emissies
in 2050. De emissies en vastlegging door landgebruik maken daar integraal onderdeel
van uit. Hiermee wordt de mogelijkheid van saldering bij landgebruik niet uitgesloten.
De leden van de D66-fractie hebben begrepen dat er een uitzonderingspositie voor Nederland
bestaat door de emissies van veengebieden. Klopt het dat deze emissies in grote mate
kunnen worden teruggedrongen door verandering van het landgebruik? Is de regering
het eens dat hier ook een significante uitstoot in reductie moet worden opgeleverd?
Wat is de status van de afspraken die hierover in het Klimaatakkoord zijn gemaakt?
Welke reductie heeft dit tot nu toe opgeleverd? Hoe kan dit worden versneld?
De uitzonderingspositie bestaat er uit dat waar in vrijwel alle andere lidstaten de
sector landgebruik resulteert in per saldo vastlegging van CO2-emissies, dit vanwege de uitstoot door veengebieden niet geldt voor Nederland. De
emissies van veengebieden kunnen grotendeels worden voorkomen door het waterpeil in
de veengebieden op een hoog peil te houden. Het afgraven van het veen of een verandering
van de gebruiksfunctie van de veengebieden zal er juist toe leiden dat de emissies
stijgen. De regering is het er mee eens dat er ook in de veengebieden emissiereducties
mogelijk zijn. In het klimaatakkoord is afgesproken dat zes provincies veenweidestrategieën
ontwikkelen en hiervoor maatregelen uitrollen. De KEV 2021 raamt de emissiereductie
door de strategie van Friesland op 0,25–0,4 Mton in 2030 en geëxtrapoleerd naar alle
provincies komt dit uit op 0,35–0,9 Mton. De versnelling van de reductie van de uitstoot
van veengebieden is mogelijk door het bestaande beleid voortvarend uit te voeren.
De leden van de D66-fractie lezen de Europese wetgeving CO2-saldering tussen lidstaten mogelijk moet maken. Deze leden zijn van mening dat Nederland
zich tot het uiterste moet inspannen om eigenstandig te voldoen aan het behalen van
55% CO2-reductie in 2030 voor wat betreft de emissies waar Nederland voor verantwoordelijk
is. Deze leden vragen de regering of de keuze om te gaan voor een streefdoel in plaats
van een bindend doel is ingegeven door deze mogelijke salderingsoptie. Moet Nederland,
indien zij een bindend doel vastlegt in de Klimaatwet, haar nationale doelstelling
realiseren zonder salderen?
De mogelijke saldering tussen lidstaten heeft betrekking op het doel voor 2050 en
niet voor 2030. Het streefdoel voor 2030 is gericht op de emissies in Nederland zonder
saldering. Dat verandert niet wanneer dit een bindend doel zou zijn.
De leden van de D66-fractie constateren dat de regering gekozen heeft voor een streefdoel
en niet voor een bindende doelstelling. Deze leden zijn van mening dat gekozen moet
worden voor een bindend doel. Waarom heeft de regering dat niet gedaan? Is de regering
het eens dat vanuit een bindende doestelling, hoewel niet strikt juridisch noodzakelijk,
een stevig en noodzakelijk politiek signaal uitgaat? Zo nee, waarom niet? Hoe is dit
in andere lidstaten van de Europese Unie geregeld? Waarom gaat de regering niet mee
in het advies van de Raad van State dat een bindende doelstelling noodzakelijk is?
Op de vraag van de leden van de D66-fractie waarom de regering niet gekozen heeft
voor een bindend doel en niet is mee gegaan in het advies van de Afdeling advisering
van de Raad van State wordt verwezen naar het antwoord op de vraag van de leden van
de GroenLinks- en PvdA-fractie over het bindende karakter van de wet. Voor het antwoord
op de vraag hoe dat in andere lidstaten is geregeld wordt verwezen naar het antwoord
op vraag van de leden van de VVD-fractie hoe andere lidstaten omgaan met de Europese
doelstelling van 55%.
Deelt de regering de mening dat het verweer van de regering, namelijk dat de indruk
zou kunnen ontstaan dat is voldaan aan de Europese verplichting terwijl een lagere
nationale emissiereductie mogelijk is, geen hout snijdt vanuit een klimaatperspectief?
Aangezien de verplichtingen op EU-niveau, door het hanteren van een aantal EU-brede
instrumenten zoals het EU-ETS, niet 1 op 1 zijn door te vertalen naar lidstaten is
het mogelijk dat het bindende EU-doel gerealiseerd wordt waarbij er lidstaten zijn
die meer dan 55% reduceren en lidstaten die minder dan 55% reduceren. Het is niet
op voorhand te zeggen in welke groep landen Nederland zich zal bevinden. De regering
wil ook in Nederland 55% reductie realiseren en hanteert daarom ook een nationaal
streefdoel van 55%.
Wenst de regering, net zoals de leden van de D66-fractie, zo snel als mogelijk, dus
indien mogelijk ook eerder dan 2050, klimaatneutraliteit te bereiken?
De regering vindt het inderdaad wenselijk om als het mogelijk is eerder dan in 2050
klimaatneutraliteit te bereiken. Het is mogelijk dat de Wetenschappelijke Klimaatraad
hier in zijn eerste advies ook op ingaat.
Deelt de regering tevens de mening dat het ook uit vanuit een koolstofbudgetbenadering
wenselijk is zo snel als mogelijk zo veel als mogelijk koolstof te reduceren in 2030
en daarna?
Deze vraag kan bevestigend worden beantwoord. Bij eerdere emissiereducties neemt het
beslag op het koolstofbudget af. Het beleid is er op gericht de emissies zo snel mogelijk
te reduceren. Om die reden wordt er ook gekeken naar de mogelijkheid om tussendoelen
in de wet op te nemen.
De leden van de CDA-fractie vinden het gezien de bovenstaande argumentatie opmerkelijk
dat de regering voornemens is om de vraag of het streefdoel van 55% voor 2030 moet
worden gewijzigd in een bindend doel alsnog te betrekken bij de wijzigingen van de
Klimaatwet die voor 2024 gepland staan. Zij vragen de regering om te verduidelijken
waarom deze vraag dan opnieuw behandeld zou moeten worden. Als het wijzigen van het
streefdoel naar een bindend doel nu niet nodig is, waarom zou dat in 2024 wel het
geval (kunnen) zijn?
Het onderhavige wetsvoorstel is beperkt tot de wijzigingen die nodig zijn om de Klimaatwet
in overeenstemming te brengen met de Europese klimaatwet. Daarvoor is het wijzigen
van de nationale streefdoelstelling voor 2030 in een bindende doelstelling niet nodig.
