Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de beleidsagenda voor duurzame financiering (Kamerstuk 33043-108)
33 043 Groene economische groei in Nederland (Green Deal)
Nr. 110
                   VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
            
Vastgesteld 1 december 2022
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
                  aan de Minister van Financiën over de brief van 7 juni 2022 over de beleidsagenda
                  voor duurzame financiering (Kamerstuk 33 043, nr. 108).
               
De vragen en opmerkingen zijn op 8 september 2022 aan de Minister van Financiën voorgelegd.
                  Bij brief van 30 november 2022 zijn de vragen beantwoord.
               
De voorzitter van de commissie, Tielen
Adjunct-griffier van de commissie, Van den Bos
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsagenda voor duurzame
                     financiering. Zij erkennen het belang van investeringen in een duurzame economie.
Zij lezen in de beleidsagenda dat de sector zelf al veel in gang heeft gezet, zoals
                     een commitment aan het klimaatakkoord van Parijs. De leden van de VVD-fractie lezen
                     dat de Minister financiële instellingen desondanks wil vragen «hun balansen in lijn
                     te brengen met het 1,5 graden scenario». Kan de Minister aangeven wat zij hier concreet
                     mee bedoelt ten opzichte van het commitment vanuit de sector zelf? Op welke wijze
                     dienen «de balansen» aangepast te worden volgens de Minister?
Met het klimaatcommitment is afgesproken dat financiële instellingen een bijdrage
                  leveren aan de uitvoering van het akkoord van Parijs en het Klimaatakkoord. De betrokken
                  partijen nemen deel aan de financiering van de energietransitie en aanvaarden hiertoe
                  een inspanningsverplichting binnen de kaders van wet en regelgeving en de risico-rendementsdoelstellingen.
                  Ook ondernemen zij actie om het CO2-gehalte van hun relevante financieringen en beleggingen te meten. Instellingen zullen
                  hun CO2-rapportages eind 2022 en actieplannen begin 2023 bekendmaken.
               
In mijn beleidsagenda vraag ik financiële instellingen om de bijdrage die zij leveren
                  aan het akkoord van Parijs en het Klimaatakkoord in te vullen door hun balansen in
                  lijn te brengen met het 1,5 gradenscenario en de klimaatambities van het kabinet.
                  Ook vraag ik van financiële instellingen dat zij in hun actieplannen voldoende inzichtelijk
                  maken op welke wijze hun maatregelen in de praktijk leiden tot het bereiken van de
                  CO2-reductiedoelstellingen. In dat kader verwacht ik van financiële instellingen kwantitatieve
                  reductiedoelstellingen voor 2050 en 2030 en tussentijdse doelstellingen om hier te
                  komen. Bij voorkeur worden de reductiedoelstellingen in de actieplannen gekoppeld
                  aan alle relevante activaklassen en sectoren. Ten slotte verwacht ik ook kwalitatieve
                  doelstellingen. Deze dienen zowel op interne organisatieaspecten, waaronder governance en bedrijfsvoering, als op strategische en operationele aspecten, zoals het financieringsbeleid,
                  te zien.
               
Is de Minister voornemens dit juridisch af te dwingen, aangezien zij in tabel 1 in
                     de bijlage van de beleidsagenda aangeeft «normerend op te willen treden indien onvoldoende
                     voortgang bereikt wordt»?'1 Acht de Minister zich bevoegd in te grijpen in de bedrijfsvoering van private ondernemingen?
                     En hoe verhoudt zicht dat tot haar Europese ambitie voor een gelijk speelveld voor
                     financiële instellingen? Welke andere Europese landen hebben ten aanzien van dit punt
                     concrete acties ondernomen? Deelt de Minister de mening dat Nederland hier gelijk
                     moet optreden in Europa?
Zoals ik in de beleidsagenda heb aangegeven, is een verkenning naar eventueel normerend
                  optreden aan de orde, indien de resultaten van het klimaatcommitment bij de verwachtingen
                  achterblijven. De beoordeling of normerend optreden nodig is zal begin 2023 plaatsvinden.
                  Ik ga over tot een verkenning van normerend optreden indien de voortgangsrapportages
                  van het klimaatcommitment die eind van dit jaar en begin volgend jaar verschijnen,
                  daartoe aanleiding geven.
               
In algemene zin geldt dat voor het normeren van de handelingen van private partijen
                  van overheidswege wetgeving wordt gebruikt. De reden daarvoor is dat voor zulk overheidshandelen
                  een wettelijke grondslag vereist is. Het naleven van wettelijke normen is juridisch
                  afdwingbaar. Mogelijke regelgeving mag uiteraard niet strijdig zijn met Europees recht,
                  waaronder een groot deel van het financieel recht, dat (onder andere) een gelijk speelveld
                  voor financiële instellingen beoogt te waarborgen. Het belang van een gelijk speelveld
                  laat echter onverlet dat het soms geboden en verantwoord kan zijn om vooruit te durven
                  lopen en een voortrekkersrol te nemen. Een bijkomend voordeel van nationaal normerend
                  optreden op het terrein van de klimaatambities, is dat Nederlandse financiële instellingen
                  zich tijdig en gecontroleerd aanpassen aan de nieuwe economie. Daardoor zijn instellingen
                  beter bestand tegen transitierisico’s en dit kan op termijn een concurrentievoordeel
                  zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval als het aankomt op het financieren van duurzame
                  activiteiten (kennis, schaalvoordelen) of weerbaarheid tegen transitieschokken. Nederland
                  zou overigens niet het enige land in de Europese Unie zijn dat actie zou ondernemen
                  op dit vlak. Zo hebben Frankrijk2 en Duitsland3 regelgeving vastgesteld omtrent maatschappelijk verantwoord ondernemen. Deze regelgeving
                  zal ook van toepassing zijn op financiële instellingen. In het Verenigd Koninkrijk
                  behandelt het parlement momenteel een wetsvoorstel, waarin voorgesteld wordt de netto-nul-doelstelling
                  uit de Britse klimaatwetgeving toe te voegen aan de beginselen waarmee toezichthouders
                  bij de uitvoering van hun algemene taken rekening dienen te houden.4 In het Coalitieakkoord is afgesproken dat Nederland in de Europese Unie IMVO-wetgeving
                  bevordert en nationale IMVO-wetgeving invoert die rekening houdt met een gelijk speelveld
                  met omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving. Momenteel wordt
                  er in EU-verband onderhandeld over het richtlijnvoorstel gepaste zorgvuldigheidsverplichting
                  voor ondernemingen. Mijn ambtsgenoot van Buitenlandse Zaken heeft uw Kamer daarover
                  geïnformeerd.5
Hanteert de Minister een ondergrens qua omvang van de financiële instellingen die
                     aan de rapportageverplichtingen moeten voldoen? Welke acties onderneemt de Minister
                     in dit kader om de administratieve lastendruk te beperken voor de sector, met name
                     het midden-en kleinbedrijf?
De belangrijkste nieuwe rapportageverplichting voor zowel financiële als niet-financiële
                  ondernemingen volgt uit de Europese richtlijn herziening duurzaamheidsrapportage.6 De onderhandelingen over deze richtlijn zijn in juni van dit jaar afgerond. De richtlijn
                  verplicht alle grote kredietinstellingen en verzekeringsmaatschappijen, alle grote
                  rechtspersonen en alle beursvennootschappen (met uitzondering van micro-beursvennootschappen)
                  om een duurzaamheidsrapportage op te stellen. Niet-beursgenoteerde mkb-ondernemingen
                  vallen buiten de reikwijdte van de rapportageverplichting. Voor beursgenoteerde mkb-ondernemingen,
                  die wel onder de reikwijdte van de richtlijn vallen, worden vereenvoudigde standaarden
                  ontwikkeld, terwijl niet-beursgenoteerde mkb-ondernemingen vrijwillig aan deze vereenvoudigde
                  standaarden kunnen voldoen. Daarnaast geldt voor beursgenoteerde mkb-ondernemingen
                  dat de rapportageverplichting twee jaar later ingaat dan voor ondernemingen die sinds
                  boekjaar 2017 verplicht zijn om niet-financiële informatie te rapporteren (respectievelijk
                  boekjaar 2026 en 2024). Verder kunnen beursgenoteerde mkb-ondernemingen gebruikmaken
                  van een ontheffing van de rapportageverplichting tot 2028.
               
Heeft de Minister de sector geconsulteerd bij de totstandkoming van de beleidsagenda?
                     Zo ja, kan de Minister de feedback op haar actiepunten met de Kamer delen? Zo nee,
                     is de Minister bereid de beleidsagenda ter consultatie aan de sector voor te leggen
                     en de resultaten met de Kamer te delen?
Bij de totstandkoming van de beleidsagenda is op diverse manieren input opgehaald
                  bij verschillende partijen, waaronder vertegenwoordigers van de financiële sector,
                  het maatschappelijk middenveld en de wetenschap. Zo hebben de brancheorganisaties
                  van banken, verzekeraars, pensioenfondsen en asset managers7 onder meer aangegeven achter de kabinetsambitie te staan om een verlaging van de
                  Nederlandse broeikasgasuitstoot met 55% tot 60% in 2030 te reduceren en – op het moment
                  dat het Coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) zijn doorwerking krijgt binnen het overheidsbeleid – dit met hun klimaatcommitment
                  te ondersteunen. Ook heeft een aantal Ngo’s het belang benadrukt van het adequaat
                  weerspiegelen van klimaatrisico’s in Europese prudentiële raamwerken8. Deze input is zoveel mogelijk meegenomen in de totstandkoming van de beleidsagenda.
                  Hoewel de beleidsagenda als geheel niet via een formele consultatie is voorgelegd
                  aan de sector of andere belanghebbenden, is mijn beeld uit de eerste reacties dat
                  er in de samenleving (waaronder vanuit de financiële sector9) brede steun is voor de geschetste urgentie, voorziene richtingen en concrete acties.
               
Ook bij de verdere uitwerking en implementatie van deze acties zal ik de input vanuit
                  de sector en andere belanghebbenden over onder meer haalbaarheid, uitvoerbaarheid
                  en ambitie van de maatregelen, blijven meewegen en de Kamer hierover blijven informeren.
                  Naast de maatschappelijke dialoog sessies die als onderdeel van het klimaatcommitment
                  zijn georganiseerd, wordt er ook momenteel over dit onderwerp een regulier overleg
                  op expertniveau opgezet tussen maatschappelijke organisaties en de ministeries van
                  Financiën en Economische Zaken en Klimaat.
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de beleidsagenda
                     voor duurzame financiering en delen de mening dat de financiële sector hard nodig
                     is om een duurzame economie te bereiken. Daarom staan deze leden positief tegenover
                     de beleidsagenda, maar hebben de leden van de D66-fractie nog enkele vragen en opmerkingen
                     bij deze beleidsagenda.
Uiteraard hopen de leden van de D66-fractie dat er voldoende voortgang wordt geboekt
                     door de financiële sector op de klimaatcommitment, waarin de sector zich aan de afspraken
                     uit Parijs heeft verbonden. Omdat in de laatste voortgangsrapportage werd gemeld dat
                     51 procent van de financiële instellingen een actieplan heeft, waarvan 48 procent
                     op relevante financieringen, waarvan 77 procent in lijn met het Parijsakkoord, begrijpen
                     de leden van de D66-fractie dat minder dan 19 procent in 2021 een actieplan had om
                     aan het klimaatakkoord van Parijs uit 2015 te voldoen. De leden van de D66-fractie
                     vragen bij welk percentage in de komende voortgangsrapportage de Minister tevreden
                     is als het gaat om concrete actieplannen om uitstoot te meten en terug te dringen?
                     Voorts vragen de leden van de D66-fractie naar wat de acties zijn om ervoor te zorgen
                     dat alle financiële instellingen aan de doelstellingen van het klimaatakkoord en het
                     akkoord van Parijs worden gehouden, mocht de score niet 100 procent zijn?
Ik verwacht dat alle instellingen die zich hebben verbonden aan het klimaatcommitment,
                  zich daar aan houden en uiterlijk eind dit jaar hun CO2-rapportages en actieplannen – inclusief reductiedoelstellingen voor 2030 – bekend
                  maken, voor al hun relevante financieringen en beleggingen. Ik verwacht de komende
                  tijd twee voortgangsrapportages van KPMG hierover: één rapportage eind 2022 over de
                  CO2-rapportages en één begin 2023 over de actieplannen. Naar aanleiding van deze voortgangsrapportages
                  zal ik samen met de Minister voor Klimaat en Energie de voortgang van het klimaatcommitment
                  beoordelen en eventuele vervolgacties bekendmaken. Eén van de mogelijke acties is
                  het verkennen of aanvullende regulering ervoor kan zorgen dat financiële instellingen
                  zich aan de klimaatdoelstellingen van het kabinet houden. Daarbij gaat het mij niet
                  enkel om het percentage instellingen dat voldoet aan eigen toezeggingen, maar ook
                  om de kwaliteit van CO2-rapportages en actieplannen.
               
Is de Minister het met de leden van de D66-fractie eens dat de volgende voortgangsrapportage
                     over het klimaatcommitment van de financiële sector meer inzicht moet geven in de
                     kwaliteit van de plannen van individuele financiële instellingen?
Ik verwacht dat de voortgangsrapportage die begin 2023 verschijnt, en die betrekking
                  heeft op de actieplannen van de betrokken financiële instellingen, in ieder geval
                  op geaggregeerd niveau inzicht zal geven gegeven in de kwaliteit van de actieplannen
                  en daar een vergelijkende analyse over zal bevatten. Tegelijkertijd vind ik de transparantie
                  van individuele instellingen over hun actieplannen en de aannames die daarachter schuilen
                  óók van groot belang, niet alleen om verantwoording daarover naar de samenleving af
                  te leggen, maar ook om van elkaar te leren. Dit komt ook in het klimaatcommitment
                  tot uitdrukking. Daarin staat dat instellingen zich verbinden aan een proces om onderling
                  ervaringen te delen, resultaten vergelijkbaar te maken en stappen te zetten, om de
                  meting van CO2te verbeteren en te verdiepen. Ik ben het met de leden van de D66-fractie eens dat
                  inzicht in de actieplannen van individuele instellingen belangrijk is en zal mij ervoor
                  inzetten dat de instellingen zich houden aan hun commitment om deze bekend te maken.
                  Ik verwacht dan ook dat deze actieplannen openbaar beschikbaar zijn.
               
Ook zijn deze leden geïnteresseerd in de verkenning van mogelijkheden om normerend
                     op te treden in het geval dat het de financiële sector niet zelfstandig lukt om aan
                     de afspraken te voldoen. De leden van de D66-fractie vragen naar wanneer deze verkenning
                     wordt afgerond.
Eind dit jaar en begin volgend jaar zullen er twee voortgangsrapportages verschijnen
                  over het klimaatcommitment. Afhankelijk van de uitkomsten van deze voortgangsrapportages
                  zal ik samen met de Minister voor Klimaat en Energie besluiten of wij over zullen
                  gaan tot het verkennen van normerend optreden. Daarbij geldt dat een daadwerkelijke
                  verkenning pas aan de orde is, indien de resultaten van het klimaatcommitment bij
                  de verwachtingen achterblijven. In mijn begeleidende brief bij de eerste voortgangsrapportage
                  eind dit jaar zal ik nader ingaan op de specifieke criteria die ik bij de beoordeling
                  van het meten van CO2-gehaltes én de actieplannen begin volgend jaar zal meewegen. Een aantal ervan heb
                  ik reeds geschetst in de Kamerbrief bij de voortgangsrapportage vorig jaar10 en in mijn beleidsagenda voor duurzame financiering. De beoordeling of en op welke
                  wijze normerend optreden nodig is, verwacht ik in de loop van 2023 te maken.
               
Ook de leden van de D66-fractie staan positief tegenover grotere betrokkenheid van
                     de wetenschap en het maatschappelijk middenveld bij de beoordeling van de voortgang
                     van het klimaatcommitment. Deze leden achten het van groot belang dat de heldere en
                     voorspelbare transitiepaden voor de reële economie zo spoedig mogelijk worden afgerond,
                     zodat de financiële sector beter weet wat het kan verwachten. Bovendien hechten de
                     leden van de D66-fractie waarde aan het ontwikkelen van deze transitiepaden in een
                     internationale context. Daarom vragen de leden van de D66-fractie naar wanneer de
                     transitiepaden zijn opgesteld en welke internationale partijen hierbij betrokken zullen
                     worden, zoals Europese partijen. Houdt de Minister daarbij voldoende oog voor de samenhang
                     tussen Europese afspraken, zoals op het gebied van due dilligence, met OESO-richtlijnen
                     en andere internationale afspraken, zo vragen deze leden.
Als kabinet bieden wij op nationaal niveau klimaatbeleid en bijbehorende wet- en regelgeving.
                     Het kabinet heeft in het ontwerp-beleidsprogramma klimaat de hoofdlijnen van het klimaatbeleid
                     per sector voor de komende tien jaar uitgewerkt, met als doel het realiseren van 55%
                     broeikasgasemissiereductie in 2030 (streven naar 60%) en klimaatneutraliteit in 2050.
                     In de zomer van 2023 zal het kabinet, als onderdeel van het Nationaal Plan Energiesysteem,
                     nader ingaan op transitiepaden naar klimaatneutraliteit.
                  
