Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Beckerman over het rapport ‘onderzoek opkopen vakantieparken’
Vragen van het lid Beckerman (SP) aan de Ministers voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en van Economische Zaken en Klimaat over het rapport «onderzoek opkopen vakantieparken» (ingezonden 8 augustus 2022).
Antwoord van Minister De Jonge (Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening), mede namens
de Minister voor Klimaat en Energie (ontvangen 15 november 2022). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3859.
Vraag 1
Klopt het dat de aankoop van vakantieparken door particulieren, die ook een eigen
onderneming drijven, niet in het onderzoek meegenomen is? Kunt u uw antwoord nader
toelichten?
Antwoord 1
Nee. De analyse van de overnames van vakantieparken laat zien dat de overnemende partijen
ondernemingen zijn. Het onderzoek laat daarbij ook zien dat bij een aantal van de
overnemende partijen particuliere investeerders betrokken zijn.
Vraag 2
Hebben de onderzoekers uit het onderzoeksrapport verkoopakten geanalyseerd? Zo ja,
hoeveel? Zo nee, waarom niet en had een analyse van deze verkoopakten andere onderzoeksuitkomst(en)
opgeleverd? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 2
De onderzoekers hebben geen analyse van de koopakten uitgevoerd, omdat deze analyse
niet nodig was voor de beantwoording van de onderzoeksvraag. Of een analyse van deze
verkoopakten andere onderzoeksuitkomst(en) opgeleverd zou hebben, valt niet met zekerheid
te zeggen.
Vraag 3
Bent u inmiddels doordrongen van de omvang van de opkoop van vakantieparken door zowel
roofinvesteerders als door criminele investeerders? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
Zoals ik heb toegezegd in het Commissiedebat van 29 september jl. ga ik met de Vitale
Vakantieparken Veluwe (VVP Veluwe) in gesprek over de mogelijkheden om gemeenten te
ondersteunen bij de aanpak van ongewenste gevolgen van de opkoop en herstructurering
van vakantieparken. Zo kunnen we bezien wat medeoverheden nodig hebben om goed te
kunnen sturen op de opkoop en herstructurering van vakantieparken en als onderdeel
daarvan of aanpassingen in het ruimtelijk instrumentarium nodig zijn.
Het bestrijden van criminaliteit met betrekking tot vakantieparken staat bij gemeenten,
provincies, Rijk en andere betrokken organisaties al geruime tijd op het netvlies.
Het is onderdeel van de brede aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit.
In de brief aan uw Kamer van 26 april jl.1 heeft de Minister van JenV u hierover geïnformeerd.
Vraag 4
Bent u het ermee eens dat niets doen tegen de opkoop van vakantieparken in de nabije
toekomst ertoe kan leiden dat er, net als in de woningmarkt onder anderen, een opkoopbescherming
moet worden ingesteld waarbij het dan al te laat is, aangezien er geen nieuwe ontwikkellocaties
bijkomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 4
Tussen 2011 en 2022 hebben op 165 Nederlandse vakantieparken transities plaatsgevonden.
Het aantal transities versnelt de afgelopen twee jaar (48 in 2021 en 21 in de eerste
vier maanden van 2022). De trigger voor een transitie is in veel gevallen een verkoop
(78%). De meest voorkomende transitie is het uitbreiden van het aantal verhuureenheden
(73%) dat ten koste gaat van het aantal kampeerplaatsen en dat zijn dan veelal jaarplaatsen.
Op basis van het onderzoek van NRIT in het voorjaar van 2022 wordt verwacht dat het
aantal jaarplaatsen de komende vijf jaar met 4,2% zal verminderen. Er zijn dan nog
steeds 114.109 jaarplaatsen in Nederland, 5.002 minder dan momenteel. Dit geeft mij
geen aanleiding om een opkoopbescherming te overwegen.
Vraag 5
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de sturingsmogelijkheden die gemeenten hebben wel opgepakt
worden nu duidelijk is geworden dat niet alleen roofinvesteerders maar ook criminele
investeerders zich op de vakantieparken gestort hebben en dat gemeenten te positief
zijn blijkens het rapport van de Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC)
en zij soms onbekend zijn met het beschikbare instrumentarium of angst voor planschadeclaims
hebben?
Antwoord 5
Conform mijn antwoord op vraag 3, ga ik in gesprek met gemeenten (die onderdeel zijn
van de VVP Veluwe) om te bezien of het huidige instrumentarium toereikend is, en voldoende
wordt benut.
Waar het de aanpak van ondermijning op vakantieparken betreft is het primair aan de
gemeenten om toezicht te houden op vakantieparken en te handhaven ter voorkoming en
bestrijding van criminele activiteiten. In dat verband merk ik op dat in het kader
van de uitvoering van de landelijke Actie-agenda Vakantieparken het Rijk, provincies
en kennisinstellingen gemeenten hierbij ondersteunen met leerkringen, kennisbijeenkomsten,
handreikingen, workshops, etc. Het recent gepubliceerde onderzoek dat door het Regionale
Informatie- en Expertisecentrum Oost-Nederland is uitgevoerd bevestigt het belang
van het vergroten van de bewustwording bij de betrokken professionals en bestuurders
en om de opgedane kennis en ervaringen met elkaar te blijven delen.
In het bijzonder kan hier ook het Ariadne project worden genoemd, dat in de provincie
Gelderland gemeenten adviseert en ondersteunt bij het versterken van hun informatiepositie
en bij het uitvoeren van integrale controle-acties op vakantieparken. Het expertteam
van Ariadne werkt samen met gemeenten, politie, Openbaar Ministerie en andere partners,
zoals Belastingdienst en Arbeidsinspectie. En zoals ik ook in mijn brief van 6 juli
jl. heb aangegeven, heb ik gemeenten op de hoogte gebracht van het onderzoek om hen
te wijzen op de mogelijkheden van het beschikbare (bestuurlijke) instrumentarium om
invloed uit te oefenen op de ontwikkeling van vakantieparken.2
Vraag 6
Hoe komt het dat de eventuele gevolgen voor de stikstofuitstoot in de onderzoeksvraag
wel meegenomen is, maar dat in de beantwoording van deze onderzoeksvraag daarover
niets is terug te vinden?
Antwoord 6
In het onderzoek is gekeken naar de verschillenden impacts van het ombouwen van jaarplaatsen
naar verhuureenheden.
De onderzoekers geven aan: «Literatuur en data over de impacts van vakantieparken
op de leefomgeving en/of milieu is zeer schaars en gefragmenteerd.» Vergelijkingen
werden daarom grotendeels gemaakt met informatie uit verschillende bronnen. Voor het
onderwerp stikstof was geen betrouwbare data of literatuur voor handen.
Vraag 7
Vindt u dat stikstofuitstoot een (belangrijke) rol speelt bij de opkoop en de daarmee
samenhangende sloop van vakantieparken die gevolgd wordt door nieuwbouw? Kunt u uw
antwoord nader toelichten?
Antwoord 7
Bij de sloop of uitbreiding van een vakantiepark moet, net als bij andere bouwactiviteiten,
worden voldaan aan de geldende publiekrechtelijke regelgeving. Het is in de eerste
plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te beoordelen wat
binnen de kaders wel en niet mogelijk is. Dit doen zij binnen de grenzen van nationale
en internationale regelgeving, bijvoorbeeld op het gebied van natuur, stikstof, en
bereikbaarheid en via lokale instrumenten als verordeningen en bestemmingsplannen.
Ten aanzien van stikstof geldt dat bouw- en sloopactiviteiten dankzij de bouwvrijstelling
niet vergunningsplichtig zijn.
Vraag 8
In hoeverre hebben de sloop van vakantieparken en de sloopplannen gevolgd door nieuwbouw,
die plaatsvinden in (kwetsbare) (natuur)gebieden, invloed op de stikstofproductie
en de daarmee samenhangende reductiedoelstellingen?
Antwoord 8
Het is niet vast te stellen welk aandeel het herstructureren van vakantieparken heeft
ten opzichte van de totale stikstofemissie. In het algemeen kan gesteld worden dat
de stikstofemissie van de bouwsector relatief klein is ten opzichte van anderen sectoren.
Gezien het feit dat er tussen 2017 en 2020 gemiddeld ongeveer 2.000 recreatiewoningen
werden bijgebouwd tegenover ongeveer 68.000 reguliere woningen, wordt verwacht dat
het aandeel met betrekking tot de bouw van vakantiewoningen zeer klein zal zijn. Het
zal per park en zelfs per vakantiewoning verschillen of de stikstofemissie (en daarmee
de depositie) in de gebruiksfase toe- of af zal nemen, maar ook hier verwacht ik slechts
minimale wijzigingen. Dit geeft mijns inziens dan ook geen aanleiding om verdere maatregelen
te treffen op het gebied van stikstof en het herstructureren van vakantieparken.
Vraag 9
Zou er gezien alle discussie rondom stikstof niet direct een moratorium moeten komen
op de opkoop van vakantieparken in kwetsbare natuurgebieden? Kunt u uw antwoord nader
toelichten?