De keuze voor het wijzigen in een bindend doel is een politieke keuze.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering ervoor kiest om in de Klimaatwet
vast te leggen dat Nederland in 2050 de netto-uitstoot van broeikasgassen tot nul
reduceert. Hierbij wordt gesteld dat dit doel niet hoeft te betekenen dat Nederland
in 2050 klimaatneutraal moet zijn, omdat het naar verwachting mogelijk zal zijn om
te salderen tussen lidstaten. Echter, deze mogelijkheid is volgens de regering momenteel
nog te onzeker om al op vooruit te kunnen lopen. Deze leden begrijpen de redenering
van de regering op dit punt, maar vragen wel wat er nodig is om gebruik te kunnen
maken van saldering tussen lidstaten op het moment dat er wel zekerheid is over die
mogelijkheid. Zij verwachten namelijk dat het voor Nederland, gezien onder andere
het kleine oppervlakte aan bos in ons land, veel moeilijker zal zijn om tot netto
nul uitstoot te komen dan in sommige andere lidstaten.
Zodra de EU-regelgeving inzichtelijk heeft gemaakt welke vormen van saldering mogelijk
zijn zal ook duidelijk worden wat er nodig is om daar gebruik van te maken. Het beleid
gericht op de periode na 2030, waaruit moet blijken welke vormen van saldering mogelijk
zijn, wordt later dit decennium in EU-verband ontwikkeld.
Zij vragen de regering daarom of voor het gebruik maken van de mogelijkheid tot saldering
bijvoorbeeld een wijziging nodig zal zijn van het doel om in 2050 de netto-uitstoot
van broeikasgassen tot nul te reduceren.
Nee, een aanpassing van de Klimaatwet is niet nodig voor de mogelijkheid tot salderen.
De verplichting om klimaatneutraliteit in 2050 te realiseren geldt voor de Unie als
geheel. Nederland moet hier samen met andere lidstaten aan voldoen. Hiervoor kunnen
salderingsopties worden ingezet. Deze bevoegdheid volgt uit Europese regelgeving;
de Klimaatwet staat daar niet aan in de weg.
De vragen van de CDA-fractie vragen tevens aan de regering om te verduidelijken in
hoeverre en op welke wijze zij (in de toekomst) gebruik denkt te zullen maken van
de mogelijkheden die Artikel 6 van het Parijsakkoord landen biedt om vrijwillig samen
te werken voor het behalen van emissiereductie door «carbon credits» naar elkaar over
te dragen. In hoeverre acht de regering het daarnaast nodig om de optie om gebruik
te maken van de mogelijkheden die Artikel 6 biedt en de voorwaarden waaronder dat
zou kunnen op te nemen in de Klimaatwet?
De regering wenst geen gebruik te maken van de mogelijkheid om vrijwillig samen te
werken door de aan- en verkoop van carbon credits, om zodoende de doelen uit de Klimaatwet
te behalen of bij te dragen aan de doelen van andere landen. Alle emissiereducties
die Nederland op eigen grondgebied realiseert zijn hard nodig om de doelen uit de
Klimaatwet te halen. In tegenstelling tot andere landen is de Nederlandse landgebruikssector
een bron van emissies, per saldo wordt meer uitgestoten dan koolstof kan worden vastgelegd,
waardoor verkoop niet aan de orde is. Het aankopen van carbon credits van buiten de
EU draagt niet bij aan het doelbereik omdat in de Europese klimaatwet, die Nederland
bindt aan klimaatneutraliteit in de EU, is vastgelegd dat de EU klimaatneutraliteit
zal realiseren op Europees grondgebied. Samenwerking met landen buiten de EU via artikel
6 van de Overeenkomst van Parijs, waarbij emissiereducties buiten het Europees grondgebied
worden gerealiseerd, valt hier niet onder.
De leden van de SP-fractie vragen welk effect het bindend maken van de doelstelling
in 2030 heeft.
In reactie op deze vraag van de leden van de SP-fractie wordt verwezen naar het antwoord
op de vraag van de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie over het bindende karakter
van de wet.
Zij vragen hoe getoetst wordt of Nederland wel of niet voldoet aan de doelstellingen
in 2030 en 2050.
Het PBL toetst via de jaarlijkse Klimaat- en Energieverkenning, meest recent in de
Klimaat- en Energieverkenning 2022, of de verwachting is dat Nederland met het ingezette
beleid de doelen zal halen. Het RIVM en het CBS brengen de gerealiseerde emissies
in beeld en publiceren hierover op hun websites op grond waarvan na 2030 en na 2050
wordt vastgesteld of de doelen zijn behaald.
Deze leden vragen wat de rol van het Emission Trade System (ETS) is binnen de bindende
doelstelling.
Het ETS is een belangrijk instrument om de doelen te realiseren. Het ETS betreft een
EU-wijd plafond aan emissies voor sectoren die onder het ETS vallen.
Deze leden vragen hoe wordt getoetst of de Europese Unie voldoet aan netto nul-emissies.
Over de emissies op EU-niveau wordt onder ander door het Europees Milieuagentschap
gerapporteerd op basis van verplichte rapportages door de lidstaten.
Deze leden vragen wanneer er duidelijkheid komt over de netto uitstoot van lidstaten
en hoe die gesaldeerd worden.
Over de netto uitstoot van lidstaten wordt jaarlijks door de lidstaten gerapporteerd.
Het hangt van de verdere invulling van het EU-beleid af of en hoe er tussen de lidstaten
in de toekomst kan worden gesaldeerd.
Deze leden vragen welk effect het bindend maken van de doelstelling heeft voor rechtszaken,
bijvoorbeeld Urgenda.
In reactie op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op de vraag van de leden
van de GroenLinks- en PvdA-fractie over het bindende karakter van de wet.
Deze leden vragen tot slot welke uitwerking het salderen van uitstoot binnen de Europese
Unie heeft op het Nederlandse beleid, en wanneer hier meer duidelijkheid over komt.
Zodra de EU-regelgeving inzichtelijk heeft gemaakt welke vormen van saldering mogelijk
zijn zal ook duidelijk worden wat er nodig is om daar gebruik van te maken. Vervolgens
zal Nederland moeten besluiten daar al dan niet gebruik van te maken. Het beleid gericht
op de periode na 2030, waaruit moet blijken welke vormen van saldering mogelijk zijn,
wordt later dit decennium in EU-verband ontwikkeld.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie vragen waarom de doelstelling uit het
coalitieakkoord van 60% op geen enkele manier in de wetswijziging is opgenomen. Zou
dit niet tenminste als streefdoel in de wet kunnen worden opgenomen, bovenop een bindende
doelstelling van 55%?
In het coalitieakkoord is afgesproken dat het doel in de Klimaatwet wordt aangescherpt
tot tenminste 55% CO2-reductie. Zo nodig worden extra stappen gezet om dit te realiseren. Om dat doel ook
zeker te halen, richt het beleid zich op een hogere opgave, wat neerkomt op circa
60% in 2030. Om invulling te geven aan deze afspraak is een tweede doelstelling in
de wet niet noodzakelijk.
