Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Baarle over de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State over het Cornelius Haga Lyceum
Vragen van het lid Van Baarle (DENK) aan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs over de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State over het Cornelius Haga Lyceum (ingezonden 21 oktober 2022).
Antwoord van Minister Wiersma (Primair en Voortgezet Onderwijs) (ontvangen 18 november
2022).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de
Raad van State (hierna: de Raad van State) waarin wordt geoordeeld dat er geen wanbeheer
was op het Cornelius Haga Lyceum1? Zo ja, wat vindt u van deze uitspraak?
Antwoord 1
De uitspraak van de Raad van State is mij bekend. Het geschil draaide om de interpretatie
van de wettelijke termen wanbeheer, ongerechtvaardigde verrijking en onrechtmatig
handelen. Ik vind het positief dat de Raad van State meer duidelijkheid heeft gegeven
over de voorwaarden en limieten van deze begrippen en dat we in toekomstige casuïstiek
kunnen terugvallen op deze jurisprudentie.
Specifiek voor de casus rondom het Cornelius Haga Lyceum (hierna: CHL), waarvan de
Stichting Islamitisch Onderwijs (hierna: SIO) het bevoegd gezag is, voel ik me gesterkt
in de uitspraak van de Raad van State dat er wel degelijk onrechtmatige handelingen
zijn gedaan door de toenmalige directeur-bestuurder. Nu SIO de door haar gevraagde
helderheid heeft gekregen, is deze langlopende rechtszaak afgesloten en richt SIO
zich hopelijk op het geven van goed onderwijs aan de leerlingen van het CHL.
Vraag 2
Vindt u dat nu vaststaat dat de verwijten die jegens het Cornelius Haga Lyceum werden
gemaakt flagrante leugens waren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om excuses
te maken?
Antwoord 2
Nee. De aantijging dat er leugens zijn verspreid of verwijten zijn gemaakt ten aanzien
van CHL of SIO werp ik verre van mij. Aan de beslissing om een aanwijzing te geven
aan SIO lagen feitelijke, objectief tot stand gekomen rapporten van de inspectie ten
grondslag waarin vele tekortkomingen werden geconstateerd. Zie hiervoor ook mijn antwoorden
op de vragen 1, 4 en 5.
Vraag 3
Bent u met uw oordelen en maatregelen, gezien de uitspraak van de Raad van State,
te hijgerig geweest? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
Nee. Mijn ambtsvoorganger heeft op basis van de toen beschikbare informatie terecht
ingegrepen. Alleen was – zo bleek uit de uitspraak van de rechtbank in januari 2020
– een aanwijzing niet het juiste instrument.
De vraag is naar mijn mening niet of er te «hijgerig» is gehandeld, maar of er voldoende
instrumenten waren om in te grijpen als een bestuurder niet functioneert. Met het
wetsvoorstel Uitbreiding bestuurlijk instrumentarium waarover ik uw Kamer in de brieven
van 30 mei 2022 en 28 juni 2022 heb geïnformeerd ga ik ervan uit dat ik in een vergelijkbare
situatie in het belang van de leerlingen sneller kan ingrijpen.2
Vraag 4
Wat leidde ertoe dat u vond dat sprake was van financieel wanbeheer? Met andere woorden:
hoe bent u tot dat standpunt gekomen? Hoe reflecteert u nu op dit standpunt, nu de
Raad van State heeft geoordeeld dat er geen sprake was van financieel wanbeheer?
Antwoord 4
De Rechtbank Amsterdam oordeelde (ECLI:NL:RBAMS:2020:226, 20 januari 2020) dat er
sprake was van wanbeheer in de zin van ongerechtvaardigde verrijking en onrechtmatig
handelen, maar dat de gegeven aanwijzing, te weten het vervangen van het bestuur,
in dit geval niet evenredig was. Na deze uitspraak zijn zowel SIO als mijn voorganger
in beroep gegaan. Mijn voorganger trok het hoger beroep tegen vernietiging van de
aanwijzing om moverende redenen al in.3 SIO gaf bij de zitting aan het oordeel wanbeheer onterecht te vinden. Ook ik heb
tijdens de zitting aangegeven dat de onrechtmatigheid van deze uitgaven op zichzelf
bezien niet zouden hebben geleid tot de kwalificatie wanbeheer. Met de uitspraak van
de Raad van State is het oordeel van de rechtbank Amsterdam herzien.4
Vraag 5
Had u kennisgenomen van het conceptonderzoek van de Inspectie van het Onderwijs (hierna:
de inspectie) uit 2018, waarin werd geconcludeerd dat er geen sprake was van financieel
wanbeheer? Waarom koos u voor de meest strenge veroordeling van de school, terwijl
de inspectie eerst vond dat er geen sprake was van financieel wanbeheer? Waarom koos
u niet voor een andere, zachtere aanpak?
Antwoord 5
Mijn oordeel baseer ik op vastgestelde rapporten van de inspectie, niet op conceptrapporten.