Antwoord 9
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 8.
Vraag 10
Wordt er standaard gebruik gemaakt van milieueffectenrapportages bij herstructureringsplannen
van vakantieparken? Zo ja, hoe vaak en in hoeverre is dit in het onderzoek meegenomen?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 10
Het Besluit m.e.r. wijst de activiteiten en de daarop betrekking hebbende plannen
en besluiten aan bij de voorbereiding waarvan de verplichting geldt om een milieueffectrapport
te maken of moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
In het Besluit m.e.r. zijn de aanleg, wijziging of uitbreiding van vakantiedorpen
en hotelcomplexen buiten stedelijke zones, met bijbehorende voorzieningen en permanente
kampeer- en caravanterreinen (onder een aantal randvoorwaarden die betrekking hebben
op de omvang en ligging) aangewezen als m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit als
het gaat om ruimtelijke plannen of planologische afwijkvergunningen die de activiteit
mogelijk maken. Dit betekent in de eerste plaats dat pas aan de m.e.r.-beoordeling
kan worden toegekomen als een ruimtelijk plan of een planologische afwijkvergunning
nodig is om de herstructurering mogelijk te maken.
In veel gevallen past een herstructurering binnen de geldende ruimtelijke regels.
Daarom wordt bij de herstructurering van een vakantiepark niet standaard een milieueffectrapport
gemaakt.
Verder geldt dat als de m.e.r.-beoordeling wel aan de orde is, deze uiteraard tot
het oordeel kan leiden dat geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt. Het maken
van een milieueffectrapport is dus ook in die situatie niet verplicht.
Milieueffectrapportages in relatie tot herstructureringsplannen voor vakantieparken
zijn niet expliciet meegenomen in het onderzoek «opkopen vakantieparken». In het onderzoek
is met name gekeken naar primaire ruimtelijke ordeningsinstrumenten die gemeenten
actief kunnen inzetten om het opkopen van vakantieparken en de mogelijke gevolgen
daarvan te kunnen beïnvloeden, dit zijn met name de bestemmingsplannen, visies en
verordeningen.
Vraag 11
Bent u het ermee eens dat de volgende uitspraak in het onderzoeksrapport zeer alarmerend
is; «De groei van bungalowparken en de uitbreiding qua oppervlakte, die vaak lijkt
samen te gaan met de transitie van parken, zorgt mogelijk voor conflictsituaties met
natuurbeheer en toenemende druk op het landschap. De parken liggen immers veelal in
of naast natuurgebieden.»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 11
Net als bij veel andere aspecten van de samenleving, geldt ook voor recreatie dat
men zoveel mogelijk balans moet vinden tussen menselijke activiteit en natuurwaarden.
Natuurwaarden zijn geborgd in vigerende wet- en regelgeving. Het is in de eerste plaats
aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te beoordelen wat binnen
de kaders wel en niet mogelijk is.
Vraag 12
Wat vindt u van de ontwikkeling van de oppervlaktetoename die alleen al tussen 2017
en 2020 een kleine 6% in de Nederlandse kustzone bedroeg? Hoe kan er ondanks het Kustpact
sprake zijn van een oppervlaktetoename? Waarom zijn deze ontwikkelingen geen aanleiding
om een moratorium in te stellen op de opkoop van vakantieparken in de (kwetsbare)
natuur- en kustgebieden?
Antwoord 12
In het Kustpact zijn afspraken vastgelegd met als doel (artikel 2 van het Kustpact)
om een goede balans te vinden tussen de bescherming en het behoud van de kernkwaliteiten
en collectieve waarden van de kust enerzijds en de recreatieve ontwikkeling van de
kust anderzijds. Nieuwe recreatieve ontwikkelingen blijven onder voorwaarden mogelijk
in de daarvoor bestemde zoneringen die zijn vastgelegd in de verordeningen van de
provincies, maar moeten worden getoetst aan de kernkwaliteiten en collectieve waarden
van de kust en mogen deze niet aantasten. Daarnaast is er in de kustzone ook sprake
van pijplijnprojecten: ruimtelijke plannen die vóór het sluiten van het Kustpact al
gegund waren en dus niet binnen het Kustpact vallen. Hierdoor kan er ondanks het Kustpact
sprake zijn van een oppervlakte toename.
Vraag 13
Wat is er sinds 2013 gedaan met de waarschuwing van Noord-Holland dat de oppervlaktetoename
voor een extra spanningsveld met het behoud van kwetsbare landschappen zou zorgen,
aangezien daar meer dan de helft van de oppervlakte van bungalowparken een overlap
heeft met de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)?
Antwoord 13
De Ecologische Hoofdstructuur is sinds 2013 opgegaan in het Natuurnetwerk Nederland
(NNN). De provincies zijn verantwoordelijk Natuurnetwerk Nederland op het land. De
provincie Noord-Holland is ook het bevoegd gezag om zorg te dragen dat dit netwerk
in stand blijft ondanks het spanningsveld.
Vraag 14
Welke gevolgen zou het Kustpact voor de opkoop van vakantieparken c.q. oppervlaktetoename
in de kustgebieden moeten hebben? Kunt u hierbij inzichtelijk maken of de afspraken
in het Kustpact door de opkoop van vakantieparken c.q. oppervlaktetoename zijn overschreden
c.q. niet of onvoldoende nagekomen zijn?
Antwoord 14
Nieuwe recreatieve ontwikkelingen in de kustzone zijn volgens het Kustpact alleen
mogelijk in de daarvoor bestemde zoneringen de zijn vastgelegd in de verordeningen
van de provincies en moeten worden getoetst aan de kernkwaliteiten en collectieve
waarden van de kust en mogen deze niet aantasten. Dit geldt ook voor de opkoop van
de vakantieparken c.q. oppervlaktetoename in de kustgebieden. Met de Kustpactmonitor
wordt gekeken naar de ontwikkeling van de recreatieve bebouwing in de kustzone en
of deze aan de afspraken uit het Kustpact voldoen. De eerste versie van deze monitor
komt binnenkort beschikbaar. Ik zal de Kamer daarover informeren via een Kamerbrief
over de voortgang van het Kustpact.
Vraag 15
Hoe kijkt u nu tegen de transities (de fysieke veranderingen) aan nu geconstateerd
is dat deze een negatieve impact op grondstoffengebruik, energiegebruik, emissies
en bestaande begroeiing hebben?
Antwoord 15
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 11.
Vraag 16
Wat vindt u van de opstelling van gemeenten die bij de opkoop van vakantieparken naar
het Rijk wijzen?
Antwoord 16
Zoals aangegeven in de reactie op het onderzoeksrapport hebben gemeenten goede sturingsmogelijkheden
om de ontwikkelingsmogelijkheden van parken te beïnvloeden middels het ruimtelijk
ordeningsinstrumentarium en de bestemmingsplannen. Het is in de eerste plaats aan
het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te bepalen of het opkopen en
herstructureren van een gegeven vakantiepark wenselijk danwel mogelijk is. Bij het
inzetten van deze instrumenten maken decentrale overheden de afweging tussen de belangen
van de ondernemers, die van de huurders en de (leef)omgeving. Gemeenten maken hier
niet altijd gebruik van. Om gemeenten te attenderen op de sturingsmogelijkheden is
dit rapport onder de aandacht gebracht van gemeenten, zodat gemeenten goed op de hoogte
zijn van hun sturingsmogelijkheden.
Vraag 17
Begrijpt u dat standplaatshouders aangeven dat ze van het kastje naar de muur gestuurd
worden als u juist vindt dat gemeenten hun rol moeten oppakken door gebruik te maken
van de sturingsmogelijkheden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 17
Uiteraard begrijp ik dat voor de individuele huurder de transformatie van een park
een impactvolle gebeurtenis is. Het blijft echter in de eerste plaats aan het lokale
bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om, binnen hun handelingsmogelijkheden, te
bepalen of het opkopen en herstructureren van een gegeven vakantiepark wenselijk danwel
mogelijk is.
Vraag 18
Biedt de Omgevingswet standplaatshouders meer mogelijkheden om invloed uit te oefenen
op de opkoop van hun vakantiepark? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 18
Onder de Omgevingswet kan er voor standplaatshouders bij participatie voorafgaand
aan het indienen van een aanvraag om een voor de herstructurering van het vakantiepark
vereiste omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (de planologische
afwijkvergunning onder huidig recht) sprake zijn van een relevant verschil. Op grond
van de Omgevingswet is de gemeenteraad bevoegd gevallen van activiteiten aan te wijzen
waarbij participatie van en overleg met derden verplicht is voorafgaand aan het indienen
van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een dergelijke activiteit. Hierdoor
wordt de keuzevrijheid die een initiatiefnemer onder de Omgevingswet net zoals onder
het huidig recht heeft om voorafgaand aan het indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning
al dan niet een participatieproces te doorlopen, beperkt. Dit betekent dat als voor
de herstructurering van een vakantiepark een omgevingsvergunning voor een buitenplanse
omgevingsplanactiviteit is vereist en de gemeenteraad die activiteit heeft aangewezen,
de initiatiefnemer onder de Omgevingswet anders dan onder het huidig recht een verplicht
participatieproces moet doorlopen waarin de standplaatshouders zich kunnen mengen.