Op Europees niveau geeft de EU klimaatwet aan dat in 2050 de EU klimaatneutraal moet
                     zijn, waarbij de tussenstap in 2030 is om ten minste 55% broeikasgassen te reduceren
                     ten opzichte van 1990. Het 2030 doel is vertaald in wet- en regelgeving via het Fit
                     for 55 pakket en maatregelen dat verschillende sectoren omvat, zoals het ETS voor
                     de grootschalige industrie, ETS 2 voor de gebouwde omgeving en transport, ETS luchtvaart
                     en scheepvaart, LULUCF voor de bossen en landgebruik, CO2-emissienormen voor voertuigen en de Effort Sharing Regulation voor nationale lidstaatdoelen
                     in de sectoren gebouwde omgeving, mobiliteit, landbouw en kleine industrie. Momenteel
                     zijn de onderhandelingen over het Fit for 55 pakket in Brussel nog lopende en bevinden
                     zich in de laatste fase van de trilogen met het Europees Parlement. Verder heeft de
                     Europese Commissie op 23 februari jl. een voorstel gepubliceerd voor een richtlijn
                     gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor ondernemingen. Zoals 7 april jl. middels
                     een BNC-fiche met uw Kamer gedeeld is11, staat het kabinet positief tegenover de aandacht voor klimaat in het voorstel. In
                     het BNC-fiche is eveneens aangegeven dat coherentie met andere Europese maatregelen
                     een belangrijk uitgangspunt van de Nederlandse onderhandelingspositie is.
                  
Voor financiële ondernemingen is en blijft het daarbij van belang dat de sectorale
                     kennis, die zij veelal reeds in grote mate in huis hebben, ook blijvend verrijkt wordt
                     met nieuwe kennis over de regelgevende kaders waarin hun klanten opereren: nationaal,
                     Europees en mondiaal. Rapporten als «Net Zero by 2050: A Roadmap fort he Global Energy
                     Sector» van het Internationaal Energie Agentschap (IEA)12 en internationale initiatieven zoals het Science-Based Target initiative (SBTi), kunnen daarbij ondersteunend zijn. Het is van belang dat dit soort hulpmiddelen
                     zich blijven aanpassen aan de meest recente wetenschappelijke inzichten. Zo heeft
                     het SBTi een standaard ontwikkeld, die aansluit op wat volgens het IPCC mondiaal nodig
                     is om het 1,5-graden doel binnen bereik te houden.
                  
Hoewel de leden van de D66-fractie een ambitieuze invulling van onderzoeken naar de
                        inzet van macro-prudentiële instrumenten voor de aanpak van duurzaamheidsrisico's
                        ondersteunen, vragen zij naar wat de concrete invulling van «mij hard maken» is? Wanneer
                        kan een dergelijk onderzoek worden gestart?
In de beleidsagenda schrijf ik, zoals de leden van de D66-fractie ook benoemen, dat
                  ik mij hard maak voor onderzoeken naar de inzet van macroprudentiële instrumenten
                  voor de aanpak van duurzaamheidsrisico’s door toezichthouders en risicocomités, zoals
                  de European Systemic Risk Board (ESRB). Deze macroprudentiële autoriteiten spelen een belangrijke rol in de ontwikkeling
                  van kennis over de wijze waarop duurzaamheidsrisico’s zich op het niveau van de gehele
                  economie kunnen manifesteren. Hier heb ik mij ook richting de Europese Commissie voor
                  uit gesproken in aanloop naar de herziening van het macroprudentiële raamwerk voor
                  banken, onder meer in mijn reactie op de Europese consultatie voor deze regelgeving.13
Hoewel dit aanvankelijk in 2023 verwacht werd, is het op dit moment onduidelijk wanneer
                  een voorstel van de Europese Commissie voor deze regelgeving gereed is. Mogelijk lukt
                  dit ook niet meer binnen haar termijn tot 2024. Ik blijf in Europees verband de Europese
                  Commissie oproepen om binnen haar termijn een voorstel te presenteren. Ik vind het
                  van belang om duurzaamheidsrisico’s op de korte termijn in het macroprudentiële raamwerk
                  te verankeren. Tegelijkertijd zal ik mij daarom beraden op welke alternatieve mogelijkheden
                  er zijn om de aanpak van deze risico’s in het macroprudentiële raamwerk te verankeren.
                  Daarnaast blijft het van belang dat de diverse toezichthouders en risicocomités hun
                  onderzoek naar macroprudentiële duurzaamheidsrisico’s vervolgen.
               
Voorts lezen de leden van de D66-fractie dat de Minister de toezichthouder gaat aanmoedigen
                     om onderzoek te doen naar biodiversiteitsverlies, een groot milieurisico. Welke concrete
                     acties kunnen deze leden verwachten van toezichthouders die door prudent toezicht
                     te houden ook biodiversiteit mee zouden moeten wegen in hun toezicht?
De Nederlandsche Bank (DNB) verwacht, als prudentieel toezichthouder, dat financiële
                     instellingen inzicht hebben in alle materiële risico’s en deze risico’s adequaat beheersen.
                     Dat geldt ook voor materiële risico’s die samenhangen met het verlies van biodiversiteit
                     of de aantasting van ecosystemen. Om inzicht te krijgen in deze risico’s heeft DNB
                     in 2020, in samenwerking met het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), de blootstelling
                     van Nederlandse financiële instellingen aan biodiversiteitsverlies onderzocht en de
                     publicatie «Biodiversiteit en de financiële sector: een kruisbestuiving?» uitgebracht.14 Als opvolging van dit rapport onderzoekt DNB momenteel hoe biodiversiteitsrisico’s
                     kunnen worden meegenomen in de bewaking van de financiële stabiliteit in Nederland,
                     bijvoorbeeld door scenario’s voor biodiversiteitsverlies te ontwikkelen. Om de financiële
                     sector handvatten te geven voor beheersing van klimaat- en milieurisico’s publiceert
                     DNB in het najaar van 2022 een gids met aandachtspunten voor de beheersing van deze
                     risico’s. Hieronder vallen de risico’s die samenhangen met het verlies aan biodiversiteit.
                     De handvatten in deze gids sluiten waar mogelijk aan bij de toezichtverwachtingen
                     van de Europese Centrale Bank (ECB), die van toepassing zijn op het toezicht op klimaat-
                     en milieugerelateerde risico’s in de bancaire sector. Deze gids is de basis voor de
                     toezichtdialoog tussen DNB en de instellingen over de beheersing van klimaat- en milieurisico’s.
                     DNB besteedt ook aandacht aan klimaat- en milieurisico’s, waaronder biodiversiteitsverlies,
                     bij de personentoetsingen bij banken, verzekeraars en pensioenfondsen. Zo kan kandidaten
                     in toetsingsgesprekken worden gevraagd naar kennis van deze risico’s, relevante wet-
                     en regelgeving en de impact daarvan voor de instelling.
                  
Ook internationaal zet DNB zich in voor de verankering van biodiversiteitsverlies
                     en andere milieugerelateerde risico’s in het toezicht, als covoorzitter van de Taskforce for Nature-related Risks binnen het Network for Greening the Financial System (NGFS). In deze taskforce wordt onder meer gewerkt aan kennisopbouw en -deling over deze risico’s en het ontwikkelen
                     van een conceptueel kader voor centrale banken en toezichthouders.
                  
Daarnaast lezen de leden van de D66-fractie in het voorstel van de Europese Commissie
                        over de Richtlijn gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor ondernemingen, waarin de
                        financiële sector wordt vrijgesteld van bepaalde verplichtingen. In de nota naar aanleiding
                        van het verslag over het BNC-fiche15 geeft de Minister aan deze aanpak niet in lijn te vinden met de OESO- richtlijnen
                        en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) en dat
                        zij in Brussel inzet op aanscherping op dit punt. Wat is de precieze inzet, wat wil
                        de Minister uiteindelijk in de richtlijn en wat is de stand van zaken, zo vragen deze
                        leden.
Zoals aangegeven in de beleidsagenda, vind ik het van belang dat de wetgeving omtrent
                  internationaal maatschappelijke verantwoord ondernemen (IMVO) aansluit bij de standaarden
                  die momenteel al aan de financiële sector worden gesteld en bij bestaande en aangekondigde
                  wetgeving op het gebied van duurzaamheid. De Nederlandse inzet voor de richtlijn gepaste
                  zorgvuldigheidsverplichting (due diligence) voor ondernemingen, richt zich op het onderdeel van het voorstel waaruit volgt dat
                  de financiële sector niet tot de risicosectoren wordt gerekend. Zoals in het BNC-fiche
                  verwoord, vraagt het kabinet de Europese Commissie naar de onderbouwing hiervoor en
                  pleit zij tegelijkertijd voor een verbreding van de reikwijdte tot alle grote bedrijven.16 Daarnaast is het niet in overeenstemming met de internationale raamwerken dat de
                  financiële sector alleen gepaste zorgvuldigheid zou hoeven te betrachten vóór het
                  sluiten van overeenkomsten of doen van beleggingen. In de onderhandelingen spreekt
                  het kabinet zich hiertegen uit en stelt zij voor dat voor de financiële sector dezelfde
                  gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen moeten gelden als voor andere sectoren. Dit
                  houdt in dat zij ook gedurende looptijd van een overeenkomst of belegging gepaste
                  zorgvuldigheid moeten toepassen.
               
De leden van de D66-fractie weten dat een van de grootste duurzaamheidsrisico's, zeker
                     voor Nederland, overstromingen kunnen zijn. Vanwege dit risico kunnen deze leden zich
                     voorstellen dat er in de toekomst een grotere rol is voor verzekeraars, die daarbij
                     één loket kunnen bieden voor de afhandeling en preventieve maatregelen onder de aandacht
                     kunnen brengen. Hoe kijkt de Minister naar de rol van verzekeraars om overstromingsrisico's
                     te beheersen zodat hiervoor in de toekomst minder publieke middelen nodig zijn en
                     hoe past dit risicobeheer in de inzet op duurzame financiering, zo vragen deze leden.
Zoals ik ook in mijn beleidsagenda duurzame financiering heb genoemd, is het van belang
                  om de verzekerbaarheid van klimaatschade te waarborgen, waarbij de financiële risico’s
                  voor verzekeraars goed beheerst worden, de verzekeringsgraad hoog is en er duidelijkheid
                  bestaat over de gevallen waarin de overheid een rol heeft. Overstromingsrisico’s hebben
                  daarbij de primaire aandacht, maar ook andere typen klimaatrisico’s worden meegenomen
                  in deze verkenning. In de komende periode gaat mijn ministerie met sectorpartijen
                  in gesprek over dit onderwerp.
               
Omdat financiële gevolgen van duurzaamheidsrisico's goed moeten worden beheerst, staan
                     de leden van de D66-fractie positief tegenover het borgen van het kennisniveau op
                     bestuursniveau bij financiële instellingen. Daarbij zien deze leden duurzaamheidsrisico's
                     als breder dan enkel klimaatrisico's, dus vragen de leden van de D66-fractie hoe andere
                     duurzaamheidsaspecten zoals biodiversiteit worden meegewogen in de beoordeling van
                     het kennisniveau van bestuurders. Hoe wordt het kennisniveau bij toezichthouders goed
                     geborgd, zo vragen deze leden.
DNB geeft aan dat zij op dit moment al aandacht besteedt aan (kennis over) klimaat-
                  en milieurisico’s, waaronder biodiversiteitsverlies, bij de personentoetsingen bij
                  banken, verzekeraars en pensioenfondsen. Ik vind het van belang om dit in de Europese
                  regelgeving te expliciteren. In de lopende onderhandelingen over de Europese toezichtraamwerken
                  voor banken en verzekeraars houd ik er daarom oog voor dat op bestuursniveau voldoende
                  kennis moet zijn over deze risico’s. Zo steun ik bijvoorbeeld het voorstel van de
                  Europese Commissie om in het raamwerk voor banken te verduidelijken dat managementteams
                  over voldoende kennis moeten beschikken over het brede palet aan ESG-risico’s.
               
Daarnaast acht ik het van belang dat niet alleen het kennisniveau bij financiële instellingen
                  op orde is, maar dat dit ook voor de toezichthouders het geval is. De voorstellen
                  van de Europese Commissie voor de herziening van het toezichtraamwerk voor banken
                  en verzekeraars bevatten hier ook diverse voorstellen voor. Eén van de belangrijkste
                  voorstellen hiervoor is dat de Europese toezichthouders voor de financiële markten
                  gemeenschappelijke uitgangspunten dienen te ontwikkelen voor het stress-testen van
                  aan het milieu, sociale en governance (ESG) gerelateerde risico’s. In het voorstel worden toezichthouders opgeroepen om
                  hierbij te starten met risico’s gerelateerd aan klimaatverandering, maar daarna breder
                  te kijken. Deze brede aanpak ondersteun ik.
               
Ook de leden van de D66-fractie vinden het van groot belang dat duurzame investeringen
                     echt duurzaam zijn en dat groenwassen wordt voorkomen. Daarom hebben deze leden zorgen
                     over het beoordelen van beloftes in plaats van gerealiseerde impact bij het verstrekken
                     van keurmerken. Wat is de inzet van de Minister rond het wegen van impact in plaats
                     van beloftes bij de internationale harmonisatie van rapportagestandaarden voor duurzaamheid,
                     die de leden van de D66-fractie als een positieve ontwikkeling zien?
Door de Europese Commissie wordt momenteel gesproken over een keurmerk voor financiële
                  producten met een beleggingscomponent (EU Ecolabel voor financiële producten). Daarnaast heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan
                  voor een verordening die een standaard zet voor duurzame obligaties (EU groene obligatiestandaard).
                  Beide initiatieven zijn erop gericht dat de opbrengsten van het financiële product
                  moeten worden geïnvesteerd in duurzame economische activiteiten die voldoen aan de
                  beoordelingscriteria uit de EU-taxonomie. Het betreft daarmee geen investeringen in
                  duurzame beloftes, maar in activiteiten die bijdragen aan de duurzame transitie.
               
Het commissievoorstel voor de EU groene obligatiestandaard bevat daarnaast de mogelijkheid
                  om de opbrengsten te investeren in activiteiten die binnen vijf tot tien jaar na uitgifte
                  voldoen aan de EU taxonomie. Dit maakt het mogelijk om met een groene obligatie de
                  verduurzaming van een bestaande economische activiteit (bijvoorbeeld een fabriek)
                  te financieren. Bij de uitgifte van de obligatie dient er een transitieplan gepresenteerd
                  te worden waarin uitgelegd wordt hoe het project binnen vijf of tien jaar aan de taxonomiecriteria
                  kan voldoen. Ik steun dit voorstel omdat verduurzaming van bestaande economische activiteiten
                  belangrijk is voor de transitie naar een duurzame economie. Het is hierbij echter
                  van groot belang dat er een geloofwaardig transitieplan wordt gepresenteerd. Het kabinet
                  zet zich ervoor in dat hier minimale eisen aan worden gesteld.
               
Hoe verhoudt de Nederlandse aanpak van verduurzaming van de financiële sector zich
                     tot andere landen met een grote financiële sector, zo vragen deze leden.
Het kabinet vindt het van groot belang dat in EU-verband nauw wordt samengewerkt op
                  het gebied van de verduurzaming van de financiële sector. Veel wet- en regelgeving
                  die geldt voor de financiële sector is immers Europees en de financiële sector is
                  in sterke mate grensoverschrijdend actief. Daarom ondersteun ik de duurzame financieringsstrategie
                  van de Europese Commissie17 en probeer ik in de diverse onderhandelingen over de onderliggende wet- en regelgeving
                  met andere ambitieuze landen samen op te trekken.
               
Voor wat betreft de nationale regelgeving binnen de EU, constateer ik nog geen uniforme
                  aanpak om de financiële sector te verduurzamen. Landen experimenteren met verschillende
                  initiatieven. Zo zijn er landen zoals Zwitserland en Oostenrijk waar, net als in Nederland,
                  financiële instellingen onderdeel zijn van een commitment aan klimaatdoelstellingen.
                  Ik vind het belangrijk dat landen van elkaar kunnen leren en (verdere uitwerking van)
                  de ambities van de Europese Commissie blijven aanjagen. Zoals ik heb aangekondigd
                  in mijn beleidsagenda, zal ik initiatief nemen om samen met andere koplopers een groep
                  te vormen om over de hele breedte van het thema duurzame financiering ideeën, kennis
                  en expertise te delen. Dit initiatief bevindt zich nu in een verkennende fase. Ik
                  zal uw Kamer informeren over de vorderingen hierop.
               