Afgezien van het feit dat ik formeel geen aanwijzing kan geven op basis van een conceptrapport,
zou ik dat ook buitengewoon onverstandig vinden.
In dit specifieke geval werden, voordat het conceptrapport definitief werd, zeer zorgelijke
signalen ontvangen over onder meer de veiligheid, de onderwijskwaliteit en mogelijke
bestuurlijke en financiële tekortkomingen. Op basis daarvan heeft de inspectie terecht
besloten het conceptrapport niet vast te stellen en het onderzoek voort te zetten,
te verbreden en te verdiepen.
Dit geïntensiveerde onderzoek heeft geleid tot een rapport dat op 29 mei 2019 werd
vastgesteld. De conclusies van dit rapport waren ronduit zorgelijk: onder meer op
financieel en bestuurlijk vlak, op het gebied van de kwaliteitscultuur en het burgerschapsonderwijs
werden tekortkomingen geconstateerd. Hoofdconclusie was dat de inspectie er geen vertrouwen
in had «dat het bestuur in de huidige samenstelling in staat zal zijn aan de herstelopdrachten
(…) te voldoen» (p. 2).
Omdat de leerlingen van CHL het best mogelijke onderwijs verdienen is vervolgens op
16 september 2019 een bestuurlijke aanwijzing gegeven aan SIO. Het oordeel van de
Raad van State op 19 oktober jl. verandert niets aan de conclusie die in 2019 getrokken
werd: er waren ernstige tekortkomingen in de onderwijs- en bestuurskwaliteit van CHL
en SIO en deze moesten op de kortst mogelijke termijn opgeheven worden, in het belang
van leerlingen en medewerkers.
Mijn aanpak is altijd gebaseerd op proportionaliteit, ook bij ernstige tekortkomingen.
Dat is ook het «normale proces»: de inspectie constateert tekortkomingen en geeft
herstelopdrachten die het bestuur vervolgens oppakt. Deze maatwerk-aanpak staat of
valt echter met de bereidwilligheid van het bestuur. Daar was in dit geval geen sprake
van. De herstelopdrachten opgenomen in het rapport van 29 mei 2019 zijn – nog steeds
– niet geheel uitgevoerd. Wellicht ten overvloede merk ik op dat alle drie de afdelingen
zeer zwak zijn en dat het bestuur voor het derde achtereenvolgende jaar onder Aangepast
financieel toezicht van de inspectie staat. Bij niet-bereidwillige besturen is een
zachtere aanpak zinloos, daar past slechts handhaving.
Vraag 6
Heeft u ook kennisgenomen van het oordeel van de Raad van State dat er evenmin sprake
was van ongerechtvaardigde verrijking? Kunt u reflecteren op deze uitspraak en uw
rol ten aanzien van dit ongegronde verwijt?
Antwoord 6
Ja. Het oordeel van de Raad van State van 19 oktober jl. dat er geen sprake is van
ongerechtvaardigde verrijking is gebaseerd op de constatering dat de onrechtmatige
bestedingen zijn terugbetaald. Dit kon de inspectie niet vaststellen daar de terugbetaling
plaatsvond na vaststelling van het rapport in 2019. Er is hier dan ook geen sprake
van een ongegrond verwijt. Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Vraag 7
Heeft u kennisgenomen van het oordeel van de Raad van State, dat de voormalige bestuurder
van het Cornelius Haga Lyceum, de heer S. Atasoy, terecht onkosten had vergoed in
de aanloop naar de opening van de school? Waarom was u in de veronderstelling dat
deze kosten onrechtmatig waren? Hoe reflecteert u hierop?
Antwoord 7
De Raad van State oordeelt dat de inspectie terecht heeft geoordeeld dat de vergoeding
van kosten aan de voormalig bestuurder onrechtmatig waren. De uitspraak geeft helder
aan dat uitgaven voor de daadwerkelijke start van de school onrechtmatig zijn. Deze
onrechtmatige uitgaven worden teruggevorderd.
De inspectie heeft in haar rapport van 29 mei 2019 geconstateerd dat voorafgaand aan
de start van de school kosten zijn gemaakt die zijn voorgeschoten door de toenmalige
directeur-bestuurder. Het oordeel van de inspectie luidde destijds dat deze uitgaven
niet overeenkwamen met de bestedingsmogelijkheden zoals genoemd in de wet en derhalve
onrechtmatig zijn. Dit oordeel is nu bevestigd door uitspraak van 19 oktober jl. van
de Raad van State. Door de uitgaven ten laste te brengen van de reguliere bekostiging
in het jaar 2017 heeft SIO onrechtmatig gehandeld;er was evenwel geen sprake van onrechtmatig
handelen zoals bedoeld in artikel 103g, tweede lid, aanhef en onder d, van de WVO.
Vraag 8
Welke lering gaat u trekken uit deze uitspraak?