De Omgevingswet biedt standplaatshouders echter niet meer mogelijkheden om invloed
uit te oefenen op de opkoop van hun vakantiepark, reeds omdat deze wet alleen betrekking
heeft op omgevingsrechtelijke besluiten en niet ziet op privaatrechtelijke rechtshandelingen
als opkoop. Tegen omgevingsrechtelijke besluiten die verband houden met de eventuele
op de opkoop volgende herstructurering van een vakantiepark staat voor standplaatshouders
op dezelfde wijze bezwaar en beroep open als onder het huidige recht.
Vraag 19
Wat vindt u van de volgende uitspraak uit het onderzoeksrapport; «Een investering
in kennisontwikkeling en een ondersteunende rol vanuit de rijksoverheid kan gemeenten
helpen om zich beter bewust te worden van de mogelijkheden en onmogelijkheden van
het ruimtelijk instrumentarium en meer proactief op te treden.»? En bent u bereid
deze investering in kennisontwikkeling te verrichten en een ondersteunende rol te
bieden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 19
Ik ben het eens met de onderzoekers dat het wenselijk is om als rijksoverheid gemeenten
te ondersteunen, ook op het gebied van vakantieparken. Hier geef ik al invulling aan
in de vorm van de Actie-Agenda vakantieparken. Deze Actie-agenda is een samenwerking
tussen verschillende overheden (Rijk, provincies, gemeenten), VNG en hun partners
in het veld, zoals, GGD GHOR NL, Leger des Heils, Federatie Opvang (nu Valente) en
het Landelijk Informatie en Expertisecentrum (LIEC). Daarnaast is door verschillende
andere organisaties inbreng geleverd. Hierin wordt ook aandacht besteed aan het ruimtelijke
instrumentarium. Aanvullend kan over dit instrumentarium nog worden opgemerkt dat
uit het onderzoeksrapport «opkopen vakantieparken» blijkt dat gemeenten goede sturingsmogelijkheden
hebben om de ontwikkelingsmogelijkheden van parken te beïnvloeden middels het ruimtelijk
ordeningsinstrumentarium en de bestemmingsplannen. Om gemeenten te attenderen op deze
sturingsmogelijkheden is dit rapport onder de aandacht gebracht van gemeenten, zodat
gemeenten goed op de hoogte zijn van hun sturingsmogelijkheden.
Ook zal ik deze vraag meenemen in het gesprek dat ik met de VVP Veluwe zal voeren
over het gebruik van het voorhanden zijnde instrumentarium.
Vraag 20
Bent u bekend met het feit dat de commissaris van de Koning van Drenthe wil verkennen
of het mogelijk is dat standplaatshouders op een camping/vakantiepark een voorkeursrecht
bij de verkoop van hun camping/vakantiepark kunnen gaan genieten?3
Antwoord 20
Ja.
Vraag 21
Bent u er een voorstander van om in alle gevallen danwel alleen in de gevallen waarbij
de grond in eigendom is van de gemeente een voorkeursrecht van koop voor standplaatshouders
in wet- en regelgeving vast te leggen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 21
Ik ben geen voorstander om dit in landelijke wet- en regelgeving vast te leggen. Het
is aan lokale overheden om te bezien onder welke omstandigheden een dergelijk voorkeursrecht
wenselijk kan zijn.
Vraag 22
Bent u bereid te onderzoeken of een revolverend fonds opgezet kan worden voor standplaatshouders
die hun vakantiepark wensen op te kopen als deze te koop wordt aangebonden om zo roofinvesteerders
en criminele investeerders buiten de deur te kunnen houden? Kunt u uw antwoord nader
toelichten?
Antwoord 22
Ik en de Minister van Economische Zaken en Klimaat hebben eerder aangegeven dat wij
geen reden zien om actief op te treden als het gaat om de koop en verkoop van vakantieparken.
Het Ministerie van EZK zal in gesprek gaan met de sector en aan de sector vragen om
huurders beter voor te lichten over hun contract, en bijvoorbeeld een helpdeskfunctie
in te richten voor vragen rondom jaarplaatsen. Uiteraard blijven wij, in samenwerking
met de Minister van Justitie en Veiligheid aandacht hebben voor het thema ondermijning,
voor nadere toelichting hierover verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Vraag 23
Hoe kijkt u nu tegen transitie van jaarplaatsen naar verhuureenheden aan nu deze de
vakantiemogelijkheden voor mensen met de hoogste koopkracht vergroot en voor mensen
met minder koopkracht afneemt?
Antwoord 23
Dat deze ontwikkeling in individuele gevallen tot een afname leidt van de mogelijkheid
op vakantie is uiteraard erg vervelend en daarom vraagt het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat de sector om aandacht te besteden aan de positie van huurders.
Vraag 24
Bent u het ermee eens dat daar waar het onderzoeksrapport spreekt over ervaring van
bewoners dit misleidend is, aangezien het niet alleen ervaringen zijn maar ook feiten?
Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 24
Nee. In de focusgroepen die onderdeel uitmaken van het onderzoek konden huurders hun
mening geven. Dat is geen feitenonderzoek zoals bijvoorbeeld de analyse van hoeveel
parken er worden overgenomen.
Vraag 25
Waarom is de impactanalyse op huurders uit het onderzoeksrapport zo beperkt, terwijl
de impact op huurders juist één van die aanleidingen is voor het onderzoek en tegelijkertijd
andere (impact)analyses wel uitgebreid beschreven worden?
Antwoord 25
Zie antwoord op vraag 26.
Vraag 26
Waarom sluit het onderzoeksrapport bij de impactanalyse op huurders niet af met deelconclusies
per stelling, waar nu alleen uitspraken van huurders staan en waarom sluit het rapport
bij de impact op huurders ook niet af met een slotconclusie zoals dat wel bij de andere
(impact)analyses gebeurt?
Antwoord 26
Het onderzoek besteedt aandacht aan de positie van huurders. Het onderzoek beschrijft
de problematiek op basis van de gesprekken (focusgroepen) en op basis van een juridische
analyse. De positie van huurders komt door het hele rapport heen terug. Er worden
aanbevelingen gedaan om de positie van huurders te verbeteren.
Vraag 27
Mag ik uit de gesprekken met huurders concluderen dat de impact op huurders enorm
is en mag ik uit die gesprekken concluderen dat de aanbevelingen van huurders goed
zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 27
Zie antwoord op vraag 28.
Vraag 28
Waarom is in het onderzoek weinig tot niets terug te vinden van de aanbevelingen c.q.
bevindingen van huurders? Welke aanbevelingen c.q. bevindingen van huurders neemt
u over?
Antwoord 28
Het gaat om de aanbevelingen van de onderzoekers die zij doen op basis van het totale
onderzoek. Die zijn mede op basis van de input van huurders opgesteld. Op basis van
de aanbevelingen heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat toegezegd om
met de sector in gesprek te gaan over de positie van de huurders. De huurders hebben
aangegeven dat ze niet altijd goed geïnformeerd zijn over hun (rechts)positie, daar
gaan we wat aan doen.
Vraag 29
Deelt u de volgende uitspraak uit het onderzoek; «Zorgelijker is de intimidatie waar
in de gesprekken gewag van wordt gedaan»? Zo ja, wat gaat u tegen deze intimidatie
doen waar de leden van de SP-fractie ook eerder vragen over gesteld hebben in een
andere casus? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 29
Ik vind het belangrijk dat er altijd melding en waar mogelijk ook aangifte wordt gedaan
van intimidaties en bedreigingen. Het is dan aan de politie en justitie om daar onderzoek
naar te doen.
Vraag 30
Wat gaat u gezien de grootschalige ondermijning doen met opmerkingen van bewoners
en anderen die aangeven dat een Bibob-toets eigenlijk te allen tijde aangevraagd dient
te worden?
Antwoord 30
De Wet Bibob is een instrument dat dient ter bescherming van de integriteit van de
overheid, door te voorkomen dat de overheid door het verlenen van bijvoorbeeld vergunningen
of het aangaan van vastgoedtransacties onbedoeld criminele activiteiten faciliteert.
Het toepassen van de Wet Bibob is een discretionaire bevoegdheid van bestuursorganen.
Dit betekent dat een bestuursorgaan zelf bepaalt wanneer het de Wet Bibob inzet. Het
altijd, in alle gevallen, inzetten van de Wet Bibob is niet proportioneel. Het Bibob-onderzoek
vormt een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en voorkomen moet worden dat het
onderzoek zonder gerede aanleiding plaatsvindt. Hoewel het belang van de inzet van
de Wet Bibob in risicovolle branches wordt erkend, is het niet nodig om de toepassing
van de Wet Bibob bij (de aankoop van) recreatieparken verplicht te stellen. Het is
belangrijk dat bestuursorganen beleidsvrijheid hebben bij de invulling van hun discretionaire
bevoegdheden. Zij kunnen het beste een risicoschatting maken van de in hun omgeving
benodigde aanpak. Met een risicogerichte en bovenal proportionele inzet van de Wet
Bibob kunnen bestuursorganen ervoor zorgen dat een Bibob-onderzoek plaatsvindt wanneer
dit gerechtvaardigd is.