Graag gaan de leden van de D66-fractie in gesprek over de nadere uitwerking van de
                     beleidsagenda en de inzet op verduurzaming van de financiële sector. Naast de partijen
                     die de Minister noemt om bij dit gesprek te betrekken, zien de leden van de D66-fractie
                     ook een rol voor consumenten die zich ervan bewust kunnen zijn dat ze wel of niet
                     willen bijdragen aan het financieren van bijvoorbeeld olieboringen. Via welke routes
                     wordt de consument geïnformeerd over het investeringsbeleid van de financiële instellingen
                     waarbij zij geld hebben en op welke manier houdt de Autoriteit Financiële Markten
                     (AFM) hier toezicht op, zo vragen deze leden. Hoe worden bijvoorbeeld banken en pensioenfondsen
                     verplicht om transparant te zijn richting consumenten over (de duurzaamheid van) hun
                     beleggingsbeleid, zo vragen de leden van de D66-fractie.
Vanaf 10 maart 2021 is de Verordening Informatieverstrekking over duurzaamheid van
                  toepassing op financiële instellingen. Deze verordening is beter bekend als de Sustainable Finance Disclosure Regulation (SFDR). De SFDR beoogt de informatieverstrekking aan de eindbelegger te verbeteren
                  op het gebied van duurzaamheid. De SFDR verplicht financiële instellingen (waaronder
                  banken en pensioenfondsen) om onder andere transparant te zijn over de wijze waarop
                  duurzaamheidsrisico’s en ongunstige effecten op duurzaamheid worden meegenomen in
                  hun beleggingsbeleid. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) houdt toezicht op de
                  naleving van de SFDR. Daarnaast verplicht de duurzame taxonomie vanaf 2024 financiële
                  instellingen die vallen onder de reikwijdte van de richtlijn herziening duurzaamheidsrapportage18 te rapporteren in hoeverre de activa op de balans in lijn zijn met de beoordelingscriteria
                  uit de taxonomie. Ook dit valt onder toezicht van de AFM.
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
De leden van de CDA-fractie onderschrijven het belang van de verduurzaming van de
                     financiële sector en de stappen die het kabinet zet. Deze leden vinden het vooral
                     belangrijk dat het kabinet gezamenlijk optrekt met de financiële sector en het bedrijfsleven,
                     en dat er bovenal aandacht is voor het perspectief van burgers.
De leden van de CDA-fractie missen in de beleidsagenda aandacht voor het perspectief
                     van burgers, die in hoge mate afhankelijk zijn van de producten van banken, verzekeraars
                     en pensioenfondsen. Kan de Minister schetsen welke invloed de toenemende aandacht
                     voor en de eisen aan duurzaamheid in de financiële sector heeft op burgers en bedrijven?
                     De leden van de CDA-fractie lezen in de beleidsagenda dat de transitie een bijdrage
                     vraagt van de hele samenleving. Welke stappen neemt de Minister om te borgen dat burgers
                     en bedrijven, zeker in sectoren waar een grote transitie gaande is zoals de agrarische
                     sector en de mobiliteit, toegang blijven houden tot financiering en verzekeringsproducten?
                     Met andere woorden, hoe zorgt de Minister ervoor dat er bij de verduurzaming van de
                     financiële sector voldoende oog is voor het perspectief van burgers en bedrijven?
De duurzame transitie vindt plaats in de reële economie, dat wil zeggen door burgers,
                  bedrijven en de overheid. De financiële sector kan deze transitie faciliteren en versnellen
                  door haar kapitaal en het kapitaal dat zij namens klanten beheert, duurzaam in te
                  zetten. Tot nu toe wordt wet- en regelgeving geïmplementeerd die duiding geeft aan
                  wat duurzaam is (de taxonomie) en waarover en op welke wijze bedrijven (inclusief
                  financiële instellingen) moeten rapporteren in relatie tot duurzaamheid. Met als doel
                  om de duurzame transitie op een ordentelijke wijze in gang te zetten. De implementatie
                  van dit soort wet- en regelgeving gebeurt in fases, zodat bedrijven en financiële
                  instellingen voldoende in de gelegenheid worden gesteld om deze na te kunnen leven.
                  Vanuit de overheid wordt daarnaast ingezet op ondersteuning van financiële instellingen,
                  bedrijven en burgers hierbij, onder meer door het schetsen van transitiepaden en het
                  stellen van normen.
               
Bij de totstandkoming van de beleidsagenda is overigens op diverse manieren input
                  opgehaald bij verschillende partijen, waaronder vertegenwoordigers van de financiële
                  sector, het maatschappelijk middenveld en de wetenschap. Deze input is, zoals ook
                  hiervoor benoemd, zoveel mogelijk meegenomen in de totstandkoming van de beleidsagenda.
                  Mijn beeld van de eerste reacties op de beleidsagenda, is dat er brede steun is voor
                  de inhoud van de agenda. Zoals toegezegd zal ik ook bij de verdere uitwerking en implementatie
                  van deze acties input vanuit de sector en van andere belanghebbenden blijven meewegen
                  en de Kamer hierover blijven updaten.
               
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister het met de CDA-fractie eens is dat
                     de verduurzaming van de financiële sector alleen kan slagen als de overheid en de
                     financiële sector gezamenlijk optrekken. De leden van de CDA-fractie vragen of de
                     Minister kan toelichten hoe zij dit aanpakt en hoe het gezamenlijke gesprek hierover
                     wordt vormgegeven.
Voor het welslagen van de verduurzaming van de financiële sector hebben zowel financiële
                  sectorpartijen, als het kabinet een belangrijke rol. Met de totstandkoming van het
                  klimaatcommitment in 2019 heeft de financiële sector laten zien de verantwoordelijkheid
                  te willen nemen voor de financiering van de noodzakelijke duurzame transities. De
                  Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment (CFSK) is belast met het volgen van
                  de voortgang van de uitvoering van het klimaatcommitment. In de CFSK zijn naast vertegenwoordigers
                  vanuit de koepelorganisaties ook mijn ministerie en het Ministerie van Economische
                  Zaken en Klimaat vertegenwoordigd. Het gezamenlijke gesprek tussen sector en overheid
                  over de verduurzaming van de financiële sector wordt dan ook in belangrijke mate daar
                  gevoerd. Daarnaast is duurzaamheid een onderwerp dat zowel de Minister voor Klimaat
                  en Energie, als ikzelf in gesprekken met bestuurders van individuele financiële ondernemingen
                  aan de orde stellen. Concreet is vanuit mijn ministerie en het Ministerie van Economische
                  Zaken en Klimaat in het voorjaar van 2022 een document opgesteld en geagendeerd binnen
                  de CFSK met een voorstel voor richtlijnen voor rapportages en actieplannen waaraan
                  ondertekenaars houvast zouden kunnen ontlenen voor een ambitieuze invulling van hun
                  commitment. De koepels zijn onder meer hiermee, en in verder overleg met de ministeries
                  van Financiën en EZK, aan de slag gegaan en hebben onlangs de leidraad gefinaliseerd
                  en openbaar gemaakt, wat als hulpmiddel voor de ondertekenaars moet dienen om klimaatplannen
                  beter vergelijkbaar te maken.19
De leden van de CDA-fractie vragen hoe en wanneer de Minister de Kamer informeert
                     over de voortgang op de in de tabel genoemde maatregelen en instrumenten.
Ik ben voornemens uw Kamer één jaar na de publicatie van de beleidsagenda, in de zomer
                  van 2023, integraal te informeren over de voortgang op de in de beleidsagenda gestelde
                  doelen. Uiteraard zal ik uw Kamer daarnaast op geëigende momenten informeren over
                  de voortgang op specifieke afzonderlijke onderdelen van de beleidsagenda, zoals over
                  de voortgang van het klimaatcommitment op basis van de voortgangsrapportages eind
                  dit jaar en begin volgend jaar.
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de
                     beleidsagenda voor duurzame financiering. Zij onderschrijven van harte de beleidsambitie
                     van deze agenda en hebben hier ter aanmoediging van verdere ambitie een aantal vragen
                     over.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben een vraag, op het niveau van de doelen,
                     over het derde doel (meer transparantie en betere disclosures). Deze leden vragen
                     zich af of dit daadwerkelijk een apart beleidsdoel is, of meer een middel om zowel
                     het eerste als tweede doel op meer effectieve wijze te bereiken. Deze leden merken
                     op dat de kabinetsbrief op dit punt een beetje op twee gedachten lijkt te hinken en
                     zouden hierop daarom een toelichting willen van het kabinet.
Ik deel de analyse van de leden van de GroenLinks-fractie dat meer transparantie en
                  betere disclosures een belangrijk middel vormen voor de eerste twee ambities, namelijk dat de financiële
                  markten een vliegwiel voor verduurzaming vormen en dat duurzaamheidsrisico’s adequaat
                  worden beheerst. Om kapitaal te bewegen richting duurzame investeringen, is het een
                  vereiste dat er goed onderscheid kan worden gemaakt tussen activiteiten die wel en
                  niet duurzaam zijn. Ik verwacht dat beschikbaarheid van transparante, vergelijkbare
                  en betrouwbare duurzaamheidsdata uiteindelijk tot positieve impact op het klimaat
                  en biodiversiteit. Bijvoorbeeld via beter geïnformeerde keuzes door een consumenten,
                  investeerders, beleggers en werknemers. Betere transparantie is in dat opzicht conceptueel
                  bezien geen einddoel op zichzelf. Tegelijkertijd is het bevorderen hiervan een belangrijk
                  beleidsdoel, waaraan ik verschillende concrete acties op nationaal, Europees en mondiaal
                  niveau heb gekoppeld. Het is zonder duurzaamheidsinformatie immers onmogelijk om te
                  beoordelen of investeringen duurzaam zijn.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar wat de ambitie is om de financiële
                     markten een vliegwiel te laten zijn voor verduurzaming. Zij onderschrijven daarbij
                     de kritische houding van het kabinet ten opzichte van de verschillende definities
                     van relevante financieringen en invulling van actieplannen die er op dit moment binnen
                     het Klimaatakkoordcommitment is. Deze leden zijn al langer kritisch op de governance
                     rond het Klimaatakkoordcommitment en hebben daarover daarom een aantal vragen.
In mijn beleidsagenda noem ik dat de financiële markten een vliegwiel dienen te zijn
                  voor verduurzaming van onze samenleving. Hiermee bedoel ik dat financiële instellingen
                  hun balansen in lijn moeten brengen met het 1,5 gradenscenario en de klimaatambities
                  van het kabinet. Financiële instellingen dienen de economie van de toekomst te financieren
                  en ervoor te zorgen dat kapitaal gealloceerd wordt naar toekomstbestendige en duurzame
                  doeleinden. Tegelijkertijd dienen zij ook bedrijven te helpen om de transitie naar
                  een duurzame economie te maken. Een voorbeeld hiervan is de korting die sommige banken
                  op dit moment geven op de hypotheekrente, wanneer een huis aan bepaalde duurzaamheidsstandaarden
                  voldoet. Een financiële instelling kan door haar instrumentele functie, bijvoorbeeld
                  in het alloceren van krediet, een sturende functie vervullen en haar klanten daarmee
                  stimuleren om bij te dragen aan de transitie.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe het kabinet op dit moment heel precies
                     de verdeling van verantwoordelijkheden ziet binnen dit commitment. Kunnen wij het
                     kabinet erop aanspreken dat de onderlinge vergelijkbaarheid op dit moment nog achterloopt?
                     Voelt het kabinet zich hier verantwoordelijk voor? Of moeten we daar de procesbegeleider
                     of sectorpartijen zelf op aanspreken?
Het klimaatcommitment is een initiatief van sectorpartijen, waarbij de ministeries
                  van Financiën en Economische Zaken en Klimaat via de Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment
                  (CFSK) betrokken zijn bij het bewaken van de voortgang. De sectorpartijen die zich
                  met hun handtekening aan het klimaatcommitment hebben verbonden, zijn verantwoordelijk
                  voor het nakomen van het commitment en de specifieke verplichtingen die daaruit voortvloeien:
                  het inzichtelijk maken van de klimaatimpact van hun relevante financieringen en beleggingen,
                  en het opstellen van actieplannen voor hun bijdrage aan de vermindering van de CO2-uitstoot. De onafhankelijke voorzitter vervult een belangrijke rol als procesbegeleider.
               
Binnen de CFSK voelen de ministeries de verantwoordelijkheid voor de goede vervulling
                  van deze gezamenlijke controlerol en ook de borging van de Nederlandse beleidsdoelen.
                  Daar geven wij onder meer vorm aan door het uitspreken van heldere verwachtingen.
                  Zo verwachten de Minister voor Klimaat en Energie en ik dat de ondertekenaars van
                  het klimaatcommitment in de actieplannen uitgaan van een 1,5 gradenscenario, in lijn
                  met het coalitieakkoord, en wordt bekeken of instellingen concrete maatregelen nemen
                  om hun klimaatdoelen te realiseren en of zij voldoende inzichtelijk maken op welke
                  wijze deze maatregelen in de praktijk leiden tot het bereiken van de CO2-reductiedoelstellingen.
               
Uiteindelijk is het kabinet echter geen formele partij in het klimaatcommitment en
                  ligt de eindverantwoordelijkheid voor de opvolging bij de partijen zelf. Het kabinet
                  heeft wel de verantwoordelijkheid voor het behalen van beleidsdoelen, in dit geval
                  de voortvarende verduurzaming van de financiële sector. Wanneer het kabinet van oordeel
                  is dat dit beleidsdoel niet in voldoende mate door het klimaatcommitment kan worden
                  vervuld, is het aan het kabinet om te bezien of dit doel op een andere manier kan
                  worden bereikt. Daarom heb ik in de beleidsagenda aangekondigd dat ik zal onderzoeken
                  of meer normerend optreden mogelijk en opportuun is, wanneer de voortgang van het
                  klimaatcommitment tekortschiet.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen daarnaast of het kabinet een update kan
                     geven over haar gesprekken in het kader van het Klimaatakkoordcommitment. Welke vorderingen
                     heeft de sector volgens het kabinet inmiddels gemaakt? En in welke mate stemmen die
                     het kabinet tevreden?
De inspanningen van de sector in het kader van het klimaatcommitment hebben zich de
                  afgelopen tijd met name gericht op het meten van de CO2 intensiteit, het rapporteren hierover, en op het opstellen van actieplannen. Eind
                  dit jaar en begin volgend jaar verschijnen, zoals hiervoor benoemd, twee voortgangsrapportages
                  van het klimaatcommitment. Deze voortgangsrapportages zullen de Minister voor Klimaat
                  en Energie en ik aan uw Kamer doen toekomen en daarbij zullen wij onze appreciatie
                  geven van de vorderingen. Op dit moment vind ik het niet opportuun om daarop vooruit
                  te lopen.
               
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat afhankelijk van de uitkomsten van de
                     voortgangsrapportage het kabinet zal besluiten of meer normerend optreden gepast en
                     mogelijk is. De leden vragen de Minister of nader gespecificeerd kan worden in welke
                     mate en in welke gebieden er (on)voldoende vorderingen gemaakt moeten zijn om meer
                     normerend op te treden. Op basis van welke indicatoren en uitkomsten gaat de Minister
                     hier precies sturen?
Ik zal de voortgang van het klimaatcommitment beoordelen op twee hoofdgebieden, (1)
                  het meten van het CO2-gehalte van relevante financieringen en beleggingen en (2) de actieplannen om deze
                  in lijn te brengen met het Parijsakkoord. Als basis hiervoor zal ik in ieder geval
                  de aankomende voortgangsrapportages over het meten (eind 2022) en de actieplannen
                  (begin 2023) gebruiken. Op basis daarvan zal ik, samen met de Minister voor Klimaat
                  en Energie, mijn conclusies trekken en eventuele vervolgacties bekendmaken, waaronder
                  of het opportuun is om over te gaan tot het verkennen van normerend optreden. Zoals
                  ik ook heb aangegeven in de beleidsagenda, hebben we de financiële sector heel hard
                  nodig om een duurzame economie te bereiken. Een uitgangspunt bij de afweging over
                  eventueel normerend optreden is dan ook hoe de financiële sector een grotere bijdrage
                  dan nu kan leveren aan het versnellen van de klimaattransitie. In mijn begeleidende
                  brief bij de eerste voortgangsrapportage eind dit jaar zal ik nader ingaan op de specifieke
                  criteria die ik bij de beoordeling van het meten van CO2-gehaltes én de actieplannen begin volgend jaar zal meewegen.
               
Een aantal van deze criteria heb ik, zoals hiervoor omschreven, reeds geschetst in
                  de Kamerbrief bij de voortgangsrapportage vorig jaar20 en in mijn beleidsagenda voor duurzame financiering. Allereerst verwacht ik dat alle
                  instellingen die zich hebben verbonden aan het klimaatcommitment, ook daadwerkelijk
                  hebben gerapporteerd over het CO2-gehalte van hun relevante financieringen en beleggingen en daarnaast actieplannen
                  hebben opgesteld om deze te reduceren, in lijn met het Parijsakkoord. Ook zal ik ten
                  aanzien van het meten van het CO2-gehalte onder meer bezien of er ten opzichte van vorig jaar voldoende stappen zijn
                  gezet. Daarbij denk ik in de eerste plaats aan de uniformiteit en breedte van financieringen
                  en beleggingen die door de sector als relevant worden beschouwd ten behoeve van haar
                  rapportages, het aandeel van de balansen waarover gerapporteerd wordt en de vergelijkbaarheid
                  van meetmethodes. Ik verwacht van financiële instellingen dat, wanneer data nog onvolledig
                  beschikbaar is, zij actief stappen zetten om dit te verbeteren en zo nodig werken
                  met best beschikbare inschattingen. Ten aanzien van de actieplannen zal ik onder meer
                  letten op het detailniveau, het ambitieniveau en de vergelijkbaarheid ervan. Ook verwacht
                  ik dat financiële instellingen in de actieplannen kwantitatieve reductiedoelstellingen
                  voor 2030 formuleren en daarbij uitgaan van het 1,5 gradenscenario. Daarnaast vind
                  ik het belangrijk dat financiële instellingen de maatregelen die zij hiertoe nemen
                  – bijvoorbeeld binnen hun operationeel beleid en governance – zo concreet mogelijk uiteenzetten en daarbij onderbouwen hoe deze in de praktijk
                  leiden tot het bereiken van de CO2-reductiedoelstellingen.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de rol van de toezichthouder in het
                     mogelijk normerende optreden binnen het Klimaatakkoordcommitment. Zij merken op dat
                     de primaire taak van toezichthouders bij risicobeheersing ligt. Hoewel impact uiteindelijk
                     bijdraagt aan risicobeheersing, lijkt hier primair ook een rol weggelegd voor de politiek,
                     net zoals de politiek breder het primaat heeft in het uitrollen van sectordoelen in
                     het klimaatbeleid. Zij vragen de Minister daarom waarom de toezichthouder hier als
                     mogelijke partij wordt genoemd. Is dit niet een kwestie waar de politiek het voortouw
                     zou moeten nemen? En wat zou dit moeten betekenen voor de verantwoordelijkheid van
                     het kabinet in de governance van het commitment?
Het toezicht op duurzame financiering heeft betrekking op gedrag en prudentieel beleid.
                  Het klimaatcommitment is een initiatief van sectorpartijen, deze verbintenis is op
                  vrijwillige basis gemaakt. Gezien de vrijwillige aard, ligt een rol voor de toezichthouders
                  voor de naleving van het klimaatcommitment niet voor de hand. Een eventueel aandachtspunt
                  voor het toezicht, met het oog op reputatierisico, zijn de gevallen waarin financiële
                  instellingen zich vrijwillig ergens aan committeren, maar daar geen opvolging aangeven.
                  Als uit de twee voortgangsrapportages van het klimaatcommitment blijkt dat er onvoldoende
                  vooruitgang wordt geboekt, zal ik samen met de Minister voor Klimaat en Energie verkennen
                  of normerend optreden gepast en mogelijk is. Daar ligt dan ook de rol voor de politiek,
                  vanuit de overkoepelende zorg van het kabinet voor goed functionerende financiële
                  markten en de transitie naar een klimaatneutrale samenleving. Indien uit de verkenning
                  naar meer normerend optreden een bepaalde normstelling volgt, zal de aard van de norm
                  leidend zijn bij de overweging welke, al dan niet financiële, toezichthouder het best
                  toezicht kan houden op de naleving daarvan.
               