Antwoord 8
Leerpunt van het geheel is dat het niet mogelijk zou moeten zijn dat een incapabel
bestuur in staat is een school te stichten dan wel voor langere tijd te besturen.
Het duurt – nog steeds – te lang om een bestuur dat bewezen niet functioneert te vervangen.
Met een kwaliteitstoets wordt nu voor de stichting een nieuwe school onderzocht of
het bestuur in staat wordt geacht een school adequaat te besturen. Het wetsvoorstel
Uitbreiding bestuurlijk instrumentarium biedt meer ruimte om dan in te grijpen. De
school is er voor de leerlingen, niet voor het bestuur.
Vraag 9
Bent u bereid om excuses te maken aan het bestuur van het Cornelius Haga Lyceum? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord 9
Nee, excuses zijn niet aan de orde. Er is sprake geweest van een zorgvuldig proces.
Zie mijn antwoorden op vragen 2, 3, 4 en 5.
Vraag 10 en 11
Hoe kan het dat, na de onterechte beschuldiging van banden met het Kaukasus Emiraat
en met «salafistische aanjagers», er zo veel fouten zijn gemaakt in deze casus? Erkent
u dat fout op fout is gestapeld?
Welke maatregelen gaat u nemen om deze fouten in het vervolg te voorkomen?
Antwoord 10 en 11
De kwalificaties dat «er zo veel fouten zijn gemaakt» en dat «fout op fout is gestapeld»
in deze casus herken ik niet. Zie verder mijn antwoord op vragen 4, 5 en 8.
Vraag 12
Beseft u dat uw handelen mede heeft geleid tot gevoelens van onbegrip van en uitsluiting
bij een grote groep mensen? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u doen om deze gevoelens
weg te nemen?
Antwoord 12
Ja, ik ben er mij bewust dat als – objectief – wordt vastgesteld dat er sprake is
van onrechtmatig handelen het verwijt kan klinken dat deze vaststelling specifiek
gericht is op een bepaalde groep. Bij de SIO is en wordt door de inspectie vastgesteld
of aan de wettelijke eisen voldaan. Dat was en is nog steeds niet het geval. Gevoelens
van onbegrip, hoe begrijpelijk wellicht ook, leveren dan geen bijdrage aan de verbetering
van het onderwijs. De vraag waar het naar mijn menig om draait is of de kwaliteit
van onderwijs of bestuur ondermaats is. Dan moeten scholen, ouders, besturen, inspectie
en ministerie er alles aan doen om op de kortst mogelijke termijn de kwaliteit weer
op orde te krijgen. Dat zijn we verplicht aan de leerlingen. Gevoelens kunnen geen
reden zijn om niet in te grijpen wanneer dat nodig is.
Vraag 13
Deelt u het standpunt dat de huidige problemen op de islamitische school direct te
herleiden zijn naar de wijze waarop verschillende overheden hebben gehandeld?
Antwoord 13
Nee. De huidige problematiek op het CHL is het gevolg van keuzes die het bestuur heeft
gemaakt. In 2023 wordt door de inspectie herstelonderzoek uitgevoerd. Vanuit het continuïteitstoezicht
monitort de inspectie tevens de financiële ontwikkelingen en de voortgang van de uitvoering
van de maatregelen voor financieel herstel. Ik spoor de school en het bestuur aan
om nog bestaande tekortkomingen op de kortst mogelijke termijn te herstellen, zodat
de leerlingen van het CHL het onderwijs krijgen dat ze verdienen.
Vraag 14
Beseft u dat de overheid de school onterecht heeft gestigmatiseerd?
Antwoord 14
Er zijn door de inspectie de afgelopen jaren tekortkomingen geconstateerd, overeenkomstige
herstelopdrachten gegeven en (herstel)onderzoeken uitgevoerd. Ook is op basis van
uiterst zorgelijke signalen en oordelen vanuit de inspectie een bestuurlijke aanwijzing
gegeven aan SIO, die bij nader inzien door de rechtbank als disproportioneel beschouwd
werd. In dit alles zie ik geen aanleiding om te spreken van stigmatisering.
Vraag 15
Is, net zoals bij het toeslagenschandaal, sprake geweest van «institutionele vooringenomenheid»?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 15
Nee, ik zie geen enkel reden om te veronderstellen dat er bij SIO sprake was van institutionele
vooringenomenheid. Voor alle scholen gelden ongeacht de grondslag dezelfde eisen.
De onafhankelijke werkwijze van de inspectie garandeert een onbevooroordeeld en objectief
toezicht op alle scholen in Nederland. Het onderzoek voorafgaand aan de rapporten
van de inspectie is (zoals altijd) objectief en onafhankelijk uitgevoerd.
Vraag 16
Bent u bereid om deze casus extern te laten onderzoeken om uit te sluiten dat sprake
is geweest van institutionele vooringenomenheid? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 16
Nee. Ik zie hier geen aanleiding toe. Zie mijn antwoord op vraag 15.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.