Vraag 31
Hoe kan het dat het verplaatsingseffect van witwassers richting de vakantievastgoedmarkt
de onderzoekers naar het opkopen van vakantieparken niet opgevallen is?
Antwoord 31
In het onderzoek «opkopen vakantieparken» is gekeken naar het fenomeen van opkopen
op zich, hierbij is niet specifiek gekeken naar het thema ondermijning en criminaliteit.
Dit viel dus buiten de scope van het onderzoek.
Vraag 32
Hoe verklaart u de versnelling van omzetting van jaarplaatsen naar verhuureenheden?
Kunnen we op basis van verschillende krantenartikelen in onder andere het Financieele
Dagblad en de Telegraaf concluderen dat criminele investeerders grotendeels voor deze
versnelling gezorgd hebben met alle negatieve gevolgen voor jaarplaatshouders van
dien? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 32
De versnelling waarop wordt gedoeld heeft alles te maken met de verandering van vraag
in de vakantiemarkt.
Uit het RIEC-rapport blijkt niet dat er onder investeerders veel criminelen zitten.
Uit het onderzoek zijn bij enkele voorbeelden en concrete casussen van verdachte transacties
naar voren gekomen dat er sprake is van een criminele investering of het voorkomen
daarvan. Ook blijkt dat het niet eenvoudig is om zicht te krijgen op criminele investeringen
op vakantieparken en dat signalen lastig hard te maken zijn.
Vraag 33
Kunnen we concluderen dat het onderzoeksrapport met betrekking tot de impact op huurders
en de gevolgen voor de stikstofproductie niet volledig is? Kunt u uw antwoord nader
toelichten?
Antwoord 33
Voor wat de stikstofproductie betreft geldt inderdaad dat het onderzoek geen volledig
beeld geeft. Echter, zoals ik in het antwoord op vraag 8 heb aangegeven, verwacht
ik dat de stikstofdepositie minimaal zal zijn. Het is in mijn ogen daarom geen probleem
dat het onderzoek hier minder op in gaat. Voor wat betreft de impact op huurders verwijs
ik naar de antwoorden op de vragen 25, 26 en 28.
Vraag 34
Wat vindt u van de volgende uitspraak in het onderzoeksrapport; «Ook overheden kunnen
als ze jaarplaatsen belangrijk vinden en zien dat de markt het niet oppakt zelf een
camping beginnen met jaarplaatsen»?
Antwoord 34
Het is aan lokale overheden om te onderzoeken of dat binnen de wettelijke kaders mogelijk
en wenselijk is en daar een beslissing over te nemen.
Vraag 35
Is het aannemelijk dat investeerders vanwege de volgende uitspraak in het onderzoeksrapport;
«Het is vanwege de grote ruimtelijke opgaven waar Nederland het komende decennium
voor staat onwaarschijnlijk dat verblijfsrecreatie een grotere claim op de schaarse
ruimte kan leggen» door zullen gaan met de opkoop van vakantieparken, omdat er onder
andere geen nieuwe ontwikkellocaties bijkomen, waardoor steeds meer jaarplaatshouders
zullen worden verdreven? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 35
Naar aanleiding van dit onderzoek kunnen we concluderen dat er inderdaad een afname
is in het aantal jaarplaatsen en dat het opkopen van vakantieparken hier een aandeel
in heeft. De onderzoekers verwachten dat het aantal jaarplaatsen de komende vijf jaar
inderdaad zal verminderen.
Vraag 36
Wat vindt u van de volgende mogelijke interventiemogelijkheden die in het onderzoeksrapport
genoemd worden; «De overheid kan wel enigszins interveniëren aan de verkopende kant
van de vakantieparken. Dat kan door hulp van expertteams bij bedrijfsopvolging in
en buiten de familie, advies bij het vitaliseren van het park, fiscaal interessante
regelingen bij overdracht binnen de familie en het opzetten van investeringsfondsen
voor bedrijfsoverdracht. Voor dat laatste zou aansluiting kunnen worden gezocht bij
reeds bestaande (regionale) investeringsfondsen»? En kunt u in de beantwoording betrekken
welke rol bestaande standplaatshouders kunnen en/of zouden moeten spelen?
Antwoord 36
Op het gebied van dienstverlening vanuit overheid rondom bedrijfsoverdracht en bedrijfsopvolging
lopen verschillende initiatieven die aansluiten bij de interventiemogelijkheden die
in het trapport genoemd worden. Voor een toelichting daarop verwijs ik naar de brief
van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 7 juni 20224 In de bijlage bij deze brief is een overzicht opgenomen van initiatieven op het gebied
van (bedrijfsopvolging bij) familiebedrijven.
Gezien de vele mogelijkheden die er reeds zijn voor (familie)bedrijven, zie ik geen
reden om aanvullende activiteiten vanuit de overheid te ontplooien.
Of bestaande standplaatshouders een rol krijgen bij een bedrijfsoverdracht of -opvolging
is aan de ondernemer en niet aan de overheid.
Vraag 37
Kunt u begrijpen dat huurders wijzen naar de wetswijziging die mensen op een woonboot
meer rechten hebben gegeven? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 37
Ik begrijp dat voor een individuele huurder de opzegging van de huur van zijn of haar
standplaats een vervelende gebeurtenis is en dat men daarom geneigd is op zoek te
gaan naar een vorm van versterkte rechtsbescherming. De vergelijking met de wetswijziging
van het Burgerlijk Wetboek waarbij de rechtspositie van huurders van een ligplaats
voor een woonboot is versterkt, gaat echter scheef in die zin dat het bij woonboten
om een woongebruik gaat terwijl het bij een standplaats in een vakantiepark om recreatief
gebruik gaat.
Vraag 38
Bent u met mij van mening dat vernieuwing en herstructurering van woonruimte niet
op slot zit vanwege bescherming van huurders van woonruimte? Zo nee, waarom niet?
Zo ja, waarom zou dat dan wel het geval zijn bij vernieuwing en herstructurering van
vakantieparken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 38
Ja, ik ben het met u eens dat zelfs met de huidige wet- en regelgeving rondom de huurbescherming
het vernieuwen en herstructureren van woonruimtes niet onmogelijk is. Uiteraard beperkt
deze huurbescherming het vernieuwen en herstructureren wel, dit is echter een evenwichtige
afweging van belangen omdat het van belang is dat mensen zekerheid hebben aangaande
hun woonsituatie. De vergelijking met huurbescherming voor woonruimten gaat echter
scheef het bij vakantieparken hoofdzakelijk om een recreatie gaat en niet om wonen.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat en ik zijn van mening dat het belang
van vitale parken niet moet worden onderschat. Het moet mogelijk zijn en blijven om
parken te revitaliseren. De negatieve impact van niet vitale parken kan groot zijn.
Een vitaal park kan juist een positieve lokale economische en sociale impact hebben.
In dit licht moeten de afwegingen om bijvoorbeeld de verhuurmarkt van recreatiewoningen
sterker te reguleren goed worden afgewogen. Zoals al aangegeven in mijn brief aan
uw kamer van 6 juli jongstleden acht ik het inperken van deze markt disproportioneel.
Vraag 39
Bent u dan het met mij eens dat de volgende uitspraak in het rapport; «Vernieuwing
en herstructurering kunnen dan alleen via natuurlijk verloop worden geëffectueerd»
niet juist is, want bij huurders van woonruimte, die veel meer huurbescherming genieten,
is dat immers ook niet het geval? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 39
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 38.
Vraag 40
Bent u het met mij eens dat (vernieuwings- en herstructurerings)plannen maken samen
met huurders beter is dan rücksichtslos huurcontracten opzeggen met heel veel persoonlijk
leed, financiële schade en meer rechtszaken tot gevolg? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 40
De koop en verkoop van goederen is een zaak tussen private partijen. Als partijen
gezamenlijk plannen maken is dat aan hen. Ingrijpen op dergelijke individuele transacties
is een vergaande maatregel waar ik geen voorstander van ben. Ik vind het van belang
dat bij transities of herstructureringen aandacht is voor de verschillende belangen
van partijen. Daar biedt het huidige (juridisch) instrumentarium voldoende ruimte
voor, zoals ook uit het onderzoek blijkt. Daar waar ruimte is voor verbetering van
de positie van huurders vraag ik de sector om na te denken over verbeteringen.
Vraag 41
Is het niet merkwaardig dat bestemmingsplannen niet bestempeld worden als obstakel
voor vernieuwing maar rechten van huurders wel? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 41
Bij herstructurering heeft men rekening te houden met de daarvoor geldende wet- en
regelgeving. Dat betreft zowel bestemmingsplannen als rechten van huurders.
