Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 21 november 2022 (Tweede deel) (Kamerstuk 21501-32-1469)
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1474
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 8 december 2022
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de brief van 9 november 2022 over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad
21 november 2022 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1469).
De vragen en opmerkingen zijn op 15 november 2022 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 29 november 2022 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Geurts
Adjunct-griffier van de commissie, Holtjer
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie constateren dat uit eerdere correspondentie is gebleken
de aanpak van mestfraude onderdeel was van de onderhandelingen tussen de EC en het
Nederlandse kabinet over derogatieverlening. Met het oog op het belang van deze aanpak
en de aankomende ingang van de nieuwe derogatiebeschikking per 2023, willen deze leden
graag ook enkele vragen stellen over de invoering van de digitale mestbon. Herkent
de Minister de zorgen die momenteel spelen in de sector over de digitale registratie
van alle mesttransporten?
Antwoord
Voor vervoerders van dierlijke mest betekent de invoering van het real time Vervoersbewijs
Dierlijke Mest (hierna: rVDM) een flinke wijziging in de manier van
verantwoording van het vervoer van dierlijke meststoffen. De verandering zit niet
zozeer in de gegevens die moeten worden verstrekt, maar meer in de wijze van
verstrekking en het moment waarop de gegevens moeten worden verstrekt. Dit vergt een
omslag in de werkwijze van de betrokken ondernemers.
Klopt het dat nog niet alle systemen klaar zijn voor de invoering op 1 januari aanstaande?
Wat zijn de gevolgen voor de derogatiebeschikking als de invoering op die datum nog
niet gereed is?
Antwoord
Het systeem voor rVDM is gereed en voldoende getest om per 1 januari 2023 te kunnen
worden ingevoerd. Alleen de functionaliteit voor het melden van import en export van
dierlijke mest via het rVDM-systeem is nog niet gereed en wordt daarom later, namelijk
per 1 juni 2023, ingevoerd. Tot 1 juni 2023 blijft voor deze transporten dus de huidige
werkwijze en wetgeving van toepassing.
Kan de Minister een tijdlijn schetsen van de huidige test- en uitbouwfase van het
systeem?
Antwoord
Het rVDM-systeem van de overheid is gereed voor invoering op 1 januari 2023 en voldoende
in de praktijk getest. Daarnaast testen leveranciers van bedrijfsmanagementsystemen
(hierna BMS-leveranciers) hun eigen systemen met vervoerders. In de (test)fase vooruitlopend
op de invoering zijn inmiddels meer dan 4000 daadwerkelijke rVDM-transporten op de
nieuwe wijze uitgevoerd en wekelijks komen hier nog ongeveer 600 transporten bij.
De signalen vanuit betrokken vervoerders zijn over het algemeen positief en de BMS-leveranciers
geven aan dat het aantal vervoerders dat deelneemt aan deze testen, mede op basis
van de positieve ervaringen, de komende weken verder zal worden uitgebreid. Alle BMS-leveranciers
zijn gericht op het halen van 1 januari 2023 en zijn ook grotendeels al begonnen met
de voorbereidingen voor het migreren van hun klanten naar de rVDM-werkwijze.
Wat vindt de Minister van de oproep vanuit de sector om een praktische overgangstermijn
van het huidige stelsel naar het nieuwe systeem in te stellen?
Antwoord
Ik ben mij ervan bewust dat de invoering van rVDM een ingrijpende wijziging is voor
vervoerders, leveranciers en afnemers van dierlijke mest en dat het tijd kost om te
wennen aan een nieuw systeem. Het is echter al lange tijd bekend dat rVDM ingevoerd
gaat worden per 1 januari 2023. Om te voldoen aan de derogatiebeschikking 2022–2025
is dit ook noodzakelijk. Mede naar aanleiding van signalen vanuit de sector heb ik
na overleg met de betrokken sectorvertegenwoordigers besloten om de periode tot 1 maart
2023 als overgangstermijn te beschouwen: ondanks dat de nieuwe rVDM-regels vanaf 1 januari
2023 van toepassing zijn en een papieren VDM geen mogelijkheid meer is om mesttransporten
te verantwoorden, zal – met het oog op de overgang naar rVDM – tot 1 maart 2023 soepel
omgegaan worden met VDM’s die nog via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna:
RVO) binnenkomen, zodat vervoerders in de relatief rustige periode voor de piek van
het uitrijdseizoen 2023 de overgang kunnen maken naar het nieuwe systeem en nieuwe
werkwijze.
Houdt de Minister ook rekening met een scenario dat het nieuwe systeem nog niet gereed
is op 1 januari aanstaande? Zo ja, hoe is de Minister van plan dat probleem te ondervangen?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Zoals hierboven aangegeven is het nieuwe systeem op 1 januari a.s. gereed voor het
melden van het vervoer van dierlijke mest binnen Nederland. Voor het melden van import
en export van dierlijke mest geldt tot 1 juni 2023 nog de huidige werkwijze en regelgeving.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Ontbossing
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de vorderingen
op het gebied van de ontbossingsverordening. Deze leden hebben hier nog enkele vragen
over. Wat is de stand van zaken van de onderhandelingen met betrekking tot de ontbossingsverordening?
Deze leden hebben vernomen dat het voorstel over «other wooded lands» nu uit de verordening
dreigt te vallen. Hierdoor wordt land dat geen bos is, maar wel bomen heeft, niet
langer beschermd zoals in eerste instantie was opgenomen in de verordening. Klopt
dat? Deze leden zouden graag zien dat dit voorstel blijft behouden. Zo wordt bijvoorbeeld
gezorgd dat de Braziliaanse Cerrado wordt beschermd. Kan worden toegezegd dat Nederland
zich maximaal inzet om het voorstel te behouden? Erkent de Minister het belang van
het beschermen van deze gebieden? Kan de Kamer op de hoogte worden gehouden van de
ontwikkelingen?
Antwoord
Er hebben tot op heden twee trilogen plaatsgevonden, de derde en naar verwachting
laatste triloog vindt plaats op 5 december. De aanname van de vraagstellers ten aanzien
van de opname van «other wooded land» is onjuist. In het oorspronkelijke Commissievoorstel was deze definitie niet opgenomen,
in de Raadspositie, enkel in recital 30a. van de drie onderhandelende partijen, heeft
alleen het Europees Parlement voorgesteld om «other wooded land» ook elders op te nemen, zoals bij de scope. In de Raad is er onderhandeld over opname
van «other wooded land», hier bleek ondanks Nederlandse steun geen meerderheid voor te zijn. De opname van
«other wooded land» zou een uitbreiding betreffen, er is geen sprake van het wegvallen van een definitie
in dit geval. Over de toevoeging van «other wooded land» wordt nog onderhandeld in de triloog.
Nederland erkent het belang van het beschermen van ecosystemen wereldwijd, waaronder
de Cerrado. Daarom zal Nederland zich blijven inzetten voor een zo ambitieus mogelijk
akkoord. De Kamer zal worden geïnformeerd over de ontwikkelingen na afloop van de
triloog op 5 december a.s.
Visserij
De leden van de D66-fractie constateren dat de Minister in de vorige Landbouw- en
Visserijraad aangaf dat er nog geen overeenstemming is bereikt over de verdeelsleutel
tussen de kuststaten. De Minister gaf aan dat zowel de EC als de EU-lidstaten op dezelfde
lijn zitten. Betekent dit dat er nu wel overeenstemming is over de verdeelsleutel?
Bij het vorige overleg over de Landbouw- en Visserijraad hebben deze leden gevraagd
hoe de Minister de controle op illegaal binnenkuilen gaat versterken. Daarop gaf de
Minister aan dat hij gaat inzetten op het gebruik van innovatieve controlemiddelen.
Deze leden vragen wat de Minister verstaat onder innovatieve controlemiddelen. Valt
hier bijvoorbeeld cameratoezicht onder? Wat is de status van de inzet hiervan? Meent
de Minister dat de controle nu voldoende is verscherpt om te kunnen garanderen dat
illegale overbevissing efficiënt kan worden aangepakt, zodat Nederland zich ook aan
de Europese regels hierover houdt? Zo ja, hoe onderbouwt de Minister deze opvatting?
Is de Minister bereid deze ook extern te laten toetsen? Zo nee, welke aanvullende
inspanningen kunnen worden verwacht?
Antwoord
De kuststaten in dezen zijn de Europese Unie, het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen,
Far Oer, IJsland, Groenland en de Russische Federatie. Er is voor de «grote Atlantische
bestanden» als makreel, blauwe wijting en Atlanto-Scandian haring tussen deze kuststaten
geen overeenstemming over de onderlinge verdeelsleutel. Overigens varieert de precieze
discussie per visbestand. Wat betreft het standpunt van de Europese Unie in deze discussies
is er een eensluidende mening van de lidstaten en de Europese Commissie.
Met innovatieve controlemiddelen doel ik op nieuwe middelen, maatregelen en methoden
om de regels van het Gemeenschappelijk Visserij Beleid (GVB) te controleren. Het kan
hierbij gaan om het gebruik van moderne technieken, zoals bijvoorbeeld camera’s, satellieten
of drones, maar ook betrekking hebben op de manier waarop bestaande middelen gebruikt
worden, zoals bijvoorbeeld het combineren van data uit verschillende (bestaande) bronnen.
Closed Circuit Television (CCTV) is momenteel nog onderwerp van gesprek bij de herziening van de Controle Verordening.
Ten aanzien van de status van CCTV kan ik aangeven dat ik momenteel voorbereidingen
tref voor een pilotproject om de effectiviteit van cameratoezicht voor het toezicht
op de aanlandplicht te onderzoeken.
