Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 225 Regels omtrent gegevensverwerking in de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten (Wet gegevensverwerking persoonsgerichte aanpak radicalisering en terroristische activiteiten)
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 28 november 2022
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het
voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet
genoegzaam voorbereid.
INHOUDSOPGAVE
I. ALGEMEEN
2
1. Inleiding
4
2. Casusoverleggen: huidige werkwijze
5
2.1 Doel en strekking van casusoverleggen
6
2.2 De gemeentelijke «regiefunctie» bij casusoverleggen
7
2.3 Deelnemende instanties aan casusoverleggen
8
3. Voorgestelde oplossingen van knelpunten bij de verwerking van persoonsgegevens
9
3.1 Het codificeren van de taak van de burgemeester m.b.t. het casusoverleg
9
3.2 Duidelijke grondslag voor onderlinge verstrekking persoonsgegevens
10
3.3 Uitzondering op verwerkingsverbod bijzondere categorieën persoonsgegevens en persoonsgegevens
van strafrechtelijke aard
10
3.4 Concordantietabel wetsvoorstel en modelconvenant
11
4. Verhouding tot de Zorg- en Veiligheidshuizen
12
4.1 Wetsvoorstel exclusief van toepassing op radicaliseringscasus
12
4.2 Vergelijking waarborgen in dit wetsvoorstel met wetsvoorstel WGS
12
5. Uitvoeringsgevolgen
12
6. Consultatie
13
6.1 Verhouding tot convenant
13
6.2 Verhouding tot WGS
13
II ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
13
Artikel 3
13
Artikel 5
14
Artikel 22
14
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderhavige
voorstel van wet dat tot doel heeft een beter juridisch kader te scheppen voor de
gegevensverwerking in de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en terroristische
activiteiten (hierna: het wetsvoorstel). Deze leden onderschrijven dat het in onze
democratische rechtsstaat van cruciaal belang is om degenen die onze democratische
rechtsstaat ondermijnen of omver willen werpen zo vroeg mogelijk in beeld te krijgen
en om te doen wat nodig is om alle vormen van terrorisme te bestrijden. Bij sommigen
bestaat nog steeds het beeld dat de dreiging van extremisten wel meevalt en dat om
die reden grote terughoudendheid moet worden betracht bij het verwerken van persoonsgegevens
van extremisten. Deze leden bestrijden dat beeld en brengen in herinnering dat de
regering in de Nationale Contraterrorisme strategie 2022 – 2026 schreef dat er enkele
honderden Nederlandse rechts-extremistische accelerationisten online in beeld zijn.
Ook uit het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) van april 2022 bleek dat het
de groep die de laatste twee jaar vanuit een radicale onderstroom daadwerkelijk is
overgaan tot fysieke intimiderende acties, bijvoorbeeld versus publieke figuren zoals
ministers De Jonge en Kaag, circa 100 mensen omvat. Omdat het dreigingsniveau nog
altijd aanzienlijk is en er sprake is van islamitisch extremisme, links-extremisme,
rechts-extremisme en dierenrechtenextremisme is het van belang dat de mensen die Nederland
veilig houden alle benodigde juridische instrumenten hebben om hun werk goed en zorgvuldig
te kunnen doen. Deze leden benadrukken dat alleen door een goede samenwerking van
alle relevante partijen signalen van radicalisering vroegtijdig in kaart kunnen worden
gebracht en zodoende eventuele maatregelen kunnen worden besproken en vervolgens worden
getroffen om te voorkomen dat terroristische activiteiten worden ontplooid. De voornoemde
leden verwelkomen in dat licht de wettelijke grondslag verankering van de bestaande
gemeentelijke praktijk rondom casusoverleggen. Zij stellen nog enkele vragen aan de
regering over het wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie hechten grote waarde aan effectief preventie- en bestrijdingsbeleid
van radicalisering en terrorisme. Zij erkennen de belangrijke rol die de lokale casusoverleggen
radicalisering hierin hebben. Deze leden zien dan ook de noodzaak van een juridische
grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens binnen deze casusoverleggen. Zij
hebben wel nog enkele vragen over het tot stand komen van het wetsvoorstel en de verhouding
tot de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (WGS).
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden erkennen het grote belang van efficiënte en adequate informatie- en gegevensuitwisseling
op lokaal niveau om met een persoonsgerichte aanpak radicalisering en terroristische
activiteiten te voorkomen en te kunnen bestrijden. Deze leden danken de regering voor
het wetsvoorstel en hebben nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben het wetsvoorstel gelezen en hebben hierover nog
enkele vragen en opmerkingen. In het algemeen ondersteunen deze leden de inzet van
een casusoverleg. Daarbij achten zij van belang dat moet worden voorkomen dat er onnodig
te veel gegevens worden gedeeld door te veel (niet-relevante) instanties. Kan er in
dat licht worden aangegeven waarom het noodzakelijk is dat persoonsgegevens gedeeld
worden met bijvoorbeeld een kennisinstantie die weliswaar de deelnemers in het casusoverleg
kan voorzien van algemene kennis voor een specifieke casus maar waarom is het daarbij
noodzakelijk dat persoonsgegevens gedeeld worden?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het
wetsvoorstel waarmee, kort gezegd, de wettelijke basis wordt verstevigd voor de casusoverleggen
die op lokaal niveau plaatsvinden om radicalisering en terroristische activiteiten
te helpen voorkomen en bestrijden. Deze leden onderschrijven het grote belang van
informatiedeling tussen overheden om signalen van radicalisering en terrorisme adequaat,
proportioneel, effectief en gericht gevolg te geven. Tegelijkertijd moet volgens deze
leden gerealiseerd worden dat het hierbij gaat om gevoelige informatie waarvan de
juistheid ongetwijfeld niet altijd vaststaat. Dat vergt uiterste zorgvuldigheid. Daarnaast
is van belang dat duidelijk is wie gerechtigd is informatie te delen en tot slot moet
helder zijn dat het gaat om doelgerichte, concrete, relevante en op de persoon te
herleiden informatie en dus niet om het aanleggen van ongerichte verzamelingen aan
informatie waarin gezocht kan worden naar potentieel interessante gegevens. Deze leden
onderschrijven daarom het nut en de noodzaak van een specifieke wettelijke regeling
voor de casusoverleggen radicalisering.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het
wetsvoorstel. Deze leden zien het belang van het casusoverleg radicalisering en een
goede wettelijke basis voor dit overleg. Zij hebben behoefte aan het stellen van enkele
vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden onderschrijven de noodzaak om tot een gedegen wettelijke grondslag te komen
voor de casusoverleggen die nu al plaatsvinden. Deze leden achten het van groot belang
dat de casusoverleggen radicalisering en terroristische activiteiten doorgang blijven
vinden op de wijze waarop zij reeds plaatsvinden en verwachten dat met dit wetsvoorstel
zo goed mogelijk wordt aangesloten bij de bestaande praktijk. Deze leden noemen het
bestrijden van radicalisering en terrorisme cruciaal en dit uitgangspunt mag niet
onderhevig zijn aan beperkingen vanwege gevoelige gegevensdeling. Deze leden hebben
nog enkele vragen over het wetsvoorstel.