Vraag 42
Wat vindt u van erfpachtconstructies als mogelijke oplossing voor betere bescherming
van huurders?
Antwoord 42
Erfpachtconstructies kunnen op zichzelf worden gebruikt om standplaatshouders meer
zekerheid te geven, bijvoorbeeld als het gaat om de door de eigenaar in acht te nemen
opzegtermijn van de erfpacht. Een praktische belemmering bij het gebruik maken van
erfpacht is echter dat dit recht moet worden gevestigd bij notariële akte en niet
kan worden afgedwongen. Men is hier dus van de medewerking van de eigenaar afhankelijk.
Overigens laat dit onverlet dat ook in een huurovereenkomst verdergaande afspraken
kunnen worden gemaakt om standplaatshouders meer zekerheid te geven.
Vraag 43
Bent u het met mij eens dat het onderzoeksrapport en de verschillende krantenartikelen
aantonen dat standplaatshouders meer zeggenschap zouden moeten krijgen als hun vakantiepark
aan een investeerder verkocht wordt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 43
Nee, het zou impliceren dat de standplaatshuurder zeggenschap krijgt over het eigendom
van een ander, zonder dat daarvoor een basis aanwezig is. Ik pleit wel voor aandacht
van de positie van huurders, zoals ik ook mijn antwoord op vraag 40 heb aangegeven.
Vraag 44
Bent u het met mij eens dat huurders die niet onder de RECRON-voorwaarden vallen (veel)
minder rechten hebben?
Antwoord 44
Dat kun je zo in zijn algemeenheid niet zeggen en is afhankelijk van de voorwaarden
die worden gehanteerd, maar het zou in voorkomende gevallen wel zo kunnen zijn.
Vraag 45
Kunt u zich voorstellen dat huurders (vaak ouderen) opgeven als zij geïntimideerd
worden en de RECRON-voorwaarden ook niet worden nageleefd? Kunt u uw antwoord nader
toelichten?
Antwoord 45
Bij de meeste herstructureringen worden de RECRON-voorwaarden goed nageleefd. Indien
daarover twijfels bestaan is er de mogelijkheid de kwestie voor te leggen aan de onafhankelijke
Geschillencommissie Recreatie (onderdeel van de Stichting Geschillencommissies in
Den Haag). Zo is er recent een herstructurering nietig verklaard, omdat niet voldaan
is aan de voorwaarde dat er een concreet plan met vergunningen aanwezig moet zijn.
Vraag 46
Begrijpt u de kritiek op de RECRON voorwaarden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 46
Aan de kant van HISWA-RECRON bestaat de bereidheid om samen met consumentenorganisaties
als de Consumentenbond en de ANWB te bezien of modernisering van de voorwaarden geboden
is.
Vraag 47
Kunt u zich vinden in aanbevelingen van huurders om bescherming vast te leggen in
landelijke wet- en regelgeving, omdat naar het nu uit het onderzoeksrapport blijkt
minder dan de helft van huurders onder de RECRON-voorwaarden vallen (46%) en als huurders
onder die RECRON-voorwaarden vallen deze volgens huurders vaak niet worden nageleefd
en vanwege de volgende in het onderzoeksrapport te lezen uitspraak; «Voor het opzeggen
vanwege herstructurering van niet-verplaatsbare kampeermiddelen is in de RECRON-voorwaarden
niets voorzien»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 47
Zoals al eerder aangegeven, de koop en verkoop van goederen is een zaak tussen private
partijen. Ingrijpen op dergelijke individuele transacties is een vergaande maatregel
waar ik geen voorstander van ben.
Leden van HISWA-RECRON zijn verplicht de voorwaarden te gebruiken in hun contractuele
relaties en die ook na te leven. Recreanten kunnen bij niet-naleven van de voorwaarden
een geschil aanhangig maken bij de Geschillencommissie Recreatie.
Ingeval een niet verplaatsbaar object betrokken is bij herstructurering, geldt daarvoor
dat via taxatie van de waarde van het object bepaald moet worden hoe hoog de compensatie
is voor de huurder van de grond voor de sloop van het object die het gevolg is van
die herstructurering. Dit blijkt ook uit de voorwaarden en jurisprudentie. In de praktijk
wordt hierin dus wel voorzien.
In de RECRON-voorwaarden is niet opgenomen hoe hoog de hier bedoelde compensatie moet
zijn; dat verschilt per geval. HISWA-RECRON heeft gewezen op de mogelijkheid om in
overleg met de Consumentenbond en de ANWB dit punt te verduidelijken door een bepaling
op te nemen waarmee wordt aangegeven dat bij niet-verplaatsbare kampeermiddelen (zomerhuisjes)
compensatie moet worden geboden op basis van taxatie door een deskundige.
Vraag 48
Mag ik concluderen dat in 54% van de opgekochte vakantieparken waar herstructurering
als opzeggingsgrond aangedragen wordt en de RECRON-voorwaarden niet gelden, huurders
(bijna) geen huurbescherming hebben aangezien de dan geldende eigen parkvoorwaarden
volgens het onderzoeksrapport geen aanknopingspunten bieden om rechtszekerheid aan
te ontlenen of in het geval er helemaal geen voorwaarden zijn huurders terugvallen
op de restcategorie in het algemeen huurrecht waar sprake is van slechts een maand
opzegtermijn en deze wet kent huurders ten aanzien van ontruiming geen huurbescherming
toe? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om standplaatshouders alsnog te beschermen?
Antwoord 48
De oplossing voor de problemen die huurders nu ervaren ten aanzien van het opkopen
van vakantieparken en de vaak daaropvolgende herstructurering, met als gevolg het
opzeggen van de huurovereenkomst moet niet worden gezocht in het onderbrengen van
hun rechten in het huurrecht.
Ik zet in op overleg met de sector en het stimuleren van toepassing van de RECRON-voorwaarden
met als doel een goede balans tussen de positie van huurder en de verhuurder. Tot
slot wijst het onderzoek ook op de jurisprudentie. Daaruit blijkt dat het niet zo
is dat een huurder zonder RECRON-voorwaarden geen bescherming heeft. Afhankelijk van
het geval kan die bescherming ertoe leiden dat een opzegging van een huurovereenkomst
ongeldig is of dat een huurder (meer) compensatie moet krijgen.
Vraag 49
Wat moeten eigenaren van niet-verplaatsbare kampeermiddelen volgens u nu doen als
zij te maken krijgen met een herstructurering van hun vakantiepark temeer daarvoor
in de RECRON-voorwaarden niets is voorzien? En verdienen deze eigenaren volgens u
een betere bescherming dan nu het geval is?
Antwoord 49
Onder de voorwaarden van HISWA-RECRON geldt er wel degelijk een compensatieplicht
voor niet-verplaatsbare kampeermiddelen, voor zover die ter plaatse zijn gebouwd.
Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 47 en 48
Vraag 50
Wat vindt u ervan dat in de RECRON-voorwaarden alleen wordt gesproken over een verplaatsingsvergoeding
en niet over een compensatie voor de huurders van wie de huur van de standplaats vanwege
herstructurering wordt opgezegd, waarbij het de vraag is of dat in de huidige situatie
waar eigenaren van stacaravans en chalets wegens marktomstandigheden weinig opties
voor een nieuwe standplaats hebben, nog wel redelijk en billijk is? En kunt u daarbij
ook ingaan op de hoogte van de verplaatsingsvergoeding?
Antwoord 50
De voorwaarden van HISWA-RECRON kennen een verplaatsingskostenvergoeding en die vergoeding
komt overeen met het marktconforme tarief voor het verplaatsen van een kampeermiddel
van de ene camping naar de andere. Dit is met goedkeuring van de ANWB en consumentenbond
tot stand gekomen en wordt als redelijk en billijk geacht. Aan de kant van HISWA-RECRON
bestaat de bereidheid om samen met consumentenorganisaties als de Consumentenbond
en de ANWB te bezien of modernisering van de voorwaarden geboden is.
Vraag 51
Wat vindt u van het samengestelde probleem dat onderzoekers in het onderzoeksrapport
signaleren betreffende de relatief korte opzegtermijn (één jaar) van de overeenkomst
ten opzichte van de waarde van de kampeermiddelen die de laatste jaren toeneemt en
de krapte op de markt van standplaatsen waarbij een stacaravan of chalet een technische
waarde heeft die sterk wordt verlaagd als er geen standplaats meer voor beschikbaar
is zoals nu ook uit het rapport blijkt dat er nationaal slechts 1,5% capaciteit beschikbaar
is en 58% van de vakantieparken zelfs een wachtlijst heeft? En vindt u dan ook dat
er dus bescherming vanuit landelijke wet- en regelgeving moet komen? Kunt u uw antwoord
nader toelichten?
Antwoord 51
De grond is eigendom van de verhuurder en die is niet verantwoordelijk voor waardeverlies
van goederen die daarop zijn gestald. De waarde van een kampeermiddel wordt door meerdere
factoren bepaald, ook doordat deze op gehuurde grond staat en niet op eigen grond.