Zoals eerder aan de Tweede Kamer is gemeld, zijn de controlemaatregelen, mede naar
aanleiding van de ingebrekestelling op de controle en handhaving van weging, het transport
en de traceerbaarheid van vis, sinds 2021 aanzienlijk aangescherpt en de capaciteit
van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) voor de controle van
de visserij uitgebreid. Met deze aanscherpingen en investeringen verwacht ik dat de
bestrijding van illegale visserij efficiënter kan worden aangepakt. Het uiteindelijke
effect van alle maatregelen zal de komende tijd duidelijk worden. Ik blijf uiteraard
met de NVWA in gesprek om te kijken waar de controle en handhaving in de visserij
verder aangescherpt kan worden. De NVWA is zelf ook kritisch naar het controle- en
handhavingssysteem, zoals zij in de Integrale Ketenanalyse (IKA) visketen naar voren
heeft gebracht1. Een appreciatie van dit rapport zal ik op korte termijn aan de Tweede Kamer doen
toekomen. Ik vind mede gezien bovenstaande, een aanvullende externe toetsing op dit
moment niet nodig.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Tweede verkenning van WEcR over de mogelijke inkomenseffecten van de oorlog in Oekraïne
voor bedrijven in de land- en tuinbouw
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de uitkomsten van de berekeningen
van Wageningen Economic Research en vragen wat de Minister met deze uitkomsten gaat
doen. Gaat de Minister ervoor zorgen dat er geen (grote delen van) sectoren omvallen
door kosten die als gevolg van de oorlog in Oekraïne sterk zijn gestegen?
Antwoord
Uit het WEcR-rapport blijkt wederom dat de gevolgen van de gestegen inputprijzen zeer
verschillen tussen sectoren en bedrijven. Zo zijn er sectoren waarin de gestegen kosten
gemiddeld genomen goed gecompenseerd worden door de hogere opbrengstprijzen, zoals
de melkveehouderij en de grotendeels ook de pluimveehouderij. Er zijn ook sectoren
waarin dit niet het geval lijkt te zijn, zoals de varkenshouderij. Voor de akkerbouw
is het nog erg moeilijk in de schatten om de prijsvorming van de oogst van dit jaar
pas in het najaar plaatsvindt. Voor de glastuinbouw zijn de gevolgen nog moeilijk
te voorspellen, maar de impact van de hoge energieprijzen is voor deze sector groot.
Vooral de ontwikkelingen in de aankomende winter zullen belangrijk zijn. Uiteindelijk
zijn de effecten voor individuele bedrijven binnen deze sectoren erg afhankelijk van
specifieke omstandigheden zoals energiecontracten, biologische of gangbare productie,
al aangelegde voorraden van o.a. kunstmest, liquiditeit, etc. In december verwacht
ik de jaarlijkse uitgewerkte ramingen van de inkomenscijfers van land- en tuinbouwbedrijven
over 2022. Deze ramingen zijn gebaseerd op de daadwerkelijke bedrijfseconomische gegevens
van de bedrijven in het bedrijven informatie netwerk, terwijl het huidige rapport
schattingen maakt op basis van geobserveerde en geschatte (middels scenario’s) kosten-
en opbrengstprijzen. Daarmee geven de ramingen een reëlere inschatting van de inkomens
over 2022.
Het kabinet volgt nauwgezet de ontwikkelingen binnen de landbouwsectoren en neemt
daartoe ook maatregelen. Met de inzet van de EU-middelen uit de landbouwcrisisreserve
medio 2022 zijn landbouwers met grond én met substantiële aantallen varkens en pluimvee
ondersteund. De keuze voor deze sectoren was mede gebaseerd op de uitkomsten van het
eerste WEcR-onderzoek omdat deze sectoren het meest getroffen waren door de hogere
voerprijzen. Voorts kunnen bedrijven in de land- en tuinbouw nu gebruik maken van
de Tegemoetkoming Energie Kosten (TEK) regeling. Land- en tuinbouwbedrijven met hoge
energiekosten kunnen tot 160.000 vergoeding krijgen. Recentelijk is de eis rond energiegebruik
verlaagd. Bedrijven die 7% van de omzet aan energie besteden kunnen nu eveneens steun
krijgen. Daardoor zullen meer landbouwbedrijven gebruik kunnen maken van deze regeling.
Daarnaast valt deze leden op dat er geen berekening voor de visserijsector in de tekst
staat. Vindt de Minister de visserijsector niet belangrijk genoeg of moet deze toch
worden weggesaneerd?
Antwoord
Ik vind de sector zeker belangrijk en wil graag samen met de bedrijven die voor zichzelf
een toekomst zien in de visserij werken aan de transitie naar een kleinere en duurzame
visserij. Daarom zet ik mij ervoor in om zo spoedig mogelijk een overbruggingsregeling
open te stellen (zie Kamerstuk 21 501-32, nr. 1470). De visserijsector is in dit rapport niet meegenomen omdat eerder dit jaar in opdracht
van mijn ambtsvoorganger al een rapport is opgesteld door WEcR over de mogelijke inkomenseffecten
van de oorlog in Oekraïne voor bedrijven in het Nederlandse viscluster. Dit rapport
is aan de Tweede Kamer aangeboden bij de brief van 1 juli 20222 inzake de Agenda Visserij. Daarnaast voert WEcR op dit moment een analyse de relatie
tussen de aanvoersector en de keten. In een volgende fase gaat WEcR de effecten van
beleid modelleren en de ontwikkelingen in de sector monitoren. Ik zal de Tweede Kamer
in de eerste helft van 2023 informeren over de uitkomsten van deze analyse en het
vervolg.
GLB- Nationaal Strategisch Plan
De leden van de PVV-fractie lezen dat het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
(GLB), waarvan het Nationaal Strategisch Plan (NSP) de Nederlandse invulling beschrijft,
voor boeren een flinke omslag betekent. Is de Minister bereid om te onderzoeken in
hoeverre het NSP het speelveld voor de Nederlandse boeren binnen de EU verslechtert
en als dit het geval is, het NSP aan te passen?
Antwoord
Een leefbaar landbouwinkomen en de concurrentiepositie van boeren zijn doelen in het
GLB. Over de impact van het GLB-NSP op het inkomen en de sociaaleconomische positie
van boeren wordt jaarlijks gerapporteerd aan de Europese Commissie aan de hand van
verschillende resultaats- en impactindicatoren. Mogelijk geven de gecombineerde rapportages
van de lidstaten inzicht op de gestelde vraag. Ik zal aan de hand van de rapportages
bezien hoe de Kamer te informeren over ontwikkelingen en trends.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Wolf
De leden van de CDA-fractie zijn zeer bezorgd over de huidige situatie omtrent de
wolf in Nederland. Zowel vee als hobbydieren worden in grote getalen aangevallen,
met veel dierenleed en zelfs overlijden tot gevolg. Hoge hekken en veel andere maatregelen
om de wolf te weren blijken niet effectief en hebben andere negatieve neveneffecten
tot gevolg. De huidige situatie zorgt ervoor dat boeren het vee niet meer in de wei
durven te zetten, terwijl dit juist wel is waar de maatschappij om vraagt. Doelen
op het gebied van dierenwelzijn en duurzaamheid worden hierdoor gehinderd. Deze leden
roepen de Minister dringend op om tijdens de Landbouw- en Visserijraad het signaal
af te geven dat de wolvensituatie in Nederland (als gevolg van bestaand Europees beleid)
onhoudbaar is en dat de mogelijkheden tot beheer van de wolf moet worden verruimd.
Kan de Minister hierop reageren?
Antwoord
Het kabinet is zich bewust van de grote zorgen die leven bij dierhouders en inwoners
over de aanwezigheid van een toenemend aantal wolven in Nederland. Deze zorgen komen
mede voort uit het vee wat wordt gedood door de wolf en het aantreffen van de gevolgen
ervan door de eigenaren/omwonenden. Dit heeft impact op de betrokkenen en is een inbreuk
op hun eigendom. Tegelijkertijd heeft een dierhouder de verplichting om hun vee goed
te beschermen. Dit kan bijvoorbeeld met beschermende hekken en het niet goed toepassen
hiervan is helaas vaak ook oorzaak van vee dat door een wolf gedood of verwond wordt.
Mede door de beschermde status van de wolf is het van belang om allereerst in te zetten
op het beter beschermen van het vee, en met goede voorbeelden vanuit hert buitenland
verwacht ik ook dat hier winst te halen is. Het beter samenleven met de wolf zou zo
ook de positieve effecten van de wolf, zoals een positief effect op herstel van de
biodiversiteit, verbetering van het landschap, aan de evenwichtige ontwikkeling van
soorten en aan het bereiken van het ecologisch evenwicht, bewaren. Tegelijkertijd
leven we in een klein land waardoor wolf en mens en de dieren die gehouden worden
door de mens, dicht bij elkaar leven en dit niet altijd eenvoudig zal zijn. We zullen
op korte termijn met de Raad voor de Dieraangelegenheden in gesprek gaan over deze
dillema’s, met het oog op het vormgeven van de maatschappelijke dialoog over de wolf.
Besluitvorming in Europees verband over de beschermde status van de wolf vindt plaats
in de Milieuraad.
Klimaatbeleid
De leden van de CDA-fractie constateren dat de EC, de Europese Raad en het Europees
Parlement vorige week een triloog-akkoord over landgebruik bereikten. Dit wordt gebruikt
als onderdeel van de EU-inzet op klimaatconferentie COP27. Deze leden vragen wat er
precies is afgesproken en wat dit betekent voor de Nederlandse land- en tuinbouw.
Heeft de Minister inzage in de teksten en kunnen die met de Tweede Kamer worden gedeeld?
Hoe verhoudt zich wat in Brussel is afgesproken tot de nationale klimaatagenda?
Antwoord
Op vrijdag 11 november jl. is er een voorlopig akkoord bereikt over de herziening
van de verordening inzake de broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik,
veranderingen in landgebruik en bosbouw (LULUCF). Op het moment van schrijven is er
nog geen complete tekst beschikbaar die gedeeld kan worden met de Tweede Kamer. De
tekst zal te zijner tijd met de Tweede Kamer worden gedeeld.
Het kabinet is tevreden met het voorlopige akkoord. Hierin worden namelijk ambitieuzere
doelstellingen opgenomen ten opzichte van de bestaande verordening. Het gaat hierbij
om doelstellingen voor het opslaan van koolstof door landgebruik in de EU en in de
lidstaten in 2030. Het 2030-doel voor de EU is vastgesteld op een netto koolstofput
(verwijdering van broeikasgassen) van 310 Mton CO2-equivalenten. Nederland heeft zich in de onderhandelingen sterk ingezet voor deze
hogere ambitie, die in lijn is met de Europese klimaatambitie van 55% emissiereductie
in 2030 ten opzichte 1990.