Kan de regering uitgebreider ingaan op het aspect van landgebruik? Kan er een overzicht
worden gegeven hoe landgebruik is verwerkt in nationale en Europese klimaatwetgeving
en welke impact dit heeft?
Onder «landgebruik» worden de emissies als gevolg van landgebruik, landgebruikverandering
en bossen verstaan. Het beleid gericht op het beperken van de emissies uit landgebruik
en het vastleggen van emissies door landgebruik is vastgelegd in de Europese LULUCF
(Land Use, Land Use Change and Forestry-verordening) die een directe werking binnen
Nederland heeft. Nederland heeft een bijzondere positie in de EU waar het gaat om
landgebruik. De uitzonderingspositie bestaat er uit dat waar in vrijwel alle andere
EU-lidstaten de sector landgebruik resulteert in per saldo vastlegging van CO2-emissies, dit vanwege de uitstoot door veengebieden niet geldt voor Nederland.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie achten het doel van CO2-neutrale elektriciteitsproductie in 2050 inmiddels achterhaald. Het vervroegen van
dit doel naar 2035 is realistisch, zoals ook verkend in het rapport «Naar een CO2-vrij elektriciteitssysteem in 2035» (Kamerstuk
32 813, nr. 1052). Is de regering bereid dit doel aan te scherpen?
Bij de besluitvorming komend voorjaar over het aanvullend beleidspakket gericht op
het realiseren van 60% reductie om met zekerheid 55% te reduceren kunnen ook de indicatieve
sectordoelen worden aangepast. De consequenties van het doel van klimaatneutraliteit
in 2050 voor de elektriciteitssector kan betrokken worden bij de tweede wijziging
van de Klimaatwet.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie vinden naast de doelen voor 2030 en 2050
de weg hiernaartoe minstens even belangrijk. Wanneer op de valrepen de doelen worden
gehaald heeft het klimaat daar weinig aan, omdat er in de tussentijd veel tonnen broeikasgas
zijn uitgestoten. Daarom moet onderweg naar 2030 de CO2-uitstoot lineair naar beneden gaan, of nog sneller. Deelt de regering deze analyse?
Hoe zorgt de regering ervoor dat de klimaatdoelen niet op de valreep worden gehaald?
De regering deelt de mening dat hoe eerder de reductie plaatsvindt, hoe beter. Deze
reductie zal naar verwachting niet lineair plaatsvinden. Het beleid dat nodig is om
het doel voor 2030 te halen moet deels nog ontwikkeld of verder uitgewerkt worden.
Daardoor is het de verwachting dat de effecten daarvan vooral dichter bij 2030 optreden.
Een deel van het bestaande beleid zoals het verbod op het gebruik van kolen voor elektriciteitsproductie
gaat per 1 januari 2030 in en zal dus in ieder geval in 2030 effect sorteren.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen op het recente rapport van het
NewClimate Institute. De onderzoekers hebben berekend dat, als Nederland haar volwaardige
eerlijke aandeel wil leveren aan een >67% kans op het halen van het 1,5OC doel, waarbij
ook rekening wordt gehouden met zowel mitigatiemogelijkheden als historische emissies,
de Nederlandse emissies al in 2030 tot onder nul moeten zijn teruggebracht en er daarna
verder gewerkt dient te worden aan negatieve emissies. Wat is het onderliggende kanspercentage
op het 1,5OC doel dat door de regering wordt gehanteerd bij de reductiedoelen in het
voorliggende wetsvoorstel en het reductiepad uit het coalitieakkoord? Klopt het dat
dit niet >67% maar >50% is? Waarom baseert de regering het gehele klimaatbeleid op
een kans van >50% om het 1,5OC doel ook daadwerkelijk te halen? Kan de regering aangeven
op welke wijze het voorliggende wetsvoorstel is gebaseerd op de door het Intergovernmental
Panel on Climate Change (IPCC) opgestelde tabel met de resterende koolstofbudgetten
die passen bij bepaalde kanspercentages op het halen van bepaalde temperatuurgrenzen?
Het NewClimate Institute gaat uit van het koolstofbudget dat resteert om met 67% zekerheid
de mondiale temperatuurstijging tot 1,5 graden te beperken zonder overschrijding van
de 1,5 graden. De haalbaarheid daarvan wordt niet met scenario-analyses onderbouwd.
Het IPCC beschrijft in haar laatste scenariocategorie (C) scenario’s met geen of zeer
beperkte overschrijding van de 1,5 graden (C1) en scenario’s met meer overschrijding
waar ingezet wordt op netto negatieve emissies die de mondiale temperatuurstijging
terug brengen tot 1,5 graden later in de eeuw (C2). Daarbij gaat het om scenario’s
die uitgaan van 50% zekerheid dat het 1,5 gradendoel wordt bereikt. De analyse van
scenario’s voor 1,5 graden in IPCC’s laatste assessment maakt duidelijk dat zelfs
bij 50% zekerheid het zeer moeilijk is om overschrijding van de 1,5 graden nog te
vermijden gezien de extreem snelle mondiale emissiereducties die dat zou vergen.
Waarom is de wijziging van dit wetsvoorstel niet aangegrepen om een koolstofbudgetverdelingsmechanisme
te introduceren in het Nederlandse klimaatbeleid? Erkent de regering dat het met de
huidige reductiedoelstellingen een (tijdelijke) overschrijding van het 1,5OC doel
accepteert?
De wetswijziging is bedoeld om de Nederlandse Klimaatwet in lijn te brengen met de
Europese klimaatwet. Aangezien de Europese klimaatwet geen budgetbenadering hanteert
is dit ook niet in het wetsvoorstel opgenomen. Uit de IPCC-rapporten blijkt dat een
tijdelijke overschrijding van de 1,5 graden moeilijk te vermijden is ongeacht de inspanningen
van Nederland.
Is de regering zich ervan bewust dat een (tijdelijke) overschrijding van het 1,5OC
doel betekent dat een groot deel van Bonaire zal overstromen en het koraal zal afsterven?
Vindt de regering dit rechtvaardig tegenover de inwoners van Bonaire?
Als de wereldwijde opwarming tot 1,5 graden wordt beperkt, zoals afgesproken in de
Overeenkomst van Parijs, zijn de gevolgen aanzienlijk kleiner dan wanneer de wereldwijde
opwarming oploopt tot 2.7 graden of zelfs 4.4 graden. Niet bij elke overschrijding
van het 1,5 graden doel zal een groot deel van Bonaire overstromen en het koraal afsterven.