Het is belangrijk dat huurders goed geïnformeerd zijn zodat zij niet te laat geconfronteerd
worden met bijvoorbeeld waardeverlies. Daartoe heb ik de sector gevraagd een help
(informatie)desk in te richten.
Vraag 52
Bent u met mij van mening dat het huren van een fiets niet hetzelfde is als het huren
van grond om je kostbare en in veel gevallen niet-verplaatsbare kampeermiddel te stallen
waar (oudere) mensen het merendeel van het jaar verblijven en decennialang een gemeenschap
vormen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u het dan ook met mij eens dat naar het huren
van de grond anders gekeken moet worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 52
Daar wordt al anders naar gekeken. De overeenkomsten die worden gesloten onder de
voorwaarden van HISWA-RECRON zijn anders dan die worden gesloten voor de huur van
een fiets en bieden de recreant bescherming, ook tegen opzegging /beëindiging van
overeenkomsten door het recreatiebedrijf. De betreffende voorwaarden zijn tot stand
gekomen in overeenstemming met de Consumentenbond en de ANWB en onder auspiciën van
de SER vastgesteld. In de rechtspraak wordt naar de specifieke situatie en omstandigheden
gekeken en wordt in gevallen beoordeeld of de gang van zaken redelijk en billijk is.
Vraag 53
Bent u het eens met de stelling uit het onderzoeksrapport dat een verplaatsbaar kampeermiddel
door het gebrek aan vrije standplaatsen daardoor feitelijk onverplaatsbaar wordt?
Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 53
In voorkomende gevallen waar er geen andere plek kan worden gevonden is dat zo.
Het aantal vaste staanplaatsen neemt langzaam af als gevolg van een kanteling aan
de vraagzijde van de markt waarop recreatiebedrijven moeten inspelen om rendabel te
blijven.
Vraag 54
Bent u het met mij eens dat gezien eerdere genoemde vragen, stellingen en constateringen
geconcludeerd mag worden dat de RECRON-voorwaarden onvoldoende bescherming bieden?
Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 54
Zoals u uit mijn antwoorden op de vorige vragen kan concluderen ben ik dat niet met
u eens. De voorwaarden zijn tot stand gekomen in overeenstemming met de Consumentenbond
en de ANWB en onder auspiciën van de SER vastgesteld. Daarbij heeft HISWA-RECRON zich
bereid verklaard om samen met de Consumentenbond en de ANWB opnieuw naar de voorwaarden
te kijken.
Vraag 55
Bent u het met mij eens dat goede wettelijke huurbescherming ervoor zal zorgen dat
het voor huurders minder noodzakelijk maakt om hun recht te halen en daarmee de rechtspositie
van met name de lagere maar ook de middeninkomens die geen juridische bijstand krijgen,
wordt verbeterd? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 55
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 38.
Vraag 56
Bent u het met mij eens dat gezien al het eerdergenoemde geconcludeerd moet worden
dat er juist landelijke wet- en regelgeving moet komen omdat er in 54% van de gevallen
huurders (bijna) geen bescherming krijgen met vele grote gevolgen van dien zoals het
verlies van soms tiendduizenden euro’s per jaarplaatshouder en overige (fysieke en
psychische) schades waar wij u eerder ook schriftelijke vragen over hebben gesteld?
Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 56
Ik herhaal wat ik daarover al eerder heb gezegd. De oplossing voor de problemen die
huurders nu ervaren ten aanzien van het opkopen van vakantieparken en de vaak daaropvolgende
herstructurering, met als gevolg het opzeggen van de huurovereenkomst moet niet worden
gezocht in het onderbrengen van hun rechten in het huurrecht of ander landelijke wet-
en regelgeving.
Ik zet in op overleg met de sector en het stimuleren van toepassing van de RECRON-voorwaarden.
En zoals ik ook bij vraag 38 aangeef moet het belang van vitale parken niet worden
onderschat. De negatieve impact van niet vitale parken kan groot zijn. In dat licht
moet de positie van huurders ook worden bezien. Het is belangrijk dat ondernemers
en gemeenten voldoende ruimte krijgen om parken vitaal te houden of te krijgen.
Vraag 57
Bent u het met mij eens dat natrekking de economische eigenaar van een kampeermiddel,
dat als onroerend goed aangemerkt wordt, bij de verkoop van grond ernstig kan benadelen?
Zo ja, hoe kunt u dat voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 57
Het is van belang dat huurder goed geïnformeerd zijn, ook over een aspect als natrekking.
Het is mogelijk om in een contract vast te leggen dat de huurder een wegneemrecht
van zijn of haar vakantiewoning heeft bij beëindiging van het contract. De Minister
van EZK bespreekt de aanbeveling over een goede informatiepositie van huurders met
de sector en stelt de sector daarbij voor een helpdesk op te richten.
Vraag 58
Wat vindt u van de volgende uitspraak in het onderzoeksrapport; «Uit de focusgroepen
blijkt ook dat meerdere gemeenten ervan uitgaan dat wanneer er een vraag is naar recreatie
voor mensen met een laag inkomen, de markt dit op zal pakken», terwijl we nu al weten
dat er veel vraag is en de wachtlijsten daarom toenemen en tegelijkertijd zal door
de opkoop van vakantieparken de vraag naar standplaatsen voor mensen met een laag
inkomen nog verder toenemen met nog langere wachtlijsten tot gevolg? Waarom moet het
probleem eerst nog veel groter worden, voordat u erkent dat er een probleem is?
Antwoord 58
De afname van het aantal jaarplaatsen op de totale voorraad ligt rond de 1% per jaar.
Dat is een klein aandeel van het totaal aantal jaarplaatsen. Herstructurering aan
de andere kant is vaak ook nodig voor behoud van de vitaliteit van de bedrijven en
de verdere ontwikkeling van de sector.
Vraag 59
Bent u het met mij eens dat regie op ruimtelijke ordening juist moet toezien op de
opkoop van vakantieparken vanwege de grootschaligheid van de oppervlakte zoals die
van Roompot (na overname van Landal) een grootte heeft die vergelijkbaar is met een
stad als Haarlem? Kunt u uw antwoord nader toelichten?5
Antwoord 59
De regels die gelden voor de ruimtelijke ordening staan los van de eigendomsverhoudingen.
Het is wel zo dat gemeenten en provincies, ongeacht de eigendomssituatie, kunnen regelen
in hoeverre de omvang van bebouwing kan toenemen en welke functie deze bebouwing heeft.
In het algemeen is er ook vanuit de landelijke regie op ruimtelijke ordening aandacht
voor het snijvlak tussen recreatie en andere vormen van ruimte gebruik. Bij de sloop
of uitbreiding van een vakantiepark moet worden voldaan aan de geldende publiekrechtelijke
regelgeving. Het is in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente
of provincie, om te beoordelen wat binnen de kaders wel en niet mogelijk is. Dit doen
zij binnen de grenzen van nationale en internationale regelgeving, bijvoorbeeld op
het gebied van natuur, stikstof, en bereikbaarheid en via lokale instrumenten als
verordeningen en bestemmingsplannen. Ik ga het gesprek aan met de medeoverheden over
inzet en effectiviteit van het instrumentarium.
Vraag 60
Wat kunt u en wat gaat u binnen uw regie-mogelijkheden op de ruimtelijke ordening
doen om alle eerdergenoemde negatieve gevolgen van de opkoop van vakantieparken te
pareren zodat gemeenten de mogelijkheid/mogelijkheden krijgen om te kunnen toetsen
aan goede ruimtelijke ordening die door het Rijk vastgelegd is?
Antwoord 60
Uit het onderzoek «opkopen vakantieparken» is gebleken gemeenten reeds goede sturingsmogelijkheden
hebben om de ontwikkelingsmogelijkheden van parken te beïnvloeden middels het ruimtelijk
ordeningsinstrumentarium en de bestemmingsplannen. Daarnaast hebben provincies beleidsregels
voor bijvoorbeeld recreatieve bebouwing waar gemeenten zich weer aan moeten houden.
Ik ga met de VVP Veluwe in gesprek over de conclusies van het onderzoek, daar de VVP,
anders dan de onderzoekers, heeft aangegeven zaken te missen in het bestaande instrumentarium.
Ook wil ik bezien of het bestaande instrumentarium voldoende wordt gebruikt en daar
waar nodig gemeente met kennis ondersteunen.
Vraag 61
Hoe kijkt u nu tegen eerdere antwoorden op schriftelijke vragen over huurders die
kritiek hebben geuit op de opstelling van de gemeenten bij de opkoop van vakantieparken
nu het onderzoeksrapport melding maakt van het volgende; «Vanuit de focusgroepen werd
aangegeven dat sommigen gemeenten wat te makkelijk lijken te «vallen» voor mooie verhalen
en beloftes van eigenaren en investeerders,.», met als gevolg nu dat huurders op die
parken door die opstelling van sommige gemeenten gedupeerd zijn?
