Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Vestering over ‘de afgezwakte Nederlandse inzet voor de nieuwe Europese landbouwgifverordening’
Vragen van het lid Vestering (PvdD) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de afgezwakte Nederlandse inzet voor de nieuwe Europese landbouwgifverordening (ingezonden 23 november 2022).
Antwoord van Minister Adema (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 30 november
2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 864.
Vraag 1
Klopt het dat de Europese lidstaten op 25 november 2022 bij elkaar komen in een raadswerkgroep
om te onderhandelen over de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen,
zoals u schrijft in uw Kamerbrief?1
Antwoord 1
Zoals aangegeven in mijn brief van 17 november jl. (Kamerstuk 27 858, nr. 600) zal op 25 november a.s. in een raadswerkgroep worden gesproken over het voorstel
voor een verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen. Lidstaten worden
in de gelegenheid gesteld om standpunten uit te wisselen en vragen te stellen. Er
wordt nog niet onderhandeld over concrete tekstvoorstellen voor aanpassing van het
voorstel, zoals dat door de Europese Commissie is gepresenteerd op 22 juni jl.
Zoals ik uw Kamer heb toegezegd in het Commissiedebat gewasbescherming op 20 oktober
jl., informeer ik u voorafgaand en na afloop van deze besprekingen over de voorziene
bespreekpunten respectievelijk de uitkomsten. Daarmee wil ik voldoen aan het informatieverzoek
van de rapporteurs (kenmerk 2022D39627).
Vraag 2
Kunt u bevestigen dat u in het BNC-fiche over de Nederlandse inzet schreef positief
te staan tegenover een verbod op het gebruik van landbouwgif in gevoelige gebieden,
met als uitzondering «de glastuinbouw of andere situaties waarin verwaaiing of afspoeling
vanaf het landbouwperceel naar het milieu niet kan plaatvinden»?2
Antwoord 2
In het BNC fiche (Kamerstuk 22112-3472) staat dat het Kabinet op zich positief staat tegenover de verplichting om in gevoelige
gebieden en in oppervlaktewater geen gewasbeschermingsmiddelen meer te mogen gebruiken
én in zones van 3 meter rondom deze gebieden en oppervlaktewater. Daarbij plaatst
het Kabinet enkele kanttekeningen voor het gebruik binnen de landbouw. Die kanttekeningen
hebben betrekking op de vraag of er wel voldoende rekening wordt gehouden met artikel
191, lid 3 van de VWEU3, over het generieke karakter van de beoogde zones, over de uitvoerbaarheid en naleefbaarheid
van die zones en of er voldoende rekening wordt gehouden met afspraken die zijn gemaakt
op andere beleidsterreinen. En tenslotte dat het voorstel juist te beperkt is ten
aanzien van het gebruik buiten de landbouw. Nederland kent daar bijvoorbeeld een verbod
op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. zie ook antwoord op vraag
7.
Vraag 3
Klopt het dat u er bij de onderhandelingen op 25 november voor zal pleiten dat het
verbod op landbouwgif in gevoelige gebieden enkel zou moeten gelden voor gebruik buiten
de landbouw?
Antwoord 3
Bij de besprekingen op 25 november zal, indien het onderwerp «gevoelige gebieden»
aan bod komt, worden ingebracht dat Nederland voorstander is van een verbod op professioneel
gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw en dat voor het professioneel
gebruik in de landbouw ook beperkingen noodzakelijk kunnen zijn. Nederland zal zich
dan nog niet expliciet uitspreken welke beperkingen het betreft, anders dan dat Nederland
vindt dat die beperkingen gerelateerd zouden moeten zijn aan de doelen die vanuit
andere beleidsopgaven, zoals de Kaderrichtlijn water en de Vogel- en Habitatrichtlijnen
al gelden in die gebieden. Daarmee wordt invulling gegeven aan het beleidskader dat
is verwoord in het BNC fiche.
Vraag 4
Kunt u bevestigen dat dit onder andere betekent dat u wilt blijven toestaan dat op
landbouwgrond, dat in beschermde natuurgebieden ligt, nog steeds landbouwgif kan worden
gespoten?
Antwoord 4
Uit het beleidskader in het BNC fiche volgt dat volgens de Nederlandse inzet het landbouwkundig
gebruik van (bepaalde) gewasbeschermingsmiddelen in gevoelige gebieden mogelijk is,
zolang ervoor gewaakt wordt dat milieu, water- of natuurdoelen niet in gevaar komen.
Dit gebeurt in Nederland bijvoorbeeld via het wettelijk gebruiksvoorschrift waarin
restricties zijn opgelegd aan toepassing van gewasbeschermingsmiddelen in gevoelige
gebieden, zoals de grondwaterbeschermingsgebieden.
Vraag 5
Kunt u bevestigen dat dit niet overeenkomt met het BNC-fiche en een afzwakking daarvan
is? Zo ja, waarom kiest u daarvoor?
Antwoord 5
De Nederlandse inzet is in lijn met de BNC-fiche. Ik verwijs u naar het antwoord op
vraag 2 en 3.
Vraag 6
Kunt u bevestigen dat deze inzet bovendien een afzwakking is van de nu geldende Richtlijn
duurzaam gebruik pesticiden, waarin in artikel 12 wordt gesproken van een volledig
verbod of minimalisatie van het gebruik van landbouwgif in gevoelige gebieden, ook
binnen de landbouw? Zo ja, waarom wilt u de bestaande regels afzwakken?