Maar de kans daarop is groter naarmate de (tijdelijke) overschrijding hoger is en
langer duurt. Het is dus van belang om de temperatuurstijging zo veel mogelijk te
beperken en na te gaan hoe de gevolgen, die zich soms ook pas manifesteren op de lange
termijn, op te vangen zijn.
Waarom vallen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba niet onder de Klimaatwet en het Akkoord
van Parijs? Wat is de gedachte daarachter en wat zijn de (eventuele) voor- en nadelen
ervan? Op welke manier werkt dit ongelijkheid tussen het Europese deel van het Koninkrijk
en Bonaire, Sint Eustatius en Saba in de hand? Wat gaat de regering hieraan doen?
De Klimaatwet past binnen de context van de internationale en Europeesrechtelijke
verplichtingen die voor Nederland gelden op het gebied van het tegengaan van klimaatverandering.
Het VN Klimaatraamverdrag, de Overeenkomst van Parijs en ook de Europeesrechtelijke
verplichtingen die daaruit zijn afgeleid, gelden alleen voor het Europese deel van
het Koninkrijk der Nederlanden. De Klimaatwet is dan ook alleen van toepassing op
het terugdringen van broeikasgassen in het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden.
De regeringen van de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten bepalen zelf hun standpunt
over medegelding van het VN Klimaatraamverdrag en de Overeenkomst van Parijs. Voor
medegelding is van belang dat deze landen hun uitvoeringsregelgeving op orde hebben.
De Nederlandse Klimaatwet kan geen gelding krijgen in deze landen.
Het verbreden van het toepassingsbereik van de Klimaatwet naar Bonaire, Saba en Sint
Eustatius ligt vanwege de Europese context van deze wet niet voor de hand. Dat neemt
niet weg dat de regering het van belang acht om ook op Bonaire, Saba en Sint Eustatius
de uitstoot van broeikasgassen te reduceren en de energievoorziening te verduurzamen.
Ook zonder een wettelijke regeling kan er consistent klimaat(mitigatie)beleid worden
gevoerd. Zo heeft de regering op 28 september 2022 bekend gemaakt de verduurzaming
van de elektriciteitsproductie in Caribisch Nederland te steunen met 33,6 miljoen
euro (Kamerstuk II 2021/22, 32 813, nr. 1005). Hiermee wordt binnen enkele jaren een aandeel duurzaam behaald van gemiddeld 75
à 80%.
Erkent de regering dat de Nederlandse reductiedoelstellingen er impliciet vanuit gaan
dat een enorme hoeveelheid broeikasgassen kan worden verwijderd uit de atmosfeer in
de tweede helft van de 21ste eeuw? Waar baseert de regering deze aanname op? Vindt
de regering dit rechtvaardig tegenover volgende generaties?
Bij het overschrijden van de 1,5 graden zijn er negatieve emissies nodig om de temperatuurstijging
naar 1,5 graden terug te brengen. Uit diverse rapporten, waaronder van het IPCC, blijkt
dat die mogelijkheden er zijn. Het IPCC wijst op het grote belang van verwijdering
van CO2 uit de lucht (CDR). CDR is eerst nodig is om nationaal en wereldwijd netto nul emissies
te bereiken door de compensatie van moeilijk te reduceren uitstoot en daarna om mondiale
negatieve emissies te realiseren. CDR-technieken zijn met name vastlegging van CO2 in bossen en bodems, CCS in combinatie met biogrondstoffen (bioenergy with Carbon Capture and Storage, BECCS) en directe afvang van CO2 uit de atmosfeer (Direct Air Capture with Carbon Storage, DACCS). Nieuwe technieken zoals DACCS vragen nog om veel onderzoek en opschaling.
De implementatie van CDR – met name op grote schaal – kent barrières qua haalbaarheid
en duurzaamheid. Versnelde emissiereductie in alle sectoren kan de afhankelijkheid
van CDR-implementatie en de bijbehorende risico’s verminderen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat het NewClimate Institute
eveneens berekende dat de huidige Nederlandse klimaatdoelen (55% in 2030, 70% in 2035,
80% in 2040 en klimaatneutraliteit in 2050) een gigantische overschrijding opleveren
van het rechtvaardige («fair share») Nederlandse koolstofbudget met circa 2.400 MtCO2e,
oftewel ruim 14 keer de Nederlandse uitstoot van 2021. In antwoord op schriftelijke
vragen van deze leden over dit punt wijst de regering erop dat zijn reductiedoelstellingen
in lijn zijn met het C1-scenario van het IPCC (Aanhangsel Handelingen 2021/22, 155.). Deze leden wijzen de regering erop dat de scenario’s van het IPCC uitgaan van
wat er mondiaal gemiddeld nodig is. Uit het Parijsakkoord volgt dat bij het verdelen
van de reductie-inspanningen een grotere taak ligt bij landen met een hoge nationale
uitstoot, landen met een hoge uitstoot per inwoner, landen die al lang geïndustrialiseerd
zijn en daardoor veel broeikasgassen hebben uitgestoten en landen die meer mogelijkheden
hebben omdat ze rijk, welvarend en goed georganiseerd zijn. Op elk van deze criteria
scoort Nederland relatief hoog. Daarom stellen deze leden de vraag nog een keer: waaruit
blijkt volgens de regering dat het Nederlandse reductiepad in internationaal perspectief
rechtvaardig zou zijn? Erkent de regering dat het ambitieniveau van de voorgestelde
wetswijziging, maar ook het ambitieniveau van het huidige coalitieakkoord niet verder
gaat dan wat volgens het IPCC het wereldwijde gemiddelde zou moeten zijn? Zo nee,
waaruit blijkt dat dat niet zo is? Wat is de visie van de regering op het principe
van gemeenschappelijke maar gedifferentieerd verantwoordelijkheden? Waarom is dit
principe niet terug te zien in de voorgestelde wijziging van de Nederlandse Klimaatwet?
Volgens de regering zijn de aangescherpte Nederlandse klimaatdoelen voor 2030 (ten
minste 55% en streven naar 60%-reductie) en 2050 (klimaatneutraal oftewel netto-nul-broeikasemissies)
op basis van het IPCC in lijn met het 1,5 gradendoel van de Overeenkomst van Parijs.
Er is geen objectieve basis voor een eerlijke verdeling van de mondiale emissiereductieopgave.