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat in het Europese CRR/CRD-voorstel21 een element zit die financiële instellingen verplicht transitieplannen op te stellen.
                     Zij vragen de Minister of dit de facto gaat betekenen dat, mocht het voorstel inclusief
                     die transitieplannen aangenomen worden, er een Europa-brede verplichting komt om onder
                     CRR/CRD-vallende instellingen richting een klimaatneutrale balans toe te bewegen.
                     Zij vragen het kabinet daarnaast of zij het met GroenLinks eens is dat dit aspect
                     van het CRR/CRD-voorstel een belangrijk onderdeel zou moeten zijn van het in internationaal
                     verband verder uitdragen van best practices met het Nederlandse klimaatakkoordcommitment
                     (dit element wordt nu nog niet als zodanig genoemd).
Het voorstel van de Europese Commissie voor herziening van de richtlijn kapitaalvereisten,
                  ter implementatie van de finale Bazel 3 standaarden, bevat een conceptbepaling waaruit
                  volgt dat kredietinstellingen en beleggingsondernemingen elke twee jaar hun strategie
                  omtrent risicobeheersing tegen het licht dienen te houden. Hierbij dient een bank
                  rekening te houden met korte, middellange en lange termijn ESG-risico’s die bijvoorbeeld
                  ontstaan als het bedrijfsmodel niet in lijn is met de Europese duurzaamheidsdoelstellingen.
                  Instellingen dienen daarna een plan, inclusief kwantitatieve doelstellingen, op te
                  stellen om deze risico’s te volgen en te beheersen. In de onderhandelingen zet ik
                  mij ervoor in dat instellingen bij de inschatting van hun korte, middellange en lange
                  termijn ESG-risico’s niet alleen naar de Europese doelstellingen, maar ook, mogelijk
                  scherpere, nationale doelstellingen dienen te kijken. Als banken niet in lijn met
                  deze nationale doelstellingen opereren, kunnen er namelijk ook prudentiële risico’s
                  ontstaan. Met dit voorstel wordt ook de beheersing van financiële transitierisico’s
                  beoogd. Deze transitierisico’s zijn het laagst als een bank in lijn met de duurzame
                  doelstellingen opereert en bijvoorbeeld richting klimaatneutraliteit in 2050 beweegt.
               
Voor het inschatten van deze transitierisico’s zijn transitieplannen van groot belang.
                  Nederlandse financiële instellingen hebben zich gecommitteerd om vanaf dit jaar klimaatactieplannen
                  te presenteren om hun CO2-voetafdruk naar beneden te brengen. Deze actieplannen raken aan de bovengenoemde
                  vereisten om ESG-risico’s te volgen en te beheersen, maar verschillen wezenlijk in
                  hun insteek. Het Nederlandse klimaatcommitment van de financiële sector gaat expliciet
                  over klimaatimpact: wat gaan instellingen doen om de noodzakelijke transitie te versnellen.
                  De insteek van het voorstel van de Europese Commissie is het adresseren van de duurzaamheidsrisico’s
                  die banken lopen. Banken kunnen risico’s ook adresseren door bijvoorbeeld meer reserves
                  aan te houden.
               
Dit neemt niet weg dat beide initiatieven aan elkaar raken. Het Ministerie van Financiën
                  deelt haar ervaring rond het klimaatcommitment daarom bijvoorbeeld met DNB. DNB werkt
                  via de Europese Banken Autoriteit (EBA) aan de invulling van voorstellen om ESG-risico’s
                  in kaart te brengen en te beheersen. Daarnaast deelt het ministerie de ervaringen
                  rond het klimaatcommitment proactief met andere lidstaten en jurisdicties, bijvoorbeeld
                  in het kader van de G20 Sustainable Finance Working Group (SFWG).
               
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat het in lijn brengen met de Parijsdoelstellingen
                     van de financieringsbalans zal betekenen dat financiële instellingen vervuilende activa
                     zullen afstoten, of in ieder geval geen of minder nieuwe vervuilende investeringen
                     zullen doen. Zij merken tegelijkertijd op dat er een «secundaire markt» zal zijn voor
                     (binnenlandse of buitenlandse) financiële partijen die het commitment niet onderschrijven
                     en deze financieringen dan zullen overnemen. Zij vragen de Minister of zij het met
                     GroenLinks eens is dat dit «lek» een probleem vormt voor de effectiviteit waarmee
                     de financiële sector de reële economie kan aanjagen te verduurzamen, en wat de Minister
                     wil doen om ook dit deel van het financiële systeem actief en sturend te helpen om
                     te verduurzamen.
In de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Leijten (SP) van 2 december
                     2021 ben ik ingegaan op het mogelijk ontstaan van een secundaire markt wanneer (slechts)
                     een deel van de financiële sector «vergroent».22 Hierin noemde ik onder andere dat het voor de effectiviteit van de duurzame transitie
                     van groot belang is dat de verduurzaming van de reële economie hand in hand gaat met
                     de verduurzaming van de financiële sector, waarbij zoveel mogelijk naar de verduurzaming
                     van de gehele economie én de gehele financiële sector wordt gestreefd.
                  
In een sterk internationaal opererende sector bestaat – zoals de leden van de GroenLinks-fractie
                     opmerken – het risico dat de effectiviteit van strenger nationaal beleid en wetgeving
                     afneemt, wanneer in bepaalde jurisdicties sterkere verwachtingen of regels gelden
                     ten aanzien van duurzaamheid dan in andere jurisdicties. Mede hierom hecht ik veel
                     waarde aan internationale samenwerking. Doordat veel van de wet- en regelgeving op
                     het vlak van duurzame financiering een Europese oorsprong heeft, zijn de verschillen
                     tussen lidstaten qua regulering marginaal. Voor landen buiten Europa geldt deze wet-
                     en regelgeving uiteraard niet en mede daarom zijn internationale samenwerkingsverbanden
                     van belang. Een voorbeeld hiervan is de standaardisering van rapportagestandaarden.
                     Internationale harmonisatie van rapportagestandaarden vergroot de vergelijkbaarheid
                     van informatie en draagt bij aan betere wereldwijde allocatie van kapitaal naar duurzame
                     investeringen. Zo ondersteun ik de ontwikkeling van wereldwijde rapportagestandaarden
                     voor duurzaamheid door de International Sustainability Standards Board (ISSB), en ook via de Sustainable Finance Working Group (SFWG) van de G20 zal Nederland aanjager zijn van de harmonisatie van rapportagestandaarden.
                  
Toch zijn er ook voordelen aan het «op de troepen vooruitlopen». Juist door tijdig
                  voor te sorteren op de nieuwe economie en de balansen daar op gecontroleerde wijze
                  mee in lijn te brengen, kunnen financiële instellingen op termijn een concurrentievoordeel
                  hebben. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer het aankomt op het financieren van duurzame
                  activiteiten of weerbaarheid tegen transitieschokken. Het staat wat betreft het kabinet
                  voorop dat de transitie naar een klimaatneutrale economie een onomkeerbaar feit is
                  en financiële instellingen dienen hier voldoende rekening mee te houden bij hun investeringsbeleid
                  en risicomanagement.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister bereid is om in het kader
                     van de CRR/CRD-onderhandelingen reeds te pleiten voor concentratielimieten en wat
                     hierbij de overwegingen zijn. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet
                     een tijdslijn kan schetsen van het mogelijk opnemen van duurzaamheidsrisico's in pijler
                     1 van het Bazel-raamwerk. Op dit moment lopen er onderhandelingen over de Europese
                     implementatie van Bazel IV. In 2023 komt Europese Bankautoriteit (EBA) met haar conclusies.
                     Kan op basis daarvan de CRR/CRD opnieuw aangepast worden? En is het kabinet bereid
                     daarvoor te pleiten? Of zal op een nieuw Bazel-akkoord gewacht moeten worden? Klopt
                     het dat die naar waarschijnlijkheid pas voor 2027/2028 gepland staat? Wat betekent
                     dit voor de opvolging van de EBA-adviezen als hieruit blijkt dat duurzaamheidsrisico's
                     kapitaliseren in pijler 1 mogelijk is? De leden van de GroenLinks-fractie vragen op
                     welke manier de Minister zich in Europees verband hard gaat maken voor de mogelijkheid
                     voor EBA om concrete aanbevelingen te doen.
Voor de zomer is er in de Raadsonderhandelingen over de herziening van de verordening
                  en richtlijn kapitaalvereisten gesproken over de integratie van duurzaamheidsrisico’s
                  in pijler 1 van het toezichtraamwerk voor banken.23 In deze discussie heeft Nederland de Raad aangemoedigd om, voor het verschijnen van
                  de rapportage van de Europese Bankenautoriteit (EBA), een eerste discussie te voeren
                  over het adresseren van ESG-risico’s in pijler 1 en mogelijke vervolgstappen. Hierbij
                  heeft Nederland genoemd dat concentratielimieten voor CO2-intensieve blootstellingen een mogelijk interessante richting is. De overgrote meerderheid
                  van de Raad had echter de voorkeur om het EBA-rapport af te wachten voor het bespreken
                  van vervolgstappen. De planning is dat dit rapport 28 juni 2023 verschijnt. Gegeven
                  de verwachte ontwikkeling van de onderhandelingen, met een Raadsakkoord tijdens de
                  Raad Economische en Financiële Zaken van 8 november a.s. (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1906), en de start van de triloogfase aan het begin van het nieuwe jaar, is het onzeker
                  dat de conclusies van het EBA-rapport in het huidige pakket kunnen worden meegenomen.
                  Ik zet mij hier nadrukkelijk voor in. Daarnaast zet ik mij er, voor het geval dat,
                  ook voor in dat in het huidige pakket wordt opgenomen dat de Europese Commissie, op
                  basis van het rapport van EBA, wanneer dat gepast is, een wetgevend voorstel dient
                  te presenteren. De Europese Commissie hoeft hiervoor niet te wachten op toekomstige
                  Bazel standaarden. Door opname van een dergelijke bepaling wordt de opvolging van
                  het EBA-rapport ook na de onderhandelingen over dit pakket geborgd.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen met welke publieke en private partners de
                     Minister zich in gaat zetten voor opname van de financiële sector in het Global Biodiversity
                     Framework.
Ik ga samen met de Minister voor Natuur en Stikstof kijken hoe biodiversiteitsnormen
                  een rol kunnen spelen in de verduurzaming van de financiële sector. Vanuit de Interface Dialogue Finance and Biodiversity
                  24 wordt er hiervoor samengewerkt met financiële instellingen. Dit zijn financiële instellingen
                  die zich hebben verenigd in de Finance for Biodiversity Foundation, partijen die aangesloten zijn bij de werkgroep biodiversiteit onder het Platform
                  voor Duurzame Financiering en partijen die aangesloten zijn bij het Parnership for Biodiversity Accounting Financials (PBAF). Met hen, maar ook met kennispartners zoals de Organisatie voor Economische
                  Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), Biodiversity Finance Initiative (BIOFIN) en het United Nations Environment Programme Finance Initiative (UNEP-FI), wordt gewerkt aan bewustwording van het belang een goed uitgewerkte rol
                  voor financiële sector in het Global Biodiversity Framework. Daarnaast staat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit regelmatig
                  in contact met verscheidene maatschappelijke organisaties, onder andere om over het
                  belang van aandacht voor biodiversiteit in de financiële sector te spreken. Tot slot
                  heeft dit thema mijn aandacht in gesprekken met diverse nationale en internationale
                  private en publieke partijen. Ook wordt momenteel een regulier overleg op expertniveau
                  met maatschappelijke organisaties en de ministeries van Financiën en Economische Zaken
                  en Klimaat opgezet over de beleidsagenda. Ik verwacht dat biodiversiteit in relatie
                  tot de financiële sector één van de thema’s zal zijn die daarin regelmatig aan de
                  orde komen.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister concentratielimieten als
                     de enige manier ziet om duurzaamheidsrisico's in pijler 1 te beprijzen, of dat deze
                     risico's ook geïntegreerd zouden kunnen worden in de manier waarop de risicoweging
                     van activa, ook onder een bepaalde concentratie, tot stand komt. Wat zijn hierbij
                     de smaken, zo vragen zij, en de overwegingen van het kabinet.
Het Ministerie van Financiën heeft eerder dit jaar met diverse betrokkenen, waaronder
                  toezichthouders en maatschappelijke organisaties, gesproken over de mogelijkheden
                  voor de opname van duurzaamheidsrisico’s in pijler 1 (het generieke deel) van het
                  kapitaaleisenraamwerk voor banken. Centraal hierbij staat dat dit op risicogebaseerde
                  wijze dient te gebeuren. Het kapitaaleisenraamwerk dient primair om de (financiële)
                  risico’s van banken te beheersen. Op dit moment lijkt de integratie van klimaatrisico’s
                  in de pijler 1 kapitaaleisen door middel van een concentratielimiet voor bepaalde
                  CO2-intensieve blootstellingen het meest geschikt. Het kapitaaleisenraamwerk kent namelijk
                  al vereisten voor concentratielimieten om de concentratie van tegenpartijrisico’s
                  te beheersen. Een open vraag is of er genoeg accurate en consistente data beschikbaar
                  is – of komt – om een dergelijk concentratielimiet vast te stellen.
               
Een alternatieve optie binnen de pijler 1 methodiek is om hogere risicogewichten toe
                  te kennen aan al dan niet nieuwe fossiele blootstellingen. Dit lijkt in mindere mate
                  te kunnen worden onderbouwd op basis van de financiële risico’s die financiële instellingen
                  lopen.
               
Een alternatief voor de opname van een concentratielimiet in het generieke deel van
                  het kapitaaleisenraamwerk, is de opname binnen pijler 2, het instelling specifieke
                  deel van het raamwerk. Dit instelling specifieke deel biedt meer flexibiliteit aan
                  toezichthouders om een concentratielimiet in te vullen, bijvoorbeeld in het kader
                  van transparantieverplichtingen. Hierdoor verliest het raamwerk mogelijk wel aan uniformiteit.
               
Mede op basis van de resultaten van het EBA onderzoek, zal ik de komende tijd de verschillende
                  voor- en nadelen wegen en mijn inzet verder specificeren.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister of zij kan toelichten op welke
                     manier de EBA aandacht besteed aan (materiële) biodiversiteitsrisico's. Deze leden
                     vragen ook of het kabinet vindt dat deze, wanneer materieel, in principe ook ingeprijsd
                     zouden moeten worden.
In juni 2021 heeft de EBA een rapport over de beheersing van en het toezicht op ESG-risico’s
                  gepubliceerd.25 De EBA definieert hierin ook aan milieu gerelateerde financiële risico’s zoals risico’s
                  gerelateerd aan klimaatverandering of factoren die zorgen voor natuuraantasting, zoals
                  luchtvervuiling, watervervuiling, waterschaarste, biodiversiteitsverlies of ontbossing.
                  Biodiversiteitsrisico’s vormen hiermee een integraal onderdeel van de ESG-risico analyses.
                  Sindsdien heeft EBA verschillende vervolgpublicaties geschreven om milieurisico’s
                  verder te specificeren en in het prudentiële raamwerk te integreren. Een recent voorbeeld
                  hiervan is het discussiestuk over de mogelijke introductie van nieuwe prudentiële
                  maatregelen om milieugerelateerde risico’s beter in het toezichtraamwerk voor banken
                  te integreren.26
Het kabinet is van menig dat alle relevante financiële risico’s voldoende beheerst
                  dienen te worden door financiële instellingen. Dit geldt ook voor risico’s gerelateerd
                  aan biodiversiteitsverlies.
               
De leden van de GroenLinks-fractie verwelkomen dat het kabinet aandacht wil besteden
                     aan duurzaamheidsrisico's in Solvency II en IORP II (de Institutions for Occupational
                     Retirement Provision Directive). De leden vragen of de Minister voor beide dossiers
                     kan toelichten hoe dit specifiek terugkomt in haar inzet.
De risicobeheervereisten voor klimaat- en duurzaamheidsrisico’s worden in het commissievoorstel
                  voor de herziening van Solvency II aangescherpt. Het kabinet heeft deze aanscherping
                  in de onderhandelingen over de herziening in de Raad consequent gesteund. Klimaat-
                  en duurzaamheidsrisico’s dienen goed gereflecteerd te worden in het toezichtraamwerk
                  voor verzekeraars, zodat deze risico’s beter worden beheerst en verzekeraars ook worden
                  gestimuleerd deze risico’s in te perken, via het bewegen van hun klanten tot klimaatadaptatie
                  en mitigatie. Zo kan een schadeverzekeraar in de polisvoorwaarden bijvoorbeeld ruimte
                  bieden voor (meer) klimaatadaptief schadeherstel. Momenteel ligt er een Raadsakkoord
                  waarin bovenstaande commissievoorstellen zijn overgenomen.
               
Ten aanzien van de (reeds aangekondigde) herziening van de IORP II-richtlijn zijn
                  nog geen voorstellen gepubliceerd. Wanneer dit zover is zal ik mij – zoals aangegeven
                  in de beleidsagenda – inzetten voor betere integratie van duurzaamheidsrisico’s in
                  deze richtlijn.
               
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat het in lijn brengen met de Parijsdoelstellingen
                     van de balansen van financiële instellingen, alsmede breder het beheersen van transitie-
                     en vooral fysieke risico's, voor sterke herverdelingseffecten kan zorgen in de samenleving.
                     Met name bij materialiserende fysieke risico's, dragen actoren die hierdoor benadeeld
                     worden, niet altijd de verantwoordelijkheid voor het feit dat ze hierdoor benadeeld
                     worden, omdat ook niet-fossiele partijen hierdoor geraakt kunnen worden. De leden
                     van de GroenLinks-fractie vragen de Minister of zij erkent dat dit van de politiek
                     vraagt dat ze enerzijds onverkort van financiële instellingen klimaatneutraliteit
                     verwacht, en anderzijds met goed beleid instaat voor de herverdelingseffecten die
                     daardoor kunnen ontstaan. Deze leden vragen bovendien wat dit vraagt van de politiek
                     in het soort van (herverdelings-)beleid dat ze op dit punt zal moeten gaan voeren.
                     Moeten we, bijvoorbeeld, mensen compenseren omdat ze een hogere rente betalen omdat
                     ze toevallig onder zeeniveau wonen? Waarom zou dat wel of niet wenselijk zijn?
Zowel klimaatverandering zelf, als de transitie die nodig is om deze tegen te gaan,
                  leiden onvermijdelijk tot verdelingseffecten. Er zal sprake zijn van winnaars en verliezers.
                  Het is aan de overheid om de lasten hiervan zo eerlijk mogelijk te verdelen binnen
                  de samenleving. Daarbij is de constatering op zijn plaats dat het niet ondernemen
                  van actie – en daarmee onordentelijke transitie – tot veel meer verliezen én verliezers
                  zal leiden, met name bij de meest kwetsbaren. De vraag is op welk niveau en in welke
                  fase deze eerlijke verliesdeling dient plaats te vinden. Dit vraagt om zowel slimme
                  vormgeving van instrumenten (mét behoud van verduurzamingsprikkels) aan de voorkant,
                  als effectieve en uitvoerbare ondersteuning aan de achterkant. Deze dienen recht te
                  doen aan de samenhang tussen verschillende factoren die tot verliezen kunnen leiden.
                  Daarbij moet ook steeds naar een goede balans tussen de twee worden gezocht.
               
In het voorbeeld van de leden van de GroenLinks-fractie zie ik dat er aan de voorkant
                  wellicht effectievere maatregelen te bedenken zijn om ongewenste verdelingseffecten
                  van klimaatrisico’s te voorkomen, dan vanuit publieke middelen een hogere risicovergoeding
                  te compenseren. Zo is mijn ministerie samen met verzekeraars bezig met het inventariseren
                  hoe de verzekerbaarheid van klimaatschade kan worden geborgd, zodat mensen die op
                  een plek wonen die buiten hun invloed om onderhevig is aan grotere klimaatrisico’s,
                  niet geconfronteerd worden met slechtere toegang tot verzekeringsproducten of hogere
                  tarieven. Tegelijkertijd dienen zij voldoende prikkels te hebben om adaptatiemaatregelen
                  te treffen. Deze dienen ook betaalbaar en financierbaar te zijn.
               
Ik vind het niet opportuun om (her)verdelingsbeleid te voeren via (verduurzaming van)
                  de financiële sector, dat gebeurt via de fiscaliteit en het inkomensbeleid.
               
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat het kabinet op basis van de initiatiefnota
                     «Van oliedom naar gezond verstand"27 met de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) in gesprek zou gaan
                     over onderzoek naar verdeling van verliezen als gevolg van materialiserende duurzaamheidsrisico's.
                     Deze leden vragen hoe het hiermee, alsmede met het onderzoek van het WRR, staat.
Zoals in de reactie op het initiatiefnota aangekondigd, heeft ambtelijk een aantal
                  gesprekken tussen het Ministerie van Financiën en de Wetenschappelijke Raad voor het
                  Regeringsbeleid (WRR) over dit thema plaatsgevonden. De laatste stand van zaken is
                  dat WRR verwacht over enkele maanden het rapport over rechtvaardige lastenverdeling
                  in het kader van klimaatbeleid te publiceren.28 Daarin zal naar verwachting de vraag centraal staan hoe lastenverdelingen rechtvaardig
                  kunnen worden opgepakt. Hierbij zal de WRR gebruik maken van een literatuurstudie
                  (onder meer vanuit ethische en filosofische disciplines), een onderzoek naar wat burgers
                  rechtvaardige lastenverdelingen vinden en een aantal illustratieve voorbeelden op
                  het gebied van mitigatie- en adaptatiebeleid. De studie gaat dus niet sec over verliesdeling
                  in relatie tot financiële markten, maar over lasten als gevolg van het brede klimaatbeleid.
               
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat verzekerbaarheid van klimaatschade
                     niet alleen gaat over het op de hoogte brengen van burgers en verbeteren van verzekerbaarheid,
                     maar ook op een visie op privatisering dan wel socialisering van verliezen die simpelweg
                     niet verzekerbaar zijn. Wat vraagt dit van de architectuur van de verzekeringsmarkt?
                     Is het kabinet bereid ook dit vraagstuk verder uit te diepen?
Ik onderschrijf de opvatting van de leden van de GroenLinks-fractie dat hier meerdere
                  maatschappelijke vraagstukken spelen. Een mogelijk te laag risicobewustzijn en dientengevolge
                  lage verzekeringsgraad van burgers bij het verzekeren van in principe verzekerbare
                  klimaatrisico’s is daar één van. Wanneer bepaalde schade inderdaad niet verzekerbaar
                  is, is de vraag welke oplossing daarvoor het beste is. Dit is zowel een vraag naar
                  de rol van de markt, als naar de rol van de overheid. Mogelijke oplossingen voor onverzekerbare
                  klimaatschade hebben gemeen dat ze zien op het spreiden van financieel risico. De
                  verhouding tussen overheid en markt in die spreiding kan, afhankelijk van het risico
                  en/of de schade, verschillen. Het kabinet is al bezig met een nadere uitdieping van
                  dit vraagstuk. Momenteel werk ik samen met mijn ambtgenoten van Justitie en Veiligheid
                  en Infrastructuur en Waterstaat aan een verdieping van de probleemanalyse op dit punt
                  en verken ik diverse beleidsopties.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister zich nog altijd hard maakt
                     voor een algemene taxonomie (die niet alleen groen maar ook bruin beslaat), op welke
                     manier zij daar bij de Europese Commissie op aandringt, en hiertoe coalities bouwt
                     in de Raad.
Ja. Nederland ziet het belang in van en maakt zich hard voor een algemene taxonomie,
                  waarin – naast de duurzame – ook de niet-duurzame en de transitieactiviteiten zijn
                  gespecificeerd. Naast het vergroten van de duidelijkheid, zorgt dit voor eerlijke
                  verdeling van rapportagelasten over alle activiteiten. Zo heeft de Minister voor Klimaat
                  en Energie begin dit jaar in de Nederlandse reactie richting de Europese Commissie
                  op de concept-uitwerking van de taxonomie ten aanzien van aardgas en kernenergie29 aangegeven dat Nederland opname van economische activiteiten met betrekking tot aardgas
                  alleen als onderdeel van een algemene taxonomie en als categorie «oranje/transitie»
                  kan ondersteunen. Daarbij heeft Nederland de Europese Commissie opgeroepen hiertoe
                  met voorstellen te komen. Deze boodschap heeft Nederland ook in een open brief aan
                  de Europese Commissie overgebracht, samen met Zweden, Denemarken en Oostenrijk.30 Voorts heeft de Minister voor Klimaat en Energie een verklaring gegeven aan de Europese
                  Commissie over de Nederlandse positie om geen bezwaar te maken tegen het voorstel
                  voor uitwerking van de taxonomie ten aanzien van aardgas en kernenergie, waarin ook
                  verwezen is naar de Nederlandse wens om aardgas onder te brengen in een algemene taxonomie.31
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister met hen de zorg deelt dat
                     de huidige Europese sustainable finance aanpak ervoor kan zorgen dat groene investeringen
                     overgereguleerd worden, terwijl vervuilende investeringen «ondergereguleerd» blijven.
                     Deze leden vragen wat deze vaststelling betekent voor de inzet van Nederland ten aanzien
                     van de duurzame financieringsstrategie van de Europese Commissie. Zij wijzen er op
                     dat de Europese Rekenkamer in een rapport in 2021 gesteld heeft dat «het Actieplan
                     [van de Commissie] niet gepaard ging met specifieke acties om de duurzaamheids- en
                     sociale kosten van niet duurzame activiteiten aan te pakken, en niet naar dit onderliggende
                     probleem verwees, terwijl de High Level Expert Group het belang van de aanpak hiervan
                     wel heeft onderschreven».
Het aandachtspunt dat door de leden van de GroenLinks-fractie genoemd wordt is terecht
                  en reeds onderdeel van de Nederlandse inzet. In mijn beleidsagenda duurzame financiering
                  heb ik benadrukt dat het van belang is om zowel méér duurzaam te investeren, alsook
                  om niet-duurzame financieringen terug te brengen. Naast aandacht voor transparantie
                  en het bereiken van impact, zet Nederland zich ook in voor het terugbrengen van aan
                  duurzaamheid gerelateerde financiële risico’s. Zo zet Nederland zich bijvoorbeeld,
                  en zoals hiervoor omschreven, ten aanzien van banken in voor het integreren van duurzaamheidsrisico’s
                  in het generieke deel van de kapitaaleisen voor banken. Daarmee wordt beoogd ervoor
                  te zorgen dat banken extra buffers aanhouden wanneer hun blootstelling aan niet-duurzame
                  activa groter is. Ten slotte zet Nederland zich als gezegd ook in voor het ontwikkelen
                  van een algemene taxonomie, waarin – naast de duurzame – ook de niet-duurzame en de
                  transitieactiviteiten zijn gespecificeerd. Hierdoor komen ook rapportagelasten op
                  niet duurzame activiteiten te liggen.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke lessen het kabinet trekt uit het genoemde
                     rapport van de Europese Rekenkamer voor de te voeren (nationale en Europese) beleidsstrategie
                     voor het verduurzamen van financieringsstromen.
Het kabinet heeft het rapport grondig bestudeerd en hier ook uitgebreid over gesproken
                  in een hoog ambtelijke werkgroep. Het rapport van de Europese Rekenkamer geeft een
                  goed overzicht van de tot dan toe behaalde voortgang ten aanzien van het uitvoeren
                  van de duurzame financieringsagenda van de Commissie. Het rapport maakt daarnaast
                  inzichtelijk waar voortgang achterliep en waar verdere stappen nodig zijn om de beoogde
                  doelen te bereiken. Voorbeelden van benodigde vervolgstappen zijn de aanbevelingen
                  dat de Europese Commissie proactief beleid moet voeren om meer duurzame projecten
                  in de reële economie te stimuleren, alsook dat duurzame standaarden consistent moeten
                  worden toegepast binnen de gehele EU-begroting. In antwoord op een vraag van de leden
                  van de CDA-fractie over dit rapport ben ik eerder al ingegaan op het belang van een
                  goede monitoring en rapportage van klimaatuitgaven.32 Het is goed dat de Europese Rekenkamer aanbevelingen heeft gedaan ter verbetering
                  van de implementatie van de Europese duurzaamheidsstrategie en dat zij deze ook nauw
                  monitort. Het kabinet steunt ook de aanbeveling aan de Europese Commissie om verslag
                  uit te brengen over het actieplan inzake duurzame financiering en de toekomstige strategie.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister of zij bereid is bij de Europese
                     Commissie erop aan te dringen dat zij bij dit mandaat nog met wetgeving komt om credit
                     rating agencies van ESG-producten (Environmental, Social en Governance) scherper te
                     reguleren, alsmede credit rating agencies te dwingen om beter rekenschap te geven
                     van duurzaamheidsrisico’s in kredietwaardigheidsanalyses, om zo het probleem van groenwassen
                     en onderschatting van duurzaamheidsrisico’s te adresseren. Dit zou immers aansluiten
                     op de consultatie die de Europese Commissie daarover op dit moment afgerond heeft,
                     merken zij op.
Aanbieders van duurzaamheidsbeoordelingen, ook wel ESG rating agencies genoemd, richten zich op het aanbieden van aan duurzaamheid gerelateerde producten
                  en diensten. Naast duurzaamheidsbeoordelingen gaat het bijvoorbeeld ook om het aanbieden
                  van ruwe duurzaamheidsdata en onderzoek naar duurzaamheidsrisico’s en controverses
                  bij bedrijven. De afnemers zijn primair investeerders en ondernemingen. Deze sector,
                  en daarmee het belang, groeit hard omdat er een toenemende behoefte is aan inzicht
                  in de duurzaamheidsprestaties en -risico’s van ondernemingen. Deze informatie is echter
                  in beperkte mate publiek beschikbaar. De AFM stelt in een position paper33 dat het vaak niet transparant is hoe duurzaamheidsbeoordelingen tot stand komen,
                  welke data wordt gebruikt en hoe deze data wordt verwerkt. Het is voor investeerders
                  van belang dat de duurzaamheidsbeoordeling een goede weergave is van de werkelijke
                  duurzaamheidsprestaties en -risico’s van een onderneming. Daarnaast kunnen duurzaamheidsdata
                  en -beoordelingen ook grote gevolgen hebben voor ondernemingen zelf. Zo beperkt een
                  lage duurzaamheidsbeoordeling mogelijk de toegang tot financiering. Gezien het belang
                  van de sector zal ik mij ervoor inzetten dat er vanuit de EU wetgeving komt gericht
                  op het verbeteren van de transparantie over databronnen, de verwerking van data en
                  de methodologie om tot duurzaamheidsbeoordelingen te komen. Duurzaamheidsdata en aanverwante
                  producten staan nog in de kinderschoenen. Meer transparantie zal bijdragen aan een
                  beter gezamenlijk begrip van duurzaamheid en daarmee de kwaliteit van dienstverlening
                  zonder de verdere ontwikkeling van de sector in de weg te staan.
               
Voor kredietbeoordelaars, ook wel credit rating agencies, bestaat reeds een regelgevend kader. Dit bevat onder meer waarborgen om de kwaliteit
                  van kredietbeoordelingen te verbeteren en transparantievereisten omtrent de totstandkoming
                  van een kredietbeoordeling. De Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA)
                  houdt toezicht op kredietbeoordelaars. Momenteel beziet de Europese Commissie op welke
                  wijze de opname van duurzaamheidsfactoren in kredietbeoordelingen kan worden verbeterd.
                  Ik wil eerst de analyse van de Europese Commissie afwachten.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet bereid is om in Europees
                     verband te pleiten voor minimumstandaarden waaraan ESG-producten moeten voldoen, net
                     zoals er straks minimumstandaarden zijn waaraan groene obligaties moeten voldoen.
                     Ook dit kan immers een belangrijk middel zijn om groenwassen te voorkomen.
Vanaf 10 maart 2021 is de Verordening informatieverstrekking over duurzaamheid in
                  de financiële sector (SFDR) van toepassing op financiële instellingen die beleggingsproducten
                  aanbieden of adviseren voer beleggingsproducten. De SFDR bepaalt onder meer dat financiële
                  instellingen die duurzame beleggingsproducten aanbieden transparant moeten zijn over
                  manier waarop een product invulling geeft aan duurzame doelstellingen dan wel kenmerken,
                  zowel precontractueel als op periodieke basis. Daarnaast werkt de Commissie aan het
                  keurmerk «EU Ecolabel voor financiële producten» of de EU-standaard voor Europese
                  groene obligaties. Indien een aanbieder van een financieel product zich in positieve
                  zin wil onderscheiden op het gebied van duurzaamheid kan het voldoen aan deze keurmerk-
                  en standaardvereisten. Deze eisen dragen bij aan het voorkomen van groenwassen bij
                  financiële producten.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vragen tenslotte of de Minister een reactie kan
                     geven op het onderzoek «ESG-ratings leiden niet tot maatschappelijk verantwoorder
                     beleggen» (Krolt en Bams, ESB, augustus 2022). Erkent de Minister het in het artikel
                     geschetste probleem, en kan zij heel precies aangeven welke beleidsmaatregelen volgens
                     haar dit probleem effectief zouden kunnen adresseren, zo vragen deze leden.34
                     
Het artikel is gebaseerd op onderzoek van Bams en Van der Kroft.35 Een deel van het onderzoek richt zich op de vraag of een onderneming met een goede
                  duurzaamheidsbeoordeling (ESG-rating) ook in de praktijk goed presteert op gebied
                  van duurzaamheid. De onderzoekers vinden een negatief verband tussen de ESG-beoordeling
                  en de duurzaamheidsprestaties van ondernemingen. De onderzoekers stellen dat dit primair
                  ligt in de informatie waarop ESG-beoordelingen worden gebaseerd. ESG-beoordelingen
                  worden gebaseerd op informatie gerapporteerd door de onderneming zelf en informatie
                  van derden. De onderzoekers stellen dat duurzaamheidsverslaggeving, in tegenstelling
                  tot financiële verslaggeving, niet gestandaardiseerd is en daardoor sterk uiteenloopt
                  per onderneming. Dit stelt ondernemingen in staat hun duurzaamheidsprestaties en -beloften
                  selectief bekend te maken aan beleggers en zich zo duurzamer voor te doen dan dat
                  ze in werkelijkheid zijn. Met de komst van de richtlijn herziening duurzaamheidsrapportage
                  komen er gedetailleerde standaarden voor het rapporteren van duurzaamheidsinformatie.
                  Dit beperkt de bewegingsruimte voor ondernemingen en verbetert de kwaliteit en vergelijkbaarheid
                  van duurzaamheidsinformatie. Dit verbetert naar verwachting ook de kwaliteit en vergelijkbaarheid
                  van ESG-beoordelingen. Daarnaast zal ik bij de Europese Commissie inzetten op wetgeving
                  om de transparantie bij aanbieders van duurzaamheidsbeoordelingen te verbeteren.
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdD
De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat de beleidsagenda terecht vaststelt
                     dat de urgentie van de transitie naar een duurzame economie staan en dat de financiële
                     sector een vliegwiel voor verduurzaming moet zijn. De leden van de PvdD-fractie constateren
                     dat, op basis van legio onderzoeken van verschillende organisaties, helaas echter
                     ook dat, ondanks dat er sinds Grenzen aan de Groei van de Club van Rome al 50 jaar
                     lang pogingen worden ondernomen om dit te veranderen, dit nog onvoldoende leeft bij
                     de financiële sector, zowel op het gebied van klimaat, als op het gebied van biodiversiteit
                     en andere belangrijke duurzaamheidsthema's zoals mensenrechten. Het is dan ook de
                     hoogste tijd voor onderscheidend overheidsbeleid.
In antwoord op eerdere Kamervragen van de leden van de PvdD-fractie geeft de Minister
                     van Financiën (ook haar voorganger) steeds aan dat zij (hij) vindt dat het niet aan
                     haar (hem) is om het beleid van individuele financiële instellingen te beoordelen.
                     Blijft zij bij dat standpunt? Zo ja, wie zal dan beoordelen of de plannen van de financiële
                     instellingen het gewenste niveau van transparantie, vergelijkbaarheid en ambitie bereiken?
                     Op basis van welke indicatoren gaat dit objectief en wetenschappelijk worden gemeten?
                     Deelt zij de constatering dat de vorige voortgangsrapportage over het klimaatcommitment
                     onvoldoende inzicht geeft in de prestaties en de kwaliteit van de plannen van individuele
                     financiële instellingen? In hoeverre worden bevindingen uit onderzoeken die zowel
                     het investeringsbeleid als de investeringspraktijk van de financiële instellingen
                     recentelijk langs de klimaatmeetlat hebben gelegd, meegenomen in deze beoordeling?
Het is niet aan de Minister van Financiën om het beleid van individuele instellingen
                  te beoordelen. Wel beoordeel ik waar de sector als geheel staat ten aanzien van onder
                  meer duurzame financieringen. De voortgang van het klimaatcommitment wordt gemonitord
                  door de CFSK, waar vertegenwoordigers van mijn ministerie en het Ministerie van Economische
                  Zaken en Klimaat onderdeel van uitmaken, net als vertegenwoordigers van de koepelorganisaties.
                  De vorige voortgangsrapportage is door onze respectievelijke ambtsvoorgangers van
                  een reactie voorzien, en deze is met uw Kamer gedeeld.36 Eind dit jaar en begin volgend jaar zullen er opnieuw twee voortgangsrapportages
                  verschijnen. Op basis van de inhoud van die rapportages kan en zal ik, samen met de
                  Minister voor Klimaat en Energie, de collectieve voortgang ten aanzien van het klimaatcommitment
                  van een reactie voorzien. Bevindingen uit andere recente onderzoeken op dat gebied
                  kunnen bij de weging die aan deze reactie voorafgaat zeker een rol spelen.
               
Ik zal de voortgang van het klimaatcommitment beoordelen op haar twee hoofdgebieden,
                  (1) het meten van het CO2-gehalte van de relevante financieringen en beleggingen en (2) de actieplannen van
                  financiële instellingen om deze in lijn te brengen met het Parijsakkoord, inclusief
                  reductiedoelstellingen voor 2030. Als basis hiervoor zal ik in ieder geval de aankomende
                  voortgangsrapportages over het meten (eind 2022) en de actieplannen (begin 2023) gebruiken,
                  maar ik zal daarbij mogelijk ook gebruik maken van eigen interne analyses en inbreng
                  van relevante belanghebbenden. Op basis daarvan zal ik samen met de Minister voor
                  Klimaat en Energie mijn conclusies trekken en eventuele vervolgacties bekendmaken,
                  waaronder of wij over zullen gaan tot het verkennen van normerend optreden. In mijn
                  begeleidende brief bij de eerste voortgangsrapportage eind dit jaar zal ik nader ingaan
                  op de criteria die ik bij de beoordeling zal meewegen. Een aantal ervan heb ik in
                  de Kamerbrief bij de voortgangsrapportage vorig jaar37 en in mijn beleidsagenda voor duurzame financiering reeds geschetst en ook in het
                  voorgaande benoemd. Ook heeft mijn ministerie samen met het Ministerie van Economische
                  Zaken en Klimaat de afgelopen maanden met de CFSK-partijen meegedacht over een leidraad
                  voor ambitieuze, vergelijkbare en kwalitatieve rapportages en actieplannen. De koepels
                  hebben hun leidraad onlangs gepubliceerd.38 Hoe de financiële sector een bijdrage kan leveren aan het versnellen van de klimaattransitie,
                  is een uitgangspunt bij de afweging of er normerend wordt opgetreden. Zoals ik ook
                  heb aangegeven in de beleidsagenda, hebben we de financiële sector namelijk heel hard
                  nodig om een duurzame economie te bereiken.
               
Ik verwacht dat de voortgangsrapportage die begin 2023 verschijnt, in ieder geval
                  op geaggregeerd niveau inzicht zal geven in de kwaliteit van de actieplannen en daar
                  een vergelijkende analyse over zal bevatten. Tegelijkertijd vind ik de transparantie
                  van individuele instellingen over hun actieplannen (en de aannames die daarachter
                  schuilen) van groot belang – niet alleen om verantwoording daarover naar de samenleving
                  af te leggen, maar ook om van elkaar te leren en elkaars ambitiegrenzen te blijven
                  verleggen. Zoals ik ook hiervoor, in reactie op vragen van de leden van de D66-fractie
                  heb benoemd, verwacht dat de instellingen daar ook belang aan hechten: in de tekst
                  van het klimaatcommitment staat immers dat partijen uiterlijk in 2022 hun actieplannen
                  – inclusief reductiedoelstellingen voor 2030 – bekendmaken voor al hun relevante financieringen
                  en beleggingen. Ik zal mij binnen de Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment
                  (CFSK) ervoor inzetten dat de actieplannen van individuele instellingen openbaar beschikbaar
                  zijn.
               
De Minister geeft aan dat de Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment (CFSK)
                     een maatschappelijke dialoog zal inrichten om zo het maatschappelijk middenveld en
                     de wetenschap beter te betrekken bij de governance van het klimaatcommitment. Wanneer
                     gaat deze dialoog plaatsvinden?
Een eerste maatschappelijke dialoog over het klimaatcommitment heeft op 29 juni jl.
                  plaatsgevonden. Deelnemers waren vertegenwoordigers vanuit de sector, waaronder de
                  koepelorganisaties, vertegenwoordigers van de ministeries van Financiën en Economische
                  Zaken en Klimaat, en diverse maatschappelijke en wetenschappelijke organisaties. Deze
                  dialoog heb ik als constructief en verrijkend ervaren. Met de deelnemers is afgesproken
                  dat deze sessie als basis dient voor verdere vervolggesprekken. Naast de maatschappelijke
                  dialoog sessies die als onderdeel van het klimaatcommitment zijn georganiseerd, is
                  een periodiek overleg op expertniveau met maatschappelijke organisaties en de ministeries
                  van Financiën en Economische Zaken en Klimaat opgezet om te spreken over de hele breedte
                  van de beleidsagenda voor duurzame financiering. De eerste sessie hiervan heeft begin
                  november plaatsgevonden. Hierin is onder andere gesproken over het klimaatcommitment
                  en de aanpak van duurzaamheidsrisico’s. Hiermee wil ik graag op een structurele wijze
                  de inbreng van maatschappelijke organisaties op het thema duurzame financiering borgen.
                  Ik sta open voor de suggesties die deze maatschappelijke organisaties doen.
               
Mocht de Minister besluiten normerend op te treden, hoe zou deze interventie er dan
                     uit zien? De leden van de PvdD-fractie lezen dat de Minister gaat onderzoeken of de
                     huidige governance van het klimaatcommitment nog past binnen de ambitieuze klimaatopgave
                     en zij gaat verkennen of meer normerend optreden ten aanzien van de doelstellingen
                     van het klimaatcommitment mogelijk is als onvoldoende voortgang wordt bereikt. Wat
                     gaat de Minister doen in deze verkenning?
Welk type interventie passend zou zijn, zou onderwerp zijn van een verkenning. Zoals
                  ik in de beleidsagenda heb aangegeven, is een verkenning naar eventueel normerend
                  optreden aan de orde, indien de resultaten van het klimaatcommitment bij de verwachtingen
                  achterblijven. De beoordeling of normerend optreden nodig is zal begin 2023 plaatsvinden.
                  Indien er normerend wordt opgetreden door de overheid, zal in de vorm van wetgeving
                  zijn. Voor de inhoud van eventuele wetgeving zal gekeken moeten worden naar onder
                  andere aspecten van proportionaliteit, effectiviteit, uitvoerbaarheid, de verenigbaarheid
                  met hoger recht en de inpassing binnen bestaand recht.
               
De publicatie van de rapportages over het klimaatcommitment staan eind dit jaar en
                     begin volgend jaar gepland. Wanneer zal de Minister conclusies trekken om bijvoorbeeld
                     naar de rol van toezichthouders te kijken? Kan dat meteen na publicatie van de rapportages
                     als daaruit blijkt dat het nog niet de goede kant op gaat? En in hoeverre wordt biodiversiteit
                     ook meegenomen in de gestelde normen?
Na de publicatie van de voortgangsrapportages zal ik met de Minister voor Klimaat
                  en Energie aangeven of wij over zullen gaan tot het verkennen van meer normerend optreden.
                  Hierin wordt ook onderzocht of er een eventuele rol voor toezichthouders is. Op dit
                  moment moedig ik toezichthouders in ieder geval aan om onderzoek te doen naar andere
                  aan duurzaamheid gerelateerde financiële risico’s, naast klimaatrisico’s, zoals risico’s
                  gerelateerd aan biodiversiteitsverlies.
               
Op het gebied van biodiversiteit zien de leden van de PvdD-fractie een financiële
                     sector die blijft vasthouden aan financiering van grootschalige industriële monoculturen
                     en pesticidebedrijven en zich hiermee dus mogelijk schuldig maken en mogelijk bijdragen
                     aan ecocide. Legio onderzoeken van verschillende organisaties en nieuwberichten uit
                     landelijke kranten bevestigen dit. Op welke manier vindt de Minister dat de grove
                     misstanden (zoals investeringen die zorgen voor verdere ontbossing van de Amazone)
                     nou een goed bewijs zijn van de doeltreffendheid van haar beleid dat het niet aan
                     de Minister is om het beleid van individuele financiële instellingen te beoordelen.
                     Wordt het niet eens eindelijk tijd dat de Minister zich wel uitspreekt over de grove
                     misstanden? Hoe lang blijf ze aldus individuele financiële instellingen de facto vrij
                     stellingen verlenen?
Financiële instellingen maken een eigen afweging in welke bedrijven zij investeren.
                  De overheid verwacht van ondernemingen die internationaal opereren, waaronder financiële
                  instellingen, dat zij bij het maken van deze keuze in ieder geval gepaste zorgvuldigheid
                  toepassen conform de OESO-richtlijnen en UNGP’s. In 2020 is het IMVO-beleid geëvalueerd.
                  Uit de verschillende onderzoeken die in dit kader gedaan zijn, blijkt dat het gevoerde
                  IMVO-beleid onvoldoende effect sorteert. Om die reden is in oktober 2020 het nieuwe
                  IMVO-beleid gepresenteerd, bestaande uit een doordachte mix aan maatregelen.39 In het coalitieakkoord is afgesproken dat het kabinet nationale IMVO-wetgeving invoert
                  die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen en implementatie
                  van mogelijke EU-regelgeving. Ondernemingen die onder wetgeving gaan vallen worden
                  verplicht gepaste zorgvuldigheid toe te passen en bij te dragen aan herstel wanneer
                  zij negatieve effecten in hun waardeketens hebben veroorzaakt of daaraan hebben bijgedragen.
                  Er wordt onder deze toekomstige IMVO-wetgeving een toezichthouder aangesteld die toezicht
                  houdt op de naleving van deze verplichtingen.
               
De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat de beleidsagenda onverantwoord weinig
                     ambitie bevat op het gebied van biodiversiteitsverlies. Zeker in een tijd waarin,
                     tijdens de Biodiversiteitstop aan het einde van dit jaar, belangrijke mondiale afspraken
                     moeten worden gemaakt, is dat niet alleen een gemiste kans, maar ook een verwijtbaar
                     tekort in het beleid van de Minister. Immers de huidige mate van biodiversiteitsverlies
                     draagt bij aan de ineenstorting van ecosystemen. Recentelijk heeft een netwerk van
                     40 centrale banken erkend dat biodiversiteitsverlies in het bijzonder significante
                     macro-economische implicaties kan hebben. Er is geen tijd meer te verliezen.
Zowel de klimaatcrisis als het biodiversiteitsverlies kunnen worden tegengegaan door
                        in te zetten op meer plantaardige eiwitten. Een aanzienlijk deel van de financiering
                        door financiële instellingen gaat helaas nog steeds naar de intensieve industriële
                        veehouderij. De landbouw- en veeteeltsector en de daarmee gepaard gaande ontbossing
                        is verantwoordelijk voor 13 tot 20 procent van de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen.
                        Momenteel heeft alleen de Triodos Bank een concrete strategie voor de noodzakelijke
                        voedsel-en eiwittransitie. Na het rapport dat de Eerlijke Geldwijzer hierover lanceerde
                        in mei 2021 onderschreef de toenmalige Nederlandse Minister van Landbouw, Natuur en
                        Voedselkwaliteit (LNV), Carola Schouten, het rapport met de woorden: Ik roep financiële
                        instellingen op om de inhoud en aanbevelingen uit het rapport van de Eerlijke Geldwijzer
                        over [de eiwittransitie] te nemen en waar mogelijk te implementeren.»
De Minister van Financiën gaat samen met de Minister van LNV, pleiten voor opname
                        van de financiële sector in het internationale Global Biodiversity Framework. In hoeverre
                        zal Nederland inzetten op verplichte biodiversiteitsnormen en randvoorwaarden voor
                        de globale financiële sector? Indien Nederland niet inzet op het verplichten van biodiversiteitsnormen,
                        waar zal Nederland wel voor oproepen? Welke inzet zal mogelijk gesteund worden in
                        Europa? Welke rol ziet de Minister precies voor zichzelf weggelegd in dit proces?
                        Op welke manier gaat zij zich hiervoor inzetten?
In mijn beleidsagenda heb ik het belang benadrukt van het brede duurzaamheidsbegrip,
                  waarin naast klimaat ook oog is voor de kwaliteit van natuur en biodiversiteit. Ik
                  erken het belang van het beschermen van biodiversiteit en ook dat biodiversiteitsverlies
                  beter moet worden geadresseerd door het integreren van biodiversiteit in alle economische
                  sectoren, alsook de financiële sector en in het toezicht daarop. Zo zijn financiële
                  marktpartijen al verplicht beleid te voeren dat gericht is op het beheersen van relevante
                  risico’s. Tot die relevantie risico’s behoren in toenemende mate ook klimaat- en milieu
                  gerelateerde risico’s en transitierisico’s. Deze risico’s kunnen ook verband houden
                  met biodiversiteitsverlies en biodiversiteitsbeleid.40 In de onderhandelingen over het Global Biodiversity Framework (GBF) is de Europese, en daarmee de Nederlandse inzet, om beleid en regelgeving te
                  ontwikkelen voor de monitoring en rapportage van afhankelijkheden en impact van de
                  private – en financiële sector in relatie tot biodiversiteit en vervolgens in lijn
                  brengen met biodiversiteitsdoelen. Ook kijken we uit naar de bevindingen van de Taskforce on Nature-related Financial Disclosures (TNFD), die werkt aan een rapportageraamwerk waarin ook biodiversiteitsverlies wordt
                  opgenomen. Het raamwerk dat door de TNFD wordt ontwikkeld, wordt naar verwachting
                  opgeleverd in september 2023. In Europese trajecten benadrukken wij het belang van
                  het opnemen van een breder duurzaamheidsbegrip, bijvoorbeeld in de CSRD, CSDDD en
                  de EU-taxonomie.
               
Gaat zij in dit kader ook samen met haar collega van LNV stappen ondernemen om de
                     noodzakelijke eiwittransitie van de financiële sector aan te jagen en zo opvolging
                     geven aan de woorden van de vorige Nederlandse Minister van LNV? Zo ja, welke? Zo
                     nee, waarom niet?
Het beleid van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is er op gericht
                  om tot een betere eiwitbalans te komen. Vanuit de maatschappelijke rol van de financiële
                  sector kan zij de productiesectoren in deze eiwittransitie ondersteunen met het verstrekken
                  van financieringen en andere financiële diensten. Vooralsnog zie ik geen reden om
                  stappen te ondernemen om de rol van de financiële sector bij de eiwittransitie aan
                  te jagen.
               