Aan het doel voor de EU zijn bindende nationale doelen gekoppeld. Voor Nederland is
het nationale doel 4,5 Mton CO2-equivalenten aan netto emissies in 2030. Naar verwachting betekent het akkoord geen
nieuwe verplichtingen of inspanningen voor de Nederlandse land- en tuinbouwsectoren.
Het klimaatbeleid van dit kabinet moet leiden tot een restemissie van 1,8–2,7 Mton
CO2-equivalenten in 2030 in het landgebruik. Dit is nodig om de nationale klimaatopgave
van ten minste 55% emissiereductie in 2030 ten opzichte van 1990 te realiseren.
Het voorlopig akkoord komt ook tegemoet aan een belangrijke zorg van Nederland over
de borging van de gestelde doelen. Er zijn namelijk bepalingen opgenomen die duidelijk
maken wat de gevolgen voor lidstaten zijn als zij hun doelen tot en met 2030 niet
bereiken. Daarnaast is positief dat er geen uitzonderingen meer zijn waardoor lidstaten
emissies die veroorzaakt worden door natuurlijke verstoringen (zoals bosbranden) niet
hoeven te rapporteren. Verder is in het akkoord opgenomen dat de Commissie in 2024
met een rapport komt met daarin aanbevelingen hoe de LULUCF-verordening na 2030 vorm
zou kunnen krijgen en welke doelstelling daar in 2035 bij past, waarbij ook gekeken
wordt naar emissies uit de landbouw.
NSP / GLB
De leden van de CDA-fractie constateren dat boeren en telers met grote onzekerheid
kampen over het nieuwe GLB dat op 1 januari 2023 van start gaat. Tevens is het NSP
nog steeds niet door de EC goedgekeurd. Er zijn zelfs acht EU-lidstaten die hun definitieve
NSP nog moeten voorleggen aan de EC.
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat het nieuwe GLB met zijn conditionaliteiten,
ecoregeling en agrarisch natuurbeheer, het 7e actieprogramma en de nitraatderogatie
zorgen voor een kluwen aan regeltjes, waar boeren en telers door de bomen het bos
niet meer zien. Een bufferstrook langs waterwegen moet aan zoveel eisen voldoen dat
het bijna onmogelijk is geen fouten te maken. Daarnaast worstelen diverse boeren,
vooral die op klei, met de regels voor bodembedekking. Het is zeer onzeker of zij
aan de eisen kunnen voldoen, zoals minimaal zes of ach weken bodembedekking tussen
1 augustus en 1 november. Dit is sterk afhankelijk van de bodemgesteldheid, het weer
en het groeiseizoen. De diversiteit aan bodemtypen is groot en laat zich niet vangen
in een definitie «zware klei». Wat vindt de Minister van de grote onduidelijkheid
voor de praktijk? Is de Minister bereid om coulance toe te zeggen aan deze boeren
zodat zij niet met kortingen worden geconfronteerd?
Antwoord
Graag verwijs ik voor het antwoord naar mijn brief van 14 november 20223. Daarin heb ik aangegeven hoe ik in 2023 wil omgaan met de onduidelijkheid die kan
ontstaan door de beperkte voorbereidingstijd die er is na de afronding van het NSP.
Er is bovendien onduidelijkheid over de stand van zaken als het gaat om de nieuwe
vestigingssteun voor jonge agrariërs. Is de Minister voornemens met informatie te
komen naar de praktijk en hierbij de sectorpartijen te betrekken?
Antwoord
Momenteel werk ik aan de invulling van deze interventie. Hierover ben ik in gesprek
met het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK). Ik streef ernaar de interventie
voor de zomer te kunnen openstellen. Te zijner tijd zal ik de Kamer daarover informeren.
Heeft de Minister in beeld hoeveel boeren van plan zijn om mee te doen aan het GLB,
aangezien de bestaande cijfers uit 2021 dateren en het GLB-voorstel toen aanzienlijk
anders was?
Antwoord
In het NSP is per type subsidie aangegeven hoeveel boeren of in sommige gevallen hoeveel
hectares per jaar naar verwachting mee zullen doen. Ik besef me terdege dat deze planning
onzeker is omdat het GLB verandert.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de oppervlakte van bufferstroken, als conditionaliteit,
van de bemestingsruimte lijkt te worden afgetrokken, terwijl dit in de Nitraatrichtlijn
niet zo is. Deze leden zijn in de veronderstelling dat de Nitraatrichtlijn altijd
leidend zou zijn. Kan de Minister dit toelichten?
Antwoord
Het klopt dat voor de mestplaatsingsruimte de Nederlandse invulling van de Nitraatrichtlijn
bepalend is. In het huidige Activiteitenbesluit Milieubeheer is aangegeven dat de
teeltvrije zones niet bemest mogen worden en dat er geen gewasbeschermingsmiddelen
mogen worden toegepast. Dat betekent dat de teeltvrije zones ook niet meetellen met
de mestplaatsingsruimte op een bedrijf.
In het GLB gaan de bredere bufferstroken met ingang van 1 januari 2023 in. In 2023
zal de mestplaatsingsruimte alleen beperkt worden door de teeltvrije zones uit het
Activiteitenbesluit Milieubeheer en niet door de in sommige situaties bredere bufferstroken
uit het GLB. De voorwaarden uit de derogatiebeschikking 2022–2025 voor de bufferstroken
worden zo snel mogelijk in het Activiteitenbesluit Milieubeheer opgenomen, waarmee
de regels over bufferstroken vanuit het GLB, mest en gewasbescherming geharmoniseerd
worden.
GLMC 6
De leden van de CDA-fractie constateren dat GLMC 6, hetgeen eisen voor een minimale
bodembedekking bevat, is aangescherpt. Voor zware klei is de eis opgenomen dat 80
procent van het bouwland in een periode van zes weken tussen 1 augustus en 1 november
moet zijn bedekt. Die bedekking kan bestaan uit een gewas, gewasresten, stoppels en
of mulchen (bodem bedekken met organisch materiaal). Een langere bedekking van de
bodem draagt bij aan de biodiversiteit, met name voor overwinterende vogels. Deze
leden vragen of het gaat om een periode van zes aaneengesloten weken of zes weken
in totaal. Telt bij het zaaien van een gewas het moment van zaaien of het moment van
voldoende bedekking? Telt niet kerende grondbewerking (NKG), zoals een cultivator,
schijveneg, woeler of bodembeluchter met kopeg, waarbij dus de gewasresten en stoppels
(deels) bovenin blijven, ook als bedekking? Zou de Minister deze vragen kunnen beantwoorden?
Antwoord
Het gaat om zes weken totaal. Deze zes weken hoeven niet aaneengesloten te zijn. Het
moment van zaaien telt. Als gewasresten deels bovenin blijven, zoals in de vraag is
omschreven, is er sprake van bedekking. Overigens, vanwege het ontbreken van een grondsoortkaart
die onderscheid maakt tussen kleisoorten, wordt in 2023 de winterbedekking overal
ingevuld volgens de regel 8 weken gewas, gewasresten en/of inzaai tussen 1 augustus
en 30 november. Dit is besproken met akkerbouwers in onder andere het Oldambt.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de huidige meest gangbare werkmethode
in ondere andere het Oldambt, waar op zware klei vaak tarwe op tarwe wordt verbouwd,
als volgt is: vanaf eind juli tot eind augustus wordt het graan geoogst en dan begint
zo spoedig mogelijk het ploegen en kopeggen, steeds vaker na het strooien van vaste
mest. Als de weersomstandigheden het toestaan, begint in de laatste week van september
het zaaien van tarwe op percelen met weinig onkruiddruk. De meeste tarwe wordt in
(begin) oktober gezaaid en als oktober heel nat is, wordt het soms pas november. Indien
november ook nat is, wordt in sommige jaren de laatste tarwe in december of januari
over de vorst gezaaid. Volgens deze leden zijn er voor boeren op de zware klei geen
werkbare opties om aan GLMC 6 te voldoen. Bij de opties die er zijn, zullen de nadelen
van structuurverlies en hogere kosten bij een grondbewerking onder slechtere weersomstandigheden,
een hogere onkruiddruk en het risico dat het niet meer lukt om richting de winter
nog een gewas te zaaien op geen enkele manier meer opwegen tegen de voordelen van
deelname aan het GLB. Is de Minister hiervan op de hoogte? Is de Minister het met
deze leden eens dat het een gemiste kans zou zijn omdat er juist op de zware klei,
waar relatief extensief wordt geteeld, mogelijkheden liggen om binnen de eco-regelingen
hoog te scoren?
Antwoord
Ik deel de opvatting van de leden van de CDA-fractie dat de GLMC-eis voor bodembedekking
in het Oldambt een uitdaging is. De oorzaak van deze eis is dat de Europese Commissie
heeft gestreefd naar gelijksoortige eisen die in heel Europa gelden, wat negatief
kan doorwerken in een specifiek gebied. In gesprekken met boeren in het Oldambt komt
naar voren dat de eis wel mogelijk is, maar planning vraagt. Belangrijk is dat het
moment van inzaai meetelt voor de invulling van winterbedekking. Daarnaast komt uit
de gesprekken naar voren dat de eis voor zware klei en overige klei voor de bedrijfsvoering
niet noemenswaardig verschilt, waarbij de invulling voor overige klei (8 weken bedekking
in de periode 1 augustus tot 1 december) meer flexibiliteit biedt. Dit heb ik meegewogen
in mijn besluit om voor 2023 1 regel voor de kleigronden toe te passen.
Jonge boeren regeling vestigingssteun
De leden van de CDA-fractie lezen dat de vestigingssteun een nieuwe regeling is vanuit
het GLB om jonge boeren te ondersteunen in de periode dat zij liquide het zwakste
zijn. Het is goed dat de Minister geld vrijmaakt voor het ondersteunen van jonge boeren
in de tijd dat zij liquide het zwakst zijn. Echter, de Nederlandse vestigingssteun
is relatief laag in vergelijking met onze buren. Vlaanderen kent een vestigingssteun
van € 100.000,- en het Europese gemiddelde is zelfs € 45.000,-, terwijl de grondprijs
in Nederland zo enorm hoog is. Deze leden verzoeken de Minister om de vestigingssteun
in budget te verhogen. Is de Minister hiertoe bereid? Kan de vestigingssteun zo worden
ingesteld dat het bedrag per jonge boer ieder jaar gelijk blijft? Om zo te voorkomen
dat het per jaar niet verschilt hoeveel budget iemand krijgt?