Wel klopt het dat volgens het klimaatverdrag uit 1992 en de Overeenkomst van Parijs
de ontwikkelde landen het voortouw dienen te nemen. Dat hebben ze met het Kyoto protocol
gedaan en doet de EU nu met haar reductiedoel van 55%-reductie in 2030 en klimaatneutraliteit
in 2050. Het doel om de nationale uitstoot van broeikasgassen met ten minste 55 procent
en zo mogelijk 60% in 2030 te reduceren ten opzichte van 1990 ligt significant hoger
dan de wereldwijde reductie van broeikasgassen in IPCC-scenario's voor beperking van
de mondiale opwarming tot 1.5°C aan het eind van deze eeuw. Volgens die scenario's
is hiervoor in 2030 een reductie nodig van alle broeikasgassen samen van ongeveer
43% ten opzichte van 2019. Dit komt overeen met 37%-reductie t.o.v. 2010 en ca. 18%-reductie
ten opzichte van 1990.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen op het advies van een parlementaire
onderzoekscommissie in 1996 om het voorzorgsbeginsel voorop te stellen in het klimaatbeleid
(Kamerstuk 24 695, nr. 2-3). In dat kader wijzen deze leden ook op de cumulatieve werking van broeikasgassen
in de atmosfeer, het feit dat elke extra tiende van een graad opwarming grote gevolgen
kan hebben voor het leven op aarde en het daaruit voortvloeiende inzicht dat elke
ton broeikasgassen die vanaf nu nog wordt uitgestoten bijdraagt aan het verder uit
de hand lopen van de klimaatcrisis. De intensiteit van bosbranden, waterschaarste,
overstromingen, mislukte oogsten en conflicten waar de wereld nu al mee wordt geconfronteerd,
zijn nog maar het gevolg van de huidige opwarming van circa 1,1 graden. Een overschrijding
van het meest veilige koolstofbudget dat past bij het 1,5°C-doel is bij gelijkblijvende
wereldwijde uitstoot mogelijk al in 2027 een feit. Het kan zelfs niet worden uitgesloten
dat dit budget reeds is overschreden.
Hieruit volgt dat het loont om zo snel mogelijk zo veel mogelijk uitstoot te reduceren
en daarmee niet te wachten tot 2040 of 2050. Hoe verhoudt dit zich volgens de regering
tot de inhoud van het voorliggende wetsvoorstel?
Door in te zetten op de doelen uit het voorliggende wetsvoorstel doet de regering
al een zeer grote inspanning. PBL geeft aan dat het aangescherpte klimaatdoel van
ten minste 55 procent broeikasgasreductie in 2030 ten opzichte van 1990 grenst aan
wat praktisch maximaal is te realiseren. Die inspanning beperkt zich niet tot een
nationale inspanning maar vertaalt zich ook in een Europese en mondiale inzet waarmee
Nederland tot de kopgroep binnen de EU en de EU tot de mondiale kopgroep behoort.
In dit kader is het ook belangrijk om rekening te houden met de verschillende kantelpunten
die het gevolg zijn van de klimaatcrisis. Uit recent onderzoek blijkt dat sommige
kantelpunten mogelijk al in gang zijn gezet en andere kantelpunten niet veel extra
opwarming meer nodig hebben om in gang gezet te worden.
Zodra een kantelpunt is gepasseerd zal dat zorgen voor onomkeerbare veranderingen
met grote gevolgen voor het leven op aarde. Wat vindt de regering van dit onderzoek?
Hoe verhoudt dit zich volgens de regering tot de inhoud van het voorliggende wetsvoorstel?
Bovenstaande voorbeelden onderstrepen het belang van het voorzorgsbeginsel bij het
formuleren van reductiedoelen en beleid.
De uitkomsten van dergelijk onderzoek zijn erg zorgelijk. Tegelijkertijd is er nog
veel onzekerheid. Daarom is het wenselijk dat het IPCC hier verder aandacht aan besteedt.
Het doel om de temperatuurstijging tot 1,5 graden te beperken is mede gericht op het
voorkomen van het overschrijden van kantelpunten en kan daarom als invulling van het
voorzorgbeginsel worden gezien.
Ook daarom is het belangrijk dat Nederland zo spoedig mogelijk een zo groot mogelijke
bijdrage gaat leveren aan het voorkomen van een verdere opwarming van de aarde. Waarom
gaat de regering in de voorliggende wetswijziging niet uit van het voorzorgsbeginsel?
Waaruit blijkt dat de voorliggende wetswijziging rekening houdt met de post onvoorzien,
waarmee deze leden doelen op onverwachte tegenvallers in de opwarming van de aarde?
Zie het antwoord op de vorige vraag van deze leden.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie menen dat in de voorgestelde wetswijziging
nog altijd geen streep wordt gezet door de vrijblijvendheid van het 2030-doel. Nog
altijd wordt in de voorgestelde wetswijziging gesproken van een politiek streven dat
geen enkele garanties biedt. Een blik op hoe opeenvolgende kabinetten zijn omgegaan
met de uitvoering van het Urgenda-vonnis of een blik op de opeenvolgende prognoses
van het Pbl in de Klimaat- en Energieverkenningen (KEV) leert dat de belofte dat alles
op alles gezet zal worden om dit doel te halen niets waard is. Erkent de regering
dat, door het laten staan van het streefdoel, het daarmee accepteert dat het mogelijk
is dat Nederland in 2030 haar doel niet haalt en zodoende onder het Europese doel
uitkomt en andere landen meer reductie zullen moeten realiseren om het falen van Nederland
te compenseren? Zo nee, waaruit blijkt dat dat wordt uitgesloten?
De borging van het Europese bindende doel vindt plaats op basis van Europese regelgeving.
Op grond daarvan is het mogelijk dat dit doel gerealiseerd wordt met een emissiereductie
die in Nederland lager is dan 55% en in andere lidstaten meer dan 55%. Door het opnemen
van het streefdoel van 55% in de Klimaatwet zal Nederland zo nodig ook aanvullend
beleid formuleren om in Nederland het doel van 55% te halen.
Welke argumenten heeft de regering om dit streefdoel niet om te zetten naar een meer
bindende formulering, anders dan dat het juridisch niet nodig zou zijn? Erkent de
regering dat het nog maar de vraag is of de formulering van een streefdoel stand zal
houden bij de rechter in het geval van een eventuele toekomstige klimaatrechtszaak?
Zo nee, waarom niet? Waarom stelt de regering dat burgers de overheid niet voor de
rechter kunnen slepen op basis van de Klimaatwet?
Zie het antwoord op de vraag van de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie over
het bindende karakter van de wet.
Erkent de regering dat door het open houden van deze mogelijkheid, het voorliggende
wetsvoorstel een schending inhoudt van het in internationale klimaatverdragen leidende
principe van gemeenschappelijke maar gedifferentieerd verantwoordelijkheden? Zo nee,
waaruit blijkt dat dit niet zo is?
Nee. Het principe van gemeenschappelijke maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden,
dat onder andere in het VN Klimaatverdrag en de Overeenkomst van Parijs is vastgelegd,
verplicht verdragspartijen niet tot het wettelijk vastleggen van een resultaatsverplichting
voor het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen in 2030.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie menen dat ondanks dat negatieve emissies
onmisbaar zullen zijn bij het permanent respecteren van het 1,5°C-doel en de Europese
klimaatwet vastlegt dat de Europese Unie streeft naar negatieve emissies na 2050,
wordt in de voorgestelde wetswijziging nauwelijks aandacht geschonken aan negatieve
emissies. In de stukken staat enkel dat Nederland daaraan zal bijdragen. Waarom is
dit niet nader uitgewerkt?