Antwoord 61
De Minister van Economische Zaken en Klimaat en ik staan achter de beantwoording van
deze vragen. Bij de sloop of uitbreiding van een vakantiepark moet worden voldaan
aan de geldende publiekrechtelijke regelgeving. Het is in de eerste plaats aan het
lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te beoordelen wat binnen de kaders
wel en niet mogelijk is. Desondanks begrijpen de Minister van Economische Zaken en
Klimaat en ik dat voor de individuele huurder een opzegging van zijn of haar jaarplaats
een vervelende gebeurtenis kan zijn.
Vraag 62
Welke regels en instructies kunt u en gaat u instellen zodat de provincies deze vertalen
in een verordening waardoor bij de opkoop van vakantieparken onder andere (kwetsbare)
natuur- en kustgebieden beter beschermd worden?
Antwoord 62
Ik ben niet voornemens om additionele maatregelen te nemen om het opkopen van vakantieparken
verder aanbanden te leggen. Ik blijf uiteraard aandacht houden voor de afweging tussen
recreatie en andere vormen van ruimte gebruik, maar dit doe ik in bestaande trajecten
zoals het Kustpact. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is
vanuit het Kustpact geregeld dat provincies regels moeten hebben voor recreatieve
bebouwing in het Kustfundament. Daarnaast moeten provincies op grond van het Barro
ook regels stellen voor natuurnetwerk Nederland. Deze «ruimtelijke» regels hebben
geen betrekking op de privaatrechtelijke eigendomsoverdracht van gronden en vakantieparken.
Vraag 63
Waarom bagatelliseert u in uw brief aan de Kamer het bezit van buitenlandse bedrijven
door te stellen dat één derde van de ketens in handen is van buitenlandse bedrijven
terwijl u in uw brief niet benoemt dat deze buitenlandse bedrijven 68% van alle ketenparken
in hun bezit hebben en dat zij daarnaast nog een groeistrategie hanteren?
Antwoord 63
Een derde van de ketens is handen van buitenlandse bedrijven, dat blijkt uit het onderzoek.
Daarnaast is het vanwege de complexe investerings- en eigendomsconstructies van de
bedrijven en ketens niet mogelijk om exact het belang van buitenlandse investeerders
actief op de Nederlandse markt te bepalen. Daarbij is die verdeling ook minder relevant
omdat het gaat om de ontwikkeling en niet wie die in gang zet.
De markt kent een (flink) aantal ketenbedrijven, doch de markt van verblijfsrecreatie
wordt gekenmerkt als MKB-sector. Er zijn nog ongeveer 1.500 MKB bedrijven in Nederland
waar vaste staanplaatsen geboden worden. Ook bij die MKB-bedrijven vinden met enige
regelmaat kleinere of grotere herstructureringen plaats om de bedrijven vitaal te
houden.
Vraag 64
Waarom spreekt uw brief aan de Kamer, waarin u het volgende schrijft; «Of het opkopen
van vakantieparken per definitie tot een negatieve impact op de omgeving en natuur
leidt is dus niet eenduidig te zeggen», het onderzoeksrapport tegen waarin juist het
volgende is te lezen; «De transitie zelf (de fysieke veranderingen) heeft een negatieve
impact op grondstoffengebruik, energiegebruik, emissies en bestaande begroeiing»?
Antwoord 64
De Minister van Economische Zaken en Klimaat en ik hebben als reactie op het onderzoek
aangegeven dat volgens de onderzoekers de impact van de transities van jaarplaatsen
naar verhuureenheden door opkoping of andere overnamevormen op de ruimtelijke ordening
en de natuur per thema varieert. Na een transitie zijn deze parken zelfs in potentie
duurzamer, maar wordt het effect daarvan deels tenietgedaan door hogere aantallen
en frequentie van bezoekers. Er zijn dus zowel positieve als negatieve gevolgen voor
de natuur, of deze gevolgen cumulatief positief of negatief zijn valt niet eenduidig
te zeggen.
Vraag 65
Wat vindt u van de volgende uitspraak in het onderzoeksrapport; «Op microniveau gaat
er dan voor decennia biodiversiteit verloren», wetende dat Nederland een enorme biodiversiteitscrisis
kent en de stikstofuitstoot juist daar op vakantieparken die vlakbij kwetsbare natuurgebieden
gelegen zijn voor nog grotere biodiversiteitsproblemen zal zorgen?
Antwoord 65
Het is terecht dat de onderzoekers benoemen dat activiteiten zoals het herstructureren
van een vakantiepark gevolgen hebben voor de natuur, dit is zeker een aandachtspunt
in de nabijheid van kwetsbare natuurgebieden. Daarom is er wet- en regelgeving om
deze natuur te beschermen. Het is in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag,
de gemeente of provincie, om te beoordelen wat binnen de kaders wel en niet mogelijk
is.
Vraag 66
Kunnen we nu concluderen dat de opkoop van vakantieparken wel degelijk een negatieve
impact op de biodiversiteit heeft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 66
Het opkopen van vakantieparken heeft niet per definitie een negatieve impact op de
biodiversiteit tot gevolg. Het is immers ook mogelijk dat het opkopen gevolgd wordt
door het handhaven van de huidige situatie op het park.
Vraag 67
Op welke manieren gaat u nu de natuur(gebieden) beter beschermen?
Antwoord 67
De Nederlandse natuurgebieden genieten reeds de bescherming van de geldende wet- en
regelgeving. Ik zie geen reden om hier additionele maatregelen voor te treffen.
Vraag 68
Waarom neemt u in uw brief een belangrijke conclusie van de onderzoekers niet over,
waarin de onderzoekers het volgende schrijven; «We kunnen concluderen dat de transitie
en groei van parken, door onder andere opkoping, er ook in de (nabije) toekomst voor
zal ervoor zorgen dat de druk op natuur(gebieden) een spanningsveld blijft, en zeker
niet vermindert»?
Antwoord 68
Zoals eerder gezegd, is het terecht dat de onderzoekers benoemen dat activiteiten
zoals het herstructureren van een vakantiepark gevolgen hebben voor de natuur, dit
is zeker een aandachtspunt in de nabijheid van kwetsbare natuurgebieden. Daarom is
er wet- en regelgeving om deze natuur te beschermen. Het is in de eerste plaats aan
het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te beoordelen wat binnen de
kaders wel en niet mogelijk is. Specifiek in de kustzone, werk ik via het Kustpact
samen met de lokale bevoegde gezagen om een balans te bereiken tussen de recreatieve
ontwikkelingen in de kustzone en de borging van de natuurwaarden.
Vraag 69
Wat vindt u van de volgende uitspraak uit het onderzoeksrapport; «De klassieke vorm
van gebruik als tweede woning, door mensen met minder koopkracht, neemt af. Dat kan
grote gevolgen hebben voor de levensstijl van een aanzienlijk aandeel van de huidige
ruim 100.000 jaarplaatshouders»?
Antwoord 69
Zoals al eerder aangegeven begrijp ik dat voor de individuele huurder een opzegging
van zijn of haar jaarplaats een vervelende gebeurtenis kan zijnen dat dat impact kan
hebben op de levensstijl van mensen. Daarom vraagt het Ministerie van EZK de sector
om aandacht te besteden aan de positie van huurders.
Ik doe dat door gemeenten te wijzen op hun sturingsmogelijkheden.
Vraag 70
Waarom schrijft u dan in uw brief aan de Kamer; «Desondanks begrijp ik dat voor de
individuele huurder een opzegging van zijn of haar jaarplaats een vervelende gebeurtenis
is», terwijl u weet dat het om een aanzienlijk deel van de huidige ruim 100.000 jaarplaatshouders
gaat en dat het grote gevolgen voor hun levensstijl kan hebben?
Antwoord 70
Zie antwoord op 69.
Vraag 71
Bent u het met mij eens dat we kunnen concluderen dat uw uitspraak in de brief aan
de Kamer waarin u het volgende schrijft; «Naar aanleiding van dit onderzoek kunnen
we concluderen dat er inderdaad een afname is in het aantal jaarplaatsen en dat het
opkopen van vakantieparken hier een aandeel in heeft, maar dat deze ontwikkeling een
bescheiden impact heeft op de totale voorraad jaarplaatsen (de afname ligt rond de
1% per jaar)», niet overeenkomt met het onderzoeksrapport waarin duidelijk aangegeven
is dat de afname een aanzienlijk deel is van de huidige ruim 100.000 jaarplaatshouders
en grote gevolgen kan hebben voor hun levensstijl? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 71
Allereerst geeft het rapport aan dat er (ten tijde van het verschijnen van het rapport)
zo’n 120.000 jaarplaatsen zijn. Dat is aanzienlijk meer dan 100.000. Daarbij geven
de onderzoekers aan dat zij verwachten dat het aantal jaarplaatsen de komende vijf
jaar met zo’n 5.000 plaatsen zal afnemen. Dat deze afname in gevallen invloed kan
hebben op een levensstijl begrijp ik en zoals gezegd begrijp ik dat dat vervelend
kan zijn. Deze afname is voor mij alleen geen reden om hier in te grijpen.