De leden van de Volt-fractie hebben het wetsvoorstel gelezen. Daarnaast hebben deze
leden adviezen van verschillende partijen, onder andere van de Afdeling advisering
van de Raad van State (hierna: de Afdeling) en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP),
gelezen. Naar aanleiding daarvan hebben zij nog enkele vragen over het wetsvoorstel.
Het lid de van BIJ1-fractie heeft met ontzetting kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Het wetsvoorstel is niet enkel geschreven vanuit een stigmatiserend en misplaatst
perspectief, maar zal ook aantoonbaar etnische profilering verslechteren.
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie constateren dat in het coalitieakkoord de volgende passage
is opgenomen: «We beschermen de samenleving tegen de dreiging van alle vormen van
radicalisering en haatzaaien, van jihadisme tot links- en rechts-extremisme. Ook moet
er meer aandacht zijn voor de ontwrichtende werking van anti-overheids- en antidemocratische
sentimenten en desinformatie. Door in te zetten op preventie, signalering, opsporing,
vervolging en stevig te straffen pakken we dit aan.»1 Deze leden vragen de regering of zij de mening deelt dat onderhavig wetsvoorstel
aansluit bij de tekst en strekking van deze passage van het coalitieakkoord.
De leden van de CDA-fractie lezen dat sommige meldingen van strafbare feiten ook de
gemeente bereiken, naast het Openbaar Ministerie (OM) en de politie, en dat de gemeente
de ontvangen meldingen mag doorgeven aan deelnemers van het casusoverleg mits de weegploeg
de meldingen inhoudelijk heeft gewogen. Deze leden vragen op welke manier de aangenomen
motie van het lid Knops van 10 november 20222 over het uitbreiden van de BIJ-regeling met onder andere de categorie terroristische
misdrijven in dit wetsvoorstel kan worden betrokken of op welke wijze deze motie invloed
heeft op het wetsvoorstel.
De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat verschillende uitingen van extremisme
bij naam worden genoemd bij de definitie van extremistische activiteiten. Deze leden
vragen of het gezien het meest recente DTN niet verstandig is ook expliciet anti-overheidsextremisme
op te nemen in de memorie van toelichting onder vormen van extremisme waaraan gedacht
kan worden.
De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat de scheidslijn tussen activisme en extremisme
in de praktijk niet altijd eenduidig is, zeker wanneer activisme gepaard gaat met
lichte wetsovertredingen. Deze leden vragen de regering helderder te schetsen wanneer
sprake is van activisme met lichte overtredingen. Aan welk type overtreding mag worden
gedacht? Voor deze leden is dit ook aan de orde bij het proces dat uiteindelijk kan
leiden tot radicalisering. Hoe onderscheidt dit zich van activisme? Zij zien dat ook
de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) hier vragen over stelt. In vervolg hierop
vragen deze leden hoe ook voor het lokaal bestuur helder wordt gemaakt in welke situaties
een casusoverleg wel en in welke situaties een casusoverleg niet aan de orde kan zijn.
Uiteraard hebben de voornoemde leden begrip voor het feit dat hierin niet iedere situatie
kan worden voorzien. Deze leden kunnen zich voorstellen dat de regering samen met
de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) tot een handreiking komt met een aantal
voorbeelden waarin een casusoverleg wel en niet passend kan zijn. Is de regering hiertoe
bereid?
De leden van de ChristenUnie-fractie zien dat de regering geen opvolging heeft gegeven
aan het advies van de Afdeling om terroristische activiteiten in de wet te definiëren.
Deze leden vragen de regering wel een nadere duiding van het begrip. Voorts vragen
zij of het niet mogelijk is op wetsniveau tot een andere – wellicht ruimere – definitie
van terroristische activiteiten te komen dan enkel de strafrechtelijke invulling van
het begrip «terroristisch oogmerk».
Het lid van de BIJ1-fractie kijkt met trots terug op radicale helden binnen de Nederlandse
geschiedenis, van Tula, tot Henk Sneevliet, tot Hannie Schaft. Dit zijn Nederlanders
die hun leven hebben gegeven om emancipatie te verwezenlijken, om te vechten voor
grondrechten als gelijke behandeling en vrijheid van levensovertuiging. Het lid van
de BIJ1-fractie vraagt of de regering een onderscheid erkent tussen emancipatoir radicaal
gedrag en radicaal gedrag dat tot doel heeft om kwetsbare groepen te onderdrukken.
Zo ja, waarom blijkt dat niet uit dit wetsvoorstel waar alle radicale groeperingen
samen behandeld worden? Zou de regering willen overwegen een onderscheid te maken
tussen zogenaamde «extremisten» die bijvoorbeeld tegen racisme optreden en extremisten
die vanuit racistisch motief handelen?
Daarnaast merkt het lid van de BIJ1-fractie op dat in het wetsvoorstel de nadruk in
brede lijnen gericht is op het bestrijden van islamitisch extremisme. Herkent de regering
zich in deze observatie? Klopt het dat de regering momenteel jihadisme als prioriteit
stelt in de bestrijding van extremisme? Is de regering bekend met het recentelijk
gepubliceerde onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen waaruit blijkt dat rechts-extremisme
in het noorden van het land in hoog tempo toeneemt, terwijl jihadisme een beperkte
rol blijft spelen? Indien de regering erkent jihadisme prioriteit te geven, zou de
regering dan willen overwegen deze prioriteit te herzien?
In het wetsvoorstel wordt de mogelijkheid gecreëerd om de kinderbescherming een integraal
onderdeel te maken van casusoverleggen over radicalisering en terroristische activiteiten.
Het lid van de BIJ1-fractie wil graag opheldering van de regering over de rol die
de kinderbescherming zou spelen in deze casusoverleggen.
Ten slotte merkt het lid van BIJ1-fractie op dat de regering in dit wetsvoorstel de
intentie uit om informatieverstrekking omtrent etnische afkomst en ras mogelijk te
maken in casusoverleggen. Dit lid wijst de regering erop dat dit zonder twijfel zal
leiden tot etnische profilering en besluitvorming vanuit racistisch motief.
2. Casusoverleggen: huidige werkwijze
De leden van de D66-fractie constateren dat de lokale casusoverleggen in 2014 zijn
ontstaan en zijn voortgekomen uit het Actieprogramma integrale aanpak jihadisme van
de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Hoewel deze leden eerder al benadrukt
hebben het belang in te zien van de casusoverleggen, is het zeer zorgelijk dat er
blijkbaar acht jaar lang uitwisseling van persoonsgegevens heeft plaatsgevonden zonder
degelijke wettelijke grondslag. De regering stelt dat uitwisseling tot nu toe plaatsvond
op basis van grondslagen voor bilaterale gegevensverstrekking. Tegelijkertijd wordt
erkend dat het in de casusoverleggen niet gaat om bilaterale, maar om multilaterale
gegevensuitwisseling. Daar kunnen deze bestaande grondslagen dus geen basis voor vormen.
De Afdeling concludeert dan ook dat de casusoverleggen op dit moment plaatsvinden
zonder wettelijke grondslag.
De leden van de D66-fractie vragen hoe de regering verklaart dat deze vorm van gegevensuitwisseling
zo lang heeft kunnen plaatsvinden zonder wettelijke grondslag. Welke mogelijke negatieve
gevolgen zou dit gehad kunnen hebben voor mensen over wie gegevens zijn uitgewisseld,
gegeven dat zonder wetgeving ook de waarborgen van wetgeving niet aanwezig waren?
Ziet de regering hier ook de gelijkenis met het ontbreken van de juridische basis
voor het verzamelen en verwerken van persoonsgegevens door de NCTV in het kader van
haar analyserende en coördinerende taken? Kan de regering uitsluiten dat de overheid
op dit moment meer activiteiten uitvoert op het gebied van radicalisering en terrorismebestrijding
waar geen juridische basis voor is?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of, en zo ja in hoeverre, dit wetsvoorstel
van invloed is op de huidige werkwijze van het casusoverleg. Wat zal er in de praktijk
concreet veranderen? Wordt bijvoorbeeld nu ook al in voorkomende gevallen een in artikel
6, eerste lid genoemd plan van aanpak opgesteld, uitgevoerd en geëvalueerd? Zo ja,
in hoeveel gevallen is dat gedaan en wie hield/houdt precies toezicht op de gehele
gang van zaken en wie is (eind)verantwoordelijk? Deze leden veronderstellen dat deze
taak is belegd bij gemeenten, maar zijn gemeenten voldoende toegerust om die verantwoordelijkheden
waar te maken? Hoe zal dat onder het nieuwe regime voor casusoverleg worden ingevuld?
De leden van de SGP-fractie lezen dat het wetsvoorstel sterk overeenkomt met de WGS.
Deze leden lezen in het nader rapport dat hier bewust voor gekozen is, maar dat niet
uitgesloten wordt dat dit in de toekomst met elkaar verenigd wordt. Deze leden vragen
of ook in het licht van duidelijkheid is gekeken om beide voorstellen onder één wetsvoorstel
te laten vallen. Het is voor betrokken partijen soms lastig in te schatten welke waarborgen
nu wanneer gelden. Met een uitzonderingsbepaling voor deze specifieke casuïstiek zou
dit wetsvoorstel nog meegenomen kunnen worden in de behandeling van de WGS die nu
bij de Eerste Kamer ligt. Gelet op de urgentie zou dit op snelle invoering van het
wetsvoorstel kunnen rekenen. Waarom is niet gekozen voor een novelle?
2.1 Doel en strekking van casusoverleggen
De leden van de SP-fractie vragen wat de noodzaak is van dit wetsvoorstel, gezien
het feit dat het tegengaan van extremisme en terrorisme al lange tijd hoog op de politieke
agenda staat, deze casusoverleggen al geruime tijd plaatsvinden en de privacyregels
ook al lange tijd in werking zijn getreden. Betekent dit dat de staande praktijk hiervoor
onwettig was of niet functioneerde vanwege belemmerende regels? Kan de regering ingaan
op waarom, als deze wet noodzakelijk is, deze wet niet eerder is voorgelegd, zeker
omdat hieraan al in 2016 en 2017 aandacht is besteed, onder andere door de inspectie?
De leden van de SGP-fractie lezen dat het wetsvoorstel, anders dan voor enkele samenwerkingsverbanden
die onder het wetsvoorstel WGS vallen, niet voorziet in een bevoegdheid om geautomatiseerd
gegevens te verwerken. Deze leden vragen de regering waarom hier niet in voorzien
is, of dit nu in de praktijk voorkomt en of het niet beter zou zijn om dit volledigheidshalve
wel op te nemen in het wetsvoorstel.
De leden van de SGP-fractie lezen voorts dat het voorstel uitsluitend ziet op casusoverleg
over natuurlijke personen. Deze leden constateren dat in de praktijk ook regelmatig
overleg plaatsvindt over rechtspersonen waarvan een bepaalde dreiging uitgaat. Te
denken valt aan een idealistische stichting die mogelijk te ver gaat in haar activisme.
Zowel het huidige modelconvenant als het wetsvoorstel voorzien niet in de mogelijkheid
om te spreken over rechtspersonen tijdens het casusoverleg, wel kan er gesproken worden
over bestuurders van rechtspersonen. Dit kan leiden tot onduidelijkheid en zorgt voor
een omslachtige werkwijze. Deze leden vragen de regering waarom uitsluitend voor natuurlijke
personen gekozen is en of het mogelijk is dat het wetsvoorstel wordt uitgebreid om
te spreken over rechtspersonen tijdens het casusoverleg.
De leden van de SGP-fractie lezen dat het wetsvoorstel alleen betrekking heeft op
de uitwisseling van gegevens waarover de deelnemers al rechtmatig beschikken, dus
niet op het inwinnen van nieuwe gegevens. Het wetsvoorstel regelt geen bevoegdheden
tot persoonsgerichte interventies, noch bevoegdheden om elkaar opdrachten te geven
om interventies te plegen. Deze leden vragen de regering waarom het wetsvoorstel zo
beperkt is en of het mogelijk is dat het wetsvoorstel uitgebreid wordt met de mogelijkheid
dat het casusoverleg ertoe leidt dat er meer gegevens worden ingewonnen.
De leden van de Volt-fractie stellen dat het doel en strekking van de casusoverleggen
helder door de regering is omschreven. Deze leden vragen de regering nog wel wat deze
wetswijziging voor gevolgen zal hebben op het aantal personen/cases waarover casusoverleggen
zullen plaatsvinden. Verwacht de regering dat het aantal toeneemt? Verwacht de regering
dat het aantal personen/cases dat door weegploegen wordt behandeld toeneemt? Hoe staat
een eventuele toename in verhouding tot het doel van de casusoverleggen (het voorkomen
van radicalisering en terroristische activiteiten)? Kan de regering toelichten voor
welke categorieën radicalisering dit wetsvoorstel met name gevolgen zal hebben?
Het lid van de BIJ1-fractie merkt op dat het wetsvoorstel beoogt om de kinderbescherming,
indien van toepassing, een primair onderdeel te maken van het casusoverleg. Zou de
regering meer opheldering kunnen bieden over de rol van de kinderbescherming in haar
aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten? Zou de kinderbescherming
worden ingezet in het geval dat geconstateerd wordt dat er sprake is van extremistische
dreiging of alleen indien de veiligheid van het kind wordt bedreigd? Met andere woorden,
is een constatering van extremistisch gedachtegoed van een ouder voldoende reden om
de kinderbescherming in te schakelen? Dit lid maakt zich zorgen dat dit wetsvoorstel
een gevaarlijk precedent schept om radicale denkers monddood te maken door de kinderbescherming
tegen hen in te zetten. Is de regering bereid om de vorming van dit precedent te voorkomen?
2.2 De gemeentelijke «regiefunctie» bij casusoverleggen
De leden van de VVD-fractie vragen in het kader van de regiefunctie van gemeenten
bij casusoverleggen als onderdeel van een persoonsgerichte aanpak van radicalisering
en terroristische activiteiten in hoeverre de knelpunten die gemeenten benoemen met
het wetsvoorstel worden opgelost. Zij verwijzen daarbij naar de reactie van de regering
van 5 september 2022 op een brief van de G4-gemeenten van 19 mei 2022. De G4 gaf onder
andere aan dat gemeenten beperkt zijn bij het inschatten van veiligheidsrisico’s.
Hierop gaf de regering de reactie dat er versterking wordt gezocht in de ketensamenwerking
om het zicht te verbeteren, en dat een multidisciplinaire ketenprocesbeschrijving
onderdeel is van een stappenplan waarin de mogelijkheden ter verbetering van het zicht
verder worden uitgezocht. In hoeverre draagt het wetsvoorstel bij aan de mogelijkheden
van gemeenten om beter zicht te krijgen op radicalisering en terroristische activiteiten
en welke maatregelen worden naast het wetsvoorstel genomen om het zicht van gemeenten
op korte termijn te verbeteren?
De leden van de SGP-fractie lezen dat er in het casusoverleg geen beslissingen worden
genomen omdat de interventies berusten op de bevoegdheden van de betrokken partijen.
Deze leden vragen hoe bepaald wordt waar het voortouw ligt. Is er altijd een regisseur?
Ligt deze functie altijd bij de burgemeester of is dit per casus verschillend? Sluit
de praktijk, waarbij altijd een professional aangewezen wordt als spin in het web,
hierbij voldoende aan bij het wetsvoorstel?
De leden van de Volt-fractie vragen of de regering kan aangeven in hoeverre zij van
oordeel is dat alle burgemeesters in de praktijk voldoende ervaring hebben met de
regierol om casusoverleggen te begeleiden? Is aantoonbaar dat de burgermeesters voldoende
kennis, kunde en capaciteit hebben om verantwoordelijk te zijn voor de verwerking
van persoonsgegevens? Hoe worden zij voorbereid op nieuwe taken en hoe wordt ervoor
gezorgd dat zij aan alle verplichtingen uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming
(AVG) voldoen (denk aan bewaartermijnen, registers en beveiligingsmaatregelen)?
2.3 Deelnemende instanties aan casusoverleggen
De leden van de CDA-fractie lezen dat deelname aan een casusoverleg is gerechtvaardigd
indien een organisatie beschikt over wettelijke taken en bevoegdheden die mogelijk
relevant kunnen zijn in de persoonsgerichte, integrale aanpak van personen die in
verband kunnen worden gebracht met radicalisering of terroristische activiteiten.
Deze leden vragen aan de regering of er sprake is van een limitatieve lijst van organisaties
(met name van incidentele deelnemers) die kunnen deelnemen aan het casusoverleg, of
dat alleen het noodzakelijkheidscriterium geldt voor mogelijk deelnemende partijen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat er «satellietpartners» kunnen aanschuiven bij
het casusoverleg. Er kunnen echter geen persoonsgegevens worden gedeeld met derde
partijen, waardoor er geen overleg op persoonsniveau kan plaatsvinden. Deze leden
vrezen dat dit een onwerkbare situatie oplevert. De voornoemde leden constateren dat
samenwerking met derde partijen, zoals gezondheidsinstellingen en daklozenloketten
cruciaal is om tot een weloverwogen interventie te komen die aansluit op de persoon
in kwestie. Wanneer de samenwerking wordt geanonimiseerd is dit onmogelijk. Voorts
wijzen deze leden op artikel 9 van het huidige convenant waarbinnen het wel mogelijk
is om derde partijen, welke een belangrijke rol spelen bij het uitvoeren van het opgestelde
plan van aanpak, onderdeel te maken van het casusoverleg. Deze leden vragen de regering
het wetsvoorstel zo aan te passen zodat het strookt met het huidige convenant en de
praktijk, maar waarbij de mogelijkheid tot het maken van afspraken met partners wel
wordt vastgelegd in het wetsvoorstel.
De leden van de SGP-fractie lezen dat een aantal deelnemers van de casusoverleggen
wordt opgesomd in het wetsvoorstel. Deze leden missen echter een aantal deelnemers
die met name bij grote gemeenten (structureel) deelnemen aan de casusoverleggen voor
radicaliseringsaanpak. Deze leden vragen of diensten zoals de Algemene Inlichtingen-
en Veiligheidsdienst (AIVD), de NCTV en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)
onder het Ministerie van Justitie en Veiligheid als partner gelden of dat zij nog
apart benoemd moeten worden als partner. Deze leden wijzen erop dat de AIVD onder
het Ministerie van Binnenlandse Zaken valt en dus niet onder het Ministerie van Justitie
en Veiligheid kan aansluiten. Deze leden vragen de regering of deze partners opgenomen
kunnen worden in het voorstel, of dat deze partners als derden worden gezien.
De leden van de Volt-fractie lezen dat in de memorie van toelichting bij het voorstel
wordt aangegeven dat alvorens het casusoverleg plaatsvindt, door een weegploeg wordt
afgewogen wie bij het overleg wordt betrokken. De positie en rol van de weegploeg
in de gehele procedure wordt niet nader gespecifieerd in het wetsvoorstel. Kan de
regering aangeven in hoeverre wordt gewaarborgd dat de weegploeg zal bestaan uit personen
die met voldoende onafhankelijkheid en objectiviteit kunnen adviseren over de deelname
van de partijen aan het casusoverleg? Waarom is dit niet in de wet verankerd? Wordt
dit dan in lagere regelgeving nader uitgewerkt, bijvoorbeeld in beleidsregels of in
een circulaire? In het kader van proportionaliteit zou het passend zijn dat door de
weegploeg wordt afgewogen voor wie het noodzakelijk is om aan de casusoverleggen deel
te nemen. Is die noodzakelijkheid volgens de regering voldoende gecodificeerd in het
voorstel of de toelichting op het voorstel?
3. Voorgestelde oplossingen van knelpunten bij de verwerking van persoonsgegevens
De leden van de GroenLinks-fractie begrijpen dat de burgemeester wordt aangewezen
als regievoerder en aanjager van het casusoverleg, maar alleen indien casuïstiek voorhanden
is. Hoe moet dat precies worden geduid? Onder welke omstandigheden gaat de regering
ervan uit dat sprake is van casuïstiek? Beperken de huidige casusoverleggen zich tot
casuïstiek, of wordt er in bredere zin binnen de casusoverleggen over radicalisering
en terrorismetendensen gesproken? Zo ja, hoe wordt het risico vermeden dat aan de
hand van ongerichte informatie «gezocht» wordt naar mogelijk radicaliserende inwoners?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de memorie van toelichting dat bij een
eerdere evaluatie van de contraterrorisme-strategie door partijen is aangegeven dat
de omgang met privacy een belangrijk punt van aandacht is in de integrale lokale aanpak.
Sommige partijen worstelen met de mate waarin zij informatie kunnen en moeten delen.
Deze leden juichen het toe dat alle partijen kritisch blijven op de vraag of en, zo
ja in hoeverre, hun informatie kan worden gedeeld. Een duidelijk afgebakende wettelijke
basis en kring van bevoegde instanties kan hierbij helpen. In dat verband vragen deze
leden of het dan handig is om aansluiting te zoeken bij de WGS. Eén van de zorgen
bij die wet is de in beginsel onbeperkte uitbreiding van de samenwerkingsverbanden
met overheidsorganisaties en private partijen. Dat maakt informatiedeling voor bijvoorbeeld
het OM en de Raad voor de Kinderbescherming extra precair, zo veronderstellen deze
leden. Deze leden vragen daarom in navolging van de Afdeling of niet, in navolging
van de WGS, voorzien moet worden in een rechtmatigheidsadviescommissie, die de rechtmatigheid
van de verwerking structureel beoordeelt. Dat biedt garanties op het functioneren
van informatiedeling binnen het casusoverleg én het geeft organisaties extra zekerheden
dat de informatie die zij delen ook daadwerkelijk gedeeld had mogen worden. Kan de
regering hier een reactie op geven?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of voorliggend wetsvoorstel voldoende
rekening houdt met het digitale domein. Een doel van de wet is om de mogelijkheid
te bieden vroegtijdig casussen te kunnen bespreken wanneer iemand in het proces van
radicalisering naar het extreme toe zit. Ook op basis van het meest recente DTN weten
we dat radicalisering richting extremisme veelal online plaatsvindt. Welke bevoegdheden
heeft de gemeente op het gebied van monitoring bij deze voorfase van (online) radicalisering?
3.1 Het codificeren van de taak van de burgemeester m.b.t. het casusoverleg
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat met voorliggend voorstel de regiefunctie
van de gemeente wordt gecodificeerd. De gemeente heeft zowel een functie als procesregisseur,
het bijeen roepen van het overleg en het bewaken van de voortgang, als ook als casusregisseur,
waarbij zij ook inhoudelijke informatie binnen de eigen organisaties bij elkaar brengt.
Zij vragen de regering of dit onderscheid momenteel afdoende geborgd is.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de burgemeester een spilfunctie heeft in het
casusoverleg. Deze leden constateren tevens dat in het oorspronkelijke voorstel het
college van burgemeester en wethouders (college van B&W) deze spilfunctie toebedeeld
kreeg, maar in het nader rapport deze functie toch bij de burgemeester neergelegd
is. Deze leden vragen de regering naar de motivatie achter beide voorstellen en vragen
of dit nog enige consequentie in de praktijk meebrengt. Kan de regering daarbij ook
ingaan op de huidige situatie in de praktijk?
3.2 Duidelijke grondslag voor onderlinge verstrekking persoonsgegevens
De leden van de SGP-fractie constateren dat de rol van de gemeente cruciaal is in
de ontwikkeling en participatie van personen. Deze leden zien dat echter niet terug
in de taken en verantwoordelijkheden zoals neergelegd in het wetsvoorstel. Deze leden
constateren dat de rol van de gemeente in het uitvoeren van de door het casusoverleg
opgestelde en afgestemde interventies niet voldoende duidelijk in het wetsvoorstel
naar voren komt. De voornoemde leden missen in het wetsvoorstel bepalingen over de
mogelijkheid van intra-gemeentelijke informatiedeling, het delen van persoonsgegevens
binnen gemeentelijke onderdelen. Deze leden lezen dat intra-gemeentelijke informatiedeling
mogelijk is bij meldingen, maar het is deze leden niet duidelijk in hoeverre ontwikkelingen
binnen het casusoverleg intern besproken worden en of informatie opgehaald kan worden
tussen verschillende gemeenteafdelingen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat artikel 4 de informatieverstrekking betreft
tussen gemeenten. Gegevensverwerking door het college van B&W dient beperkt te blijven,
ondanks haar taak om conclusies van het casusoverleg ten aanzien van een bepaald subject
vast te leggen ten behoeve van een volgend overleg over deze persoon. Deze leden lezen
dat het uitdrukkelijk niet de taak van het college van B&W is om ten aanzien van personen
die worden besproken in het casusoverleg een dossier aan te leggen waarin alle door
de verschillende deelnemende partijen ingebrachte gegevens worden samengevoegd. Deze
leden vragen de regering welke gegevens het college van B&W wél kan verstrekken, zijn
dit enkel gegevens die door de gemeente zelf zijn gegenereerd?
De leden van de Volt-fractie lezen dat de Afdeling terecht opmerkt dat het doelbindingsbeginsel
uit de AVG vereist dat persoonsgegevens alleen voor welbepaalde doelen mogen verzameld.
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is het begrip radicalisering in de
wet gedefinieerd. Het begrip terroristische activiteiten daarentegen niet. Dit – mede
– omdat dan zou kunnen worden verwezen naar de strafrechtelijke invulling van het
begrip «terroristisch oogmerk». Die onderbouwing is deels te volgen, maar heeft wel
tot resultaat dat het begrip «terroristische activiteiten» onvoldoende welbepaald
is. Dat dient met name het belang van de deelnemers aan de multidisciplinaire casusoverleggen,
maar is strijdig met de belangen van eventuele betrokkenen wiens persoonsgegevens
verwerkt worden. Zou de regering nader kunnen uitleggen hoe zij deze belangen tegen
elkaar af heeft gewogen? Waarom zou het slecht zijn om bij een strafrechtelijke bepaling
aan te sluiten, deze beschermen immers ook de belangen van onschuldigen? Kan de regering
onderbouwen op grond waarvan zij van mening is dat de term «terroristische activiteiten»
voldoende welbepaald is volgens de vereisten uit de AVG en de jurisprudentie van het
Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over artikel 8 van het Europees Verdrag
voor de Rechten van de Mens (EVRM)?
3.3 Uitzondering op verwerkingsverbod bijzondere categorieën persoonsgegevens en persoonsgegevens
van strafrechtelijke aard
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat in het wetsvoorstel bestaande waarborgen
worden geboden, in aanvulling op de AVG. Ook laat dit wetsvoorstel het beroepsgeheim
ongemoeid, maar wordt de vraag gesteld: kan de benodigde informatie gegeven worden
zonder het beroepsgeheim te doorbreken? Deze leden vragen of dit voldoende garanties
biedt op de eerbiediging van de beroepsmatige geheimhoudingsplicht. Moet hier niet
de beoordeling van een dergelijke situatie worden overgedragen aan professionals binnen
de eigen beroepsgroep, zoals bijvoorbeeld binnen de advocatuur de deken bepaalt of
brisante informatie kan worden gedeeld met politie en justitie? Ogenschijnlijk irrelevante
informatie kan in een andere context en in een breder beoordelingskader immers tot
totaal andere, ongewenste conclusies leiden en daarmee spanning opleveren met het
uitgangspunt dat onder omstandigheden professionals zoals artsen, advocaten en geestelijk
bedienaren in beginsel in vertrouwen moeten kunnen worden genomen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat in artikel 5 een verstrekkingsregime wordt voorgesteld
waarin op het moment dat het college van B&W een melding ontvangt ter zake van radicalisering,
het college van B&W de ontvangen gegevens beschikbaar kan stellen aan andere instanties
voor zover dat noodzakelijk is met het oog op de taakuitoefening. Deze leden vragen
de regering hoe om wordt gegaan met meldingen die afkomstig zijn uit een opsporingsonderzoek
of lopend strafvorderlijk onderzoek. Kan het college van B&W de gegevens direct beschikbaar
stellen aan de andere instanties of moet er voor strafvorderlijke gegevens eerst toestemming
van de politie of het OM verkregen worden? Voor deze specifieke gevallen kan het raadzaam
zijn om deze opsporingsinstanties in de gelegenheid te stellen om de melding te beoordelen
alvorens deze door andere instanties gebruikt worden ten einde lopende strafzaken
niet te frustreren. Is de regering voornemens artikel 5 zo aan te passen dat de gemeente
en andere instanties kunnen verwijzen naar de politie of het OM indien dat noodzakelijk
is voor hun taakuitoefening?
Het lid van de BIJ1-fractie maakt zich grote zorgen over de aard van de persoonsgegevens
waarvan de regering het delen wil faciliteren met dit wetsvoorstel. Waar komt de noodzaak
vandaan om persoonlijke gegevens waaruit ras en etnische afkomst blijken te behandelen
in casusoverleggen? Zou de regering kunnen toelichten wat de toegevoegde waarde is
van deze gegevens in de aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten?
Dit lid wijst de regering erop dat het meewegen van ras en etniciteit in de behandeling
van een casusoverleg bij voorbaat leidt tot etnische profilering en racistische besluitvorming.
Wanneer de etnische afkomst wordt meegewogen in de aanpak van radicalisering zullen
vooroordelen over de betreffende etniciteit altijd een rol spelen, los van goede intentie.
Informatie over etnische afkomst of ras kan de besluitvorming van actoren beïnvloeden
en ertoe leiden dat mensen die behoren tot een gestigmatiseerde groep harder aangepakt
worden. Daarnaast vraagt dit lid of de regering van mening is dat het verzamelen en
behandelen van gegevens omtrent «ras» überhaupt nog van deze tijd is. Wat is de toegevoegde
waarde van het behandelen van «ras» in isolatie van etniciteit in een casusoverleg
omtrent radicalisering? Dit lid verzoekt de regering om de mogelijkheid die wordt
vervaardigd om persoonlijke gegevens omtrent ras en etniciteit te verwerken te schrappen
uit het wetsvoorstel.
3.4 Concordantietabel wetsvoorstel en modelconvenant
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de diverse adviezen die de regering
heeft ontvangen in voorbereiding op het wetsvoorstel. Onder andere uit het advies
van de gemeenten Delft, Den Haag, Gouda en Zoetermeer blijkt dat het convenant en
het wetsvoorstel niet naadloos op elkaar aansluiten. Deze gemeenten en anderen hebben
ervoor gepleit om uitvoering van het bestaande convenant integraal mogelijk te maken
via onderhavig wetsvoorstel. In reactie hierop schrijft de regering slechts dat «de
bestaande praktijk van de persoonsgerichte aanpak in beginsel ongewijzigd moet kunnen
worden voortgezet». Deze leden vragen welke exacte afspraken van het convenant straks
niet meer ongewijzigd onder het nieuwe regime van het wetsvoorstel kunnen worden voortgezet
en wat de reden is (per afspraak uit het convenant) om bestaande afspraken en werkwijzen
te veranderen en of hierover overleg is gevoerd met alle partijen die deelnemen aan
het convenant. Heeft het wetsvoorstel in zijn huidige vorm de instemming van alle
deelnemers van het convenant en, meer specifiek, ook van de gemeenten die eerder hebben
gepleit voor integrale overname van het convenant in het wetsvoorstel?
4. Verhouding tot de Zorg- en Veiligheidshuizen
4.1 Wetsvoorstel exclusief van toepassing op radicaliseringscasus
De leden van de CDA-fractie lezen dat er in de praktijk meerdere samenwerkingsverbanden
zijn waar een casus terecht kan komen, zoals bij GGZ-casuïstiek. Deze leden constateren
net als de regering dat radicalisering ook pas achteraf kan blijken en lezen dat in
dat geval de mogelijkheid moet bestaan om te kunnen schuiven tussen casustafels, zoals
de verschuiving van het casusoverleg in Zorg- en Veiligheidshuizen naar een casusoverleg
volgens het onderhavige wetsvoorstel dat ziet op een persoonsgerichte aanpak van radicalisering.
Deze leden vragen aan de regering dat, wanneer sprake is van een verschuiving van
een regulier casusoverleg naar een persoonsgerichte aanpak, of de informatie die is
verzameld bij het eerdere casusoverleg gedeeld kan worden met het casusoverleg over
de persoonsgerichte aanpak. Hoe kan de regering ervoor zorgen dat er geen sprake is
van dubbel werk, waardoor het traject langer duurt dan voorzien?
4.2 Vergelijking waarborgen in dit wetsvoorstel met wetsvoorstel WGS
De leden van de D66-fractie zijn de regering erkentelijk voor het overnemen van het
advies van de Afdeling om de waarborgen in het onderhavige wetsvoorstel in overeenstemming
te brengen met het wetsvoorstel WGS. De Afdeling merkt op dat het wetsvoorstel, anders
dan voor enkele samenwerkingsverbanden die onder het wetsvoorstel gegevensverwerking
door samenwerkingsverbanden (WGS) vallen, niet voorziet in een bevoegdheid om geautomatiseerd
gegevens te verwerken. Hoe verhoudt dit zich tot het feit dat volgens de memorie van
toelichting deelnemers wel risicotaxatie-instrumenten kunnen gebruiken ter ondersteuning
van de beoordeling van de aanmelding en de weging voorafgaand aan het casusoverleg?
Kan de regering uitsluiten dat er (nu of in de toekomst) gegevens verwerkt worden
voor (semi-)geautomatiseerde risicotaxatie-instrumenten die gebruikt worden door deelnemers?
Welke waarborgen zijn er dat het gebruik van risicotaxatie-instrumenten met indicatoren
die indirect herleidbaar kunnen zijn naar afkomst of religie, zoals bijvoorbeeld de
indicator «ideologie», niet leidt tot discriminatie op grond van afkomst of religie?
De leden van de SP-fractie vragen waarom de bewaartermijn wordt verlengd van vijf
jaar na de eerste verwerking naar vijf jaar na de laatste verwerking. Deze leden begrijpen
dat de uitzonderingsmogelijkheid is komen te vervallen, waardoor het risico bestaat
dat van eenieder onnodig langer gegevens worden bewaard, in plaats van meer maatwerk
in het geval van uitzonderingsmogelijkheden. Kan de regering hier nader op ingaan?
5. Uitvoeringsgevolgen
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de gevolgen van voorliggend voorstel
voor kleinere gemeenten en voor gemeenten die nog geen casusoverleg hebben ingericht.
Deze leden constateren dat een «substantieel deel van de gemeenten» reeds een casusoverleg
organiseert. Dat betekent dus ook dat een aanzienlijk deel dit niet doet. Om hoeveel
gemeenten gaat het en kan de bestuurslast voor deze gemeenten gekwantificeerd worden?
6. Consultatie
6.1 Verhouding tot convenant
De leden van de SP-fractie lezen dat de informatierechten van de betrokkene volgen
uit de AVG en niet opgenomen zijn in het betreffende wetsvoorstel. Waarom heeft de
regering daarvoor gekozen? Wordt het aan betrokkenen gemeld dat zij onderwerp van
gesprek zijn in een casusoverleg? Kan dit antwoord worden toegelicht?
6.2 Verhouding tot WGS
De leden van de VVD-fractie constateren dat de commissie Justitie en Veiligheid van
de Eerste Kamer reeds op 18 februari 2022 een voorlopig verslag heeft uitgebracht
bij de WGS, nadat de Tweede Kamer in juli 2021 het wetsvoorstel heeft aanvaard. Kan
de regering aangeven wat de laatste stand van zaken omtrent dit wetsvoorstel is en
of de regering voornemens is nog in 2022 een memorie van antwoord aan de Eerste Kamer
te sturen?
II ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 3
De leden van de VVD-fractie lezen dat na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel
Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale
veiligheid, de NCTV ook voor de uitvoering van de in dat wetsvoorstel vastgelegde
taken incidenteel kan deelnemen aan casusoverleggen. Dat geeft volgens de regering
de mogelijkheid om bijvoorbeeld ten behoeve van de vereiste coördinatie in de aanpak
van individuele casuïstiek rond terugkerende uitreizigers, deel te nemen aan een casusoverleg.
Deze leden spreken hun zorgen uit over deze passage in de memorie van toelichting,
nu daaruit lijkt te volgen dat de NCTV gemankeerd is in zijn informatiepositie en
ook zeer wordt beperkt in de mogelijkheden om in de aanpak rondom terugkerende uitreizigers
een coördinerende rol te vervullen. Deelt de regering deze zorgen? Kan de regering
daarnaast aangeven of de gemankeerde positie van de NCTV acute risico’s oplevert voor
de nationale veiligheid, doordat in de casuïstiek rond terugkerende uitreizigers de
NCTV niet kan deelnemen aan casusoverleggen? In het verlengde hiervan vragen deze
leden of er wel een gezamenlijk plan van aanpak kan worden gemaakt in het kader van
een persoonsgerichte aanpak waar de NCTV input voor kan leveren.
De leden van de VVD-fractie vragen of het in uitzonderlijke gevallen mogelijk is voor
een organisatie wegens specifieke expertise of informatiepositie toch deel te nemen
aan een lokaal casusoverleg, wanneer alle deelnemers van het casusoverleg aangeven
dat deelname van de organisatie van belang is voor het in kaart brengen van radicalisering
en terroristische activiteiten. Kan de organisatie in een dergelijk geval toch deelnemen,
of blijft het echt beperkt tot het aanleveren van informatie aan de weegploeg?
De leden van de VVD-fractie benadrukken dat uit de evaluatie van de persoonsgerichte
aanpak radicalisering in Den Haag bleek dat de aanwezigheid van de Dienst Justitiële
Inrichtingen (DJI) tijdens casusoverleggen relevant is. De belangrijkste reden daarvoor
is dat er een gezamenlijk plan van aanpak kan worden gemaakt indien er in de casuïstiek
sprake is van detentie. Waarom is ervoor gekozen dat DJI slechts wordt aangemerkt
als een incidentele deelnemer? Kan de regering toezeggen dat DJI nu al in de praktijk
en ook straks onder het nieuwe wettelijk regime altijd aanwezig kan en mag zijn bij
lokale casusoverleggen indien er in de casuïstiek sprake is van detentie? Zo nee,
waarom niet?
De leden van de SP-fractie lezen in het onderhavige voorstel over de rol van de NCTV,
of, gezien hun wettelijke verankering, de Minister van Justitie en Veiligheid. Kan
de regering ingaan op hoe deze rol nu vorm is gegeven en hoe deze rol eruitziet als
het voorliggende voorstel in werking zou zijn getreden? Kan de regering dit ook nader
toelichten indien de Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding
en nationale veiligheid niet wordt aangenomen?
De leden van de SP-fractie lezen dat de vaste deelnemers aan het casusoverleg verantwoordelijk
zijn om na te gaan of incidentele deelnemers voldoen aan de wettelijke vereisten,
bijvoorbeeld rondom de AVG. Is dit een gezamenlijke verantwoordelijkheid? Betekent
dit dat bijvoorbeeld de Raad voor de Kinderbescherming verantwoordelijk is om zich
ervan te vergewissen dat een incidentele deelnemer als een kennisinstelling of de
NCTV aan de waarborgen voldoet? Zo ja, hoe werkt dit praktijk? Zo nee, kan toegelicht
worden hoe deze verantwoordelijkheid er in de praktijk uitziet?
Artikel 5
De leden van de SP-fractie lezen dat een weegploeg van OM, politie en gemeente moet
wegen of een persoon terecht in een casusoverleg dient te worden besproken en welke
instanties daarvoor noodzakelijk zijn. Wat gebeurt er indien er in de weegploeg geen
overeenstemming bestaat over bespreking?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat mag worden verstaan onder risicotaxatie-instrumenten.
Kunnen hier nu, of in de toekomst, ook (semi-)geautomatiseerde instrumenten onder
vallen? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot pagina 19 van de memorie van toelichting,
waar wordt gesteld dat geautomatiseerde gegevensanalyse niet aan de orde is. Zo nee,
op welke wijze is dit geborgd, nu en in de toekomst? Is het deelnemers dus niet toegestaan
op basis van deze wet gebruik te maken van dergelijke instrumenten?
Artikel 22
De leden van de VVD-fractie zien in dat in artikel 22 van het wetsvoorstel een wetstechnische
aanpassing van de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden wordt voorgesteld.
Deze aanpassing wordt niet toegelicht in de memorie van toelichting. Kan de regering
toelichten waarom deze wetstechnische aanpassing nodig is?
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
Adjunct-griffier van de commissie, Meijer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
S.F.F. Meijer, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.