In artikel 2 van de Europese klimaatwet is naast de bindende norm van klimaatneutraliteit
voor 2050 opgenomen dat de Europese Unie na 2050 streeft naar negatieve emissies.
Omdat het wetsvoorstel is beperkt tot een technische aanpassing aan de Europese klimaatwet
om strijdigheid van de Klimaatwet met de Europese klimaatwet te voorkomen, is geen
streefdoel na 2050 opgenomen in artikel 2 van de Klimaatwet. Dit is – gezien deze
aard van dit wetsvoorstel – niet noodzakelijk. Wel is in de toelichting bij de reductienorm
voor 2050 opgenomen dat voor de periode na 2050 Nederland uiteraard zijn bijdrage
zal leveren om in EU-verband negatieve emissies te realiseren.
Erkent de regering dat daar ook op korte termijn al bruikbare stappen in gezet zouden
kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de visie van de regering op het
realiseren van negatieve emissies?
De regering onderkent het belang van negatieve emissies om in Nederland te komen tot
een netto-nul-uitstoot en een klimaat neutrale energievoorziening. Dit zal worden
uitgewerkt in het Nationaal Programma Energiesysteem. Het onderschrijft ook het belang
om negatieve emissie technologieën verder te brengen. De regering heeft een quick
scan laten uitvoeren naar de mogelijkheden en wenselijkheid van een Nederlands onderzoekprogramma
negatieve emissie technologieën (TK 32 813, nr. 1056).
De regering lijkt erop voor te sorteren dat Nederland ook in 2050 nog broeikasgassen
zal uitstoten, maar dat dit gecompenseerd zal kunnen worden door andere lidstaten.
Erkent de regering dat het juridisch noch praktisch zeker is dat er gesaldeerd zal
kunnen worden tussen lidstaten?
In de Europese klimaatwet wordt erkend dat een gecoördineerd optreden op het niveau
van de Unie nodig is om het doel te halen. Daarmee wordt voorgesorteerd om dit op
een manier te realiseren waarvoor het niet noodzakelijk is dat elk individueel land
ook een uitstoot van netto-nul heeft. De uitkomst kan zowel zijn dat Nederland per
saldo een positieve netto uitstoot heeft als dat Nederland per saldo een negatieve
netto uitstoot heeft.
Erkent de regering tevens dat het onrechtvaardig is wanneer rijke landen zoals Nederland,
met een hoge (historische) uitstoot en een hoge uitstoot per inwoner, hun reductieverplichting
afschuiven op andere landen?
Het feit dat de EU er voor kiest het netto-nul doel te relateren aan de emissies binnen
de EU en daarvoor geen gebruik maakt van mogelijke compensatiemaatregelen buiten de
EU geeft al aan dat er geen afschuiving plaatsvindt naar armere landen.
Kent de regering het zeer bruikbare advies van de Finse klimaatraad over de vraag
hoe klimaatdoelen in lijn gebracht kunnen worden met het Parijsakkoord en de klimaatwetenschap?
In dit advies wordt onder andere invulling gegeven aan routes die leiden tot negatieve
emissies en doelen boven de 100% emissiereductie. Wat vindt de regering van dit rapport?
Wat kan Nederland daarvan leren volgens de regering?
Ja, het rapport is bekend. Hoewel de situatie in Finland niet geheel vergelijkbaar
is met die in Nederland aangezien Finland met zijn uitgestrekte bossen wat dat betreft
meer mogelijkheden voor negatieve emissies heeft is het altijd goed om kennis te nemen
van dergelijke rapporten. In het rapport wordt erkend dat een uitspraak over een eerlijk
aandeel van de emissiereductie een normatieve keuze betreft. Op basis van die normatieve
keuze doet de Finse Raad uitspraken over een eerlijk aandeel van de emissiereductie.
Is de regering bereid om de onafhankelijke wetenschappelijke adviesraad, die momenteel
wordt opgericht naar model van de Britse Committee on Climate Change, te vragen om
een Nederlandse variant van dit rapport op te stellen, eventueel in samenwerking met
de Finse klimaatraad? Zo nee, waarom niet? In het raamwerk van de Finse klimaatraad
wordt rekening gehouden met drie principes: gelijkheid, mitigatiemogelijkheden en
historische verantwoordelijkheid.
Het Instellingsbesluit van de Wetenschappelijke Klimaatraad omschrijft de taken van
deze onafhankelijke wetenschappelijke adviesraad. De raad geeft gevraagd en ongevraagd
advies over het te voeren klimaatbeleid, en geeft advies ten behoeve van het vijfjarige
Klimaatplan. Om die reden zal de regering de wetenschappelijke Klimaatraad verzoeken
het eerste advies te richten op klimaatneutraliteit. De adviesaanvragen worden namens
de regering aan de Wetenschappelijke Klimaatraad gesteld. Dat vergt nader afstemming
binnen de regering. Niettemin is het eerste beeld dat een dergelijk advies nuttig
is. Het is van belang dat klimaatraadadviesraden hun kennis delen, van elkaar leren
en waar mogelijk samenwerken. Zodra de Wetenschappelijke Klimaatraad operationeel
is, zal in de eerste adviesaanvragen hiervoor aandacht worden gevraagd.
Finland heeft inmiddels wettelijk vastgelegd dat het land in 2035 klimaatneutraal
moet zijn en vanaf 2040 een netto negatieve uitstoot dient te hebben. Wat vindt de
regering van deze Finse klimaatwetgeving? Wat kan Nederland daarvan leren volgens
de regering?
De ambitie in de nieuwe Finse klimaatwet om klimaatneutraal te zijn in 2035 is een
aanzienlijke ambitieverhoging ten opzichte van het vorige doel van 80% emissiereductie
in 2050. De nieuwe Finse klimaatwet van juli 2022 stelt nieuwe emissiereductiedoelen
voor 2030 (ten minste – 60%) en 2040 (ten minste -80%), en 2050 (ten minste – 90%,
met streven naar 95% ten opzichte van 1990). Dit omvat alle sectoren, voor het eerst
ook de landgebruik sector, inclusief bossen en landbouw. Voor het behalen van klimaatneutraliteit
wordt de vastlegging van CO2 in bossen meegerekend, en die vastlegging is in Finland omvangrijk. Ook wordt rekening
gehouden met versterking van de vastlegging in bossen in de toekomst. De website van
het Finse Ministerie van Financiën geeft (indicatief) aan dat indien voor 2035 een
vastlegging van 21 Mton wordt aangenomen, emissiereductie van 27 Mton nodig is om
het neutraliteitsdoel te halen in 2035. De mogelijkheid tot CO2 vastlegging in bossen heeft een grote invloed op de mogelijkheid en snelheid van
landen om klimaatneutraal te worden. Nederland heeft een andere uitgangspositie dan
Finland omdat de landgebruik sector in Nederland een netto uitstoot heeft in plaats
van netto vastlegging. Nederland en Finland zijn daarom niet goed vergelijkbaar in
dit opzicht. Zowel in Nederland als Finland moeten emissiereducties versneld worden
om de klimaatdoelen te halen, en op dit gebied kunnen de twee landen wel van elkaar
leren. Ervaringen worden uitgewisseld binnen bijvoorbeeld de EU en de OESO.