Antwoord 6
Ik kan niet bevestigen dat een afzwakken van artikel 12 aan de orde is. Artikel 12
van Richtlijn 2009/128 (EU) schrijft voor dat lidstaten het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
in bepaalde kwetsbare gebieden minimaliseren of verbieden, dat passende risicobeheersmaatregelen
worden genomen en dat- als het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen nodig is- eerst
het gebruik van laag-risicomiddelen en biologische bestrijdingsmiddelen wordt overwogen.
Nederland heeft die bepaling geïmplementeerd door emissiebeperkende maatregelen in
het Activiteitenbesluit milieubeheer en daarnaast door verwijzing naar de beheerplannen
voor Natura 2000-gebieden en KRW stroomgebiedsplannen. In het geactualiseerde nationaal
actieplan duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen 2022–2025 is dat nader uiteengezet
(Kamerstuk 27 858, nr. 579).
Vraag 7
Kunt u bevestigen dat u in het BNC-fiche schreef positief te staan «tegenover de verplichting
om in (...) zones van 3 meter rondom (gevoelige) gebieden en oppervlaktewater geen
gewasbeschermingsmiddelen meer te mogen gebruiken»?
Antwoord 7
Ja, Nederland staat positief tegenover de verplichting om in gevoelige gebieden en
in oppervlaktewater geen gewasbeschermingsmiddelen meer te mogen gebruiken én in zones
van 3 meter rondom deze gebieden en oppervlaktewater. Ik verwijs u verder naar het
antwoord op vraag 2.
Vraag 8
Klopt het dat u bij de onderhandelingen op 25 november zal pleiten voor slechtsbeperkingen
op het gebruik van landbouwgif in de drie meter-bufferzones in plaats van een verbod?
Antwoord 8
Nee, dat klopt niet. Nederland pleit ervoor dat, indien een verbod op gebruik van
toepassing is in het gevoelig gebied en oppervlaktewater, dat verbod ook zal gelden
voor een drie-meter bufferzone. Met betrekking tot bufferzones langs watergangen zal
Nederland er wel voor pleiten dat afspraken die in het kader van het Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid (GLB) en de uitvoering van de Nitraatrichtlijn daar al over zijn gemaakt
met de Europese Commissie, worden gerespecteerd.
Indien in een deel van een gevoelig gebied sprake is van landbouwkundig gebruik en
andere beperkingen gelden (in Natura 2000 gebieden komt beperkt landbouw voor. Ca
5 a 7% van de Nederlandse landbouw is gelegen in Natura 2000-gebieden), zal volgens
de Nederlandse inzet in de bufferzone dezelfde beperking gelden. Dat is overigens
alleen aan de orde indien er geen sprake is van een watergang tussen het gevoelige
gebied en aangrenzend landbouwperceel. Bij een watergang geldt immers de verbodsbepaling.
Vraag 9
Kunt u bevestigen dat dit niet overeenkomt met het BNC-fiche en een afzwakking daarvan
is? Zo ja, waarom kiest u daarvoor?
Antwoord 9
Nee, dat kan ik niet bevestigen, het is geen afzwakking ten opzichte van het BNC-fiche.
Zie het antwoord op vraag 2, 3 en 8.
Vraag 10
Kunt u uitleggen wat u bedoelt met «Nederland heeft ook gewezen op flexibiliteit voor
de volgordelijkheid van Integrated Pest Manegement (IPM)-maatregelen»?4
Antwoord 10
Geïntegreerde gewasbescherming (IPM) is nu beschreven als een volgordelijkheid van
maatregelen die planmatig overwogen moeten worden: eerst preventie, dan monitoring,
dan inzet van niet-chemische methoden en als het echt niet anders kan dan een doelgerichte
inzet van chemische gewasbeschermingsmiddelen. En tenslotte een evaluatie van de effectiviteit
van de maatregelen.
Deze volgordelijkheid van te overwegen maatregelen zou er niet toe moeten leiden dat
te allen tijde de daadwerkelijke inzet van die maatregelen in die volgordelijkheid
uitgevoerd moet worden. Er dient ruimte te zijn om, na een gemotiveerde afweging van
maatregelen, daarvan af te kunnen wijken indien het strikt toepassen van de volgorde
ertoe leidt dat gebruik en risico’s van gewasbeschermingsmiddelen daarmee juist toenemen
of dat de inzet van chemische gewasbeschermingsmiddelen dan te laat komt om plagen,
ziekten en onkruiden nog effectief te bestrijden en met een grote kwantitatieve of
kwalitatieve opbrengstderving gepaard gaat.
Vraag 11
Kunt u bevestigen dat de volgordelijkheid van de maatregelen juist de essentie van
IPM is (eerst preventieve maatregelen en daarna pas spuiten, indien onvermijdelijk)?
Antwoord 11
Het is inderdaad de essentie dat eerst zoveel mogelijk preventieve niet-chemische
maatregelen worden genomen om het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen
te voorkomen. Echter, er zijn situaties denkbaar dat, ná het nemen van preventieve
niet-chemische maatregelen, de inzet van chemische middelen de voorkeur geniet boven
het eerst inzetten van niet-chemische middelen of- methoden. Zie ook het antwoord
op vraag 10.
Vraag 12
Kunt u bevestigen dat flexibiliteit in de volgordelijkheid van IPM-maatregelen het
hele effect van IPM onderuit haalt? Zo ja, waarom kiest u daarvoor?
Antwoord 12
Dat kan ik niet bevestigen. Zie het antwoord op vraag 10 en 11.
Vraag 13
Kunt u deze vragen op een zo kort mogelijke termijn beantwoorden, het liefst vóór
25 november 2022?
Antwoord 13
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.