Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Vestering en Van Esch over de escalatie van het vogelgriepvirus en nieuwe besmettingen onder zoogdieren
Vragen van de leden Vestering en Van Esch (beiden PvdD) aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de escalatie van het vogelgriepvirus en nieuwe besmettingen onder zoogdieren (ingezonden 24 oktober 2022).
Antwoord van Minister Adema (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), mede namens de
Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (ontvangen 29 november 2022). Zie ook
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 835.
Vraag 1
Maakt u zich ook grote zorgen nu het vogelgriepvirus rondgaat in de twee meest pluimveedichte
gebieden van Nederland: de Gelderse Vallei en Noord-Limburg? Zo nee, waarom niet?1
,
2
Antwoord 1
Het virus is aangetroffen in pluimveebedrijven in twee pluimveedichte gebieden, in
Gelderland en in Noord-Brabant. Een uitbraak in een dergelijk gebied heeft grote gevolgen
en de kans dat het virus daar verder verspreidt is groot. Daar maak ik mij inderdaad
zorgen om. Al eerder dit jaar zijn uitbraken geweest in deze twee gebieden. Besmette
wilde vogels zijn de vermoedelijke bron van besmetting geweest. In de Gelderse Vallei
is er naar alle waarschijnlijkheid in enkele gevallen tussenbedrijfstransmissie opgetreden,
in Noord Brabant lijkt dat tot op heden niet het geval te zijn geweest. Ook de laatste
uitbraak in Lunteren lijkt niet tot tussenbedrijfstransmissie te hebben geleid. De
uitbraken daar zijn zorgelijk vanwege de hoge pluimveedichtheid, maar de NVWA heeft
tot nu toe de uitbraken effectief bestreden.
Vraag 2
Baalt u er nu ook van dat uw voorgangers al sinds de evaluatie van de grote vogelgriepuitbraken
in 2003 adviezen van wetenschappers om de pluimveedichtheid aan te pakken hebben genegeerd?
Wat gaat u hieraan doen?
Antwoord 2
De huidige vogelgriep situatie is niet houdbaar. Zoals tijdens het commissiedebat
op 13 oktober is aangegeven, moet er een oplossing komen om met preventief ruimen
te kunnen stoppen. Met het oog daarop wordt samen met de sector gekeken hoe we de
pluimveedichtheid in bepaalde gebieden kunnen verlagen zodat dit soort situaties in
de toekomst niet meer voor hoeven te komen.
Vraag 3
Welke preventieve maatregelen gaat u daarnaast op korte termijn nemen?
Antwoord 3
Zoals aangegeven in de brief aan de Tweede Kamer van 11 oktober jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 269) zijn er op korte termijn eenvoudigweg geen nieuwe, eenvoudig uitvoerbare maatregelen
die substantieel bijdragen aan het voorkomen van besmettingen. De komende maanden
werken we daarom aan een Intensiveringsplan preventie vogelgriep. Daarbij zetten wij
onder andere in op versnelling van het vaccinatietraject en verdere versterking van
de bioveiligheid met een verplicht bioveiligheidsplan voor alle pluimveebedrijven.
Vraag 4
Snapt u dat veel mensen zijn geschrokken van het nieuws dat bij een vogelgriepbesmetting
bij één bedrijf in Heythuisen het ongekende aantal van 300.000 kippen is vergast?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Iedere uitbraak is er één teveel. Ook ik vind het verschrikkelijk dat er in Heythuysen
zoveel kippen moesten worden gedood.
Vraag 5
Kunt u beschrijven hoe het vergassen en verzamelen («rapen») van 300.000 leghennen
eruitziet? Hoeveel mensen zijn hierbij in totaal ingezet? Hoe lang duurt het voordat
alle dieren in de stal dood zijn? Klopt het dat leghennen vaak hoger kunnen klimmen
en weg kunnen kruipen, waardoor het totale proces langer duurt? Hoeveel gas wordt
hierbij gebruikt?
Antwoord 5
De vergassing wordt als volgt uitgevoerd. Alle openingen waar CO2 uit kan stromen worden zoveel mogelijk gedicht. Ventilatiekanalen worden als laatste
afgedicht waarna het verwarmd CO2-gas in de stal wordt gebracht. Het aanwezige pluimvee raakt bij een concentratie
van 20% CO2 in 10 minuten bedwelmd. Het CO2-percentage wordt vervolgens opgebouwd tot 45% en een bepaalde tijd op deze concentratie
gehouden. Er zijn geen aanwijzingen dat de kippen wegkruipen. Na deze periode wordt
gecontroleerd of al het pluimvee gedood is, waarna de stal wordt gelucht (CO2 vrijmaken). Afhankelijk van het type stal, de afmetingen ervan, de aanwezigheid van
gangpaden etc. worden de kadavers handmatig met kruiwagens, of met behulp van elektrische
kruiwagens of groter materieel uit de stallen gehaald en afgevoerd naar Rendac. Iedere
stal is anders maar voor een gemiddelde grondstal is ca. 7.500 kg CO2 nodig.