Antwoord
In de aanloop naar de ontwikkeling van deze interventie heeft overleg plaatsgevonden
met het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK). Hoewel het NAJK de voorkeur
geeft aan een hoger budget per jonge landbouwer, vindt het NAJK de toegang tot vestigingssteun
voor alle overnemers belangrijker dan de hoogte van het bedrag. Op basis van het verwachte
aantal jonge landbouwers dat voornemens is zich de komende jaren als bedrijfshoofd
te vestigen, in combinatie met het totale beschikbare budget in het NSP, is het bedrag
vervolgens in overleg met het NAJK op minimaal € 25.000 vastgesteld. Dat is relatief
laag maar wel in lijn met de wens vanuit de jonge boeren zelf. Tenslotte wil ik wijzen
op de andere mogelijkheden voor jonge landbouwers in het toekomstige NSP. Ik denk
dan in het bijzonder aan de interventies investeringen en samenwerking voor generatievernieuwing.
Stijgende kosten
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de oorlog in Oekraïne vreselijke gevolgen
heeft, in de eerste plaats voor de Oekraïners zelf. De oorlog heeft bovendien een
grote impact op de wereldvoedselvoorziening omdat de prijzen van grondstoffen zijn
gestegen: energie, kunstmest, granen en oliezaden. Kosten bij veel bedrijven zijn
gestegen en dit wordt vaak onvoldoende door de markt gecompenseerd. Door de impact
op markten is ook in Nederland de economische situatie bij veel land- en tuinbouwbedrijven
verslechterd. De Europese Unie verruimt de staatssteunregelingen voor de land- en
tuinbouw tot € 250.000,- per bedrijf per jaar. Bovendien is er meer ruimte voor steun
aan energie-intensieve bedrijven. Wil het kabinet de mogelijkheden benutten? Deze
leden zijn van mening dat bedrijven om deze periode door te komen moeten worden geholpen
om in te kunnen zetten op duurzame energie.
Antwoord
Het kabinet is erg bezorgd over de gevolgen van de gestegen energiekosten en er is
dan ook steeds in overleg met de sector om te kijken waar problemen ontstaan en of
daar oplossingen voor te vinden zijn. Zoals bekend speelt deze problematiek in de
hele economie. Daarom heeft het kabinet beleid gemaakt waarbij we alle sectoren zoveel
mogelijk dezelfde steun geven. Hierbij wordt ook gebruik gemaakt van de verruiming
van de staatsteunkaders voor de land- en tuinbouw. Door deze verruiming kan ook de
landbouw volledig gebruik maken van het TEK subsidieplafond. Daarnaast is de subsidiegrens
verlaagd waardoor bedrijven die minstens 7% van de omzet uitgeven aan energie in aanmerking
komen voor steun. Beide maatregelen zorgen ervoor dat meer landbouwbedrijven een grotere
steun krijgen dan anders het geval was geweest. Op deze manier zorgt het kabinet ervoor
dat bedrijven meer kans maken om door deze periode heen te komen.
Visserij
De leden van de CDA-fractie constateren dat het op dit moment zo is dat de vissers
die saneren moeten afrekenen met de Belastingdienst. Zij kunnen geen gebruik maken
van de herinvesteringsreserve omdat de EU bepaalt dat ze binnen vijf jaar niet mogen
investeren in de visserij en de belastingdienst de maximale termijn voor herinvesteren
op drie jaar heeft staan. Is de Minister hiervan op de hoogte en wat vindt hij hiervan?
In hoeverre is hierover contact met de visserijsector?
Antwoord
De saneringsregeling in het kader van de Brexit Adjustment Reserve schrijft voor dat binnen vijf jaar na het saneren van het vaartuig waarvoor subsidie
is ontvangen geen nieuw vaartuig mag worden ingeschreven in het Nederlands Register
van Vissersvaartuig. Reeds op naam van de ondernemer ingeschreven vaartuigen mogen
in motorvermogen en/of tonnage niet worden uitgebreid.
In paragraaf 2.4.2 van de Tijdelijke subsidieregeling vermindering gevolgen Brexit
voor de visserij is aangekondigd dat deze regeling zal worden aangemerkt als overheidsingrijpen
als bedoeld in artikel 3.54, twaalfde lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting
2001. Artikel 12a van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 zal hiertoe worden
aangepast per 1 januari 2023. Het aanmerken van de regeling als overheidsingrijpen
betekent onder andere dat voor de toepassing van de herinvesteringsreserve (HIR) soepelere
voorwaarden gelden. Een van de algemene voorwaarden is dat voor bedrijfsmiddelen waarop
niet of in meer dan tien jaar wordt afgeschreven, de HIR alleen gebruikt mag worden
voor investeringen in bedrijfsmiddelen die dezelfde economische functie in de onderneming
hebben als het vervreemde bedrijfsmiddel (ter zake waarvan de boekwinst is behaald).
Deze voorwaarde geldt echter niet als er sprake is van overheidsingrijpen, zoals het
geval is bij deze regeling voor de visserij. Afboeking van een HIR die is gevormd
als gevolg van het ontvangen van een subsidie in het kader van een «overheidsingrijpen»-regeling
op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van een bedrijfsmiddel of de bedrijfsmiddelen
waarin wordt geherinvesteerd die niet eenzelfde economische functie hebben, is hierdoor
wel mogelijk. Aan de overige voorwaarden van de HIR moet logischerwijs wel worden
voldaan. Dit betekent in beginsel dat het moet gaan om de verkoop van een bedrijfsmiddel,
er sprake is van een voldoende concreet voornemen tot herinvesteren van de boekwinst,
de herinvestering in een nieuw bedrijfsmiddel in principe binnen drie jaar na het
jaar van verkoop plaatsvindt en de boekwaarde van het nieuwe bedrijfsmiddel niet lager
is dan de boekwaarde van het verkochte bedrijfsmiddel (onmiddellijk voorafgaand aan
die verkoop).
Mocht de sanering er toe leiden dat de ondernemer zijn onderneming volledig beëindigt,
dan is er in beginsel belasting verschuldigd over de stakingswinst. Als de ondernemer
besluit een nieuwe onderneming te starten kan onder voorwaarden afrekening over de
stakingswinst van de onderneming die toerekenbaar is aan bedrijfsmiddelen achterwege
blijven. Die winst wordt – mits wordt voldaan aan de voorwaarden – via te conserveren
inkomen doorgeschoven naar een andere onderneming (artikel 3.64 Wet inkomstenbelasting
2001), waardoor op een later moment belasting hoeft te worden betaald. Zowel in het
kader van de HIR als bij de doorschuiffaciliteit is het derhalve onder voorwaarden
mogelijk belastingheffing uit te stellen.
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) heeft de lijn die zal
worden gevolgd ten aanzien van de HIR medegedeeld aan vertegenwoordigers van de visserijsector
in een overleg op 27 juli jl. dat werd georganiseerd om vragen over de saneringsregeling
te beantwoorden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties zouden van de Minister graag een gedetailleerd
schematisch overzicht willen ontvangen van alle verwachte agendapunten van de EC voor
de komende periode, met daarbij de inzet van deze Minister en tevens eenzelfde overzicht
met alle punten en issues die hij zelf wil agenderen en adresseren, met daarin zijn
inzet en de gewenste uitkomst.
Antwoord
Op het gebied van nieuwe of herziene wetgeving heeft de Europese Commissie aangegeven
nog dit kwartaal met (herziene) wetsvoorstellen te komen op het gebied van koolstofcertificering,
voedselverspilling, handelsnormen en gezondheidsetikettering incl. houdbaarheid. In
2023 volgen (herziene) wetsvoorstellen voor diervoederadditieven, promotie van landbouwproducten,
duurzame voedselsystemen, bodemgezondheid, dierenwelzijn, schoolmelk en -fruit en
nieuwe veredelingstechnieken. Ook worden actieplannen voor nutriëntenbeheer en voor
visserijbronnen & mariene ecosytemen verwacht.
De kabinetsinzet op deze thema’s zal afhangen van hetgeen de Europese Commissie precies
voorstelt en zal ik de Kamer ter zijne tijd via het BNC-fiche doen toekomen. Het is
wel de verwachting dat de meeste voorstellen op hoofdlijnen zullen aansluiten op het
kabinetsbeleid.
Zelf zal ik de komende periode, naast reguliere trajecten, ook aandacht vragen voor
het gebruik van herwonnen meststoffen uit dierlijke mest, het op Europees niveau versnellen
van proefdiervrije innovaties en het op Europees niveau agenderen van voorkoming van
zoönosen.
De leden van PvdA- en GroenLinks-fracties constateren dat de aanpassingen aan het
NSP naar aanleiding van de honderden kritiekpunten van de EC, grotendeels bijdragen
aan de effectiviteit van de regelingen. Desondanks blijft het NSP een verzameling
kleine vergroeningsaanpassingen in een verder vooral grijs verhaal. Ondanks dat we
geen moment te verliezen hebben wat betreft de natuur, stikstof, klimaat en water,
is dit NSP bij lange na niet de breuk in het landbouwbeleid die we nodig hebben. De
status quo, waarbij de industrielandbouw het grootste deel van de steun opstrijkt,
blijft overeind. Dit is zonde van het geld en in grote mate contraproductief, schadelijk
voor de transitie, oneerlijk naar de voorlopers en onuitlegbaar naar het publiek.
Deze leden willen nogmaals aangeven dat wat hen betreft alle beschikbare subsidies
moeten worden ingezet voor een transitie naar een circulaire en natuurinclusieve landbouw.
Dat zou inhouden dat boeren die willen verduurzamen of reeds duurzaam werken, al het
geld krijgen omdat er geen inkomenssubsidie meer is. Maar vooral een uitbetaling krijgen
voor omschakeling of voor maatschappelijk relevante diensten, zoals natuur en landschapsbeheer.