Vraag 72
Mag ik nu gezien het bovenstaande aannemen dat u wel zult ingrijpen aangezien nu aangetoond
is dat het grote gevolgen kan hebben voor de levensstijl van een aanzienlijk aandeel
van de huidige ruim 100.000 jaarplaatshouders, te meer ook aangetoond is dat de opkoop
van vakantieparken door roofinvesteerders en criminele investeerders in stroomversnelling
gekomen is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 72
Zie antwoord op 69.
Vraag 73
Kunt u zich voorstellen dat standplaatshouders na het lezen van uw brief aan de Kamer
zich totaal niet gesteund voelen?
Antwoord 73
Zie antwoord op 69.
Vraag 74
Mag ik uit uw brief aan de Kamer concluderen dat u zich geen zorgen maakt om de schaarse
natuur in relatie tot de opkoop van vakantieparken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 74
Nee, zoals eerder gezegd herken ik de conclusie van de onderzoekers dat er een balans
moet worden gevonden tussen menselijke activiteit, zoals recreatie, en de natuur.
Gemeenten en provincies zijn het beste toegeëigend om te bepalen waar deze balans
ligt. Het is niet één op één te zeggen dat het opkopen van vakantieparken ten koste
gaat van schaarse natuur. Dat is afhankelijk van de activiteiten die de nieuwe eigenaar
voorstaat. Deze activiteiten moeten voldoen aan de regels voor gelden bebouwing, geluid
en bijvoorbeeld natuur.
Vraag 75
Bent u bekend met het bericht «Hugo de Jonge wil de verroompottisering van Nederland
niet stoppen» van Follow the Money d.d. 1 augustus jongstleden?6
Antwoord 75
Ja.
Vraag 76
Wat vindt u van dit bericht?
Antwoord 76
Zoals eerder gezegd zijn de Minister van Economische Zaken en Klimaat en ik het eens
dat het opkopen van vakantieparken om een bescheiden ontwikkeling gaat, waarvoor landelijk
ingrijpen niet noodzakelijk is. Uiteraard hebben we wel aandacht voor de ontwikkelingen
op het gebied van vakantieparken en de ruimtelijke omgeving, bijvoorbeeld in het traject
van de Kustpact monitor.
Vraag 77
Wat vindt u van de uitspraak van omgevings- en natuurrechtdeskundige Luuk Boerema
die het onderzoeksrapport een «mager» rapport noemt?
Antwoord 77
Zoals ook in het onderzoek wordt aangegeven is de beschikbare informatie aangaande
de impact van vakantieparken op de leefomgeving zeer schaars en gefragmenteerd. Gegeven
de beperkt beschikbare informatie ben ik van mening dat de onderzoekers een breed
en genuanceerd beeld hebben geschetst over de mogelijke impacts van het opkopen en
herstructureren van vakantieparken.
Vraag 78
Bent u het met Luuk Boerema eens als hij stelt dat; «meer vakantieparken voor de toeristische
verhuur zorgen ook voor meer dagjesmensen in en rondom beschermde natuurgebieden.
Maar die toenemende druk is in het onderzoek niet meegenomen. Ook is totaal niet gekeken
naar de toetsing aan natuurregels of vergunningverlening bij het «upgraden» van vakantieparken»?
Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 78
Het onderzoek geeft aan dat een transitie ertoe kan leiden dat een park duurzamer
wordt, maar dat het effect daarvan deels teniet wordt gedaan door de reisbeweging
van hogere aantallen en frequentie van bezoekers. Dit uit zich in een toenemend totaal
gebruik van natuurlijke hulpbronnen en druk op natuur en landschap. Het onderzoek
geeft aan dat dit een spanningsveld is dat niet zal verminderen. De toetsing aan natuurregels
in relatie tot het herstructureren van vakantieparken is inderdaad niet meegenomen
in het onderzoek, daar de strekking van de betreffende twee moties daartoe geen aanleiding
gaven. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat bij de sloop of uitbreiding van
een vakantiepark moet worden voldaan aan de geldende publiekrechtelijke regelgeving.
Het is in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie,
om te beoordelen wat binnen de kaders wel en niet mogelijk is. Dit doen zij binnen
de grenzen van nationale en internationale regelgeving, bijvoorbeeld op het gebied
van natuur, stikstof, en bereikbaarheid en via lokale instrumenten als verordeningen
en bestemmingsplannen.
Vraag 79
Wat gaat u nu doen nu er totaal niet gekeken is naar de toetsing aan natuurregels
of vergunningverlening bij het «upgraden» van vakantieparken?
Antwoord 79
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 78.
Vraag 80
Wat vindt u van de volgende uitspraak; «Volgens het rapport stelde «een expert» op
het landelijke congres Vitale Vakantieparken – een jaarlijks evenement waar ondernemers,
experts en beleidsambtenaren samenkomen om manieren te bespreken om vakantieparken
«duurzaam en toekomstbestendig te maken» – dat dit nog maar «het begin» is van een
«grote consolidatiegolf». «De miljarden gaan ons nog om de oren vliegen». Een andere
expert constateert dat er nog een groot aantal familiebedrijven op termijn wil stoppen
en geen bedrijfsopvolging heeft»?
Antwoord 80
Het gaat hier om een aantal quotes van experts die input hebben geleverd voor het
onderzoek. Dit zijn dus kwalitatieve meningen. Het onderzoek geeft op basis van een
kwantitatieve analyse aan dat het aantal jaarplaatsen is afgenomen met 5% over de
periode 2002–2022. Zij verwachten dat het aantal jaarplaatsen de komende vijf jaar
met 5.000 zal verminderen. Er is voor mij geen aanleiding om aan deze verwachte ontwikkeling
een actie te verbinden.
Ik wil daarbij nogmaals benadrukken dat herstructurering vaak ook nodig is om vakantieparken
en hun omgeving vitaal te houden.
Vraag 81
Bent u het met deze expert eens dat dit nog maar het begin is van een grote consolidatiegolf?
Zo ja, mogen we aannemen dat duizenden standplaatshouders nog getroffen zullen worden
en dat hierop geanticipeerd moet worden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 81
Zie antwoord op vraag 80.
Vraag 82
Wat vindt u van de uitspraak; «Maar hoe lang de jaarplaatshouders op hun geliefde
stek kunnen blijven, zal liggen aan wie de diepste zakken heeft. Want met elke gewonnen
zaak, zijn de plekken slechts tijdelijk veiliggesteld»? En is dit niet het zoveelste
bewijs dat huurders, die moeilijk kunnen opboksen tegen grote investeerders die wel
diepe zakken hebben, beter beschermd moeten worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 82
Graag verwijs ik naar mijn eerdere antwoord op vraag 48.
Vraag 83
Bent u bekend met de misstanden die momenteel plaatsvinden bij de verkoop van vakantieparken
die onder andere via het meldpunt https://www.meldpuntcampingverkocht.nl/? Zo ja, wat gaat u tegen deze misstanden doen? Zo nee, bent u dan bereid om contact
op te nemen met dit meldpunt en bent u vervolgens bereid om ons te informeren wat
u tegen de misstanden gaat doen?
Antwoord 83
Het is in de eerste plaats aan het decentrale bevoegd gezag, de gemeente of provincie,
om te beoordelen wat binnen de kaders wel en niet mogelijk is bij de verkoop van vakantieparken
en de mogelijke gevolgen daarvan te kunnen beïnvloeden. Deze kaders zijn met name
bestemmingsplannen, visies en verordeningen. Het is dan ook van belang om mogelijke
misstanden bij de verkoop van vakantieparken bij hen te melden. Ik zie vooralsnog
geen aanleiding om dit verder te onderzoeken.
Vraag 84
Klopt het dat de opkoop van vakantieparken en de daarmee samenhangende sloop gevolgd
door nieuwbouw ten koste gaat van de bouwcapaciteit van woningen, die momenteel heel
hard nodig zijn om de wooncrisis het hoofd te bieden, waardoor bijvoorbeeld dakloze
mensen nog langer dakloos blijven? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 84
Er is vooralsnog geen aanleiding om aan te nemen dat dit het geval is. In het kader
van het onderzoek »De relatie tussen nieuwbouw van recreatiewoningen en reguliere
woningen»7 is hier kort op ingegaan. Uit verkennende gesprekken met ontwikkelaars, de brancheorganisaties
en gemeenten bleek dat er weinig overlap was tussen de bouw van woningen en de bouw
van recreatiewoningen. Zij gaven aan de mogelijke concurrentie op dit gebied niet
te ervaren omdat het om verschillende bouwstromen gaat, en omdat recreatiewoningen
(bijvoorbeeld chalets) op een andere manier gebouwd worden (fabrieksmatig).
Vraag 85
Hoe vaak moeten wij u nog waarschuwen om de recreanten en de natuurgebieden beter
te beschermen?
Antwoord 85
Ik waardeer uw aandacht voor het belang van de recreanten en de natuur. Ik heb, samen
met mijn collegaministers van Economische Zaken en Klimaat en Justitie en Veiligheid,
hier blijvende aandacht voor.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening -
Mede namens
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.