Tot slot vragen deze leden of de regering bereid is om de in oprichting zijnde Nederlandse
onafhankelijke wetenschappelijke adviesraad te vragen om in haar werkprogramma relgelmatig
de internationale samenwerking op te zoeken met reeds bestaande en gerenommeerde klimaatadviesraden,
zoals die van Finland en mogelijk ook van andere landen? Zo nee, waarom niet?
Hier is de regering toe bereid. Op dit moment is er vanuit het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat contact met het bestaande internationale netwerk van klimaatadviesraden:
het International Climate Councils Network (ICCN). Het ICCN is in 2021 gelanceerd als forum om samenwerking en wederzijdse ondersteuning
tussen klimaatraden uit de hele wereld te vergemakkelijken. Via dit internationale
netwerk kunnen klimaatraden ervaringen uitwisselen, gemeenschappelijke uitdagingen
bespreken en elkaar ondersteunen in hun werk. De Finse klimaatadviesraad is hier ook
bij aangesloten. Op dit moment heeft Nederland een observer status in opmaat naar een vol lidmaatschap. Zodra de Wetenschappelijke Klimaatraad operationeel
is, zal de raad worden gevraagd zich hier ook bij aan te sluiten.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom het in de Europese klimaatwet opgenomen
streven naar een negatieve emissie na 2050 ontbreekt in het voorstel als Nederlands
streven? Op dit punt is de in het voorstel opgenomen reductiedoelstelling minder ambitieus
dan die in de Europese klimaatwet. Hoe verhoudt zich dit voorstel daarom tot de Europese
klimaatwet?
Hiervoor verwijzen we naar de eerdere vraag van de leden van de fractie van de Partij
van de Dieren over negatieve emissies na 2050.
Daarnaast werd in het coalitieakkoord gesproken over het in beleid streven naar 60%
reductie in 2030. Hoe wordt dit beleidsstreven gereflecteerd in wet- en regelgeving?
Hiervoor wordt allereerst verwezen naar het antwoord op de vraag van de leden van
de D66-fractie over de tweede wijziging van de Klimaatwet. Verder wordt opgemerkt
dat de keuze om de streefdoelstelling van 60% voor 2030 wettelijk te regelen een politieke
keuze is. In het coalitieakkoord wordt aangegeven dat het beleid gericht wordt op
60% reductie zodat er met meer zekerheid 55% gerealiseerd wordt.
Deze leden vragen ook of de regering de mening deelt dat de 55%-reductiedoelstelling
weliswaar een uitvoering van een afspraak in het coalitieakkoord is, maar niet per
definitie een implementatie van de Europese klimaatwet.
Op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op de eerste vraag van de leden van
de SGP-fractie over het streefdoel van 55% reductie.
Alhoewel de Europese klimaatwet niet per se betekent dat iedere lidstaat 55% moet
reduceren, is de Europese overkoepelende 55%-reductie niet vrijblijvend. Hoe gaat
de regering hiermee om? De regering geeft bij artikel 2, tweede lid, onder b aan dat
deze zin directe werking heeft, is hiermee de Europese verplichting, welke nog nader
ingevuld wordt, voldoende verplichtend en ook afdwingbaar?
De EU vertaalt het bindende doel op EU-niveau in bindende wetgeving waardoor gegarandeerd
is dat het totaal minimaal optelt tot 55% reductie. De wetgeving is deels gericht
op lidstaten, bijvoorbeeld waar het gaat om de emissies buiten de ETS-sectoren en
deels op bedrijven, bijvoorbeeld waar het gaat om de emissies binnen de ETS-sectoren.
Zowel de lidstaten als bedrijven zijn gehouden aan die wetgeving.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen tot slot hoe rekening gehouden wordt met
actuele ontwikkelingen in de klimaatwetenschap. Zij doelen hier op recente inzichten
dat veel tipping points al in gang gezet zijn, bij een kleinere wereldwijde temperatuurstijging
dan eerder is voorzien. Hoe kunnen actuele wetenschappelijke inzichten over de benodigde
CO2-reductie om de planeet te beschermen tegen verwoestende en onomkeerbare klimaatverandering
snel worden meegenomen in beleid?
Actuele ontwikkelingen in de klimaatwetenschap kunnen aanleiding zijn om zowel de
Europese klimaatwet als de Nederlandse Klimaatwet aan te passen. De Nederlandse Klimaatwet
voorziet daarin met een klimaatwetcyclus waarbij het vijfjarige Klimaatplan ook een
beschouwing moet geven op de meest recente wetenschappelijke inzichten.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering aangeeft dat het Europese doel van
55% voor Nederland een opgave kan betekenen die zowel hoger als lager kan uitkomen
als 55%. Wordt het nationale wettelijke streefdoel voor 2030 bijgesteld naar boven
dan wel naar beneden als blijkt dat de opgave hoger respectievelijk lager uitvalt
dan 55%, zo vragen deze leden. Waarom wel/niet?
Nee, het wettelijk streefdoel wordt niet bijgesteld op basis van de opgave die volgt
uit Europees beleid. Die Europese opgave is ook niet te vertalen in een nationale
opgave omdat een deel van de Europese opgave ingevuld wordt met EU-brede instrumenten,
zoals het ETS.
Als Nederland meer reduceert dan Europees gezien nodig is, betekent dit dan dat andere
lidstaten minder hoeven te doen en kunnen salderen met Nederland? Acht de regering
dit wenselijk?
Alle EU-lidstaten moeten voldoen aan de verplichtingen die volgen uit EU-beleid. Als
deze verplichtingen mogelijkheden bevatten aan de verplichtingen te voldoen door een
beroep te doen op extra inspanningen van andere lidstaten en als Nederland de mogelijkheid
heeft om andere landen daarmee tegemoet te komen zal het een politiek afweging zijn
of Nederland dit wel of niet zal doen.