Antwoord
Ik onderschrijf de oproep van de PvdA- en Groenlinks-fracties om in te zetten op een
transitie naar een circulaire en natuur inclusieve landbouw. Het NSP reflecteert dit
ook. Het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid dat vanaf 2023 van kracht wordt legt veel
nadruk op verduurzaming. Niet alleen via tweede pijler-maatregelen waarmee dit in
het huidige GLB wordt gestimuleerd maar ook expliciet in de eerste pijler. Door het
stellen van extra conditionaliteiten voor grondgebonden steun en de beschikbaarheid
van de ecoregeling worden voorlopers beloond en wordt de agrarische sector gesteund
en gestimuleerd de duurzame transitie uit te voeren. Het generiek afschaffen van de
GLB-inkomenssubsidie zoals PvdA- en GroenLinks in de vraag suggereren, acht ik niet
wenselijk. Het GLB acht ik een belangrijk instrument dat bijdraagt aan de voedselvoorziening
en boeren ondersteunt in de noodzakelijke verdere verduurzaming van de productie.
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties vinden dat het gesprek over een duurzame
visserij hand-in-hand moet gaan met het nemen van stevige maatregelen om de biodiversiteit
en de zeebodem te beschermen. Maatregelen die ook écht moeten worden nageleefd. Door
alleen te praten over het verduurzamen van individuele schepen, wordt eigenlijk natuurschade
in een groen jasje gestoken. Deze leden willen dat er hierover eerlijk wordt gesproken.
Overbevissing door een emissiearm schip, is immers nog steeds overbevissing en bodemvernietigend
vissen maakt enorm veel opgeslagen CO2 vrij, ook als het schip zelf weinig uitstoot. Deze leden vragen dan ook: heeft de
visserij een toekomst, als vissoorten blijven uitsterven door de explosieve combinatie
van temperatuurstijging, overbevissing, en bodemvernietiging. Gaat de Minister deze
vraag meenemen bij het bespreken van een toekomstperspectief voor Europese vissers?
Deze leden staan erop dat elk land hun verantwoordelijkheid moet nemen en toezicht
houden op beschermde zeegebieden, veel scherper dan hoe het nu gaat. Kan de Minister
zichzelf en zijn collega’s daar verantwoordelijk voor houden en vragen dat zij datzelfde
doen?
Antwoord
In de Visserijagenda die mijn voorganger op 1 juli jl. aan de Kamer heeft gestuurd
heeft hij aangegeven dat hij gelooft in een toekomst voor de visserijsector.4 Ik sta daar volledig achter. Dat betekent een transitie naar een kleinere en economisch
en ecologisch duurzamere vloot. Dat proces is volop gaande. Ik ondersteun dit middels
een saneringsregeling en middels subsidies gericht op het beperken van bodemberoering,
bijvangst en CO2-uitstoot. Als het gaat om overbevissing dan is daarvan op de Noordzee geen sprake.
De quota worden in EU-verband vastgesteld op basis van onafhankelijk wetenschappelijke
advies met MSY (Maximum Sustainable Yield) of meerjarenbeheerplannen als uitgangspunt.
Bij gesprekken over de toekomst van de visserij baseer ik mij voor wat betreft de
impact op de natuur op wetenschappelijke informatie. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen
dat er op de Noordzee sprake is van het vrijkomen van CO2 als gevolg van bodemberoering. Ik wil mij in de gesprekken over de visserij richten
op een zowel ecologisch als economisch duurzame vloot. Daarbij wil ik naar een vloot
toe die past binnen de uitdagingen waar we voor staan op het gebied van ecologie en
milieu. Ik vind het van belang dat de gesprekken hierover, ook op Europees niveau,
worden gevoerd vanuit de inhoud en dus op wetenschappelijke basis. Dat betekent wat
mij betreft ook niet alleen het gesprek over wat niet meer kan maar juist ook op welke
plek een bepaalde wel verantwoord plaats kan vinden. Zoals aangekondigd in de brief
van 1 juli jl. werk ik aan een voedselvisie van waaruit ik me in wil zetten voor het
borgen van voedselwinning uit zee en grote wateren.
Als lidstaat heeft Nederland een verantwoordelijkheid voor het handhaven van beschermde
gebieden op de Noordzee. Handhaving kan echter alléén als er ook instandhoudingsmaatregelen
gelden die bijvoorbeeld tot beperking van de visserij leiden. Bestaande instandhoudingsmaatregelen
worden gehandhaafd door de NVWA. Verder zet LNV zich in om in 2030 in 15% van de beschermde
gebieden gevrijwaard te hebben van bodemberoerende visserij. De instandhoudingsmaatregelen
daarvoor worden tot 2030 stapsgewijs van kracht en zullen dan ook gehandhaafd worden
door de NVWA. In internationaal verband zet NL zich samen met de andere Noordzeelidstaten
in voor robuust toezicht en handhaving van de visserij. Voor toezicht en handhaving
in beschermde gebieden zijn in het kader van het Noordzeeakkoord extra middelen vrijgemaakt.
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties vrezen dat als de EU doorgaat op deze
voet, het wat het beschermen van de zee betreft, bij vage beloftes blijft. Deze leden
voorspellen dat vissoorten zullen uitsterven en het water, waar dit land zo trots
op is, verder wordt vernietigd. Ook de visserij die van de zee afhankelijk is, zal
dat volgens de leden niet overleven. Bij de leden bestaat dan ook de brede vraag:
hoeveel kunnen we blijven vissen voordat het ecologisch onverantwoord wordt?
Antwoord
Om te voorkomen dat vissoorten uitsterven in de zeeën van de Europese Unie worden
op Europees niveau regels vastgesteld in het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB).
Op Europees niveau worden jaarlijks de totaal toegestane vangsten en visquota in de
Landbouw- en Visserij Raad van december bepaald voor het volgende jaar.
De Nederlandse inzet is gebaseerd op de uitgangspunten van GVB waarin de meerjarenbeheerplannen,
waar deze van toepassing zijn, worden gevolgd en bevissing plaatsvindt binnen ecologische
grenzen. De wetenschappelijke onderzoeken en resultaten vormen de basis voor de vangstadviezen.
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties betreuren tot slot de lage ambities van
de Landbouw- en Visserijraad op het gebied van douanechecks in de EU Ontbossingsverordening.
Deze leden verzoeken de Minister om aan te dringen op een verhoging van deze ambities.
Is de Minister bereid dit te doen?
Antwoord
De checks waar de vraagstellers op lijken te duiden gelden voor de Competent Authority
(NVWA), niet voor de Douane. Douanecontroles betreffen voornamelijk geautomatiseerd
toezicht op aanwezigheid van de zorgvuldigheidsverklaring aangevuld door controles
van aangiftes. Deze (aanvullende) controles worden uitgevoerd op basis van risico
analyse. Dit is in lijn met de gebruikelijke risicomanagementstrategie binnen de Douane
Unie en dus ook voor de Nederlandse Douane.
Nederland heeft zich in de Raad ingezet voor vastgestelde controle percentages voor
alle risicocategorieën die uitgevoerd dienen te worden door de Competent Authority.
De Raad wilde dit uiteindelijk niet, maar onder druk van het Europees Parlement en
de Europese Commissie ontstaat er ruimte in de triloog om de ambitie te verhogen.
Nederland zal zich blijven uitspreken voor vastgestelde controlepercentages voor alle
risicocategorieën.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)
De leden van de PvdD-fractie vonden de Kamerbrief over het akkoord op het Nationaal
Strategisch Plan (NSP) voor het GLB zowel verhelderend als ontluisterend (Kamerstuk
28 625, nr. 343). De eerlijkheid waarmee de Minister schrijft over de «onderhandelingen» met de EC,
waarbij Nederland voor zo min mogelijk milieu en dierenwelzijnsmaatregelen pleitte,
is onthutsend. Kan de Minister uitleggen wat hij bedoelt met dat dit NSP het «maximaal
haalbare resultaat» is? Waarom vocht Nederland zo lang tegen strengere milieu en dierenwelzijnsmaatregelen
in het NSP? Wil de Minister deze zaken niet uit zichzelf verbeteren, maar doet hij
dit alleen wanneer de EC dit verplicht? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe zit het dan?
Antwoord
In het NSP is de focus van GLB-hectaresubsidies verplaatst van inkomensondersteuning
naar doelgerichte betalingen. Uw interpretatie dat ik pleit voor zo min mogelijk milieu
en dierenwelzijnsmaatregelen, vind ik onjuist. Het tegendeel is de doelstelling geweest.
Ik heb bijvoorbeeld voor dierenwelzijn specifieke interventies toegevoegd en de goede
landbouw en milieucondities (de GLMC’s) zijn aangescherpt. Het «maximaal haalbare
resultaat» slaat op de cruciale samenhang tussen de GLMC’s, de instapvoorwaarden voor
de grondgebonden subsidies, en de ruimte voor doelgerichte betalingen, bijvoorbeeld
bij de ecoregeling en het Agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Met het GLB is gestreefd
naar een balans tussen enerzijds deelnamebereidheid, en anderzijds doelbereik. Daarbij
is het uitgangspunt geweest dat de bovenwettelijke kosten voor GLMC’s minimaal gedekt
zijn door de basisbetaling, en doelgerichte betalingen in het overige GLB versterkt
worden vormgegeven. In dit licht heb ik het maximaal haalbare resultaat in mijn brief
toegelicht.
Omdat door deze onderhandelingen pas zo laat in het jaar een akkoord is gesloten over
het NSP, wil de Minister het jaar 2023 benoemen als «instapjaar» voor enkele conditionaliteiten5 en eisen voor de regeling6, waardoor boeren hier nog niet aan hoeven te voldoen. Deze leden zijn hierover zeer
ontstemd. Het is immers al jaren bekend dat er een nieuw GLB zou komen, alsmede dat
het huidige systeem van turbolandbouw nodig aan verandering toe is. Dat er aanscherpingen
zouden komen voor boeren om de subsidies te kunnen ontvangen, kon dan ook geen verrassing
zijn. Sterker nog, het nieuwe GLB was oorspronkelijk gepland om in te gaan op 1 januari
2021 (2021–2022 wordt nu de «transitieperiode» genoemd7), dus feitelijk is er al sprake van twee jaar uitstel. Waarom wil de Minister het
invoeren van enkele milieueisen nog een extra jaar uitstellen en kiest hij voor 2023
als «instapjaar»?
Antwoord
Het GLB wordt in 2023 regulier ingevoerd inclusief eisen vanuit de conditionaliteit.
Zoals aangegeven in mijn brief van 14 november 2022 ga ik er vanuit dat alle aanvragers
aan de reeds bestaande voorwaarden kunnen voldoen. Daarnaast zijn er een aantal nieuwe
voorwaarden, ook daaraan moet voldaan worden. Tegelijk is de voorbereidingstijd op
de invoering kort en kunnen voorwaarden complex zijn. Daarom vind ik het redelijk
om bij niet naleving van nieuwe voorwaarden wel aan te geven dat een handelwijze niet
GLB-conform is en dit in principe te doen door een waarschuwing.
De instapeis voor de ecoregeling heb ik aangepast omdat het Europees geïnitieerde
uitstel (derogatie) voor GLMC’s 7 (gewasrotatie) en 8 (niet-productief areaal) in
2023 niet geldt voor de ecoregeling en het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb).
De stap om deel te nemen aan deze regelingen is daardoor groter geworden dan beoogd.
In de ecoregeling zitten juist de onderdelen die duurzaamheid ondersteunen. Daarom
wil ik de toegankelijkheid behouden en heb gekozen voor een aanpassing van de instapeisen.
Hierdoor kunnen er in 2023 meer boeren meedoen aan de ecoregeling, waardoor er een
grotere bijdrage aan de duurzame doelen zal zijn.
De leden van de PvdD-fractie vragen de Minister daarnaast wat hij denkt dat het effect
is van het feit als hij nu al publiekelijk aangeeft dat er in 2023 geen, of zo min
mogelijk, sancties zullen zijn op overtredingen. Kan de Minister bevestigen dat de
weinige eisen die het NSP stelt voor 2023 hierdoor niet of nauwelijks zullen worden
opgevolgd? De Minister geeft al aan dat hiermee «mogelijk een EU-conformiteitsrisico
ontstaat». Bedoelt de Minister daarmee dat Nederlandse boeren worden uitgezonderd
van regels, waar andere Europese boeren wel aan moeten voldoen? Hoe denkt de Minister
dat andere lidstaten en de EC hierop zullen reageren? Erkent de Minister dat Nederland
hiermee in rap tempo «goodwill» in Europa verspeeld? Zo ja, waarom neemt de Minister
dit risico?
Antwoord
In de brief van 14 november 2022 ben ik ingegaan op de naleving van het GLB in 2023
(Kamerstuk 28 625, nr. 347). Ik ga er vanuit dat boeren kunnen voldoen aan de gestelde voorwaarden voor het
GLB. Daarnaast geef ik aan dat de omslag naar doelbereik zal inhouden dat betaling
gaat plaatsvinden op basis van door RVO geconstateerde activiteiten. Voor onbewuste
niet naleving van nieuwe onderdelen zal in principe niet meteen een sanctie volgen
maar eerst een waarschuwing. Tegelijk wordt in 2023 gewerkt met een aangepast stelsel
in het nieuwe GLB. Het is goed mogelijk dat er nu nog onvoorziene zaken naar voren
komen waar een oplossing voor gevonden moet worden. Daar zie ik met name een risico
voor de EU-conformiteit.
De leden van de PvdD-fractie vragen of de Minister kan uitleggen waarom hij er bang
voor is dat boeren zich door de aangescherpte milieueisen mogelijk niet meer aanmelden
voor het GLB. Het GLB bestaat immers uit vrijwillige subsidies; als een boer ervoor
kiest om die subsidie niet aan te vragen, is het dan niet de eigen bedrijfskeuze?
Kan de Minister voorbeelden noemen van andere subsidiepotten waarbij de overheid er
alles aan doet om de begunstigden zich te laten blijven binden aan de subsidiestroom?
Zo ja, welke?
Antwoord
Ik zie bij het overgrote deel van de boeren een grote wens om constructief bij te
dragen aan de duurzame transitie. Daarom is het belangrijk dat boeren duidelijkheid
wordt verschaft en tijd gegeven om deel te nemen aan het GLB. Omdat door de verlate
Europese duidelijkheid vragen bij boeren bestaan heb ik in mijn brief van 14 november
jl. een reeks van maatregelen genoemd die bevorderen dat boeren kunnen deelnemen aan
het nieuwe GLB. Hoewel het aanvragen van de GLB-subsidies inderdaad een keuze is,
acht ik het van belang dat boeren blijven deelnemen aan het GLB. De GLB-maatregelen
ondersteunen immers de noodzakelijke verdere verduurzaming van de landbouw en dragen
bij aan een rendabele bedrijfsvoering, die van belang is voor de voedselvoorziening.
Deelt de Minister het inzicht dat de beoogde duurzaamheidsdoelen van deelname aan
het GLB ook op andere manieren kunnen worden behaald, zoals door het beprijzen van
vervuiling of door ver- en geboden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom blijft de Minister
dan volhouden dat boeren deel moeten nemen aan het GLB om deze doelen te bereiken?
Antwoord
Ja, de duurzaamheidsdoelen van het GLB, te weten ondersteuning en versterking van
de milieubescherming, met inbegrip van de biodiversiteit en klimaatactie, kunnen ook
met andere, niet GLB-maatregelen en -instrumenten worden nagestreefd. Deelname aan
het GLB betekent echter dat boeren via de çonditionaliteit nadrukkelijk gehouden zijn
aan de milieuregelgeving zoals die is neergelegd is in Annex III van de Strategisch
Plan Verordening én zij gestimuleerd en ondersteund worden om activiteiten ontplooien
die gericht zijn op de verdere verduurzaming van de landbouw, bijvoorbeeld via de
ecoregeling of het ANLb.
CITES – Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and
Flora (CITES)
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de inzet van Nederland met betrekking
tot de CITES CoP, die per 14 november jongstleden is begonnen. Deze leden merken op
dat de Minister in antwoord op vragen stelt dat traditionele medicijnen regelmatig
op de agenda van de World Health Assembly staan, alsook dat bewustwording over zaken
rondom biodiversiteit strategische acties zijn van de World Health Organisation (WHO).
Is de Minister het met deze leden eens dat een concrete uitspraak van de WHO, waarbij
ze aangeeft dat het stoppen met het gebruik van wilde, bedreigde dieren in traditionele
medicijnen, cruciaal is? Zo ja, welke rol kan Nederland hier dan bij spelen tijdens
CITES CoP, die tot 25 november duurt?
Antwoord
De WHO heeft een doorlopende strategie op dit onderwerp. Hierin wordt onder andere
benoemd dat lidstaten natuurlijke hulpbronnen voor traditionele medicijnen moeten
beschermen en conserveren. De WHO benoemt in deze strategie voor zichzelf ook het
aanjagen van bewustwording rondom biodiversiteit en conservatie. Een concrete actie
hierin is bijvoorbeeld dat workshops georganiseerd worden over beleidsontwikkeling
op het gebied van behoud van natuurlijke hulpbronnen.
De WHO is ook bezig de richtlijnen voor traditionele voedselmarkten te herzien. Reflecties
over gebruik van bedreigde diersoorten voor voedsel of medicijnen zouden hier goed
onderdeel van kunnen worden. Dit ligt gevoelig voor landen die veel gebruik maken
van traditionele medicijnen. Dit is geen reden om de discussie uit de weg te gaan,
maar het zal lang duren voordat landen het eens worden. In de bilaterale dialoog die
deze maand plaats vindt zal het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
met de WHO bespreken hoe de WHO dit ziet en wat de beste manier is om dit in te brengen
in de discussie tussen lidstaten.
De WHO is daarnaast bezig om de interactie tussen mens, dier en omgeving verder in
kaart te brengen en het beleid hierop te integreren in een One Health agenda. Nederland onderschrijft deze One Health-benadering en dringt aan op goede samenwerking tussen de relevante VN-organisaties
binnen ieders mandaat.
Een extra uitspraak van de WHO is, vanwege alle genoemde acties die de WHO reeds op
dit onderwerp onderneemt, niet nodig. Het Ministerie van VWS is hier in de eerste
plaats het aanspreekpunt voor. Het Ministerie van LNV staat hierover in contact met
het Ministerie van VWS.
Genetisch gemanipuleerde organismen
De leden van de PvdD-fractie zijn erg teleurgesteld over de inbreng die Nederland
heeft ingestuurd voor de publieke consultatie van de EC over nieuwe genetische manipulatietechnieken.
Klopt het dat Nederland doorgaans afziet van een reactie op publieke consultaties
over EU-regelgeving, omdat deze consultaties voornamelijk zijn bedoeld om reacties
van stakeholders uit het maatschappelijk middenveld op te halen? Zo ja, waarom heeft
het kabinet dan wél besloten om op deze publieke consultatie te reageren? Deze leden
wijzen erop dat lidstaten hun invloed op Europese regelgeving al kunnen uitoefenen
via de Raad van de Europese Unie en vinden de reactie op deze consultatie dus opvallend.
Antwoord
Het klopt dat LNV doorgaans niet reageert op publieke consultaties over EU-regelgeving8. Dit is een departementaal standpunt. Dit dossier is interdepartementaal georganiseerd,
waar ook de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en VWS deel van uitmaken.
Het Ministerie van IenW reageert bijvoorbeeld wel frequent op publieke consultaties
vanuit de EU. Daarom is interdepartementaal afgesproken een reactie in te sturen.
Daarnaast heeft de Europese Commissie in dit specifieke geval nadrukkelijk de lidstaten
gevraagd wel deze publieke consultatie in te vullen. Hieraan heeft Nederland gehoor
gegeven, net als 15 andere nationale autoriteiten in de EU. Bovendien zet Nederland
zich al een aantal jaar proactief in op dit dossier, mede op verzoek van de Tweede
Kamer.
De leden van de PvdD-fractie lezen dat in de inbreng opnieuw wordt genoemd dat dergelijke
technieken kunnen bijdragen aan een duurzaam voedselsysteem. Echter blijkt uit de
praktijk dat genetische manipulatie heeft geleid tot hoger gifgebruik vanwege resistentie
tegen bepaalde soorten landbouwgif. Dit patroon lijkt zich ook bij nieuwe genetische
manipulatietechnieken, zoals CRISPR-Cas, door te zetten.9 Op welke wetenschappelijke kennis baseert de Minister dat deze nieuwe technieken
zullen bijdragen aan verduurzaming? Hoe kan de Minister het zogenoemde belang van
deze technieken (duurzaamheid) rijmen met een afzwakking die later in dezelfde inbreng
wordt gedaan, door aan te geven dat in sommige gevallen genetisch gemanipuleerde eigenschappen
die verduurzaming tegenwerken ook toegestaan zouden moeten kunnen worden? Ook wordt
benoemd dat duurzaamheidscriteria niet zouden moeten leiden tot tijdsintensieve of
dure procedures. Waarom wordt duurzaamheid enerzijds opgeworpen als reden waarom controle
op nieuwe genetische manipulatietechnieken moet worden verminderd, terwijl anderzijds
geen duurzaamheidseis of -verplichting wordt ingesteld als het aan Nederland ligt?
Antwoord
Deze nieuwe genomische technieken (NGT) kunnen bijdragen aan verduurzaming van onze
land- en tuinbouw. Niet als een «silver bullet», één oplossing voor alles, die op zichzelf staand deze verduurzaming teweeg kan
brengen, maar als een extra gereedschap in de gereedschapskist die uiteindelijk voor
duurzame en weerbare teeltsystemen in Nederland moet zorgen.
Deze technieken zijn uiteraard niet intrinsiek duurzaam, het gaat erom hoe ze worden
ingezet en in welk (teelt)systeem die inzet plaats heeft. Zo is bijvoorbeeld belangrijk
of nieuwe plantenrassen vervolgens ook worden geteeld conform goede landbouwpraktijk10
,
11. Deze conditie geldt overigens voor elke veredelingsmethode, ook conventionele veredeling,
in de gangbare of biologische landbouw.
Eigenschappen zoals ziekteresistentie kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan
het weerbaar maken van gewassen en teeltsystemen, waardoor er minder chemische gewasbeschermingsmiddelen
nodig zijn, ook voor gangbare teelten. Een goed gedocumenteerd onderzoek dat dit laat
zien, is een tienjarig wetenschappelijk onderzoek naar een met NGT ontwikkelde Phytophthora-resistente
aardappel12. De teelt van deze aardappel past goed in een geïntegreerd gewasmanagement13 en is bovendien goed te combineren met verschillende agro-ecologische principes3. Met NGTs kunnen zulke ziekteresistente aardappelgewassen sneller en preciezer veredeld
worden dan met conventionele veredelingstechnieken. Zie voor overzichten en andere
voorbeelden hiervan bijvoorbeeld de wetenschappelijk gepubliceerde artikelen: Schaart
et al. (2016)14, Van de Wiel et al. (2017)15, Lassoued et al. (2019)16 en Qaim (2020)17.
Nederland is niet van mening dat toepassingen van NGTs die verduurzaming tegenwerken
toegestaan moeten worden. Wij geven in de Nederlandse reactie op de publieksconsultatie18 juist aan dat «onduurzame» (lees: voor duurzaamheid schadelijke of nadelige) toepassingen
van deze technieken geen plaats moeten hebben in de wetgeving. Een voorbeeld van potentieel
«onduurzame» toepassingen is het ontwikkelen van gewasbeschermingsmiddelen-resistente
planten.
Zoals al aangegeven ziet Nederland allerlei kansen voor duurzaamheid via deze technieken.
Deze kansen worden nu niet benut, vanwege verouderde wetgeving. Door nieuwe proportionele
wetgeving te maken voor deze technieken voor de veredeling van planten binnen de soortgrens
verwachten wij dat deze kansen wél benut kunnen worden.
Het wettelijk verplichten van duurzaamheid is één van de opties die op dit moment
worden bezien. Echter, Nederland ziet een aantal nadelen in deze optie, zoals het
feit dat duurzaamheid een breed begrip is, dat verder ingekaderd moet worden in EU-verband
zodat het beter praktisch bruikbaar en juridisch inpasbaar is. Zoals in een eerdere
vraag hierboven is toegelicht, is het gebruik van een genomische techniek of een planteigenschap
intrinsiek natuurlijk niet duurzaam of onduurzaam, het is de manier hoe de techniek
in het systeem wordt toe/ingepast.
Het lijkt Nederland daarom beter om zich te richten op drie zaken, deze zijn dan ook
onderdeel van de inzet: het stimuleren van bepaalde duurzame toepassingen, bijvoorbeeld
via het verstrekken van subsidies of het regelen van voorrang in het toelatingsproces;
het voorkomen van toepassingen van NGT’s die afbreuk doen aan duurzaamheid; het regelen
van duurzaamheid in horizontaal beleid, waar ook in de Van-Boer-tot-bord-strategie
over wordt nagedacht, zodat duurzaamheid meer op systeemniveau en in een breder perspectief
kan worden geregeld.
De leden van de PvdD-fractie vragen verder of de Minister kan bevestigen dat nieuwe
genetische manipulatietechnieken weldegelijk risico’s met zich meebrengen, aangezien
de eigenschappen van planten met nieuwe technieken heel anders kunnen zijn dan die
van de conventionele technieken en dat dit gevolgen kan hebben voor onder meer de
voedselveiligheid en de stabiliteit van ecosystemen.19 Ook wordt als één van de redenen om de regels te versoepelen genoemd dat het huidige
systeem te veel financiële lasten met zich meebrengt voor kleine en middelgrote bedrijven.
Is de Minister het met deze leden eens dat het werken met nieuwe genetische manipulatietechnieken
grote risico’s met zich mee kan brengen en dat zorgvuldige regulering en controle
belangrijker is dan financiële opbrengsten voor bedrijven?
Antwoord
Veiligheid voor mens en milieu is voor het kabinet een kernvoorwaarde voor het gebruik
van NGTs. Het kabinet volgt de wetenschappelijke inzichten op dit onderwerp. Voor
het gebruik van NGTs voor de veredeling van planten heeft de Europese Autoriteit voor
Voedselveiligheid EFSA in april 2021 een richtinggevend rapport uitgebracht. Dat rapport
is bijgewerkt in oktober 202220. Hierin concludeert EFSA dat het gebruik van NGTs onder bepaalde voorwaarden (zoals
het gebruik van technieken binnen de soortgrens) geen nieuwe risico’s met zich meebrengt
ten opzichte van conventionele veredelingstechnieken.
Zoals aangegeven volgt Nederland het EFSA-rapport van april 2021 en oktober 2022 dat
concludeert dat deze technieken onder bepaalde voorwaarden juist geen nieuwe risico’s
met zich meebrengen ten opzichte van conventionele veredeling. Veiligheid staat voorop.
In dit geval, waarbij geen extra risico’s voor NGTs ten opzichte van conventionele
veredeling bestaan, is een meer proportionele regulering mogelijk en is deze voldoende
zorgvuldig en veilig. De belangrijkste reden, die voorop staat, is dat een meer proportionele
wetgeving ons in staat stelt om kansen te grijpen die deze technieken bieden voor
de transitie naar een duurzamer landbouwsysteem. Een ander voordeel van deze aanpassing
is dat ook de competitiviteit van het Nederlandse kleine en middelgrote bedrijf in
de veredelingssector zou kunnen worden versterkt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
Diversenpunt EC: energietransitie EU-vissersvloot en aquacultuur
De leden van de SGP-fractie willen de inzet van de Minister om de positieve aspecten
van het pulstuig aan te kaarten bij het diversenpunt over de energietransitie van
de vissersvloot onderstrepen. Deze leden horen graag of het kabinet een strategie
of plan van aanpak heeft om het pulstuig weer toegelaten te krijgen. Kan de Minister
hier nader inzicht in geven? Wordt dit samen met de sector opgepakt? Destijds zou
oud-minister Veerman op pad gestuurd worden om andere EU-lidstaten te overtuigen van
het belang van de pulskor. Wat heeft de heer Veerman destijds kunnen doen? Kan de
heer Veerman opnieuw ingezet worden om andere lidstaten mee te krijgen?
Antwoord
Ik zal bij de behandeling van het diversenpunt over de energietransitie van de vissersvloot
in het kader van brandstofvermindering en emissiereductie aandacht vragen voor de
positieve aspecten van het pulstuig. Ten algemene is het zo dat daar waar ik hiertoe
mogelijkheden zie, ik de voordelen van de puls zal benoemen.
De Tweede Kamer is op 19 februari 2019 geïnformeerd over de redenen van het terugtreden
van de heer Veerman in dit dossier. Ik verwijs naar bijlage 2 van de betreffende brief
aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 32 201, nr. 93). Het verbod van de pulstechniek is nog steeds van kracht. Ik verwacht niet dat het
Europees Parlement op korte termijn een andere positie in zal nemen ten aanzien van
de puls. We kijken continu met een strategisch blik naar dit dossier. Een belangrijk
ijkmoment zal de uitkomst van de aanstaande verkiezingen voor het Europees Parlement
in mei 2024 zijn.
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie
Het lid van de BBB-fractie constateert, zoals eerder aangegeven, dat het NSP schromelijk
laat pas is goedgekeurd, omdat Nederland laat is met de indiening. Ook is de online
tool die via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) beschikbaar is nog niet
adequaat waardoor boeren niet correct de impact van het NSP op hun bedrijf door kunnen
rekenen en zelfs een foutieve voorstelling van zaken krijgen. Reden genoeg volgens
dit lid om te pleiten voor een overgangsjaar en 2023 aan te wenden om alle onduidelijkheden
in de landbouwsituatie te adresseren. Zeker ook nu er een meststoffencrisis ontstaan
is lijkt dat het dit lid broodnodig om in deze onzekere tijden geen productiegronden
uit productie te nemen of andere maatregelen te nemen die de opbrengsten doen afnemen.
Is de Minister bereid dit te bepleiten in de Landbouw- en Visserijraad?
Antwoord
In mijn brief van 14 november jl. heb ik aangegeven te beseffen dat er onzekerheden
en vragen bij boeren bestaan als gevolg van de late besluitvorming. Juist om die reden
heb ik in deze brief een reeks van maatregelen genoemd die bevorderen dat boeren zullen
deelnemen aan het nieuwe GLB. Voor zover in de vraag met «uit productie nemen van
grond» gedoeld wordt op GLMC 8, 4% niet-productieve grond, wijs ik erop dat deze GLMC
in 2023 niet van toepassing is.
Het lid van de BBB-fractie leest over de LULUCF-verordening dat er streefdoelen voor
koolstofverwijdering in de wet opgenomen gaan worden, maar dat hierover nog geen akkoord
is bereikt. Wat is de inzet van de Minister ten aanzien van deze doelen? Is de Minister
het eens met dit lid dat het opnemen van dergelijke normen in de wet, voordat er überhaupt
gesproken is over wat dit op lidstaatniveau betekent, ongewenst is? We kennen al voldoende
doelen, voor iedere sector, in de Klimaatwet. Hoe specifieker aanvullende doelen worden
opgenomen, hoe draconischer de maatregelen zijn als deze onhaalbaar blijken. Erkent
de Minister dat in het verleden er ook weleens akkoord gegeven is vanuit Nederland
op bijvoorbeeld de nitraatrichtlijn, waarbij de verwachting was dat derogatie voor
Nederland daarin vanzelfsprekend geacht werd, door de groeiomstandigheden? Erkent
de Minister dat na implementatie pas bleek dat de uitzondering daarop niet zo simpel
te verkrijgen was? Ziet de Minister in die lijn ook de mogelijke consequenties op
het vastleggen van doelen van koolstof-onttrekking, zeker in zo’n dichtbevolkt land
als Nederland? Gaat de Minister hier aandacht voor vragen in de Landbouw- en Visserijraad,
waarbij het uitgangspunt moet zijn geen verdere juridische grondslagen tot op detailniveau
in de verordening vast te leggen?
Antwoord
Op vrijdag 11 november jl. is er een voorlopig akkoord bereikt tussen Europese Raad,
Parlement en Commissie over de herziening van de verordening inzake de broeikasgasemissies
en -verwijderingen door landgebruik, veranderingen in landgebruik en bosbouw (LULUCF).
Over de inzet en beoordeling van het kabinet ten aanzien van de herziening en de streefdoelen
bent u op 17 september 2021 geïnformeerd via het BNC-fiche «Voorstel tot aanpassing
LULUCF-verordening» (Kamerstuk 22 112, nr. 3195). Verordeningen zijn direct toepasbaar en worden niet omgezet in nationale wetgeving.
Het belangrijkste onderdeel van dit akkoord is een doelstelling voor de EU om in 2030
een netto koolstofput van 310 Mton CO2-equivalenten te bereiken. Dit is in lijn met de inzet van het kabinet. Aan dit EU
doel zijn bindende nationale doelen gekoppeld. Voor Nederland is het nationale doel
4,5 Mton netto emissies in 2030. In de Klimaat- en Energieverkenning 2022 (bijlage
bij Kamerstuk 32 813, nr. 1112) raamt het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) dat Nederland bij het huidige beleid
in 2030 uitkomt op netto emissies door landgebruik van 3,7 Mton. Dit is ruim binnen
het doel uit het voorlopige akkoord om de LULUCF-verordening te herzien. Ik voorzie
op dit moment dan ook geen grote risico’s om dit doel te halen. Een vergelijking met
de nitraatrichtlijn gaat wat mij betreft niet op.
Vanwege het bereiken van de klimaatdoelen in de EU vind ik het wenselijk dat er nationale
doelen voor koolstofopname door landgebruik zijn opgenomen in de verordening. Ik zie
geen aanleiding om er tijdens de Landbouw- en Visserijraad voor te pleiten om geen
verdere juridische grondslagen tot op detailniveau in de verordening vast te leggen.
Het lid van de BBB-fractie leest ook dat tegen 2035 dan het doel zou zijn om in deze
Agriculture, Forestry and Other Land Use (AFOLU)-sectoren te streven naar klimaatneutraliteit.
Is de Minister het eens met dit lid dat dit verder gaat dan waar Nederland zich aan
gecommitteerd heeft met het klimaatakkoord van Parijs? Hoe ziet de Minister de inzet
van deze sectoren toen in 2018 in Nederland met alle klimaattafels een klimaatakkoord
uit is onderhandeld? Is de Minister van mening dat dit duidt op een betrouwbare overheid?
Wat is de inzet van de Minister geweest op dit vlak tot dusver? Gaat de Minister hierover
onderhandelen om zeker niet in 2035 tot klimaatneutraliteit te komen in deze sectoren?
Antwoord
Het voorlopige akkoord om de LULUCF-verordening te herzien is nodig, zodat de EU haar
bijdrage kan leveren om de doelen van het akkoord van Parijs te halen. In het voorlopige
akkoord is geen doel opgenomen voor de gezamenlijke Agriculture, Forestry and Other Land Use (AFOLU)-sectoren, alleen voor de LULUCF-sector. Van een doel met betrekking tot klimaatneutraliteit
in 2035 is dus ook geen sprake in het voorlopige akkoord. Wel is in het akkoord opgenomen
dat de Europese Commissie in 2024 met een rapport komt met daarin aanbevelingen voor
de mogelijke vormgeving van de LULUCF-verordening na 2030, waarbij ook gekeken wordt
welke doelstelling in 2035 daarbij hoort. In het rapport zal ook de nut en noodzaak
om emissies uit de landbouw mee te nemen in de verordening aan bod komen.
Over de toekomstige onderhandelingsinzet van het kabinet met betrekking tot een mogelijk
doel om een klimaatneutrale AFOLU-sector na te streven in 2035 zal u te zijner tijd
worden geïnformeerd, via het reguliere BNC-traject. Het zal in dat geval belangrijk
zijn om onderscheid te maken tussen klimaatneutraliteit op EU-niveau en in Nederland.
Zoals ook in het BNC-fiche21 benoemd sluit het kabinet zich aan bij de uitspraak van de Commissie dat het door
biofysische omstandigheden niet eerlijk noch efficiënt zou zijn om te verwachten dat
iedere afzonderlijke lidstaat in 2035 een klimaatneutrale AFOLU-sector kan bereiken.
Nederland is bij uitstek een van de lidstaten waarvoor dit geldt.
Het Klimaatakkoord uit 2018 en de klimaatambities van dit kabinet sluiten een klimaatneutrale
AFOLU-sector in 2035 op EU-niveau niet uit.
Het lid van de BBB-fractie vraagt hoe de Minister zich op zal stellen in de triloog
over de controleverordening in de visserij, specifiek over cameratoezicht. In de visserijsector
is hier geen draagvlak voor en vele andere lidstaten willen het ook niet. De aanlandplicht
in haar huidige vorm vindt dit lid niet het juiste middel om selectiviteit na te streven.
De regels zijn complex, tegenstrijdig en moeilijk tot niet uitvoerbaar. Daarnaast
schiet volgens dit lid de verplichte installatie van camera’s aan boord compleet het
doel voorbij. De camera’s aan boord zouden volgens de Europese beleidsmakers nodig
zijn om controle uit te oefenen op de aanlandplicht. Dit lid is voorstander van controle
op naleving van regels en wetten, maar het gebruik van camera’s aan boord zal een
ernstige inbreuk op de privacy van het visserijbedrijf en de vissers zijn. Daarnaast
schuilt er een groot gevaar in het feit dat er flink wordt gedebatteerd over welke
visserijen door middel van camera’s zouden moeten worden gecontroleerd. Termen als
hoogrisicovisserij, gemengde visserij, omvang van de vangst en lengte van het vissersvaartuig
worden genoemd als mogelijke factoren om te bepalen of er wel of geen camera aan boord
moet worden geplaatst. Dit lid vraagt wat de inzet van de Minister zal zijn als dit
onderwerp in de Landbouw- en Visserijraad ter sprake komt. Mocht er over de nijpende
brandstofsituatie in relatie tot de visserij gesproken worden, wil de Minister dan
de pulsvisserij onder de aandacht brengen?
Antwoord
De triloog over de Controle Verordening wordt gevoerd door het Europees Parlement,
de Europese Commissie en het voorzitterschap van de Raad. Hierbij bepalen de lidstaten,
waaronder Nederland, tezamen het onderhandelingsmandaat van de Raad. Mijn belangrijkste
punten voor de Nederlandse inzet zijn: 1) een harmonisatie en modernisering van het
controlesysteem; 2) controlemaatregelen die proportioneel, uitvoerbaar en handhaafbaar
zijn; en 3) verbeteren van het gelijk speelveld tussen de vlootsegmenten op het gebied
van controle.
Het verplichten van Remote Electronic Monitoring (REM) en Closed Circuit Television
(CCTV) is momenteel onderdeel van de herziening van de Controle Verordening. Hierbij
zijn beide onderwerpen een wereldwijde ontwikkeling waarbij de EU, als voorloper in
duurzame visserij, niet kan achterblijven. Ik wil eerst de werking en effectiviteit
van cameratoezicht vaststellen middels pilotstudies. Hoewel er nog onduidelijkheden
zijn met betrekking tot cameratoezicht in de gemengde visserij, is vastgesteld dat
een controlesysteem zonder CCTV niet effectief is. CCTV-systemen kunnen een belangrijke
bijdrage leveren aan een verbeterde controle. Aangezien het verplichtstellen van CCTV
onderdeel is van de huidige onderhandelingen kijk ik kritisch naar de voorstellen
in het kader van de nieuwe controleverordening over cameratoezicht en wil voldoende
tijd voor het uitvoeren van pilotprojecten. Ik tref momenteel voorbereidingen voor
een pilotproject om de effectiviteit van cameratoezicht voor het toezicht op de aanlandplicht
te onderzoeken.
Ik zal bij de behandeling van het diversenpunt over de energietransitie van de vissersvloot
in het kader van brandstofvermindering en emissiereductie aandacht vragen voor de
positieve aspecten van het pulstuig. Ten algemene is het zo dat daar waar ik hiertoe
mogelijkheden zie, ik de voordelen van de puls zal benoemen (in lijn met de gewijzigde
motie van het lid Bisschop, Kamerstuk 21 501-32, nr. 1405).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.L. Geurts, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
A. Holtjer, adjunct-griffier