De leden van de PvdD-fractie constateren dat de beleidsagenda voor duurzame financiering
                     veel te weinig informatie bevat over andere duurzaamheidsonderwerpen zoals het sociale
                     aspect van een duurzame financiële sector, waarbij het bijvoorbeeld gaat om mensenrechten.
                     Veel financiële instellingen leven de UNGP's en OESO-richtlijnen onvoldoende na en
                     blijven investeren in bedrijven die betrokken zijn bij ernstige mensenrechtenschendingen.
                     Zo bleek uit een recent rapport van de eerlijke Geldwijzer dat negen van de tien pensioenfondsen
                     gezamenlijk tenminste 3,8 miljard euro beleggen in gas-, olie- en mijnbouwbedrijven
                     die langdurig betrokken zijn bij structurele mensenrechtenschendingen. De schendingen
                     variëren van zeer onveilige werkomstandigheden, ernstige vervuiling van het leefgebied
                     van omwonenden, tot medeplichtigheid aan oorlogsmisdaden. Kan de Minister uitleggen
                     waarom zij deze samenhang in problematiek zo negeert?
Hoewel de beleidsagenda veelal acties bevat gericht op klimaat en biodiversiteit,
                  zie ik zeker de samenhang met, en het belang van, andere duurzaamheidsonderwerpen.
                  Zoals ik ook aangeef in mijn beleidsagenda kunnen de acties van de agenda niet los
                  worden gezien van de inzet op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen.
                  In de beleidsagenda ben ik minder op IMVO ingegaan, omdat de details van de doordachte
                  mix van maatregelen – waaronder nationale IMVO-wetgeving – volop in ontwikkeling zijn.
                  Hiervoor verwijs ik u onder andere naar de Kamerbrief van 27 mei jl.41 met een reactie op het verzoek van de BHOS commissie over de stand van zaken inzake
                  de ontwikkeling van nationale IMVO-wetgeving; en de Kamerbrief van 4 juli jl. over
                  een analyse van IMVO-wetgeving in de EU en in ons omringende landen.42
De Minister zegt dat ze zich in het algemeen ook wil inzetten voor de verbetering
                     van de kwaliteit, onafhankelijkheid en vergelijkbaarheid van duurzaamheidsbeoordelingen
                     en ze erkent het risico op greenwashing door ESG-bureaus. Omdat een uniforme definitie
                     voor een duurzame investering ontbrak, heeft de Europese Commissie een taxonomie voor
                     duurzame activiteiten en investeringen bedacht. Deze leden zijn eigenlijk van mening
                     dat deze groene taxonomie in principe zou moeten volstaan. Elke investering zou immers
                     een duurzame investering moeten zijn en dus binnen de groene taxonomie moeten vallen.
                     In de groene taxonomie zijn nu echter ook niet duurzame investeringen opgenomen en
                     er vloeien ook geen verplichtingen uit voort. Het is wederom een vrijblijvende maatregel,
                     bovenop alle andere vrijblijvende maatregelen die er al zijn. Die vrijblijvendheid
                     is wellicht niet de bedoeling, maar een analyse van de werkelijkheid (diverse onderzoeksrapporten
                     en krantenberichten over grove misstanden die eerder structureel lijken dan incidenteel)
                     laat zien dat het zo toch wel wordt ervaren door financiële instellingen. Is de Minister
                     bereid om zich ervoor in te zetten om de groene taxonomie een verplichtend karakter
                     te geven?
De taxonomie is een classificatiesysteem voor duurzame economische activiteiten, dat
                  primair bedoeld is voor het tegengaan van het groenwassen. De taxonomie schrijft niet
                  voor welke activiteiten wel en niet kunnen worden ondernomen en gefinancierd. Wel
                  bevat de taxonomieverordening43 een rapportagevereiste voor grote ondernemingen en financiële instellingen.44 Hiermee is de taxonomie voor deze ondernemingen niet vrijblijvend. De CSRD bevat
                  ook een verplichting om over duurzame investeringen te rapporteren in lijn met de
                  taxonomie-criteria. Daarnaast kan de taxonomie als basis worden gebruikt voor het
                  ontwikkelen van financiële producten, zoals groene staatsobligaties. Het staat landen,
                  ondernemingen en financiële instellingen vrij om de taxonomie als basis voor verder
                  beleid te nemen, al dan niet verplichtend. Ook werkt de EU momenteel aan een EU groene
                  obligatiestandaard, waarin de taxonomie de belangrijkste bouwsteen is. Het gebruik
                  van de EU groene obligatiestandaard is niet verplicht, maar een uitgever van obligaties
                  die het label gebruikt, zal zich wel volledig aan de standaard moeten conformeren.
                  Hiermee kan de duurzame taxonomie de markt voor duurzame investeringen faciliteren.
               
Er leeft nu een breder gedragen wens om een grijze of bruine taxonomie te ontwikkelen.
                     De leden van de PvdD-fractie willen voorkomen dat dit juist vertragend werkt. In principe
                     zou de groene taxonomie onder bepaalde voorwaarden volstaan. Alles wat er niet in
                     valt zou verboden moeten zijn. Hoe ziet de Minister dat? Als de Minister eerst een
                     bruine taxonomie wil zien, is zij dan in elk geval bereid hier vaart mee te maken?
                     Wat zijn haar plannen op dit gebied?
Ja. Zoals aangegeven in het antwoord op de vraag van de leden van de GroenLinks-fractie
                  hierover, ziet Nederland inhoudelijk nog altijd het nut en belang in van een algemene
                  taxonomie, waarin – naast de duurzame – ook de niet-duurzame en de transitieactiviteiten
                  zijn gespecificeerd. Het kabinet blijft zich dan ook hiervoor inzetten. Zo heeft de
                  Minister voor Klimaat en Energie begin dit jaar de Europese Commissie opgeroepen45 met voorstellen te komen voor opname van economische activiteiten met betrekking
                  tot aardgas als onderdeel van een algemene taxonomie en als categorie «oranje/transitie».
               
Tegelijkertijd ben ik mij, op basis van de ervaringen met (en controverse rondom)
                  het traject rond de uitwerking van de duurzame taxonomie, ervan bewust dat het overeenkomen
                  van een betrouwbare, wetenschappelijke en breed gedragen algemene taxonomie een ingewikkeld
                  proces zal zijn. Bovendien is de uitwerking van de duurzame taxonomie nog niet afgerond.
                  Ik verwacht dit jaar nieuwe voorstellen van de Europese Commissie om deze verder aan
                  te vullen.
               
Een van de manieren om tot meer consistente, vergelijkbare en betrouwbare duurzaamheidsbeoordelingen
                     te komen is door aan te sluiten op internationale standaarden zoals de Task Force
                     on Climate-related Financial Disclosures (TCFD). De standaarden zoals opgesteld in
                     de Task Force on Nature-related Financial Disclosures (TNFD) ontbreken echter. Waarom
                     heeft de Minister hier geen rekening mee gehouden? In hoeverre wil de Minister hier
                     alsnog rekening mee houden? In hoeverre stimuleert de Minister de Nederlandse organisaties
                     in hun rol als koploper met betrekking tot natuur-gerelateerde rapportage, in lijn
                     met de TNFD?
De bescherming van biodiversiteit is een cruciaal onderdeel van de transitie naar
                  een duurzame economie. Recent is er een politiek akkoord bereikt over de EU-richtlijn
                  herziening duurzaamheidsrapportage (CSRD). De richtlijn verplicht grote en beursgenoteerde
                  ondernemingen (behalve micro) onder meer te rapporteren over hun impact op biodiversiteit
                  en de afhankelijkheid van biodiversiteit en gerelateerde risico’s van bijvoorbeeld
                  biodiversiteitsverlies. In het politiek akkoord voor de EU richtlijn wordt de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG) aangewezen als standaardzetter. EFRAG heeft tijdens een presentatie toegelicht
                  dat de conceptstandaarden van de Taskforce on Nature-related Financial Disclosures (TNFD) worden meegenomen in de EU-rapportagestandaard en dat er afstemming plaatsvindt
                  tussen de EFRAG en TNFD. Het kabinet moedigt samenwerking tussen EFRAG en TNFD aan.
               
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit stimuleert de toepassing van
                  natuur-gerelateerde rapportage. LNV neemt deel aan de Stewardship Council van de TNFD
                  mede namens de ministeries van Financiën, EZK en JenV. Daarnaast is in de Agenda Nederland
                  Natuur inclusief, die wordt ondersteunt door LNV, de financiële sector opgenomen als
                  een van de domeinen. Een actie die is opgenomen is dat Nederlandse financiële instellingen
                  worden gestimuleerd om het in ontwikkeling zijnde raamwerk van de TNFD uit te proberen
                  en feedback te geven. Verder subsidieert het Ministerie van LNV een programma van
                  MVO Nederland gericht op analyses van natuurlijk kapitaal en toepassing hiervan in
                  besluitvormingsprocessen van bedrijven. Dit programma faciliteert onder meer kennisontwikkeling
                  en -uitwisseling over de aanstaande rapportageverplichtingen die volgen uit de CSRD.
                  Daarnaast besteedt het Platform voor Duurzame Financiering, opgericht door DNB, aandacht
                  aan aansluiting bij mondiale standaarden zoals de TNFD. Verder ondersteunt het Ministerie
                  van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit al jaren de ontwikkeling en toepassing van
                  methodes in de financiële sector om hun impact op en afhankelijkheid van biodiversiteit
                  te meten en daarover transparant te zijn, zoals bijvoorbeeld het Partnership Biodiversity Accounting Financials (PBAF).
               
De leden van de PvdD-fractie hebben ook vragen over de beheersing van duurzaamheidsrisico's.
                     In december vorig jaar luidde de DNB de noodklok: bij de afweging van risico's, nam
                     slechts 30 procent van de pensioenfondsen, 22 procent van de verzekeraars en 10 procent
                     van de banken duurzaamheid mee. De rest is zich wel bewust van de risico's maar onderneemt
                     geen actie. Is de Minister het eens met de stelling dat, met het onvoldoende meenemen
                     van deze impact, de risicomodellen van banken en verzekeraars ernstig tekortschieten
                     op dit punt? Wat zijn de huidige cijfers ten aanzien van het afwegen van duurzaamheidsrisico's
                     en het ondernemen van actie daarop? In hoeverre wordt deze informatie meegenomen in
                     een afweging voor meer normerend optreden? Overweegt de Minister ook om, naast een
                     aangekondigd vervolgonderzoek naar biodiversiteitsrisico's door toezichthouders, ook
                     toezichthouders beter toe te rusten om gepaste maatregelen te kunnen nemen als dit
                     onvoldoende gebeurt?
Uit het rapport «Op weg naar een duurzame balans» van DNB blijkt dat financiële instellingen
                  zich bewust zijn van duurzaamheidsrisico’s, maar dat zij deze risico’s nog maar beperkt
                  meenemen in hun kernprocessen. Ik vind het van belang dat alle financiële instellingen
                  een adequate inbedding van duurzaamheidsrisico’s in de risicobeheercyclus kennen.
                  Het onderzoek van DNB duidt hierin op een tekortkoming van instellingen. DNB geeft
                  aan dat zij duurzaamheidsrisico’s daarom een integraal onderdeel maakt van het reguliere
                  toezicht. In 2022 zal DNB haar verwachtingen ten aanzien van de beheersing van duurzaamheidsrisico’s
                  nader concretiseren. Ik moedig deze ontwikkeling aan. Ik heb geen beschikking over
                  cijfers over de integratie van duurzaamheid in het risicomanagement van financiële
                  instellingen die dateren van na de publicatie van het rapport in december 2021.
               
Om DNB, maar ook de Europese toezichthouders, voldoende handvatten te geven om toezicht
                  te houden op duurzaamheidsrisico’s, is het van belang dat hier in de herziening van
                  het toezichtraamwerk voor banken en verzekeraars voldoende aandacht aan te besteden.
                  In het voorstel van de Europese Commissie voor het toezichtraamwerk voor banken krijgt
                  de EBA bijvoorbeeld het mandaat om uniformere richtlijnen te ontwikkelen voor de opname
                  van ESG-risico’s in de procedure voor prudentiële toetsing en evaluatie. Ook wordt
                  van de EBA verwacht dat zij uniforme methodologieën voor de beheersing van duurzaamheidsrisico’s
                  voor banken ontwikkelt. Dit geeft de toezichthouders meer handvatten om gepaste maatregelen
                  te nemen als de beheersing van duurzaamheidsrisico’s onvoldoende is. Het is van belang
                  dat financiële instellingen zo snel mogelijk met deze methodologieën aan de slag kunnen.
                  Ik zet mij er daarom voor in dat de EBA deze niet binnen 18, maar binnen 12 maanden
                  ontwikkelt.
               
Ten slotte, in de eventuele verkenning van meer normerend optreden, zullen mijn ambtsgenoot
                  voor Klimaat en Energie en ik ons richten op maatregelen om de bijdrage van de financiële
                  sector aan de transitie naar een duurzame economie te verstevigen. Dit houdt inhoudelijk
                  verband met de goede beheersing van duurzaamheidsrisico’s op de balansen van financiële
                  instellingen. Een goede beheersing van duurzaamheidsrisico’s kan het positieve bijeffect
                  hebben dat private kapitaalstromen meer in lijn komen met de duurzaamheidsdoelstellingen.
               
Welke rol kunnen de Minister van Financiën en de toezichthouders spelen bij het waarborgen
                     van het voorzorgsbeginsel in monetair beleid en toezichtmechanismes?
Onder het voorzorgsbeginsel versta ik een moreel en politiek principe dat stelt dat
                  als een ingreep of een beleidsmaatregel ernstige of onomkeerbare schade kan veroorzaken
                  aan de samenleving of het milieu, de bewijslast ligt bij de voorstanders van de ingreep
                  of de maatregel als er geen wetenschappelijke consensus bestaat over de toekomstige
                  schade. Het voorzorgbeginsel vormt voor mij een aanmoediging om rekening te houden
                  met klimaat gerelateerde factoren in het toezicht op de financiële markten. Op het
                  gebied van monetair beleid is het goed om te noemen dat de ECB als onderdeel van haar
                  strategieherziening in 2021 aandacht heeft besteed aan klimaat bij het monetair beleid.
                  Zo heeft de ECB een actieplan opgesteld. In lijn met EU-initiatieven, zal de ECB meer
                  transparantie met betrekking tot klimaatrisico’s in het onderpand en bij aankopen
                  vereisen, en zich breder inzetten voor het identificeren van klimaatrisico’s in de
                  financiële sector. Ook zal de ECB bij de aankoop van bedrijfsobligaties klimaatcriteria
                  meewegen, zoals de mate waarin activiteiten van bedrijven in lijn zijn met EU-wetgeving
                  over het Parijs klimaatakkoord.
               
De Minister schrijft dat er binnen financiële instellingen voldoende kennis beschikbaar
                     moet zijn over duurzaamheidsrisico's. Klimaatexpertise wordt al geïntegreerd in de`fit
                     and proper»-test voor bestuurders. Hoe kijkt de Minister aan tegen het opnemen van
                     biodiversiteitsexpertise in de besturen van financiële instellingen?
Ik vind het van groot belang dat er voldoende aandacht is voor een breed begrip van
                  duurzaamheidsrisico’s, dat meer dan alleen klimaatexpertise behelst. Ook risico’s
                  gerelateerd aan biodiversiteitsverlies kunnen immers tot grote (financiële) gevolgen
                  leiden.46 Het voorstel van de Europese Commissie om in het kapitaaleisenraamwerk voor banken
                  te verduidelijken dat managementteams over voldoende kennis moeten beschikken over
                  het brede palet aan ESG-risico’s, steun ik dan ook.
               
Tot slot merken de leden van de PvdD-fractie op dat duurzaamheidsrisico's nu wel serieuzer
                     worden genomen door financiële instellingen, maar dat er geen collectieve actie is.
                     Wanneer elke financiële instelling ieder op haar eigen manier haar risico's analyseert
                     en individuele responsstrategieën ontwikkelt, brengt dit grotere systeemrisico's met
                     zich mee. Welke rol ziet de Minister voor zichzelf en haar Minister weggelegd om noodzakelijke
                     collectieve actie te stimuleren?
Ik onderschrijf het belang van gecoördineerde actie voor de analyse van aan duurzaamheid
                  gerelateerde financiële risico’s op de balansen van financiële instellingen. Ik zie
                  ook dat de Europese toezichthouders hier belangrijke stappen in zetten. Zo zal DNB
                  haar verwachtingen ten aanzien van de beheersing van duurzaamheidsrisico’s nog dit
                  jaar nader concretiseren. Daarnaast bevat de herziening van de toezichtraamwerken
                  voor banken en verzekeraars ook diverse voorstellen om de analyse van duurzaamheidsrisico’s
                  te standaardiseren. Zo bevat het voorstel voor de herziening van het kapitaaleisenraamwerk
                  voor banken het mandaat voor de EBA om gestandaardiseerde methodologieën voor de beheersing
                  van duurzaamheidsrisico’s te ontwikkelen. In het recent bereikte raadsakkoord ten
                  aanzien van de herziening van Solvency II krijgt EIOPA een gelijksoortig mandaat.
                  Het is ook van belang dat toezichthouders rekening houden met de mogelijk instelling-overstijgende
                  en meer macroprudentiële gevolgen van bepaalde duurzaamheidsrisico’s. Toezichthouders
                  dienen over gepaste instrumenten te beschikken om mogelijke macroprudentiële risico’s
                  gerelateerd aan duurzaamheid aan te kunnen pakken. Hier zet ik mij in Europees verband
                  voor in.
               
De beheersing van aan duurzaamheid gerelateerde financiële risico’s raakt ook aan
                  de strategieën die financiële instellingen ontwikkelen om een positieve bijdrage te
                  leveren aan de duurzame transitie. Daarbij vind ik het, net als de leden van de PvdD-fractie,
                  belangrijk om collectieve actie te stimuleren. Dit is ook nadrukkelijk een doel van
                  het Nederlandse klimaatcommitment. Zo hebben de ondertekenaars zich verbonden aan
                  een proces om op het gebied van klimaatrapportages onderling ervaringen te delen,
                  resultaten vergelijkbaar te maken en stappen te zetten om de meting te verbeteren
                  en te verdiepen.
               
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de BBB
Het lid van de BBB-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van de brief van
                     de Minister van Financiën van 7 juni 2022. Het lid van de BBB-fractie vindt het volstrekt
                     onverantwoord om in deze tijden de lat qua CO2-reductie nog hoger te leggen dan de ook al verstrekkende doelstelling van 55 procent
                     reductie in 2030. De Minister geeft het volgende aan: «De transitie naar een duurzame
                     economie vraagt een bijdrage van de hele samenleving: van de overheid, burgers, bedrijven
                     en maatschappelijke organisaties». Het lid van de BBB-fractie vraagt de Minister of
                     zij zich wel realiseert dat in deze tijden van enorme inflatie het voor miljoenen
                     burgers onmogelijk is om ook nog een financiële bijdrage aan een duurzame economie
                     te leveren.
Het kabinet is zich zeer bewust van de gevolgen van de huidige hoge prijzen voor burgers.
                  Daarom heeft het kabinet een stevig koopkrachtpakket aangekondigd, net als een prijsplafond
                  om de gevolgen voor huishoudens op korte termijn te beperken. Tegelijkertijd laat
                  de huidige energiecrisis juist zien dat we de omslag moeten maken naar een duurzamere
                  economie, met minder afhankelijkheid van fossiele energiebronnen. De klimaatdoelen
                  die het kabinet gesteld heeft voor 2030 en richting klimaatneutraliteit in 2050 blijven
                  daarom onverminderd noodzakelijk. Deze transitie vraagt van de gehele samenleving
                  een bijdrage, waarbij wel rekening wordt gehouden met wat verschillende groepen kunnen
                  dragen.
               
Ook stelt de Minister dat middelen die banken, verzekeraars, pensioenfondsen en vermogensbeheerders
                     investeren sturend zijn voor de financiering van een duurzame economie. Kan de Minister
                     aan ons uitleggen waar zij deze stelling op baseert en of dit een wens of een zekerheid
                     is?
Ik baseer deze stelling op zowel empirisch en theoretisch, als anekdotisch bewijs
                  dat uit verschillende studies en gesprekken met onder meer maatschappelijke organisaties
                  en de sector zelf naar voren komt. Deze instellingen verschaffen immers via hun beleggingen
                  en financieringen de financiële middelen aan de partijen die in de reële economie
                  actief zijn en investeren in diezelfde economie. Zij stellen ook eisen waaraan deze
                  partijen moeten voldoen om financiering te krijgen. Mijn inzet is dat duurzaamheid
                  hierin een belangrijkere rol gaat spelen, uiteraard op een verantwoorde wijze. Zo
                  kan de dialoog tussen een belegger of financier en een bedrijf ervoor zorgen dat het
                  bedrijf duurzamer gaat ondernemen. Of dat – bijvoorbeeld wanneer de dialoog niet leidt
                  tot voldoende verduurzaming – het uiteindelijk niet meer financieren van bepaalde
                  schadelijke economische activiteiten ertoe leidt dat deze moeilijker van de grond
                  komen, maar ook dat duurzame investeringen juist aantrekkelijker worden. Daarmee is
                  deze stelling zowel een zekerheid in de zin van het bestaan van dit mechanisme, als
                  een wens dat dit in de praktijk ook daadwerkelijk tot verduurzaming leidt. Om dit
                  te stimuleren, onderneem ik verschillende acties die ik in mijn beleidsagenda heb
                  uiteengezet. Zo pleit ik bijvoorbeeld binnen het klimaatcommitment, samen met de Minister
                  voor Klimaat en Energie, voor het specificeren van concrete maatregelen door instellingen.
                  Dit zou inzicht moeten bieden in hoe zij klimaatdoelen realiseren en op welke wijze
                  deze maatregelen in de praktijk leiden tot het bereiken van de CO2-reductiedoelstellingen.
               
Ik realiseer mij tegelijkertijd dat de middelen die banken, verzekeraars, pensioenfondsen
                  en vermogensbeheerders investeren, niet alleen sturend zijn voor een duurzame economie,
                  maar ook de ontwikkelingen in de economie volgen. Innovaties die leiden tot CO2-extensievere productietechnieken komen immers vanuit de reële economie. De consumentenvoorkeuren
                  sturen in een markteconomie de productie. Daarmee is het beleid gericht op de verduurzaming
                  van de financiële sector ook geen substituut voor het beleid gericht op de verduurzaming
                  van de reële economie. De juiste prikkels moeten aan beide kanten voelbaar zijn. De
                  crux zit hem in het zo goed mogelijk afstemmen van dit beleid op elkaar, zodat de
                  financiële sector en de reële economie met elkaar in de pas lopen en tegelijkertijd
                  elkaar versterken.
               
De Minister wil dat de financiële instellingen hun balansen in lijn brengen met het
                     1,5 gradenscenario en de ambities van het kabinet. Het lid van de BBB-fractie wil
                     graag weten van de Minister wat de impact hiervan op het rendement is van de beleggingsproducten
                     (waaronder pensioenen) en dus op de inkomsten van de burgers.
Het rendement is een vergoeding voor het risico dat een investeerder loopt op een
                  belegging. De maatschappelijke en financiële risico’s als gevolg van bijvoorbeeld
                  klimaatverandering en biodiversiteitsverlies worden in toenemende mate zichtbaar.
                  Bij financiële instellingen wordt daarom bij investeringsbeslissingen steeds meer
                  rekening gehouden met duurzaamheidsrisico’s. Het is belangrijk dat instellingen hun
                  klanten goed informeren over de risico’s en, indien sprake is van beleggingsadvies
                  of vermogensbeheer, een bij de situatie van de individuele klant passend product en/of
                  strategie adviseren of hanteren.
               
De exacte impact van het in lijn brengen van balansen van financiële instellingen
                  met het 1,5 gradenscenario op het rendement van specifieke beleggingsproducten is
                  mij niet bekend. Dit verband wordt immers beïnvloed door een veelheid aan factoren,
                  zoals (cyclische) marktomstandigheden en grote diversiteit aan beleggings-, beprijzings-
                  en verduurzamingsstrategieën van individuele instellingen. Het kan zijn dat op korte
                  termijn rendementen op bepaalde investeringen die niet passen binnen het 1,5 gradenscenario
                  (zoals exploratie van nieuwe fossiele bronnen) relatief hoger kunnen zijn (in dit
                  geval door de schokken op de energiemarkt als gevolg van de Russische oorlog in Oekraïne),
                  dan die op relatief duurzame investeringen. Tegelijkertijd staat wat het kabinet betreft
                  voorop dat de transitie naar een klimaatneutrale economie een onomkeerbaar feit is,
                  waarbij fossiele energie in de komende jaren een steeds kleinere rol gaat spelen.
                  Wanneer het financierings- en beleggingsbeleid van financiële instellingen hier onvoldoende
                  rekening mee houdt, kan dit op termijn leiden tot stranded assets, bijvoorbeeld waar het aankomt op beleggingen in en financieringen van olie- en gasactiviteiten.
                  Vanuit het risicoperspectief acht het kabinet het verstandig om kritisch naar dergelijke
                  blootstellingen te kijken. Institutionele beleggers, zoals pensioenfondsen, hebben
                  een lange beleggingshorizon, waardoor het voor deze partijen belangrijk is om daar
                  voldoende rekening mee te houden in hun beleggingsbeleid en risicobeheer. Tegelijkertijd
                  zijn hun beleggingen door de ruime omvang en de lange tijdshorizon van groot belang
                  voor de energietransitie.
               
Institutionele beleggers gaan uiteraard zelf over hun eigen beleggingsbeleid en -strategie,
                  net als over hun eigen beleid om een 1,5-gradenscenario te volgen. Ik juich toe dat
                  zij hun verantwoordelijkheid nemen om duurzaamheidsrisico´s te adresseren – waaronder
                  vanuit hun rol als actieve aandeelhouder. Daarbij geldt voor de pensioenfondsen al
                  dat zij ESG mee moeten wegen. In de IORP-richtlijn voor pensioenfondsen staat namelijk
                  dat lidstaten hun Institutions for Occupational Retirement Provision (IORPs) moeten verplichten in lijn met de «prudent person»-regel te handelen, en in het bijzonder dat lidstaten IORPs de lange termijnimpact
                  van hun beleggingen op ESG-factoren moeten meewegen. Daarin worden ook eisen gesteld
                  aan governance en is ook opgenomen dat ESG ook in het risicobeheer moet worden gedekt – waaronder
                  in een eigen risicobeoordeling. In Nederland zijn de vereisten ten aanzien van ESG-risico's
                  met betrekking tot de beleggingsportefeuille en het beheer daarvan opgenomen in het
                  Besluit financieel toetsingskader. Hierin is vastgelegd dat pensioenfondsen voor de
                  beheersing van ESG-risico’s onder meer beschikken over procedures, interne controlemechanismen
                  en beleid. Ook zijn ESG-risico’s onderdeel van de eigenrisicobeoordeling van het pensioenfonds.
                  Daarnaast zijn de vereisten en verwachtingen ten aanzien van risicobeheer van toepassing.
               
Daarnaast wil het lid van de BBB-fractie weten welke instrumenten de Minister heeft
                     om haar wens door de instellingen tot uitvoer te laten brengen en hoe zij om wenst
                     te gaan met buitenlandse financiële instellingen, waar andere normen worden gehanteerd
                     op dit gebied.
Ten aanzien van de instrumenten die ik tot mijn beschikking heb om instellingen richting
                  te geven op het vlak van duurzame financiering, geldt dat veel instrumenten en normen
                  hierbij van Europese oorsprong zijn. Dit geldt ook voor de regelgeving die bepaalt
                  wat duurzaam is (de taxonomie) of waarover en op welke wijze bedrijven (inclusief
                  financiële instellingen)moeten rapporteren (CSRD, SFDR). Naast Europese wet- en regelgeving
                  bestaat de mogelijkheid om nationaal aanvullende eisen te stellen.
               
Voor instellingen uit EU lidstaten geldt dat er binnen de EU in zeer grote mate een
                  gelijk speelveld is op het gebied van de financiële regelgeving. Voor financiële instellingen
                  uit landen van buiten de EU geldt kort gezegd dat wanneer ze tot de financiële markt
                  van een EU-lidstaat willen toetreden, zij hiervoor in de meeste gevallen toestemming
                  nodig hebben. Om de verschillen tussen lidstaten te verkleinen zet ik mij internationaal
                  in voor een gelijk speelveld. Zo draag ik bijvoorbeeld ten aanzien van de kapitaalseisen
                  voor banken een ambitieuze inzet uit, zodat normen aan buitenlandse financiële instellingen
                  gelijk zijn aan de normen voor Nederlandse instellingen. Ook in de G20 pleit ik samen
                  met andere Europese landen voor een minimumstandaard voor duurzaamheidsrapportages.
                  Tegelijkertijd betekent dit niet dat wij steeds de ontwikkelingen in Europa of internationaal
                  moeten afwachten. Het is van belang dat de Nederlandse financiële sector goed is voorbereid
                  op de transitie naar de economie van de toekomst en de risico’s die daaruit voortvloeien.
                  In sommige gevallen, zoals hiervoor ook omschreven, vergt dit dat Nederland voorop
                  loopt. Daarmee is de sector ook voorbereid op toekomstige Europese regelgeving en
                  zijn er mogelijke concurrentievoordelen te behalen.
               
De Minister geeft in de brief aan: «Hierbij zal ik bijvoorbeeld kijken naar een mogelijke
                     rol voor de toezichthouders, en of de huidige, sector-gedreven, governance van het
                     klimaatcommitment nog past bij de ambitieuze klimaatopgave.» Het lid van de BBB-fractie
                     hoort graag van de Minister of zij speelt met de gedachte om als overheid hierop in
                     te grijpen en welke instrumenten ze hiervoor momenteel ter beschikking heeft.
Elke mogelijke vorm van normerend optreden van overheidswege behelst ingrijpen door
                  middel van wetgeving. Wat voor de inhoud daarvan precies passend is, ook wat betreft
                  de mogelijke rol van toezichthouders, is onderwerp van een verkenning die, zoals hiervoor
                  ook omschreven, pas aan de orde is wanneer de voortgang van het Klimaatcommitment
                  onvoldoende blijkt.
               
De Minister wil zich hard maken voor «.... Een ambitieuze invulling van onderzoeken
                     naar de inzet van macro-prudentiële instrumenten voor de aanpak van duurzaamheidsrisico's
                     door toezichthouders en risicocomités zoals de European Systemic Risk Board (ESRB).»
                     Het lid van de fractie BBB hoort graag van de Minister wanneer de Kamer de uitkomsten
                     hiervan kan verwachten.
Ik zet mij in voor een ambitieuze invulling van diverse onderzoeken door macroprudentiële
                  autoriteiten, zoals de European Systemic Risk Board (ESRB). Ik verwacht dat deze onderzoeken
                  inzicht bieden in de wijze waarop duurzaamheidsrisico’s zich op het niveau van de
                  gehele economie kunnen manifesteren en hoe toezichthouders deze aan kunnen pakken.
                  Het is op dit moment, zoals ook hiervoor genoemd, onduidelijk op welk moment een voorstel
                  van de Europese Commissie voor de herziening van het macroprudentiële raamwerk verwacht
                  kan worden. Ik blijf mij er echter voor inzetten om ESG-risico’s op de korte termijn
                  in het raamwerk te verankeren door de Europese Commissie op te roepen een voorstel
                  voor de macroprudentiële herziening te publiceren en door alternatieve mogelijkheden
                  te onderzoeken om duurzaamheidsrisico’s in het raamwerk op te nemen. Ik blijf tegelijkertijd
                  de diverse toezichthouders en risicocomités aanmoedigen in hun onderzoek naar macroprudentiële
                  duurzaamheidsrisico’s.
               
De Minister geeft terecht aan dat groenwassen voorkomen moet worden. Het lid van de
                     BBB-fractie hoort graag welke aanwijzingen de Minister heeft dat hier momenteel sprake
                     van is en of ze een inschatting kan maken van de mate waarin dit plaatsvindt of dat
                     ze het hier over een hypothetische situatie heeft.
Het groenwassen47 komt voor in vele sectoren en bij verschillende producten. Een internationaal samenwerkingsverband
                  van nationale consumentenautoriteiten heeft onderzoek gedaan naar groene claims op
                  websites voor producten uit verschillende bedrijfssectoren, zoals kleding, cosmetica
                  en huishoudelijke apparatuur. De onderzoekers hebben aanwijzingen dat 42% van de groene
                  claims overdreven, onjuist of bedrieglijk was.48 Ook bij financiële producten kan er sprake zijn van groenwassen. Om groenwassen binnen
                  de financiële sector tegen te gaan is het van belang om de transparantie en vergelijkbaarheid
                  van duurzaamheidsinformatie over ondernemingen te verbeteren. Daarom zet ik in op
                  een ambitieuze invulling van (EU-)initiatieven zoals de CSRD en zal ik bij de Commissie
                  pleiten voor wetgeving omtrent aanbieders van duurzaamheidsinformatie (ESG rating agencies).
               
De Minister geeft aan dat de beoordelingen en kaders zeer versnipperd zijn en er geen
                     of onvoldoende sprake is van internationale harmonisatie. Het lid van de BBB-fractie
                     hoort graag van de Minister hoe zij oneerlijke concurrentie momenteel denkt te voorkomen.
Versnipperde standaarden voor de rapportage van duurzaamheidsinformatie geeft ondernemingen
                  de mogelijkheid om te kiezen voor de standaard met de beste resultaten en/of de minste
                  lasten. Door binnen de EU en wereldwijd afspraken te maken worden ondernemingen in
                  toenemende mate aan dezelfde rapportagestandaarden gehouden. Dit voorkomt concurrentie
                  op het gebruik van verschillende rapportagestandaarden en leidt tot betere (internationale)
                  vergelijkbaarheid en kwaliteit van duurzaamheidsrapportages.
               
«Op de banken waarvan de staat aandeelhouder is rust een bijzondere verantwoordelijkheid
                     om voortgang te boeken op de duurzaamheidsdoelstellingen.», aldus de Minister. Het
                     lid van de BBB-fractie hoort graag hoe die bijzondere verantwoordelijkheid momenteel
                     tot uitdrukking komt en hoe de prestaties van de banken waar de staat deelnemer is
                     zich momenteel op het gebied van duurzaamheid verhouden tot de andere banken.
Ik vind het belangrijk dat deelnemingen een voorbeeldrol pakken ten aanzien van maatschappelijk
                  verantwoord ondernemen, waaronder ook de inzet op duurzaamheid valt. In de Nota Deelnemingenbeleid
                  rijksoverheid 2022 is beschreven dat deelnemingen door middel van een analyse hun
                  positie ten aanzien van voorlopers op MVO-gebied in hun sector zichtbaar maken. Dit
                  onderzoek zal inzichtelijk maken of deelnemingen, waaronder BNG Bank, FMO en NWB Bank,
                  inderdaad een voorbeeldrol pakken en wat eventuele verschillen zijn ten aanzien van
                  hun duurzaamheidsdoelstellingen en prestaties ten opzichte van vergelijkbare bedrijven
                  waar de staat geen aandeelhouder in is. Hierover zal ik rapporteren in het Jaarverslag
                  Beheer Staatsdeelnemingen 2022.
               
Bij ABN AMRO en de Volksbank voert NLFI het aandeelhouderschap uit. NLFI voert een
                  dialoog met beide banken over hun MVO-beleid, net als de staat dat doet bij de reguliere
                  staatsdeelnemingen. Ik zal NLFI in overweging geven of bovengenoemd onderzoek ook
                  voor de tijdelijke financiële instellingen meerwaarde heeft en uitgevoerd kan worden,
                  zodat inzichtelijk kan worden gemaakt hoe ABN AMRO en de Volksbank ten opzichte van
                  hun peers presteren.
               
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën - 
              
                  Mede ondertekenaar
R.L. van den Bos, adjunct-griffier