Vraag 6
Klopt het dat het vergassen van dit soort bizarre aantallen dieren de snelheid van
de virusbestrijding kan vertragen, onder meer vanwege de beschikbaarheid van personeel
en de leveringsproblemen van CO₂?3
Antwoord 6
Het bedrijf had drie stallen en in één van de stallen was de infectie aangetroffen.
Per stal zaten er wel een groot aantal kippen maar het doden van kippen in een stal
neemt niet per se meer tijd in beslag. Wel is het zo dat naarmate er meer stallen
zijn het meer tijd kost. Ook de tijd nodig voor het ruimen van kadavers neemt toe
met de grootte van het bedrijf.
Zoals ik ook in mijn brief van 11 oktober jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 269) heb aangegeven, verken ik de mogelijkheden om de tijdige levering van CO2-gas te verzekeren. Bij deze gesprekken is mij duidelijk geworden dat er momenteel
geen absoluut tekort aan CO2 is, maar dat er wel uitdagingen bestaan in de logistieke keten. Deze hebben te maken
met het feit dat vogelgriepbesmettingen onvoorspelbaar zijn en niet altijd eenvoudig
passen in de planning van gas-leverende bedrijven. Daarnaast is sprake van beperkte
capaciteit aan vrachtwagens en chauffeurs met de juiste papieren, een probleem wat
ook breder in andere sectoren speelt. Ik onderzoek daarom nu een aantal mogelijkheden
om deze logistiek te borgen.
Vraag 7
Kunt u bevestigen dat vertraging van de virusbestrijding betekent dat het risico groter
wordt dat het virus zich verder kan verspreiden?
Antwoord 7
Dat hangt af van de situatie. Zolang nog besmette levende dieren in een stal zitten
treedt virusvermeerdering in de dieren op. Dan is een stal in feite nog besmettelijk
voor dieren in de omgeving. Zodra de dieren dood zijn, kan virus zich niet meer repliceren
en neemt de hoeveelheid virus in de loop van de tijd af. Dat betekent ook dat hoe
langer het duurt voor een besmetting wordt opgemerkt en hoe langer het duurt eer besmette
dieren zijn gedood, hoe groter de kans is op verspreiding. Hoe langer het duurt eer
dieren gedood zijn hoe groter de kans op verspreiding. Tot nu toe konden alle besmette
stallen binnen 48 uur geruimd worden.
Vraag 8
Kunt u bevestigen dat in het afgelopen jaar bij pluimveebedrijven in Blija, Hierden
en Grootschermer honderdduizenden kippen en eenden zijn vergast vanwege vogelgriepuitbraken,
waarna de stallen opnieuw zijn gevuld en enkele maanden later opnieuw een vogelgriepbesmetting
werd ontdekt en opnieuw alle dieren zijn vergast? Kunt u bevestigen dat in het afgelopen
jaar ook een bedrijf in Lutjegast is besmet waarna alle dieren zijn vergast, terwijl
dit bedrijf een jaar eerder ook kampte met vogelgriep?4
,
5
,
6
,
7
Antwoord 8
Ja. Daarover is de Tweede Kamer geregeld geïnformeerd. Er zijn inderdaad enkele bedrijven
geweest waar een tweede besmetting is opgetreden. De bedrijven zijn bezocht en er
waren geen wezenlijke tekortkomingen in de bioveiligheid van de bedrijven vastgesteld.
We zullen hieraan in onze intensiveringsaanpak wel aandacht aan besteden.
Vraag 9
Bij hoeveel bedrijven is in de afgelopen vijf jaar twee keer (of vaker) vogelgriep
geconstateerd? Bij hoeveel bedrijven zijn in de afgelopen vijf jaar preventief alle
dieren vergast, terwijl zij in dezelfde tijd (al dan niet preventief) al eerder waren
«geruimd»?
Antwoord 9
Sinds 2016 is op 13 bedrijven meer dan één keer vogelgriep geconstateerd en om die
reden dus vaker geruimd.
Vraag 10
Wanneer bent u geïnformeerd over het nieuws dat het vogelgriepvirus in Spanje is overgesprongen
naar een nertsenfokkerij, waarna 52.000 nertsen vroegtijdig zijn gedood?8
Antwoord 10
Ik ben daarover geïnformeerd op het moment dat het door de Spaanse autoriteiten in
het nieuws is gebracht, onder andere via Promed, het informatiesysteem Program for
Monitoring Emerging Diseases van de International Society for Infectious Diseases.