De leden van de SGP-fractie missen de onderbouwing van de haalbaarheid van de voorgestelde
aanscherping van het streefdoel. Deze leden constateren dat de haalbaarheid van het
streefdoel onder meer sterk afhankelijk is van uitbreiding en verzwaring van het elektriciteitsnet
en de beschikbaarheid van vakmensen voor noodzakelijke installatiewerkzaamheden. Deze
uitbreiding en verzwaring loopt achter op schema, onder meer omdat de noodzakelijke
capaciteit ontbreekt. Het tekort aan vakmensen en wachttijden voor installatie van
onder meer warmtepompen en elektrische boilers lopen op. Op basis waarvan heeft de
regering vastgesteld dat het streefdoel van 55% en daarachter het beleidsdoel van
60% technisch en procedureel haalbaar is, nog los van de economische gevolgen?
In het coalitieakkoord en het daarop gebaseerde beleidsprogramma is uiteengezet met
welk beleid de doelen gerealiseerd kunnen worden. Dat beleid is er mede op gericht
de hier genoemde knelpunten weg te werken. Daarvoor verwijs de regering naar het actieplan
groene banen en diverse kamerbrieven (TK 29 023, nr. 358, TK 29 023, nr. 343) waarin uiteengezet wordt welke acties worden ondernomen de netcongestie aan te pakken.
Wat betekent de sterk verminderde beschikbaarheid van relatief schoon aardgas waarschijnlijk
ook op langere termijn voor de haalbaarheid van 55% reductie?
De verminderde beschikbaarheid van aardgas zal op de korte termijn mogelijk resulteren
in een grotere inzet van minder schone brandstoffen maar op de langere termijn een
extra stimulans zijn om eerder over te schakelen op schone alternatieven.
De leden van de SGP-fractie ontvangen graag op basis van beschikbare analyses en rapporten
een inschatting van de extra opgave waar Nederland voor staat bij aanscherping van
het streefdoel voor 2030 en de potentiële (economische) gevolgen daarvan.
Het PBL geeft met zijn jaarlijkse Klimaat- en Energieverkenning een goed overzicht
van de resterende opgave om aan de doelen te voldoen. Volgens de KEV 2022 bestaat
er nog een restopgave van 12–36 Mton waarvan 5–6 Mton ingevuld kan worden met geanalyseerde
geagendeerde beleid. De (economische) gevolgen om dit beleidstekort in te vullen zijn
afhankelijk van het beleid dat daarvoor wordt ingezet.
De leden van de SGP-fractie zetten tot slot vraagtekens bij de noodzaak van het opnemen
van de wettelijke bepaling dat passende maatregelen genomen moeten worden om te voldoen
aan Europese reductieverplichtingen. De Europese Klimaatverordening heeft een directe
werking. Wat is dan de juridische toegevoegde waarde van de genoemde bepaling? Welke
juridische gevolgen heeft de genoemde bepaling ten opzichte van de directe werking
van de Europese Klimaatverordening?
Door deze verplichting als aanvullend naast het nationale streefdoel in artikel 2
van de Klimaatwet op te nemen verduidelijkt de regering dat niet volstaan kan worden
met het voeren van beleid dat gericht is op het realiseren van het nationale streefdoel.
Het beleid dient ook te voldoen aan de Europeesrechtelijke verplichtingen ten aanzien
van het reduceren van broeikasgasemissies.
Het lid van de BBB-fractie vraagt waar de grens ligt, als bijstelling van de doelen
in Europa volgens de regering over lokaal (Nederlands) beleid gaat. Is de regering
van mening dat voortdurend bijsturen van beleid en verhogen van eerder vastgestelde
doelen geen kenmerk is van een betrouwbare overheid? Hoe gaat de regering voorkomen
dat de spelregels tijdens de wedstrijd gewijzigd gaan worden?
Met het vastleggen van het streefdoel van 55% in 2030 en klimaatneutraliteit voor
2050 schept de regering meer duidelijkheid voor de langere termijn. Er moet nog aanvullend
Europees beleid ontwikkeld worden om aan de Europese doelen te voldoen en het aanvullend
nationale beleid om aan de nationale doelen te voldoen. Het bijsturen van beleid en
het verhogen van eerder vastgestelde doelen is noodzakelijk om te voldoen aan de afspraken
uit het Parijsakkoord en de gevaarlijke opwarming van de aarde te voorkomen. Blijven
vasthouden aan oud beleid dat onvoldoende is, acht de regering niet verantwoord.
Het lid van de BBB-fractie vraagt tot slot of het salderen tussen lidstaten zal gaan
op basis van een systematiek waar een vergoeding tegenover staat?
Aangezien het beleid tot 2050 om in 2050 een netto uitstoot van nul in EU-verband
te realiseren nog niet bekend is, is het ook nog niet bekend of er redenen zijn voor
vergoedingen ten aanzien van salderingsopties.
3. Handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid
De leden van de D66-fractie vragen de regering uiteen te zetten wat nodig zou zijn
om Nederlandse rechtspersonen in staat te stellen zich te beroepen op de Klimaatwet,
in plaats van het Europees Verdrag van de rechten van de mens (EVRM)?
De Klimaatwet bevat een kader waarmee wettelijk is geborgd dat de regering nationaal
klimaatbeleid voert met het oog op de reductiedoelstellingen voor 2030 en 2050. De
wetgever heeft uitdrukkelijk beoogd doelen vast te leggen die niet bij de rechter
kunnen worden afgedwongen. Het is aan het parlement om de regering aan de doelen te
houden en de voortgang van het klimaatbeleid te controleren. Voor een direct beroep
op de Klimaatwet is het nodig dat de Klimaatwet zodanig wordt gewijzigd dat op grond
van deze wet besluiten – zoals vergunningen – worden genomen die gekoppeld zijn aan
het behalen van de reductiedoelstellingen. Daarmee zou het karakter van de Klimaatwet
wijzigen van een wet die een beleidskader biedt dat ervoor moet zorgen dat de regering
de doelstellingen haalt naar een wet die concretere normering bevat en zich richt
op uitvoering door middel van het nemen van concrete besluiten.
Het lid van de BBB-fractie vraagt hoe de regering de doelstelling ziet, ook in het
licht van de beperkingen in de uitvoering, zoals nu er netcongestieproblemen zijn
door het gehele land waardoor bedrijven geen zonnepanelen op het dak zouden kunnen
plaatsen, al zouden ze dat willen. Moet dat wat er in de wet wordt vastgelegd niet
veel meer gestaafd worden aan wat er uitvoeringstechnischhaalbaar is? Op welke wijze
wordt daar rekening mee gehouden in de juridische afdwingbaarheid ten gevolge van
deze wetswijziging?
Zie het antwoord op de vraag van het lid van de BBB-fractie naar de mogelijke interventies
van de regering om te voorkomen dat de kosten op de samenleving worden afgewenteld
als de doelen niet haalbaar blijken.
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie