Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van der Molen en Inge van Dijk over universiteitsfondsen nemen meer beleggingsrisico
Vragen van de leden Van der Molen en Inge van Dijk (beiden CDA) aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Financiën over universiteitsfondsen nemen meer beleggingsrisico (ingezonden 15 september 2022).
Antwoord van Minister Dijkgraaf (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 21 november
2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 81.
Vraag 1
Wat vindt u ervan dat in de praktijk universiteitsfondsen en universiteiten sterk
verwerven zijn?1
Antwoord 1
Ik beschouw het principe van medefinanciering van hoogwaardig onderzoek en onderwijs
door universiteitsfonden als positief. Het doel van universiteitsfondsen is het inzamelen
van gelden en deze ter beschikking te stellen aan de betreffende universiteiten om
nog meer kwalitatief hoogwaardig onderzoek en onderwijs mogelijk te maken. De donaties
aan universiteitsfondsen bestaan voornamelijk uit bijdragen van alumni, nalatenschappen
en schenkingen. Universiteitsfondsen kunnen aparte rechtspersonen zijn, die formeel
los staan van universiteiten. Universiteitsfondsen worden ook niet genoemd in de Wet
op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
Vraag 2
In hoeverre vloeit er publiek geld naar universiteitsfondsen, doordat personeel van
het fonds in dienst is bij de universiteit en dat dit personeel betaald zou worden
vanuit de universiteit? Wat vindt u hiervan?
Antwoord 2
Publieke middelen dienen doelmatig en rechtmatig te worden ingezet voor de wettelijke
taak zoals genoemd in de Wet op het hoger onderwijs en weten-schappelijk onderzoek.
Het uitlenen van personeel ten behoeve van de activiteiten van het universiteitsfonds
behoort daar niet toe.
In de toelichting op de Beleidsregel investeren met publieke middelen in private activiteiten wordt aangegeven dat private activiteiten met private middelen dienen te worden gefinancierd,
en niet met de bekostiging die is verkregen om de wettelijke taak uit te voeren.
Ik vind dat in deze gevallen rijksbekostigde universiteiten desgevraagd dienen aan
te tonen dat er geen publieke middelen worden aangewend voor personeels-kosten ten
behoeve van universiteitsfondsen.
Vraag 3
Welke rol heeft u, gezien de verschillende uitleg die universiteiten hanteren, om
meer duidelijkheid te geven richtingen universiteiten over wat wel en niet mag rondom
het aanstellen en betalen van personeel voor het universiteisfonds vanuit de publieke
middelen van de universiteit?
Antwoord 3
Ik vind het mijn rol om duidelijkheid te verschaffen over wat wel en niet mag in het
kader van het investeren van publieke middelen in private activiteiten. De Beleidsregel
Investeren met publieke middelen in private activiteiten is juist tot stand gekomen
om onduidelijkheid over wat in het kader van publiek-privaat wel en niet mag, weg
te nemen. De inzet van publiek gefinancierd onderwijspersoneel dat vanuit de bekostiging
wordt gefinancierd op andere activiteiten dan de wettelijk bekostigde taak (op private
activiteiten) is dus aan voorwaarden gebonden. In de beleidsregel wordt toegelicht
wat die voorwaarden inhouden.
Om de naleving van de beleidsregel te bevorderen vindt er regelmatig overleg plaats
tussen enerzijds de koepelorganisaties van universiteiten, hogescholen en mbo-instellingen,
en anderzijds het ministerie waarin de toepassing van de beleidsregel wordt besproken.
Vraag 4
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat universiteitsfondsen meer transparant
moeten zijn over waar donaties vandaan komen, waar ze eventueel voor geoormerkt zijn
en hoe de middelen besteed worden? Welke rol heeft u om dit verder te bevorderen?
Antwoord 4
Gezien het feit dat universiteitsfondsen aparte rechtspersonen zijn en niet zijn opgenomen
in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijke onderzoek, geeft deze wet geen
titel om de gevraagde transparantie verder te verscherpen.
Veel universiteitsfondsen vermelden in hun bestuursverslag de herkomst en besteding
van de middelen, zij het dat uiteraard niet alle donateurs vermeld kunnen worden.
Daarbij wordt ook het eventuele geoormerkte deel vermeld. Voor zowel de fondsen als
de universiteiten is het belangrijk om ieder afzonderlijk, maar ook in de samenwerking
bewust te zijn van de mogelijke risico’s bij financiers en stil te staan bij eventuele
achterliggende motieven en belangen, ook in de financiering van onderzoek en onderwijs.
Niet alleen om een situatie van (financiële) afhankelijkheid te voorkomen, maar ook
om de academische kernwaarden en de reputatie van de universiteit in kwestie te waarborgen.
Rijksbreed worden maatregelen genomen om ongewenste (buitenlandse) inmenging en beïnvloeding
bij kennisinstellingen tegen te gaan en kennis-veiligheid te versterken. De Nationale
Leidraad Kennisveiligheid2 en de Rijksbrede loket Kennisveiligheid3 zijn belangrijke instrumenten die hieraan bijdragen.
Daarnaast zijn er universiteitsfondsen die kwalificeren als algemeen nut beogende
instelling (ANBI) en dus op grond van de ANBI-regelgeving ook moeten voldoen aan voorwaarden,
zoals de publicatieplicht.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.