Vraag 11
Kunt u bevestigen dat nertsen zeer gevoelig zijn voor besmetting met griepvirussen,
zowel humane griepvirussen als vogelgriepvirussen en varkensgriepvirussen, dat nerts-op-nerts
besmetting eenvoudiger mogelijk is en dat nertsen kunnen fungeren als «mengvaten»
die de genetische uitwisseling tussen influenzavirussen van verschillende gastheersoorten
vergemakkelijken?
Antwoord 11
Uit onderzoek blijkt dat nertsen gevoelig zijn voor circulerende influenzavirussen in vogels en
mensen. Hoe eenvoudig nerts op nerts besmetting mogelijk is hangt echter af van de
omstandigheden waaronder de nerts leeft. Het risico van adaptatie van vogelgriepvirus
naar zoogdiertransmissie in nerts, is wel reëel zoals we eerder met geïnfecteerde
bunzings hebben gezien maar bij mijn weten is nog nooit vastgesteld dat een reassortant
van nerts/marterachtigen in mens is terecht gekomen.
Vraag 12
Erkent u dat we in coronatijd hebben kunnen zien hoe makkelijk een virus tussen mensen
en nertsen heen en weer kan springen?
Antwoord 12
De nertsen zijn besmet geraakt door mensen. Er is op zeer geringe schaal infectie
opgetreden van mensen door nertsen. Daarover is de Tweede Kamer geregeld geïnformeerd.
Vraag 13
Hoe houdt u zicht op de gevaren voor de volksgezondheid die uit deze besmettingen
voortkomen?
Antwoord 13
Uitbraken van infectieziekten, of er nu sprake is van mens op mens overdracht of overdracht
van dier op mens, worden in diverse gremia en overlegstructuren gemonitord. In Nederland
worden de humane gegevens verzameld door de GGD’en en het RIVM; gegevens vanuit de
veehouderij worden verzameld door de NVWA (Nederlandse Voedsel en Waren autoriteit)
en de GD (Gezondheidsdienst voor Dieren); gegevens vanuit wilde dierpopulaties komen
van het DWHC (Dutch Wildlife Health Centre); informatie over vectoren komt van het
CMV (Centrum Monitoring Vectoren), gegevens bij gezelschapsdieren worden door de Faculteit
Diergeneeskunde bijgehouden en ook voor infectieziekten bij paarden is een systeem
opgezet.
Deze data en ook signalen uit de Europese Unie, Europa en andere landen in de wereld
vormen de basis voor het maandelijkse Signaleringsoverleg-zoönosen (SO-Z). Ook als
er geen concrete dreiging is, komt het SO-Z elke maand bijeen. Huisartsen, GGD-en,
ziekenhuizen etc. zijn verplicht uitbraken van specifieke infectieziekten te melden
bij het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM.
In het SO-Z beoordelen deskundigen uit zowel de humane als de veterinaire sector op
gestructureerde wijze voornoemde signalen van mogelijk zoönotische aard afkomstig
uit verschillende sectoren en dierreservoirs en wordt ook bekeken of er vervolgstappen
nodig zijn. Uiteraard komt het overleg sneller en vaker bijeen als daar aanleiding
voor is. Door het SO-Z kan een signaal doorverwezen worden naar een Responsteam-Zoönosen
of zelfs naar een OMT-Z. Signalen worden op die manier adequaat opgevolgd waarbij
er tijdig wordt opgeschaald.
Deze risicoanalysestructuur is er zowel in crisistijd als in tijden waarin er geen
uitbraak is. Door de regelmaat waarmee overleg plaatsvindt ontstaat geoefendheid en
onderling vertrouwen, raakt men beter ingespeeld op elkaar en meer vertrouwd met de
taken en verantwoordelijkheden van de diverse deelnemers.
Deze werkwijze leidt ertoe dat in Nederland snelle uitwisseling van signalen en informatie
is tussen het medische en veterinaire domein. Indien nodig kan er snel worden opgeschaald.
Bij een uitbraak van een zoönose heeft de Minister van VWS de leiding en coördineert
de besluitvorming. De beide Ministers, van VWS en LNV, besluiten in goed onderling
overleg en behouden daarbij hun eigen beleidsverantwoordelijkheid, waarbij voor hen
in alle gevallen de volksgezondheid voorop staat. De uitbraak van SARS-CoV-2 bij nertsen
was de eerste keer dat de gehele structuur, tot aan een OMT-Z en besluitvorming door
de Ministers, werd doorlopen. Uit de evaluatie (december 2021) is gebleken dat dit
proces in het algemeen goed is gegaan.
Vraag 14
Ziet u in dit nieuws aanleiding om in Europa (nogmaals) te pleiten voor een Europees
verbod op de nertsenfokkerij? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 14
Nederland heeft de Europese Commissie al opgeroepen de mogelijkheden te onderzoeken
van een permanente beëindiging van de pelsdierhouderij in de EU.
Vraag 15
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden?
Antwoord 15
We zetten ons altijd in de vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede namens
E.J. Kuipers, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.